NL8400447A - Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte. - Google Patents

Description

if- Λ -1- κ

835145/Ti/vL

Korte aanduiding: Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte van een eerste transportbaan met eerste, op de kniestompen van de vogels aangrijpende, op-hanghaken naar een tweede transportbaan met tweede eveneens op 5 de kniestompen der vogels aangrijpende ophanghaken, met een op de eerste baan aansluitend invoerstation voor het invoeren der vogels in overbrengeenheden met opneemdelen die uitsteken van een tussen de eerste en tweede transportbaan verlopende over-brengbaan en met een op de tweede baan aansluitend uitvoersta-10 tion voor het overbrengen van de vogels van de overbrengeenheden naar de tweede haken, waarbij de overbrengeenheden elk zijn . uitgevoerd met twee naast elkaar gelegen opneemsleuven voor het opnemen der bovenpoten der vogels.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse oc-15 trooiaanvrage 82.02180 ten name van aanvraagster. Bij deze bekende inrichting hangen de aangevoerde vogels met de enkelgewrichten in de ophanghaken van de zgn. slachtlijn en hebben daarin de bewerking van het verwijderen van veren en kop hebben ondergaan; zij worden door de inrichting overgebracht naar de zgn. 20 panklaarlijn waarlangs zij worden getransporteerd met de kniestompen hangend in andere haken voor o.a. het verwijderen der ingewanden.

Deze bekende overbrenginrichting bevat een snij-inrichting voor het doorsnijden van de kniegewrichten der vogels waardoor 25 het lossen van de poten uit de slachthaken eenvoudig is: in feite worden tijdens het doorsnijden der kniegewrichten de kniestompen in de overbrengeenheden ingevoerd. Deze bekende inrichting verschaft derhalve geen oplossing voor het probleem hoe geslacht gevogelte dat met de kniestompen hangt in ophanghaken 30 kan worden opgebracht naar andere ophanghaken waarin zij eveneens met de kniestompen moeten hangen.

Een dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij het overbrengen van vogels van de bovengenoemde panklaar-lijn naar de koellijn. De haken van de koellijn kunnen, doordat de 8400447 , '* * -2- vogel in deze koellijn geen bewerkingen ondergaat waarbij krachten op de vogel worden uitgeoefend aanzienlijk korter en eenvoudiger zijn dan die van de panklaar-lijn, zodat de inhoud van de koelruimte, waardoorheen de vogels in verschillende lagen 5 worden bewogen, optimaal kan worden benut.

Er bestaat dus behoefte aan een inrichting waarmee de vogels kunnen worden overgebracht van de panklaar-haken waarin zij goed gefixeerd rusten in betrekkelijk lange opneemsleuven, naar andere haken.

10 De uitvinding verschaft een dergelijke inrichting. Deze in richting wordt volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het in- voerstation is voorzien van een aantal in een gesloten baan bewegende overhangeenheden waarvan de beweging zodanig is gesynchroniseerd met de beweging der daarvóór bewegende ophanghaken 15 en de daaronder bewegende overbrengeenheden dat de resp. posities daarvan steeds over een gedeelte van de baan ervan samenvallen, en elke overhangeenheid is voorzien van een van twee opneemsleuven voorzien overhangorgaan dat zodanig om een horizontale as in een vertikaal vlak vóór de ophang- en overbreng-20 haken langs heen en weer wordt bewogen dat tijdens de omhooggaande beweging de poten van de vogel door de opneemsleuven uit de ophanghaken .worden gelicht en aan het einde van de daaropvolgende omlaaggaande beweging in de opneemsleuven van een over-brengeenheid worden geplaatst.

25 Het overhangorgaan zorgt bij de opgaande beweging voor het uitlichten van de poten der vogels uit de ophanghaken van de eerste baan; de poten blijven bij de omlaaggaande beweging aanvankelijk in het overhangorgaan hangen en worden vervolgens geplaatst in een overbrengeenheid.

30 Beidé bewerkingen worden met grote zekerheid uitgevoerd; via de overbrengeenheden worden de vogels vervolgens successievelijk naar de tweede baan gebracht.

Bij voorkeur zijn zowel hét invoerstation als het uitvoer-station voorzien van een met de snelheid der eerste resp. der 35 tweede baan gesynchroniseerde roterende geleider met met de resp. overbrengeenheden samenwerkende geleide-organen, een en ander zodanig dat tijdens althans een gedeelte van de baan der 8 4 0 0 4 4 7 -3- ~ 4 overbrengeenheden langs de resp. stations snelheid en positie van deze eenheden worden bepaald door de g'eleide-organen terwijl tussen deze stations de overbrengeenheden slippend en met hogere snelheid worden aangedreven.

5 Deze maatregel maakt het overbodig dat de snelheid van in- voerstation en uitvoerstation nauwkeurig op elkaar zijn afgestemd: wanneer slechts het uitvoerstation niet met een lagere snelheid wordt aangedreven zal de inrichting altijd goed werken. Verdere gunstige uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn 10 aangegeven in de volgconclusies; zij worden toegelicht aan de hand van de hiernavolgende beschrijving der figuren. Daarin is: Fig. la een afbeelding, gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in doorsnede van het uitvoerstation van de complete installatie volgens de uitvinding; 15 fig, 1b is een afbeelding, gedeeltelijk in aanzicht en ge deeltelijk in doorsnede van het invoerstation van deze installatie; fig. 1c een schematische afbeelding van de verschillende banen; 20 fig. 2a een vooraanzicht van een overhangeenheid; fig. 2b een zijaanzicht van een overhangeenheid; fig. 2c een bovenaanzicht van een overhangeenheid; fig. 3a is een half-aanzicht/half-doorsnede van een over-brengeenheid toegepast bij de inrichting volgens de uitvinding; 25 fig. 3b is een bovenaanzicht van deze eenheid; fig. 3c is een eindaanzicht van deze eenheid; de fig. 4a t/m 4d verduidelijken de werking van de over-brengeenheid; de fig. 5, 6 en 7 zijn perspektivische afbeeldingen ter 30 toelichting van de werking van het overhangstation; de fig. 8 t/m 10 tonen verschillende stadia van het overbrengen van een vogel van een overbrengeenheid naar een haak van de tweede transportbaan; fig. 11 toont schematisch de samenwerking van overbreng-35 eenheden en de haken van de tweede, transportbaan.

De in de fig. la en lb afgeheelde inrichting omvat een in het geheel met het verwijzingscijfer 1 aangegeven frame met ho- 8400447 * # * -4- rizontale balk la, lb, lc en vertikale staanders 2a, 2b, 2c.

Het frame draagt de verschillende.elementen van het invoersta-tion en het uitvoerstation alsmede de daartussen aanwezige haandelen en behoeft geen nadere toelichting. Uiteraard zijn ook 5 andere configuraties mogelijk.

In het frame is opgenomen het invoerstation 4 dat in detail is afgebeeld in fig. lb en het uitvoerstation 5 dat in detail is afgebeeld in fig. la. Het invoerstation 4 werkt samen met de transportbaan 6, geleid over de omleidwielen 6a en 6b (zie 10 fig. lc) en waarin de vogels via de gebruikelijke trolleys 7 en het tussenstuk 8 hangen in de gebruikelijke haken 9; in de koelbaan 10, geleid over de omleidwielen 10a en 10b (zie fig. lc) hangen de vogels in de korte koelhaken 11 die direkt worden gedragen door de trolleys 12. De haken 11 zijn aanmerke-15 lijk korter dan de slachthaken 9 teneinde de ruimte in de koeleenheid zo optimaal mogelijk te benutten.

Het invoerstation 4 omvat de stationaire centrale as 15 waaromheen de verschillende delen zijn aangebracht. Bovenaan bevindt zich de meeneemtrommel 16 die via meenemers 17 samen-20 werkt met de trolleys 7 en dus door de slachtlijn wordt aangegeven; de trommel is gelegerd in de legers 18. Via de meenemers 19 is de trommel 16 gekoppeld met de bus 20 die is gelegerd in de legers 21 en 22 en aan de onderzijde de radiale conische cilinder 23 draagt waarin de .overhangstations 24 zijn bevestigd. 25 De opbouw der overhangstations wordt in detail besproken aan de hand van de fig. 2a-2c. Elk overhangstation is aan de onderzijde bevestigd aan een radiale drager 25 bevestigd aan de naaf 26 die is gelegerd in het leger 27 en via het meeneem-deel 28 is verbonden met de meeneemschijf 29, voorzien van door 30 uitsparingen gescheiden meenemers 29a en waarvan de werking in het hiernavolgende eveneens nog nader zal worden toegelicht.

Rondom de as 15 bevindt zich de stationaire trommel 30 die via de drager 31 en de flens 32 is vastgezet op de as 15; aan het buitenoppervlak is deze trommel voorzien van een tweetal 35 langs de omtrek verlopende stuurkurven met variabele hoogte aangegeven met 33 en 34.

De opbouw van een overhangeenheid is in. detail weergegeven 8 4 0 0 4 4 7 ' 9 * -5- in de fig. 2a-2c. Elke eenheid bestaat uit twee dragers 40a, 40b (eventueel te vervangen door één enkel deel) waartussen aan de bovenzijde het tussenstuk 41 is vastgeklemd dat is voorzien van schroefdraad voor het opnemen der bevestigingsbou-5 ten 42. In dit tussenstuk is via de as 43 het kantelstuk 44 gelegerd dat via de bouten 45 is verbonden met de korte arm 46 welke weer is verbonden met de stuurarm 47 met stuurnok 48 welke laatste samenwerkt met de bovenste stuurkurve 34; aan de voorzijde draagt het kantelstuk 42 een korte drukpen 49 en een 10 lange drukpen 50. Deze werken op nog nader te beschrijven wijze samen met de ophanghaken 9.

Aan de onderzijde is tussen de dragers 40a, 40b een kan-telas 51 opgenomen met daarom de legerbus 52 -die enerzijds de geknikte kantelarm 53 draagt en anderzijds de korte stuur-15 arm 54 met stuurnok 55. Deze laatste werkt samen met de onderste stuurkurve 33. De arm 53 draagt het plaatvormig overhang-orgaan 56 waarvan het oppervlak is gebogen volgens een cirkel-segraent en dat is voorzien van de naar buiten divergerende, op-neemsleuven 57. In de figuur zijn met getrokken resp. gestreép-20 te lijnen de uiterste standen van het overhangorgaan aangegeven.

Tijdens bedrijf roteren de overhangeenheden 24 rond de centrale as 15 en zullen door de samenwerking van de stuurnok-ken 48 resp. 55 met de daarbij behorende bovenste resp. onderste stuurkurve 34 resp. 33 de haakdrukker en het overhangorgaan 25 zwaaibewegingen in een vertikaal vlak uitvoeren. Deze worden hierna nog nader toegelicht.

Het uitvoerstation 5 is aanzienlijk eenvoudiger opgebouwd. Het bestaat uit de centrale, in het frame vastgezette, as 60 waaromheen de trommel 61 kan roteren, in de legers 62; de mee-30 nemers 63 aan de omtrek der trommel werken samen met de trolleys 12 van de koellijn 10 en drijven op deze wijze de trommel 61 aan. De trommel 61 draagt aan de onderzijde de meeneem-schijf 64 met de door uitsparingen gescheiden meenemers 65 voor het meenemen en aandrijven van de, nog te bespreken, overbreng-35 haken 75.

Deze overbrenghaken bewegen langs langs de omtrek van de inrichting aangebrachte stationaire geleiderails 66 waarvan het 8400447 -6- verloop is aangegeven in fief. lc.

Voorts bevinden zich in het frame twee aandrijfkettingen 67 elk verlopend langs een langszijde van de inrichting en bestemd voor het aandrijven van de overbrenghaken bewegend van 5 resp. het invoerstation 4 naar het uitvoerstation 5 en die welke van het uitvoerstation. 5 terugbewegen naar het invoerstation 4. Eerstgenoemde is in de figuur zichtbaar en de lange . delen daarvan zijn aangegeven met de verwijzingscijfers 67a, 67b; de ketting gaat over de geleiderollen 68, 69, 70 en over 10 het aandrijfwiel 71 dat wordt aangedreven door een variator-aandri j f motor eenheid 72.. De ketting draagt vertikaal van de schalmen daarvan uitstekende meeneemplaatjes 73 (zie fig. 3a) bestemd voor het met slip en met een hogere snelheid dan die der transportband aandrijven van de overbrengeenheden in het 15 traject tussen het invoerstation 4 en het uitvoerstation 5, dus in dat baangedeelte waar de beweging der overbrengeenheden niet wordt bepaald door de meeneemschijven 29 resp. 64.

De opbouw van een dergelijke overbrengeenheid, die is aangegeven met het verwijzingscijfer 75 blijkt uit de fig. 3a-3c.

20 De eenheid bestaat uit het lijfdeel 76 waarvan het vooreinde 76a schuin oploopt en is voorzien van de opneemsleuven 77. Verder draagt het aan de onderzijde via de tappen 78 de geleiderollen 79 en aan de bovenzijde de, als kogellager uitgevoerde, meeneemrol 80. Aan de onderzijde bevindt zich een vaste mee-25 neemnok 81 vastgezet door middel van de schroef 82 en de beweegbare meéneemnok 83 bevestigd aan de pen 84 die kan verschuiven in het geleidedeel 85; tussen geleidedeel 85 en meeneemnok 83 is de hoofddrukveer 86 aangebracht. Het einde van de pen 84 draagt de aanslag 87 welke samenwerkt met de stelschroef 88.

30 De stand van deze laatste bepaalt de minimale afstand tussen de meenemers 81 en 83 die wordt ingesteld.als functie van de dikte van de meeneemplaatjes 73 op de ketting 67a.

De stelschroef 88 gaat door het einde 89 van een hefboom 90 die kan draaien rond de tap 91; dit einde 89 rust tegen de aan-35 slag 92. Wanneer het andere, afgeschuinde einde 93 van de hefboom 90 wordt verdraaid in de richting van de pijl 94 wordt via de stelschroef 88, de aanslag 87 en de pen 84 het meeneemblok 83 8400447 ·* ^ -7- van de vaste meenemer 81 af bewogen zodat de meenemers vrij komen van de meeneemplaatjes 73 op de aandrijfketting. Dit is het geval wanneer twee overbrengeenheden tegen elkaar rusten op de baan 66: het afgeschuinde einde 93 van de in de bewegingsrich-5 ting volgende overbrengeenhéid loopt op tegen de pen 92 van de voorgaande eenheid waardoor het einde in de richting van de pijl 94 wordt verzwaard, de meenemers 81, 83 van de betreffende overhanghaak van elkaar af worden bewogen en de overbreng-eenheid nog slechts slippend of in het geheel niet door de aan-10 drijfketting 67 wordt aangedreven.

De, in zich gesloten, geleiderails 66 voor de overbrengeenheden 75 heeft tussen het invoer- en uitvoerstation 4 resp.

5 een rechtlijnig gedeelte 66a resp. 66b en langs dit gedeelte worden de overbrengeenheden met hogere snelheid aangedreven 15 door de kettingen 67. Voor het invoerstation 4 is er een gebogen deel 66c weer langs de overbrengeenheden worden aangedreven door de meenemers 29a van dit station zodat hun beweging daar is gesynchroniseerd met die van de overhangstations terwijl er bij het uitvoerstation 5 een gebogen gedeelte 66d is 20 bij het bewegen waarlangs de overbrengeenheden worden aangedreven door de meenemers 65 zodat daar hun beweging is gesynchroniseerd met die van het uitvoerstation en van de koellijn. Langs de rechte gedeelten van het traject zijn er de vaste geleidingen 96, 97 waarvan het nabij het uitvoerstation gelegen 25 einde enigszins is gebogen terwijl er bij het uitvoerstation nog een speciale uitvoergeleiding 98 aanwezig is (zie fig. 11) dienend om de poten van de vogels uit de overbrengeenheden in de haken van de koellijn te drukken.

Het overbrengen van de, aan de slachtlijn 6 aangevoerde, 30 vogels van de haken 9 naar de overbrengeenheden 75 wordt toegelicht aan de hand van de fig. 4a-4d in combinatie met de fig. 5 t/m 7.

Van een via het haandeel 66b in de richting van de pijl 100 aankomende overbrengeenheid 75 valt bij het naderen van het over-35 hangstation de meeneemrol 80 in de ruimte tussen twee aangrenzende meenemers 29a. Daar de beweging van de schijf 29 met de 8400447 * ♦ ? -8- meenemers 29a is gekoppeld met die van de baan 6 en met die van de overhangstations zal er steeds een combinatie ontstaan van een panklaarhaak 9 van de panklaar-lijn met daaraan een vogel 101 een bepaald overhangstation 24, en een overbrengeen-5 heid 75. Deze drie elementen bewegen gemeenschappelijk door het overhangstation? de haak 9 wordt gefixeerd door de drukpennen 49 en 50 en de overbrengeenheid door de meenemers 29. Tijdens de beweging wordt de beweging van de verschillende elementen van het overhangstation bestuurd door de stuurkurves 33, 34 in de 10 trommel 30.

Deze stuurkurves verlopen zodanig dat gedurende het grootste gedeelte van de beweging de drukpennen 49 en 50 de haak 9 aangedrukt houden zodat een vertikale beweging daarvan niet mo-geïijk is (zie fig. 6). Het verloop van de stuurkurve 33 is zo-15 danig dat, zodra de drie elementen: haak, overhangstation, en overhanghaak ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd eerst het overhangorgaan 56 vanuit de laagste stand een zwaaibeweging in de richting van de pijl 102 (zie fig. 4a) uitvoert, en wel onder de haak 9 langs waarbij de vogel uit de haak wordt ge-20 tild en met de kniestompen 103 in de uitsparingen 57 komt te hangen. Fig. 5 toont de situatie kort voordat de kniestompen 103 los komen van de haak 9 en fig. 6 de situatie waarin de vogel geheel uit de haak 9 is getild; deze situatie is ook afgebeeld in fig. 4b. De fig. 4a, 4b en 6 tonen tevens de functie van de 25 drukpennen 49 en 50. Bij het verder bewegen van haak, overhangstation en overbrengeenheid langs het invoerstation beweegt het overhangorgaan' terug, dus in de richting van de pijl 104 in fig. 4c. Daarbij wordt de vogel met de kniestompen in de uitsparingen 77 van de overhanghaak 75 gebracht; fig. 7 toont de 30 dan ontstane situatie. Het overhangorgaan 56 beweegt dan verder terug in de richting van de pijl 104 terwijl de overbrengeenheid 75. begint aan het rechte gedeelte 66a van de baan tussen invoerstation en uitvoerstation? overhangorgaan en overbrengeenheid verwijderen zich van elkaar en de vogel hangt vei-35 lig in de overbrengeenheid 75.

Het overhangen kan nog worden bevorderd door de geleiding 66 ter plaatse van de overgang van het haandeel 66c naar 8400447 -9- < * het haandeel 66a enigszins naar buiten te verplaatsen/ waardoor de overbrengeenheid 75 wat naar voren komt.

De overbrengeenheid 75 wordt nu met verhoogde snelheid door de ketting 67 getransporteerd naar het uitvoerstation 5.

5 Daar aangekomen komt de meeneemrol 80 te liggen tussen twee mee-nemers 65 en terwijl de meenemers 81, 83 van de eenheid 75 vrij komen van de aandrijfketting 67; de verdere beweging van de overbrengeenheid langs dit station wordt nu uitsluitend bepaald door de meenemers 65 op de meeneemschijf 64 en deze beweging 10 is weer direkt gekoppeld aan die van de koellijn 10. Op deze wijze wordt verzekerd dat steeds een koelbaak 11 voor een overbrengeenheid 75 komt te liggen.

Het overbrengen van de vogels uit de overbrengeenheden naar de koelhaken geschiedt, met behulp van de geleiding 98 (zie 15 fig. 11). Deze is zodanig gevormd dat de afstand ervan tot de as 60 van het begin tot het einde geleidelijk toeneemt terwijl de overbrengeenheden tijdens het doorlopen van het langs het uitvoerstation verlopend haandeel een gelijkblijvende afstand tot deze as’60 houden. De koelhaken 11 naderen de cirkelsegment-20 baan van de overbrengeenheden met de daaraan hangende vogels tangentiaal (pijl 105), doorlopen vervolgens een cirkelsegment-vormig haandeel waar hun afstand-tot as 60 constant blijft (pijl 106) en volgen daarna weer een tangentiaal verlopend uit-loopdeel (pijl 107). De kniestompen 103, aanvankelijk tegenge-25 houden door de geleiding 96, komen (zie fig. 11) van deze geleiding vrij en lopen vervolgens op tegen de geleiding 98 waardoor ze, zoals aangegeven met de verwijzingscijfers 103' en 103” in de koelhaken 11', 11” worden gedrukt. Daarmee is het over-brengproces voltooid.

30 De, nu van vogels vrije overbrengeenheden 75 worden door de meenemers 65 verder getransporteerd; bij de overgang van het haandeel 66a naar het baandeel 66b komen ze van de meenemers vrij en worden door de ketting 67 naar het invoerstation gebracht. Wanneer daar een aantal overbrengeenheden achter elkaar 35 liggen om stuk voor stuk te worden ingevoerd zullen deze overbrengeenheden door de samenwerking van de hefbomen 93 en de op-loopnokken 92 (zie fig. 3a-3c) met slippend worden aangedreven waardoor slijtage wordt voorkomen.

8400447

Claims (10)

1. Inrichting voor het overbrengen van geslacht gevogelte van een eerste transportbaan, met eerste, op de kniestompen van de zogels aangrijpende, óphanghaken naar een tweede .transportbaan met tweede eveneens op de kniestompen der vogels aangrijpende 5 óphanghaken, met een op de eerste baan aansluitend invoerstation voor het invoeren der vogels in overbrengeenheden met opneem-delen die uitsteken van een tussen de eerste en tweede transportbaan verlopende overbrengbaan en met een op de tweede baan aansluitend uitvoerstation voor het overbrengen van de vogels van 10 de overbrengeenheden naar de tweede, haken, waarbij de overbreng-eenheden elk zijn uitgevoerd met twee naast elkaar gelegen op-neemsleuven voor..het opnemen der bovenpoten der vogels met het kenmerk dat het invoerstation is voorzien van een aantal in een gesloten baan bewegende overhangeenheden waar-15 van de beweging zodanig is gesynchroniseerd met de beweging der daarvóór bewegende óphanghaken en de daaronder bewegende overbrengeenheden dat de resp. posities daarvan steeds over een gedeelte van de baan ervan samenvallen, en elke overhangeen-heid is voorzien van een van twee opneemsleuven voorzien over-20 hangorgaan dat zodanig om een horizontale as in een vertikaal vlak vóór de ophang- en overbrenghaken langs heen en weer wordt bewogen dat tijdens de omhooggaande beweging de poten van de vogel door de opneemsleuven uit de óphanghaken worden gelicht en aan het einde van de daaropvolgende omlaaggaande beweging 25 in de opneemsleuven van een overbrengeenheid worden geplaatst.

2. Inrichting volgens canlusie 1 met het kenmerk dat elke overhangeenheid is voorzien van tenminste êén om een horizontale as verdraaibaar blokkeerorgaan dat de óphanghaken tijdens de beweging langs het invoerstation tegen vertikale be- 30 weging blokkeert.

3. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat zowel het overhangörgaan als het blokkeerorgaan wordt gedragen door een kantelarm die is verbonden met een met een stationaire stuurkurve samenwerkende, stuurarm.

4. Inrichting volgens conclusies 1-3 met het ken- 8400447 . * · * -11- m e r k dat zowel het invoerstation als het uitvoerstation zijn voorzien van een met de snelheid der eerste resp. der tweede baan gesynchroniseerde roterende geleider met met de resp. overbrengeenheden samenwerkende geleide-organen, een en ander 5 zodanig dat tijdens althans een gedeelte van de baan der overbrengeenheden langs de resp. stations snelheid en positie van deze eenheden worden bepaald door de geleide-organen terwijl tussen deze stations de overbrengeenheden slippend en met hogere snelheid worden aangedreven.

5. Inrichting volgens conclusie 4 met het.-kenmerk dat elke overbrengeenheid is voorzien van met een geleidebaan samenwerkende geleiderollen en van twee onder veerdruk staande klemblokken samenwerkend met een met hogere snelheid aangedreven rondlopende aandrijfbaan.

6. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk dat een der klemblokken voor het opheffen der veerdruk is gekoppeld met een kantelbare vrijgeefhefboom bedienbaar door oplopen tegen een, op elke overbrenghaak aanwezige oploopnok.

7. Inrichting volgens conclusies 1-6 met het ken-20 m e r k dat de geleidebaan der overbrengeenheden over dat gedeelte van de baan ervan dat samenvalt met het traject waarin de overhangorganen de omlaag gerichte beweging uitvoeren naar buiten zijn verplaatst.

8. Inrichting volgens conclusies 1-7 met het ken-25 m e r k dat in het uitvoerstation de hakenbaan verloopt over een gedeelte van een cirkelboog en in dit gedeelte samenwerkt met radiaal uitstekende meenemers op de omtrek van een om een vertikale as verdraaibare drager die is gekoppeld met het daaronder opgestelde, van meenemers voor de overbrengeenheden voor-30 zien geleide-organen en dat in dit traject onder de overbrengeenheden een ten opzichte van de baan daarvan convergerende uit-werperrails is aangebracht.

9. Inrichting volgens conclusies 1-8 met het kenmerk dat het invoerstation is voorzien van een om een ver- 35 tikale as roterende en over een gedeelte van de eerste baan daarmee gekoppelde meenemer, verbonden met de daaronder gelegen, in een cirkel gerangschikte overhangeenheden en de daaronder 8400447 r Μ -12- aangebrachte geleide-organen der overbrengeenheden, en in de door de overhangeenheden omsloten ruimte een stationaire stuur-trommel met rond de omtrek daarvan verlopende stuurkurven is geplaatst waarvan de onderste samenwerkt met een stuurnok aan 5 het einde van de kantélarm van het overhangorgaan en de bovenste samenwerkt met een stuurnok aan het einde van de kantélarm van het blokkeerorgaan.

10. Inrichting volgens conclusies 1-9 met het kenmerk dat de eerste haken zijn de op zich bekende haken van 10 een panklaar-lijn, en de tweede haken de op zich bekende haken zijn van de koellijn beide behorend tot een installatie voor het verwerken van geslacht gevogelte. 8400447