NL8105714A - Werkwijze voor het bereiden van vezel- en korrelmateriaal, inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze en toepassing van het aldus verkregen materiaal. - Google Patents

Description

- 1 - y , +

Werkwijze voor het bereiden van vezel- en korrelmateriaal, inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze en toepassing van het aldus verkregen materiaal.

Deze uitvinding betreft een werkwijze voor de bereiding van vezel- en korrelmateriaal uit huishoudelijk, landbouw-, bosbouw-, organisch industrieel en/of ambachtelijk afval, een inrichting voor het uitvoeren van deze werk-5 wijze, een werkwijze voor het bedrijven van deze inrichting, en de toepassing van het aldus bereide vezel- en korrelmateriaal .

Er zijn reeds meerdere werkwijzen voor het bereiden van vezelig en/of korrelig materiaal uit huishou-10 delijk, landbouw-, bosbouw-, organisch industrieel en/of am- bactelijk afval bekend, die echter alle. het nadeel vertonen dat ongeveer 30 gew.% aan theoretisch nog bruikbaar materiaal in de loop van de bewerking als onbruikbaar afval afgescheiden wordt, wat aan de ene kant een verlies aan nog bruikbaar mate-15 riaal betekent en aan de andere kant nog aanzienlijke kosten veroorzaakt voor het wegwerken van dit als afval afgescheiden materiaal.

Het was een doel van deze uitvinding een werkwijze te verschaffen die deze nadelen niet vertoont, 20 d.w.z. waarbij men geen afval overhoudt.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat men het te verwerken afval aan een ontsluiting onderwerpt, het ontsloten afval in ten minste twee fracties verdeelt, en wel a) een mechanisch gemakkelijk te verkleinen 25 fractie en b) een mechanisch moeilijk te verkleinen fractie, dan deze beide fracties van elkaar gescheiden tot de uiteindelijk gewenste deeltjesgrootte verkleint, hierop aansluitend beide fracties door verhitten en afzuigen van de daarbij ontstaande waterdamp tot op een bepaald maximaal eindwatergehalte 30 droogt en steriliseert, en beide fracties in samengevoegde toe- 8105714 4 Η- - 2 - stand, eventueel na een tussenbehandeling, samen opnieuw naar deeltjesgrootte in ten minste twee fracties opdeelt. Daarbij is het doelmatig als men het ontsloten afval in ten minste drie fracties verdeelt, en wel a) een fijne fractie waarvan de afme-5 tingen niet boven de uiteindelijk gewenste komen, b) een mechanisch gemakkelijk vermaalbare grove fractie, en c) een mechanisch moeilijk vermaalbare grove fractie, men dan de beide grove fracties gescheiden van elkaar tot de uiteindelijk gewenste deeltjesgrootte verkleint, hierop aansluitend alle drie frac-10 ties door verhitten en afzuigen van de daarbij ontstaande waterdamp tot op een bepaald maximaal eindwatergehalte droogt en steriliseert, en alle drie fracties in samengevoegde toestand, eventueel na een tussenbehandeling, samen opnieuw naar deeltjesgrootte in ten minste twee fracties verdeelt.

15 In het geval dat het aangeboden afval magnetisch verwijderbare stukken metaal bevat is het doelmatig als na de ontsluiting van het te verwerken afval en voor het opdelen daarvan in meerdere fracties de magnetiseerbare stukken metaal uit het afval verwijderd worden.

20 Om bij gebruik van een afgasscheider de mechanische slijtage daarvan door het doorstromende materiaal te beperken is het doelmatig als men direct na het ontwateren en steriliseren, het aldus behandelde materiaal in een lichte en een zware fractie opdeelt, en dan de lichte fractie voor de 25 afvoer van het bij het ontwateren vrijkomende natte gas, in het bijzonder lucht, in een afgasscheider leidt, de lichte fractie na het afzuigen van het natte afgas met de zware fractie combineert en dan gezamenlijk naar de verdere fractionering leidt.

Het is voordelig gebleken als men het 30 gedroogde en gesteriliseerde materiaal in drie fracties opdeelt, . . 2 waarvan de eerste deeltjes met een zeefmaat kleiner dan 3 mm , . 2 de tweede deeltjes met een zeefmaat tussen 3 en 6 mm en de 2 derde deeltjes met een zeefmaat groter dan 6 mm vertonen.

Voor vele toepassingsgebieden van het 35 aldus verkregen uitgangsmateriaal is het bovendien doelmatig als men het tot een bepaald maximaal eindvochtgehalte gedroogde 8105714 « Η- - 3 - en gesteriliseerde materiaal, bij voorkeur eventueel na een voorlopige fractionering, in ten minste twee naar deeltjesgrootte verschillende en ten minste twee verschillende soortelijke gewichten opdeelt. Daarbij is het voordelig als men 5 het materiaal naar zijn soortelijk gewicht in ten minste drie fracties opdeelt, en wel a) in een lichte fractie die overwegend uit organische vezels bestaat, b) in een zware fractie die overwegend uit anorganische korrels bestaat, en c) in een stoffractie die overwegend stofdeeltjes bevat.

10 Voor het wegwerken van mogelijke onaan gename geuren en eventueel nog aanwezige ongewenste kiemen kan het doelmatig zijn als men het tot op een bepaald eind-watergehalte gedroogde en gesteriliseerde goed aan een behandeling met ozon onderwerpt.

15 Deze uitvinding betreft verder een in richting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding, welke hierdoor gekenmerkt wordt dat deze een ont-sluitingseenheid voor het ontsluiten van het te verwerken materiaal, een fractioneereenheid voor het verkrijgen van een 20 mechanisch gemakkelijk en een mechanisch moeilijk verkleinbare fractie, een eerste maaleenheid voor het verkleinen van de moeilijk te verwerken fractie, een tweede maaleenheid voor het verkleinen van de gemakkelijk te verwerken fractie, een droog-eenheid voor het drogen van de diverse fracties en een tweede frac-25 tioneer-eenheid voor het opnieuw fractioneren van de gecombineerde gedroogde fracties naar deeltjesgrootte omvat.

Daarbij is het doelmatig als deze een fractioneereenheid met ten minste êën tril- of slingerzeef heeft voor het verkrijgen van een fijne fractie, een afzuig-30 eenheid aan de bovenkant van de tril- of slingerzeef voor het verkrijgen van de mechanisch gemakkelijk te vermalen grove fractie, en een opstelling voor het opnemen van het zich op de tril- of slingerzeef bevindende, wegens zijn grootte en/of zijn soortelijk gewicht niet door de zeef gevallen en niet afge-35 zogen materiaal, wat dan de moeilijk te verwerken fractie is, en een eerste maaleenheid voor het verkleinen van de moeilijk 8105714 -4- verwerkbare grove fractie en een tweede maaleenheid voor bet verkleinen van de gêmakkelijk te verwerken grove fractie.

Het is doelmatig als de eerste maaleenheid nit een hamer-, stoot- of slagmolen bestaat. Verder is 5 het voordelig gebleken als de tweede maaleenheid uit een fijn-hakker, verspaner of fijnmaler bestaat, en ten minste êên stel draaiende messen heeft.

Bovendien is het doelmatig als tussen de ontsluitingseenheid en de fractioneereenheid een transport-10 inrichting staat die uit een transportband of een trilgoot bestaat en er voor het afscheiden van stukken metaal uit het daarmee aangevoerde ontsloten materiaal a) direct boven de transportinrichting een magneetband en b) onder het aangevoerde ontsloten materiaal aan het einde van de transportinrichting 15 een trommelmagneet, waar het ontsloten materiaal overheen geleid wordt.

Deze uitvinding betreft verder een werkwijze voor het bedrijven van de inrichting volgens de uitvinding, welke hierdoor gekenmerkt wordt dat men ten minste de 20 droogeenheid stookt met het uit de afvalverwerking verkregen vezelmateriaal.

Tenslotte betreft deze uitvinding ook nog de toepassing van het aldus verkregen vezelmateriaal voor het vervaardigen van geperste voorwerpen, bijvoorbeeld spaan-25 plaat of voor verbranding geschikte briketten of tabletten.

De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierbij behorende tekening.

Zoals men ziet wordt het afval in een verzamelbunker 1 gestort. Bij voorkeur wordt afval gebruikt 30 dat niet of slechts korte tijd heeft kunnen fermenteren en ook nog geen mechanische behandeling zoals voorvermalen, voorsorteren en verdichten of enige chemische behandeling ondergaan heeft. De toepassing van vers, organisch afval heeft het voordeel dat het vezelmateriaal daarin de gewenste structuur ge-35 geven kan worden en dat de belangrijke bestanddelen daarin zoals cellulose en lignien niet verwijderd of afgebroken waren.

8105714 - 5 -

Het aldus opgeslagen afval gaat met een mechanische transportinrichting 2 continu of discontinu naar een ontsluitingseenheid 3. Deze moet enerzijds het gemengde uitgangsmateriaal in zijn afzonderlijke bestanddelen ontsluiten 5 en anderzijds het in grootte en samenstelling sterk variërende afval door snijden, hakken en/of scheuren tot een voor verdere verwerking geschikte grootte verkleinen. Voor deze bewerking kunnen snijd- en slagmolens en hakkers en scheurders gebruikt worden. Om een storingsvrije verwerking te waarborgen en de 10 gewenste structuur, fijnheid en zuiverheid van het eindprodukt te bereiken gebruikt men bij voorkeur een langzaam lopende snijmolen, die in verschillende uitvoeringsvormen in de handel is. Doelmatig is een uitvoeringsvorm met naast elkaar liggende tegen elkaar in lopende assen met elk meerdere messen. Boven-15 dien moeten die assen langzaam en met onderling verschillende toerentallen lopen. Verder moeten al deze assen voor een goede veiligheid, bedrijfszekerheid en voor de zelfreiniging omkeerbaar zijn. Zo'n machine is in de handel verkrijgbaar en heet "shredder". Hierop lijkende machines met dezelfde benaming wor-20 den ook gebruikt voor het verkleinen van oude auto's en ander blik.

Dit materiaal dat in ontsluitingseenheid 3 zodanig verkleind is dat het door een zeef van 20 bij 30 cm kan valt vervolgens vrij op een transportinrichting 4, bijvoor-25 beeld een trilgoot.

Om in de volgende inrichtingen een storingsvrije bedrijfsvoering te waarborgen is het belangrijk dat eventueel in het afval aanwezige stukken ijzer uitgesorteerd worden. Om dat te bereiken vervoert de transportinrichting 4 30 het ruwe uitgangsmateriaal in de vorm van een gelijkmatige, betrekkelijk dunne laag puin langs een boven die transportinrichting 4 opgestelde magnetische band 5 en werpt het aan zijn uiteinde op een daaronder liggende draaiende trommel-magneet 6. Daar de uit de ontsluitingseenheid komende hoe-veel-35 heden afval nogal variëren is de transportinrichting 4 voor de magnetische band 5 voorzien van een niet afgebeelde egali- 8105714 - 6- sering.

De magneetband 5 heeft de taak de ijzeren onderdelen in de bovenste helft van de laag puin uit te sorteren. De draaiende trommelmagneet 6 dient voor het ver-5 wij deren van de ijzeren onderdelen in de onderste helft van deze laag puin.

De magneeteenheden 5 en 6 zijn met een transportinrichting 7 met een opvangbunker 8 verbonden. Vanuit deze bunker 8 komt het uitgesorteerde metaal in een pers 9, 10 die de uitgesorteerde ijzeren stukken tot in de handel gebruikelijke pakketten samenperst, die vervolgens naar een oudmetaal-gieterij kunnen gaan.

Het aldus van ijzer bevrijde afval wordt dan in een fractioneereenheid 10 gebracht. Deze heeft een tril-15 zeef 11 voor het verkrijgen van de fijne fractie, waarbij de mazen van de zeef ongeveer 6 mm groot zijn. Verder vindt men aan de bovenkant van de trilzeef 11 een afzuiginrichting 12 voor het verkrijgen van de mechanisch gemakkelijk te verwerken grove fractie, en aan het onderuiteinde van de scheef opgestel-20 de trilzeef 11 een opvanggoot 13 voor het opnemen van het zich nog op de trilzeef 11 bevindende materiaal dat door zijn afmetingen en/of zijn soortelijk gewicht niet door de zeef heen kon en ook niet afgezogen kon worden.

Deze opdeling in drie fracties geeft 25 het voordeel dat de hierna komende verkleiningseenheden 14 en 15 ontlast worden van het materiaal dat tochniet boven de uiteinde- lijk gewenste afmetingen komt. Het aandeel van dit fijne materiaal bedraagt normaliter ongeveer 15 gew.%, en dat betekent bij de hierna komende vermaling een energiebesparing van onge-30 veer 15 %. Het aldus uitgesorteerde fijne materiaal wordt via een omloopleiding 16 afgevoerd om uiteindelijk weer vermengd te worden met de andere twee stromen die in inrichtingen 14 en 15 vermalen zijn.

De opdeling in beide bovengenoemde grove 35 fracties maakt het mogelijk dat de twee naar hun aard zeer verschillende afvalbestanddelen van elkaar gescheiden en dus onder 8105714 - 7 - voor elke fractie optimale omstandigheden tot de gewenste afmetingen vermalen kunnen worden waardoor ook beide bestanddelen bovendien de gewenste structuur gegeven kan worden, wat het mogelijk maakt dat in de laatste trap van de werkwijze, 5 waarbij het materiaal eerst naar grootte en daarna in overwegend lichtere vezels en overwegend zwaardere korrels gescheiden wordt, de beide fracties scherp gescheiden en zuiver verkregen worden.

De afzuiginrichting 12 kan een gebruike-10 lijk apparaat uit de handel zijn, zoals bijvoorbeeld veel gebruikt bij verspanen en in de voederindustrie. Het door de afzuiginrichting 12 via kanalen 12a, 12b en 12c uit de stroom afval afgezogen lichte materiaal bestaat hoofdzakelijk uit papier, karton, foelies, textiel en houtsplinters, organisch ma-15 teriaal dus, en dit gaat voor een laatste structurering en verkleining naar een als fijnhakker uitgevoerde maalinrichting. Zulke inrichtingen zijn onder de namen "fijnhakker", "verspa-ners" en "fijnmolens" in de handel verkrijgbaar. Daarbij is het doelmatig gebleken apparaten te gebruiken waarin draaiende mes-20 sen tegen staande messen of tegen andere draaiende messen in lopen en die een uitlaat met een voor fijn materiaal doorlaatbare barrière hebben.

De grove fractie die door trilzeef 11 en afzuiginrichting 12 van zowel fijn materiaal als van licht 25 materiaal bevrijd is, het moeilijk te vermalen en in de praktijk overwegend uit anorganische stoffen bestaande deel, wordt in de afzonderlijke molen 14 aan verkleining onderworpen. Deze inrichting 14 moet het hier aangeboden materiaal verkleinen zodat alles door een zeef van 6 mm kan, wat voor een volledige 30 herbenutting nodig is. Zulke vermalingsinrichtingen 14 zijn onder de namen "hamennolen", "stootmolen" en "slagmolen" in de handel verkrijgbaar en kunnen ingezet worden als ze in hun afvoer een barrière hebben die op die maximum maat afgesteld is.

35 De uit de vermalingsinrichtingen 14 en 15 en de omloopleiding komende fracties worden samen in een 8105714 -8- opvangvat 17 geleid. Van hieruit gaat het opgeslagen materiaal naar een droog- en steriliseereenheid 18. Deze moet het hier aangeboden materiaal een bepaald, constant eindvochtigheids-gehalte geven en de in dit materiaal om gezondheidsredenen on-5 gewenste bestanddelen zoals pathogene bacteriën vernietigen. Daartoe moeten in de droogeenheid 18 temperaturen van boven 100°C bereikbaar zijn en de verblijfsduur van het materiaal in de droogeenheid 18 moet ook regelbaar zijn. De aanvoer van hete droge lucht via de verhitter 34 en de terugvoerleiding 10 19 en de afvoer van met vocht verrijkte lucht gebeurt continu en is ook zodanig regelbaar dat het restgehalte aan water van het uit de droogeenheid 18 komende materiaal op een bepaalde waarde ingesteld kan worden.

Na de droogeenheid 18 wordt de behandel-15 de stof door een scheidingsinrichting 20 in een lichte en een zware fractie opgedeeld, en daarna wordt de lichte fractie in een als cycloon uitgevoerde gas/stof-scheider 21 geleid om de van het ontwateren afkomstige natte lucht af te scheiden. Op die manier kan de slijtage in gas/stof-scheider aanzienlijk ver-20 minderd en de bedrijfszekerheid daarvan aanzienlijk verhoogd worden. Het uit de gas/stof-scheider 21 komende materiaal wordt dan weer met de eerst afgescheiden lichte fractie samengebracht en via een inrichting 22 voor een ozon-behandeling naar een fractioneereenheid 23 geleid. Deze laatste moet het 25 aangeboden materiaal, dat tot een bepaald eindgehalte aan vocht gedroogd en gesteriliseerd is naar deeltjesgrootte in drie fracties opdelen, waarbij de afmetingen van de eerste fractie klei- 2 2 ner dan 3 mm , die van de tweede fractie tussen 3 en 6 mm en 2 die van de derde fractie boven 6 mm liggen. De fractioneer-30 eenheid 23 kan zwaaiende of trillende werkvlakken vertonen.

Bij voorkeur wordt een lichtgebouwde inrichting met trillend werkvlak gebruikt. Amplitude en frequentie moeten variabel zijn zodat intensiteit en verblijftijd naar omstandigheden bijgeregeld kunnen worden.

35 De drie fracties uit fractioneerinrich- ting 23, ieder uit organische (overwegend lichte) en anorganische 8105714 - 9 - (overwegend zware) deeltjes samengesteld, worden langs gescheiden wegen naar de eindfractionering geleid. Voor de eind-fractionering dienen de windzifters 24, 25 en 26 die de onderling vermengde ruwe stoffen zoals puin, nonferro-metaal, 5 harde kunstharsen, enz. van organische stoffen te scheiden.

Zulke windzifters zijn in verschillende uitvoeringsvormen in de handel verkrijgbaar en worden ook in levensmiddelen-, veevoeder- en hout-industrie toegepast.

De uit de fractioneerinrichting 23 ko-10 mende fijne fractie gaat op pneumatische wijze naar de eindfractionering in windzifter 24, waar het materiaal op een bepaalde plaats in een tegenstroom lucht komt. De stroomsterkte van de lucht wordt zodanig gekozen dat de lichte, overwegend organische deeltjes met de stroom meegaan en de zwaardere, 15 overwegend anorganische deeltjes tegen de stroom in naar beneden vallen. De weggeblazen lichte deeltjes worden in cycloon 27 van de luchtstroom gescheiden en gaan van daaruit direct , naar de opslag in silo 28. De tegen de luchtstroom naar beneden vallende zware deeltjes gaan naar korrelsilo 29.

20 De uit fractionering 23 komende tussen- fractie wordt voor een laatste fractionering in windzifter 25 gebracht. De hieruit afgescheiden lichte deeltjes kunnen naar keuze via cycloon 27 of 30 naar silo 28 of 31 gaan. De door windzifter 25 heen vallende, zware en overwegend anorganische 25 korrels gaan ook naar korrelsilo 29.

De uit de fractioneerinrichting 23 komende grove fractie gaat voor de eindfractionering naar windzifter 26, die net als de beide andere windzifters 24 en 25 werkt. De uit deze windzifter 26 komende lichte deeltjes gaan 30 ook naar keuze naar silo 28 of silo 31. De zware, overwegend anorganische korrels komt gemengd met de korrels uit windzifters 24 en 25 in silo 29.

De uit windzifters 24, 25 en 26 en uit afschelders 27 en 30 komende, stof bevattende lucht gaat 35 naar een luchtfilter 32. Het daaruit afgescheiden stof, dat overwegend uit fijne organische deeltjes bestaat, kan naar 8105714 - 10 - keuze naar stofsilo 33 of naar silo 28 en/of 31 gaan.

Het opslaan van de in drie vezelfracties en één stof-fractie voortkomende eindprodukt in van elkaar gescheiden silo's vereenvoudigt hun herbenutting en maakt de 5 mogelijkheden daartoe dus groter. Natuurlijk kunnen de zware korrels uit windzifters 24, 25 en 26 ook gescheiden opgeslagen worden.

Uit het aldus verkregen vezelmateriaal kan men bijvoorbeeld spaanplaat en ander bouwmateriaal maken, 10 maar ook brandstof in de vorm van briketten of tabletten.

De tevens verkregen korrels kunnen dienen als kunstmest of voor het verbeteren van de bodemstructuur, en ook als toeslag in asbest- en cement-produkten en. als toeslag in tegels, kunststenen, bitumineuze verharding en beton dienen.

15 Zoals uit dit voorbeeld blijkt wordt bij deze werkwijze al het aangeboden materiaal, inchsief het magnetisch afgescheiden metaal, nuttig gemaakt. In de soortelijk lichte vezelfracties is het percentage niet verasbaar bij deze werkwijze even hoog of lager als in de vergelijkbare hout-20 afvalfracties die tot nog toe gewoonlijk tot spaanplaat geperst worden.

De verhitting 34 van droogeenheid 18” wordt doelmatig gestookt met als brandstof benut materiaal uit silo's 28 en/of 31.

25 8105714

Claims (14)

1. Werkwijze voor de bereiding van vezel- en korrelmateriaal uit huishoudelijk, landbouw-, bosbouw-, 5 organisch industrieel en/of ambachtelijk afval, met het kenmerk, dat men het te verwerken afval aan een ontsluiting onderwerpt, het ontsloten afval in ten minste twee fracties opdeelt, en wel a) een mechanisch gemakkelijk te verkleinen fractie en 10 b) een mechanisch moeilijk te verkleinen fractie, dan deze beide fracties van elkaar gescheiden tot de uiteindelijk gewenste deeltjesgrootte verkleint, hierop aansluitend beide fractie door verhitten en afzuigen van de daarbij ontstaande waterdamp tot een bepaald maximaal eindvochtigheids-15 gehalte droogt en steriliseert, en beide fracties in samengevoegde toestand, eventueel na een tussenbehandeling, samen opnieuw naar deeltjesgrootte opdeelt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat men het ontsloten afval in ten minste drie 20 fracties opdeelt, en wel a) een fijne fractie waarvan de afmetingen niet boven de uiteindelijk gewenste komen, b) een mechanisch gemakkelijk te verkleinen grove fractie en c) een mechanisch moeilijk te verkleinen grove fractie, 25 dan beide grove fracties van elkaar gescheiden tot deeltjes van de gewenste afmetingen vermaalt, hierop aansluitend alle drie fracties door verhitten en afzuigen van de daarbij ontstaande waterdamp tot een bepaald maximaal eindvochtigheids-gehalte. droogt en steriliseert, en alle drie fracties in samen-30 gevoegde toestand, eventueel na een tussenbehandeling, tezamen naar deeltjesgrootte in ten minste twee fracties opdeelt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 cf 2, met hét'kenmerk, dat men uit het afval na de ontsluiting maar voor de opdeling in meerdere fracties de magnetiseerbare stuk- 35 ken metaal verwijdert.

4. Werkwijze volgens een der voorafgaan- 8105714 - 12 - de conclusies, met het kenmerk, dat men de mechanisch gemakkelijk en de mechanisch moeilijk verwerkbare fracties, nadat ze gescheiden van elkaar verkleind zijn, en eventueel ook de fijne fracties waarvan de afmetingen niet boven de uiteindelijk ge-5 wenste komen, bij elkaar brengt en gezamenlijk aan ontwatering en sterilisatie onderwerpt.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat men de stroom materiaal direct na het ontwateren en steriliseren opdeelt in een lichte en een zware 10 fractie, en dan de lichte fractie in een gas/stof-scheider leidt om er het uit de ontwatering afkomstige natte gas, in het bijzonder lucht,uit af te scheiden, en men de van nat afgas bevrijde fijne fractie samen met de zware fractie gezamenlijk aan een verdere fractionering onderwerpt.

6. Werkwijze volgens een der voorafgaan de conclusies, met het kenmerk, dat men het gedroogde en gesteriliseerde materiaal in drie fracties opdeelt, waarvan de 2 eerste met deeltjes kleiner dan 3 mm , de tweede met deeltjes 2 . 2 tussen 3 en 6 mm en de derde met deeltjes groter dan 6 mm .

7. Werkwijze volgens een der voorafgaan de conclusies, met het kenmerk, dat men het tot een bepaald maximaal eindvochtigheidsgehalte gedroogde en gesteriliseerde materiaal, eventueel na een voorafgaande fractionering op deeltjesgrootte, naar het soortelijk gewicht in minstens twee 25 fracties opdeelt.

. 8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat men het gedroogde en gesteriliseerde materiaal naar zijn soortelijk gewicht in ten minste drie fracties opdeelt, en wel a) in een lichte fractie die overwegend uit 30 organische vezels bestaat, b) in een zware fractie die overwegend uit anorganische korrels bestaat, en c) in een stof-fractie die overwegend uit stofdeeltjes bestaat.

9. Werkwijze volgens een der conclusies 4 t/m 8, met het kenmerk, dat men het tot een bepaald eind-35 vochtigheidsgehalte ontwaterde en gesteriliseerde materiaal aan een ozon-behandeling onderwerpt. 8105714 - 13 -

10. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat hij een ontsluitingseenheid (3) voor het ontsluiten van het te verwerken afval, een fractioneereenheid 5 (10) voor het verkrijgen van een mechanisch gemakkelijk en een mechanisch moeilijk te vermalen fractie, een eerste verklei-ningseenheid (14) voor het verkleinen van de moeilijk verwerkbare fractie, een tweede verkleiningseenheid (15) voor het verkleinen van de gemakkelijk verwerkbare fractie, een droog-10 eenheid (18) voor het drogen van de verschillende fracties en een tweede fractioneereenheid (23) voor het opnieuw gezamenlijk fractioneren der samengevoegde gedroogde fracties naar deeltjesgrootte omvat.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met 15 het kenmerk, dat hij een fractioneereenheid (10) met ten minste een tril- of slingerzeef (11) voor het verkrijgen van een fijne fractie heeft, een afzuigeenheid aan de bovenkant van de tril- of slingerzeef voor het verkrijgen van de mechanisch gemakkelijk te vermalen grove fractie en een opstelling voor het 20 opnemen van de zich op de tril- of slingerzeef bevindende, wegens zijn grootte en/of zijn soortelijk gewicht niet door de zeef gevallen en niet afgezogen materiaal, wat dan de moeilijk te verwerken fractie is, een eerste maaleenheid voor het verkleinen van de moeilijk verwerkbare grove fractie en een tweede 25 maaleenheid voor het verkleinen van de gemakkelijk verwerkbare grove fractie.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de eerste maaleenheid uit een hamer-, stoot of slagmolen (14) bestaat.

13. Inrichting volgens conclusie 10, 11 of 12, met het kenmerk, dat de tweede maaleenheid uit een fijnhakker, verspaner of fijne molen (15) bestaat, en ten minste éên as met messen vertoont.

14. Inrichting volgens een der conclu-35 sies 10 t/m 13, met het kenmerk, dat hij tussen de ontsluitings-eenheid (3) en de fractioneereenheid (12) een transportinrich- 8105714