NL8202180A - Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte. - Google Patents

Description

4 · 825055/Timmers

Korte aanduiding: Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte van een eerste transportbaan met eerste, op de voeten van de vogels aangrijpende, ophanghaken naar een tweede transportbaan met 5 tweede, op de kniestompen van de vogels aangrijpende ophanghaken, omvattende een op de eerste baan aansluitend invoer-station voor het met de bovenpoten invoeren der vogels in overbrenghaken aan een eindloze, tussen de eerste en tweede transportbaan verlopende overbrengbaan, een inrichting voor 10 het doorsnijden van de kniegewrichten der vogels, en een op de tweede baan aansluitend uitvoerstation voor het overbrengen van de vogels van de overbrenghaken naar de tweede haken.

Een inrichting van deze soort is op zich bekend uit 15 het Amerikaanse octrooischrift 3.643.293. In deze bekende inrichting worden gecompliceerde overbrenghaken toegepast, welke bestaan uit een vast en een ten opzichte daarvan beweegbaar gedeelte waartussen de poten van de over te brengen vogels worden vastgeklemd en langs een veel ruimte in-20 nemende, gedeeltelijk uit twee evenwijdige delen bestaande overbrengbaan bewegen. Het invoeren in resp. uitnemen uit de overbrengbaan geschiedt door de werking van door nade-ringsschakelaars bestuurde in- resp. uitvoerorganen? het geheel is door de gecompliceerde opbouw kwetsbaar en heeft 25 slechts een bepaalde capaciteit en is moeilijk te reinigen.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen welke aanzienlijk eenvoudiger is opgebouwd dan de bekende inrichting en gebruik maakt van eenvoudige maar toch zeer bedrijfszeker werkende overbrenghaken. Volgens de uitvinding 30 wordt hiertoe de overbrengbaan gevormd door een eindloze tussen de beide stations rondlopende, synchroon met de eerste transportbaan aangedreven band welke de radiaal naar buiten uitstekende overbrenghaken draagt, elk met twee naast elkaar gelegen opneemsleuven voor het in het invoer-35 station opnemen der bovenpoten der vogels tijdens het daarin samenkomen van een eerste haak en een overbrenghaak, en 8202180 t * ··.'· . - _ . -2- .

het uitvoerstation is voorzien van radiaal op de vogel inwerkende bestuurbare uitwerpers, welke volgens een zodanige baan worden aangedreven dat steeds een uitwerper, een overbrenghaak en een tweede haak ten opzichte van elkaar samen-5 vallen.

De, geen bewegende delen bevattende, en gemakkelijk te reinigen overbrenghaken nemen de poten van de vogel betrouwbaar en zeker op terwijl door de vorm van de overbrenghaken, waarin de vogel door het eigen gewicht wordt vastgehouden, 10 ook de uitwerpers een eenvoudige opbouw kunnen hebben: de poten behoeven slechts uit de opneemsleuven te worden gedrukt .

Bij voorkeur bestaat de overbrenghaak uit een plaatvormig deel waarin de opneemsleuven met van het invoereinde af 15 convergerende zijranden zijn gevormd en dat aan de van de invoeropeningen af gerichte zijde· is verbonden met de korte arm van een haakvormige drager, waarvan de lange arm om een met het vlak van het plaatvormig deel evenwijdige as scharnierend is verbonden met een met de rondlopende baan 20 gekoppelde meenemer.

Een goed inbrengen, van de vogel in de overbrenghaken wordt verzekerd doordat elke overbrenghaak samenwerkt met een tijdens het daarin opnemen van een vogel daarboven gelegen geleidebeugel, bestaande uit twee, in de richting 25 van de eerste transportbaan convergerende en enigszins oplopende eerste delen die overgaan in twee omlaaggerichte, in een punt uitlopende tweede delen.

Elk der uitwerpers omvat bij voorkeur een met het ondereinde om een horizontale as scharnierbare en aan het boven-30 einde een ü-vormige, met het open einde naar de uit te werpen vogel gerichte, beugel dragende kantelhefboom opgenomen in een onder de baan der overbrenghaken gelegen en in de bewegingsrichting daarvan aan te drijven gestel en gekoppeld met een aandrijfinrichting voor het met een snelle 35 rotatiebeweging rond de as aandrijven der beugel. De aandrijf inrichting kan worden gevormd door een voorgespannen veerelement dan wel een met een drukmedium werkende werk- 8202180 I * \ * ' * * '

•«S

' --3- .

cilinder. Een gunstige uitvoering van de complete installatie wordt verkregen wanneer het invoerstation is uitgevoerd met een om een vertikale as verdraaibare eerste geleideschijf, een daarboven gelegen, uitgaande van een invoerdeel over 5 een gedeelte der schijfomtrek gebogen verlopende geleiding voor de eerste ophanghaken en een daaronder gelegen, uitgaande van een invoerdeel eveneens over een gedeelte van de schijfomtrek gebogen verlopende geleiding voor de poten van de vogels alsmede een met de rand van de geleideschijf 10 samenwerkende snij-inrichting, en een onder de eerste geleideschijf gelegen tweede geleideschijf waarvan de omtrek is -gekoppeld met de de overbrenghaken dragende band, terwijl het uitvoerstation is uitgevoerd met een derde, om een tweede vertikale as draaibare en met de geleideband gekop-15 pelde geleideschijf en een daarboven gelegen en radiaal daarbuiten uitstekende vierde geleideschijf waarvan de omtrek een aanslag voor de tweede ophanghaken vormt, waarbij de uitwerpergestellen in een krans roteerbaar rond deze tweede vertikale as zijn opgesteld zodanig dat de besturings-20 nokken ervan, samenwerken met de eveneens rond deze tweede as aangebrachte cirkelvormige geleidebaan.

Bij voorkeur zijn daarbij de eerste en tweede geleideschijf gekoppeld met de via een eerste meenemerschijf door de eerste transportbaan roterend aangedreven eerste as en is 25 de vierde geleideschijf gekoppeld met de via een tweede meenemerschijf door de tweede transportbaan roterend aangedreven tweede as, welke legers draagt waardoor de derde geleideschijf wordt gedragen, en de derde en vierde schijf naar wens met elkaar kunnen worden gekoppeld.

30 De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening.

Fig. la is een schematische afbeelding van het invoer-stationdeel van een inrichting volgens de uitvinding; fig. lb is een daarop aansluitende overeenkomstige 35 afbeelding van het uitvoerstation; fig. 2 toont in perspektief een deel van het invoer-” station; 8202180 -4- « >· fig* 3 is een schematisch zijaanzicht van een uitwerp-inrichting van het uitvoerstation; fig. 4 is een perspektivische afbeelding van deze uitwerpinrichting; 5 fig. 5 is een schematisch zijaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de uitwerpinrichting.

De complete inrichting, afgeheeld in de combinatie der figuren la en lb, is aangegeven met het verwijzingscijfer 1; de delen ervan zijn opgenomen in een gestel waarvan een 10 horizontale balk is aangegeven met het verwijzingscijfer 2 en een vertikale balk met het verwijzingscijfer 3. De verdere delen zijn duidelijkheidshalve niet getekend.

Het invoerstation is aangegeven met het verwijzingsci jfer 4 en het uitvoerstation met het verwijzingscijfer 5. 15 Het invoerstation werkt samen met de eerste transportbaan 6 Waarover trolleys 7 bewegen die de haken 8 dragen; deze haken zijn van de soort waaraan de vogels, zoals de vogel 9, zijn opgehangen aan de voeten 10. Het uitvoerstation 5 werkt samen met een transportbaan 11 voor trolleys 12 waaraan 20 haken 13 hangen die zijn van de soort waaraan de vogels, zoals de vogel 14 zijn opgehangen aan de kniestompen 15. Zowel het invoerstation 4 als het uitvoerstation 5 hebben een ronde opbouw en de vogels doorlopen daarin een baan die een gedeelte van een cirkel is en waarbij zowel het inloop-25 als het uitloopdeel tangentieel aan de cirkelbaan zijn. Een dergelijk baanverloop ten opzichte van een bewerkingsstation is op zich bekend.

Een transportbaan voor vogels zoals de baan 6 waarin de vogels aan de voeten hangen wordt in de praktijk aangeduid 30 als "slachtlijn” en een baan zoals de baan 11 waarin de vogels aan de kniestompen hangen wordt in de praktijk aangeduid als "panklaarlijn". De inrichting is bestemd om vogels over te brengen van een slachtlijn naar een panklaarlijn; zoals gebruikelijk worden tijdens het overbrengen de knie-35 gewrichten van de vogels doorgesneden.

Het invoerstation is opgebouwd uit een vertikale as 17, vrij draaibaar gelegerd in het bovenleger 18 en het onder- 8202180 -5“ ' leger 19. Op de as is vastgezet een schijfvormige meenemer 20 die samenwerkt met de trolleys 7 zodat de beweging van \ de trolleys 7 op deze schijf wordt overgebracht: zo wordt de as 17 synchroon met de transportbaan 6 aangedreven. Aan 5 het ondereinde van de as 17 draagt deze een tweede schijf 21 en wel via de flens 22 die tevens een lager gelegen van buitenvertanding voorziene derde schijf 23 draagt, waaromheen een ketting 24 is geleid. De schijf 21 werkt samen met een daarboven gelegen gebogen verlopende aanslag 25 voor de 10 haken 8 en een onder de schijf 23 gelegen gebogen geleiding 26 voor de poten 27 der vogels 9. De schijf 21 is nabij de rand getraps uitgevoerd, zoals aangegeven met het verwij-zingscijfer 28y deze rand werkt op de gebruikelijke wijze samen met een roterend snijmes 29 aangedreven door de aan-15 drijfmotor 30. De motor 30 is opgenomen in een drager 31 die ter plaatse 32 scharnierend met de framebalk 3 is verbonden en met het andere einde instelbaar is verbonden met de steunarm 33 die bij 34 eveneens met de balk 3 is verbonden. Zo kan de stand van de snijschijf 29 ten opzichte van de 20 schijf 28 naar wens worden ingesteld en kan ook het geheel van motor en snijschijf geheel linksom worden verzwenkt zodat de vogels ongehinderd kunnen passeren.

De om de schijf 23 geleide ketting 24 draagt een aantal meenemers 35 en elk daarvan draagt, scharnierbaar om een 25 horizontale as 36, een haakvormige drager 37 met een lange arm 37a die om de as 36 is gelegerd en de korte arm 37b die een plaatvormig deel 38 draagt. Daarin zijn twee van de voorrand 39 ervan uitgaande naar de achterrand convergerende sleuven 40, 41 gevormd, bestemd voor het daarin opnemen van 30 de bovenpoten der vogels, zoals in fig. 2 nader weergegeven. De delen 37 en 38 vormen tezamen een overbrenghaak zoals deze in fig. lb schematisch is getekend en aangegeven met het verwijzingscijfer 42.

Aan de onderrand van de schijf 23 bevindt zich een 35 aantal geleidebeugels 43, zodanig geplaatst dat tijdens bedrijf steeds elke overbrenghaak 42 tijdens een gedeelte van zijn baan boven een geleidebeugel 43 ligt (zie fig. 2). Elke 8202180 * * - -6- beugel bestaat uit de enigszins oplopende en slechts weinig convergerende geleidedelen 44a, 44b die zich voortzetten in de scherp convergerende en aflopende delen 45ar 45b, welke in. de punt 46 samenkomen.

5 De baan 6 loopt tot aan het punt waar de vogels in de overbrenghaken 42 worden ingevoerd tangentieel aan de schijven 20, 21 en 23 en daar de beweging van deze schijven is gesynchroniseerd met die van de trolleys 7 in de baan 6, en de inrichting voorts zodanig is afgesteld dat bij het 10 "inlopen" van de vogels steeds een ophanghaak 8 tegenover een overbrenghaak 42 en een geleidebeugel 43 komt te liggen, zullen de bovenpoten 27 van de vogels 9 worden opgenomen in de opneemsleuven 40, 41 van het plaatvormig deel 38 van een overbrenghaak 42. Door de samenwerking van de geleiding 26 15 met de rand 28 van de schijf 21 worden de vogels enigszins opgetrokken en doordat elke overbrenghaak kan scharnieren om de bijbehorende horizontale as 36 kan het plaatvormig deel 38 met de opneemsleuven 40, 41 deze beweging volgen.

Het eindresultaat is dat de bovenpoten 27 der vogels diep 20 in de sleuven 40, 41 worden gedrukt. Wanneer de vogels daarna het roterend snijmes 29 zijn gepasseerd waardoor de kniegewrichten 27a worden doorgesneden, blijft de vogel 9 met de kniestompen 27b in de overbrenghaak 42 hangen en wordt zo naar het uitvoerstation 5 gevoerd. De vogel pas-25 seert daarbij een, op zich bekend, schematisch aangegeven weegstation 47.

Dit uitvoerstation 5 heeft eveneens een vertikale as 50, draaibaar opgenomen in het bovenleger 51a en het onderleger 51b. Op deze as 50 is vastgezet de geleideschijf 52 30 die samenwerkt met de trolleys 12 zodat de rotatiesnelheid van de as 50 is gesynchroniseerd met de snelheid van de baan 11. De as 50 draagt voorts via de meenemer 53 een bovenschijf 54; via de bout 55 door de meenemer 53 is met het geheel gekoppeld de onderschijf 56 waaromheen de ketting 35 42 is geleid. Deze schijf 56 kan in de legers 57 in de flens 58 vrij draaien om de as 50, doch in de getekende uitvoeringsvorm, waarbij de koppelbout 55 in de meenemer 53 is 8202180 , I ' * ' · f - -7- aangebracht draaien invoerstation 4 en uitvoerstation 5 met dezelfde hoeksnelheid en 2ijn de snelheden van de transportbanen 6 en 11 dus met elkaar gekoppeld. Wanneer de koppel-bout 55 is uitgenomen kan de schijf 56 een andere snelheid 5 hebben dan de schijf 54 en zijn de snelheden van de slacht-lijn en de panklaarlijn onderling verschillend.

Onder de schijf 56 is verdraaibaar rond de as 50 via de legers 60 en 61 de schijf 62 met de versterkingscilinder 63 aangebracht? de schijf 62 draagt de geleidetrommel 64 waar-10 van de. onderrand 65 een geleidebaan vormt voor de besturings-nokken van de nog nader te beschrijven uitwerpers. Met behulp van de vastzetinrichting 66 kan de trommel 64 in een bepaalde hoekstand ten opzichte van het vaste gestel 1 worden gefixeerd waardoor de uitwerppositie nauwkeurig kan worden 15 bepaald.

Het uitvoerstation 5 heeft een aantal uitwerpers 70 waarvan er een in detail getekend is in fig.- 3. In fig. lb is de uitwerper 70a getekend in de stand direkt na het uitwerpen van een vogel uit een overbrenghaak 42a en het op-20 nemen ervan in de haak 13; de uitwerper 70b is getekend in de stand waarin de uitwerper gereed is een vogel uit een over-. brenghaak in een ophanghaak over te brengen.

Fig. 4 toont een uitwerper met vogel voor het uitwerpen daarvan uit de overbrenghaak.

25 Elke uitwerper heeft een gestel 71 opgebouwd uit twee evenwijdige draagplaten 72, verbonden met de draagring 73 (zie fig. 4), welke draagring 73 via een aantal steunen 75 is verbonden met de onderzijde van de schijf 56 zodat de uitwerperstellen dus synchroon met de schijf 56 ronddraaien 30 en een vaste stand krijgen ten opzichte van de respectievelijke door de ketting 24 gedragen overbrenghaken 42a.

Tussen de draagplaten 72 is een draaias 76 opgenomen waarom een kantelarm 77 kan draaien; deze heeft een lang armdeel 78 dat aan het einde een U-vormige beugel 79 draagt waarvan de 35 open zijde 80 is gericht naar de uit te werpen vogel 14. De korte arm 81 van de kantelarm 77 draagt een stuurnok 82 die samenwerkt met de onderrand 65 van de stuurtrommel 64. Met 8202 1 8 0 * · · « _ -8- deze korte arm is het ene einde 83 van een trekveer 84 verbonden waarvan het andere einde 85 onder de schijf 56 ter plaatse 86 is verankerd. In de in fig. 4 getekende stand is de veer 84 gespannen en is de uitwerper dus gereed 5 een vogel van een overbrenghaak 42 over te brengen naar een . haak 13. Dit geschiedt wanneer de nok 82 in het punt 65a (zie fig. 4) vrijkomt van de onderrand 65 van de trommel 64: de veer 84 wordt dan plotseling ontspannen en beweegt de kantelarm 78 snel naar buiten zodat de beugel 79 de poten 10 72 met grote snelheid uit de opneemsleuven van de overbreng haak slaat; ze yorden opgevangen in de gereed hangende haak 13. Bij de verder gaande beweging van de nok 82 rond de trommel 64 komt de nok in aanraking met het omlaaggaand gedeelte 65b van de trommelrand en tijdens deze fase van de 15 beweging wordt de veer 84 weer gespannen.

Er is in de in de figuren 3 en 4 getekende uitvoeringsvorm nog een extra veiligheid aanwezig in de vorm van de beugelvormige aanslag 90 voor de borst 91 van de vogel 14 welke aanslag kan draaien rond de tussen de platen 72 ge-20 leide horizontale as 92 en verbonden is met de grendelhaak 93? het geheel is zodanig dat de aanslag 91 de neiging heeft om bij afwezigheid van een vogel rond zijn eigen gewicht om de as 92 van de as 76 weg te kantelen waardoor de borghaak 93 valt achter de met de korte arm 81 verbonden aanslag 94 25 waardoor ook wanneer de aanslag 82 vrij komt van de onderrand 65a de uitwerper niet in werking kan komen. Deze situatie is getekend in de uitwerper 70b in fig. lb. Slechts wanneer door de aanwezigheid van de vogel 14 die met de borst 91 rust tegen de aanslag 90 deze laatste linksom wordt ver-30 draaid blijft de haak 93 vrij van de aanslag 94 en kan de uitwerper werken.

Een verdere vergrendeling van de kantelarm kan zijn uitgevoerd als een, niet getekende kantelgrendelhefboom inwerkend op het bovendeel der kantelarm en bestuurd door een 35 vrijgeefnok op de schijf 54, zodat alleen dan wanneer de hoekstand van de met de tweede baan 12 meebewegende schijf 54 met een haak 13 overeenkomt met de stand van'een gestel 8202180 -9— de arm kan worden vrijgegeven. Dit is van belang wanneer de schijven 54 en 56 door het uitnemen van de koppelbout 55 niet met elkaar zijn gekoppeld en dus met verschillende snelheid kunnen draaien, wat nodig is wanneer de snelheid 5 van de eerste baan afwijkt van die der tweede baan.

De baan 11 verloopt tangentieel ten opzichte van de schijven 54 en 56 en wel zodanig dat een aan een overbreng-haak, 72a hangende vogel exact terecht komt tussen een uit-werperstation 71 en‘een opneemhaak 13; de haak 13 kan daar-10 bij nog extra zijn geleid door een aan de onderzijde van de schijf 54 aangebrachte staafvormige meenemer 96. Wanneer deze situatie is bereikt komt de nok 82 vrij van de onderrand 65a (de stand der delen juist voordat dit gebeurt is weergegeven in fig. 4), waardoor de veer 84 kan ontspannen en de 15 uitwerperbeugel 79 met kracht snel naar buiten beweegt. De vogel wordt uit de overbrenghaak 42a geslagen en komt met de kniestompen 15 terecht in de haak 13. Daarmee is de overbrengbewerking voltooid.

Pig. 5 is een schematisch zijaanzicht van een tweede 20 uitvoeringsvorm van het uitwerpstation volgens de uitvinding; die delen welke overeenkomen met de in fig. 3 reeds aangegeven delen zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Het verschil met de uitvoeringsvorm volgens fig. 3 is het vervangen van de veer 84 en de nok 82 door de pneuma-25 tische werkcilinder 95, die scharnierend om de as 96 met de schijf 56 is gekoppeld, terwijl de zuigerstang 97 ervan is gekoppeld met de korte arm 81 van de kantelarm 77.

De toevoer van drukmedium, b.v. druklucht, naar de cilinder 95 kan op elke geschikte wijze worden bestuurd; zo kunnen 30 bijv. de individuele luchttoevoerleidingen der verschillende cilinders, elk aangesloten aan de aansluiting 98, zijn aangesloten op een met de gestellen meedraaiende regelschijf die samenwerkt met een geschikte drukmediumtoevoer.

8202180

Claims (11)

1. Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte van een eerste transportbaan met eerste, op de voeten van de vogels aangrijpende, ophanghaken naar een tweede transportbaan met tweede, op de kniestompen van de vogels 5 aangrijpende ophanghaken, omvattende een op de eerste baan aansluitend invoerstation voor het met de bovenpoten invoeren der vogels in overbrenghaken aan een eindloze, tussen de eerste en tweede transportbaan verlopende overbrengbaan, een inrichting voor het doorsnijden van de kniegewrichten 10 der vogels, en een op de tweede baan aansluitend uitvoer- station voor het overbrengen van de vogels van de overbrenghaken naar de tweede haken, met het kenmerk, dat de overbrengbaan wordt gevormd door een eindloze tussen de beide stations rondlopende, synchroon met de eerste 15 transportbaan aangedreven band welke de radiaal naar buiten uitstekende overbrenghaken draagt, elk met twee naast elkaar gelegen opneemsleuven voor het in het invoerstation opnemen der bovenpoten der vogels tijdens het daarin samenkomen van een eerste haak en een overbrenghaak, en het uit-20 voerstation is voorzien van radiaal op de vogel inwerkende bestuurbare uitwerpers, welke volgens een zodanige baan worden aangedreven dat steeds een uitwerper, een overbrenghaak en een tweede haak ten opzichte van elkaar samenvallen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 25 kenmerk, dat de overbrenghaak bestaat uit een plaatvormig deel waarin de opneemsleuven met van het invoereinde af convergerende zijranden zijn gevormd en dat aan de van de invoeropeningen af gerichte zijde is verbonden met de korte arm van een haakvormige drager, waarvan de lange arm om een 30 met het vlak van het plaatvormig deel evenwijdige as scharnierend is verbonden met een met de rondlopende baan gekoppelde meenemer. 8202 1 8 0 ft * » .-· _ · * * . -11-

3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk, dat elke overbrenghaak samenwerkt met een tijdens het daarin opnemen van een vogel daarboven gelegen geleide-beugel, bestaande uit twee, in de richting van de eerste 5 transportbaan convergerende en enigszins oplopende .eerste delen die overgaan in twee omlaaggerichte, in een punt uitlopende tweede delen.

4. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk t dat elk der uitwerpers een met het onderein- 10 de om een horizontale as scharnierbare en aan het boveneinde een U-vormige, met het open einde naar de uit te werpen vogel gerichte, beugel dragende kantelhefboom omvat opgenomen in een onder de baan der overbrenghaken gelegen en in de bewegingsrichting daarvan aan te drijven gestel en gekop-15 peld met een aandrijfinrichting voor het met een snelle rotatiebeweging rond de as aandrijven der beugel.

5. Inrichting volgens conclusie 4, m e> t het k e n - me r k ,- dat de aandrijfinrichting wordt gevormd door een voor te spannen veerelement en de kantelhefboom is gekoppeld 20 met een, met een van abrupte overgangen uitgevoerde geleide-baan samenwerkende besturingsnok.

6. Inrichting volgens conclusie 4,met het ken merk , dat de aandrijfinrichting wordt gevormd door een met de kantelhefboom gekoppelde werkcilinder samenwerkend 25 met een besturingsinrichting voor het daaraan toevoeren van drukmedium.

7. Inrichting volgens conclusies 5-6, gekenmerkt door een om een horizontale as in het uitwerpergestel draaibare aanslag voor het lijf van de vogel, gekoppeld met een 30 met een grendelhaak van de kantelhefboom samenwerkende gren-delhaak die in de ingedrukte stand van de aanslag de kantelhefboom vrijgeeft.

8. Inrichting volgens conclusies 1-7, met het kenmerk, dat het invoerstation is uitgevoerd met een 35 om een vertikale as verdraaibare eerste geleideschijf, een daarboven gelegen, uitgaande van een invoerdeel over een gedeelte der schijfomtrek gebogen verlopende geleiding voor de eerste ophanghaken en een daaronder gelegen, uitgaande 8202180 • - ' /" -12- van een· invoerdeel eveneens over een gedeelte van de schijf-omtrek gebogen verlopende geleiding voor de poten van'de vogels alsmede een met de rand van de geleideschijf samenwerkende snijinrichting, en een onder de eerste geleide-5 schijf gelegen tweede geleideschijf waarvan de omtrek is gekoppeld met de de overbrenghaken dragende band, terwijl het uitvoerstation is uitgevoerd met een derde, om een tweede vertikale as draaibare en met de geleideband gekoppelde geleideschijf en een daarboven gelegen en radiaal daarbuiten 10 uitstekende vierde geleideschijf waarvan de omtrek een aanslag voor de tweede ophanghaken vormt, waarbij de uitwerpergestel-len in een krans roteerbaar rond deze tweede vertikale as zijn opgesteld zodanig dat de besturingsnokken ervan samenwerken met de eveneens rond deze tweede as aangebrachte 15 . cirkelvormige geleidebaan.

9. Inrichting volgens conclusie 8,met het kenmerk, dat de eerste en tweede geleideschijf zijn gekoppeld met de via een eerste me.enemerschi jf door de eerste transportbaan roterend aangedreven eerste as en de vierde 20 geleideschijf is gekoppeld met de via een tweede meenemer-- schijf door de tweede transportbaan roterend aangedreven tweede as, welke legers draagt waardoor de derde geleideschijf wordt gedragen, en de derde en vierde schijf naar wens met elkaar kunnen worden gekoppeld.

25 IQ. Inrichting volgens conclusies 8-9, met het kenmerk , dat de uitwerpergestellen zijn gekoppeld met de derde geleideschijf.

11. Inrichting volgens conclusie 7,met het kenmerk , dat de cirkelvormige geleidebaan wordt gevormd 30 door de onderrand van een in hoekstand rond de tweede as instelbare geleidetrommel. 8202180