NL8102405A - Inrichting voor het tegelijkertijd vervaardigen van twee continue sigarettenstangen. - Google Patents

Description

* * »

Inrichting voor het tegelijkertijd vervaardigen van twee continue siga-rettenstangen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voot het tegelijkertijd vervaardigen van twee continue sigarettenstangen.

Bij inrichtingen van het bovengenoemde type is het bekend een kaardeenheid te gebruiken gevormd door een aantal kaardrollen welke in-5 richting zo is uitgevoerd dat aan zijn uitg.ang een stroom tabaksdeeltjes wordt gevormd met een breedte in hoofdzaak gelijk aan de lengte van genoemde kaardrollen.

Deze tabaksstroom wordt gewoonlijk in twee delen verdeeld in de richting van zijn lengte voor het vormen van twee stromen tabaksdeel-10 tjes, die worden toegevoerd aan betreffende omhoog gaande kanalen die aan de boveneinden worden gesloten door betreffende zuigbanden·

Op bekende wijze verzamelt elk van laatstgenoemde de betreffende tabaksdeeltjes en voert ze toe in de vorm van een continu vullichaam aan een papierbaan.

15 Een van de nadelen van deze bekende inrichtingen is dat de tabaks stroom die de kaardeenheid verlaat niet steeds een perfecte gelijkmatigheid bezit in de richting van zijn lengte als gevolg van een niet homogene verdeling daarin van tabaksdeeltjes met verschillende fysische eigenschappen.

20 Als gevolg hiervan worden twee vullichamen gevormd met verschil lende dikte en/of verschillend gewicht per eenheid van lengte.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een inrichting die de tabaksstroom, die de kaardinrichting verlaat te verdelen in twee in hoofdzaak identieke stromen.

25 Genoemd doel wordt volgens de uitvinding bereikt door een inrich ting voor het tegelijkertijd vormen van twee continue sigarettenstangen, waarbij een continue stroom gesneden tabaksdeeltjes wordt toegevoerd aan het ondereinde van een opgaande leiding, omvattende tenminste twee opgaande kanalen die elk eindigen onder een zuigtransporteur die 30 beweegbaar is in een tevoren bepaalde bewegingsrichting, met het kenmerk, dat genoemde kanalen een bovenste deel vormen van genoemde leiding, die daaronder een enkel opgaand kanaal omvat dat aan zijn boveneinde is verbonden met beide genoemde kanalen; deze laatsten liggen tenminste gedeeltelijk naast elkaar in een richting dwars op de bewe-35 gingsrichting.

Aan de hand van een tekening waarin uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader beschreven.

8102405 *» * —-- 2

Figuur 1 toont schematisch een dwarsdoorsnede gedeeltelijk in blokvorm van een einddeel van de stangvorming van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuren 2 en 3 tonen schematisch doorsneden van betreffende andere 5 uitvoeringen van een eerste detail van figuur 1.

Figuren 4 en 5 tonen schematisch doorsneden door twee andere uitvoeringen van een tweede detail van figuur 1.

Figuren 6 en 7 tonen schematisch doorsneden door twee andere uitvoeringen van een ander detail van figuur 1.

10 Figuur 1 toont een inrichting die in het algemeen is aangegeven met 1 en omvat een binnenste kamer 2, waarvan de basis wordt begrensd door de bovenpart 3 van een transportband 4 die loopt over rollen 5, waarvan er slechts één is weergegeven. De part 3 kan een stroom gesneden tabak opnemen die komt uit een kaardeenheid (niet weergegeven) van 15 bekend type, en voert hem via een kanaal 6 begrensd door een van de rollen 5 en een bovenste tegenroterende rol 7, naar een kamer 8.

Deze laatste staat onderaan in verbinding met een leiding 9, die is verbonden met de uitlaat van een bron 10 gecomprimeerde lucht, en aan de bovenzijde met een opgaande leiding die in het algemeen is aan- 20 gegeven met 11 en is gevormd in een rechtop staande kolom 12. Deze laatste is aan zijn bovenzijde begrensd door een hellend vlak 13 dat glijdend twee transportbanden 14 en 15 ondersteunt van een zuigtrans-porteur 16, welke banden beweegbaar zijn in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak van figuur 1.

25 De banden 14 en 15 zijn gevormd uit een materiaal dat doorlaatbaar is voor lucht wordt aangezogen door een zuigeenheid 17, die twee kamers 18 en 19 omvat die in verbinding staan met het bovenoppervlak van respectievelijke banden 14 en 15, en zijn gescheiden van elkaar door een wand 20.

30 De leiding 11 omvat een onderste deel gevormd door een opgaand ka naal 21, waarvan het boveneinde een vork vormt voor het vormen van twee opgaande kanalen respectievelijk aangegeven met 22 en 23, welke kanalen in hoofdzaak als een V zijn geplaatst en naast elkaar liggen in een richting dwars op de bewegingsrichting van de banden 14 en 15.

35 In de nabijheid van een boveneinde omvat elk kanaal 22, 23 een zone 24 met vergrote dwarsdoorsnede, welke zone aan de bovenzijde in verbinding staat met een betreffende sleuf 25, waarvan het boveneinde is geplaatst in aanraking met een onderoppervlak van de betreffende band 14, 15.

40 De sleuven 25 vormen het boveneinde van de betreffende kanalen 22 81 0 2 4 0 5 ί\ * 3 en 23 en zijn naast elkaar geplaatst in genoemde richting dwars op de bewegingsrichting van de banden 14 en 15.

In dwarsdoorsnede zijn de kanalen 22 en 23 in hoofdzaak rechthoekig van vorm met bij voorkeur constante afmetingen. De leiding 21 heeft 5 een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede van bij voorkeur constante afmetingen en zijn afmeting in genmoemde richting evenwijdig op de bewegingsrichting is tenminste aan zijn ondereinde in hoofdzaak gelijk aan die van de doorgang 6·

Aan zijn boveneinde wordt het kanaal 21 zijdelings begrensd door 10 een deel van de buitenomtrek van twee geperforeerde rollen 26 en 27, die binnen de kolom 12 zijn geplaatst en in tegengestelde richtingen roteren om betreffende buisvormige assen 28 en 29, die in hoofdzaak evenwijdig zijn met genoemde bewegingsrichting en zijn geplaatst aan tegenover elkaar liggende zijden van de leiding 21.

15 Het binnenoppervlak van de rollen 26 en 27 is gedeeltelijk afge scheiden door vaste ringvormige segmenten 30, die elk een opening 31 begrenzen waardoor de leiding 21 in verbinding staat met de betreffende buisvormige as 28, 29.

Deze laatste is verbonden door een betreffende leiding 32, 33, die 20 wordt geregeld door een betreffende regelklep 34, 35, met een leiding 36, die in verbinding staat met een inlaat van de bron 10.

Binnen de kolom 12 zijn de twee kanalen 22 en 23. van elkaar gescheiden door een wand 37 omvattende een bovenste deel 38 met in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede, en een onderste wigvormig deel 38, 25 waarbij de onderste toprand ervan is geplaatst in een stand overeenkomstig het boveneinde van de leiding 21.

Binnen het bovenste deel 38 is een kamer 40 verschaft die aan een einde in verbinding staat met de kanalen 22 en 23 door middel van een aantal boringen 41 en aan het andere einde met de leiding 36, door mid-30 del van een leiding 42.

Het onderste deel 39 van de wand 37 kan zijn bevestigd of kan zijn voorzien van een inrichting voor het regelen van een tabaksstroom langs de kanalen 22 en 23.

Bij de voorkeursuitvoeringen weergegeven in de figuren 1 en 4 35 wordt genoemde regelinrichting gevormd door een gebogen plaat 43, die is gevormd als een vleugel en die naar boven kan scharnieren op een as 44 evenwijdig met de assen 28 en 29.

De hoekstand van de gebogen plaat 43 om zijn as 44 kan worden ingesteld door middel van een bedieningsinrichting 45 waarvan de uitlaat-40 stang 46 is verbonden met een tussenpunt van de gebogen plaat 43 om hem 8102405 * * 4 om zijn as 44 te roteren en hem op een plaats te bevestigen die naar wens kan worden gekozen.

Bij voorkeur, echter niet noodzakelijk, is het onderste deel 39 van de wand 37 aan zijn onderste top voorzien van middelen die voorko-5 men dat tabaksdeeltjes zich verzamelen op genoemde rand zodat zij daarover komen te liggen.

Bij de uitvoering weergegeven in figuur 1 omvatten deze middelen een rol 47 die roteerbaar is aangebracht op een wand 37 zodat hij roteert om een hartlijn evenwijdig met de hartlijnen van de rollen 28 en 10 29.

De rol 47 is geplaatst aan genoemde onderrand en is door een overbrenging 48 verbonden met een aandrijfeenheid 49 die ervoor zorgt dat de rol 47 om zijn hartlijn heen en weer beweegt.

Bij een andere uitvoering weergegeven in figuur 4 omvatten genoem-15 de middelen een sleuf 50, die zich uitstrekt langs genoemde onderrand van het deel 39 en een uitlaatmondstuk vormen voor een leidingstelsel met gecomprimeerde lucht.

Dit laatste stelsel omvat een kamer 51 aangebracht in het deel 39 welke kamer aan één einde in verbinding staat met de sleuf 50 en aan 20 het andere einde met een leiding 52, die is verbonden met een uitlaat van de bron 10.

Bij de uitvoering weergegeven in figuur 5 omvatten genoemde midde- . len twee geperforeerde rollen 53 en 54, een aan de rechter en een aan de linker zijde, die tangentiaal ten opzichte van elkaar staan en wor-25 den ondersteund aan het ondereinde van de gebogen plaat 43 door betreffende buisvormige assen 55 en 56, die evenwijdig zijn met de assen 28 en 29. Genoemde buisvormige assen 55 en 56 draaien respectievelijk linksom en rechtsom en staan in verbinding met de inwendige holten van de rollen 53 en 54 en zijn verbonden met genoemde leiding 36 door be-30 treffende leidingen 57 en 58.

Bij de uitvoering weergegeven in figuur 2 vormen de banden 14 en 15 één geheel met elkaar voor het vormen van een zuigtransporteur 16 die een enkele band 59 omvat, die aan de bovenzijde beide sleuven 25 sluit·.

35 Bij de uitvoering weergegeven in figuur 3 sluit de band 59 het on dereinde van twee sleuven 60 die op één lijn liggen met de sleuven 25, en staan in verbinding met een enkele zuigkamer 61 gevormd door de kamers 18 en 19 door het verwijderen van de wand 20.

Bij een andere uitvoering, niet weergegeven, kan de band 59 van 40 figuur 3 worden vervangen door de twee banden 14 en 15 volgens figuur 81 0 2 4 0 5 1.

·**· 5

Tijdens de werking wordt de stroom tabaksdeeltjes die het kanaal 6 verlaat naar boven afgeleid door de gecombineerde werking van de rol 7 en in het bijzonder de gecomprimeerde lucht toegevoerd vanaf de bron 10 5 in de kamer 8.

De genoemde gecomprimeerde lucht stijgt naar boven langs de leiding 11 en neemt de tabaksdeeltjes naar boven mede zodat ze in samenwerking komen met de leiding 21 en vervolgens met de twee kanalen 22 en 23, om uiteindelijk neer te slaan op het onderoppervlak van de zuig-10 transporteur 16 voor het vormen van twee continue stroken gesneden tabak op laatstgenoemde punt.

Gedurende het omhoog stromen langs de leiding 21 vormt de lucht toegevoerd vanaf de bron 10 een aantal wervelingen, die in hoofdzaak het gevolg zijn van de ontmoeting tussen lucht en tabaksdeeltjes die 15 het kanaal 6 verlaten, en van de verschillende richtingen van de luchtstroom en de tabaksstroom. Deze wervelingen dragen bij tot de vorming van een in hoofdzaak homogene tabaksstroom in de leiding 21.

Met andere woorden het opnieuw mengen heeft plaats in de leiding 21 en heeft in tegenstelling tot wat plaats heeft bij bekende inrich-20 tingen voor het vormen van een dubbele stang betrekking op de gehele tabaksstroom die het kanaal 6 verlaat, waardoor de verdeling van de tabaksdeeltjes met verschillende fysische eigenschappen in hoofdzaak homogeen plaats heeft in de stroom die de leiding 21 verlaat.

Als gevolg hiervan hebben, als deze stroom door de onderrand van 25 het deel 39 van de wand 37 wordt verdeeld in twee stromen, die naar boven gaan door de kanalen 22 en 23 deze laatste stromen in hoofdzaak identieke fysische eigenschappen, en kunnen zij slechts verschillen in een stromingshoeveelheid.

Als de gebogen plaat 43 aanwezig is dan kan deze laatste hoeveel-30 heid worden geregeld door het variëren van de inlaatdelen van de kanalen 22 en 23 door het roteren van de gebogen plaat 43 om zijn as 44.

De tabaksstroomhoeveelheden langs de kanalen 22 en 23 kunnen ook worden gevariëerd, hetzij in combinatie met of als een alternatief met het gebruik van de gebogen plaat 43, door middel van geperforeerde 35 trommels 26 en 27 die bij rotatie het verdelen van de stroom vergemakkelijkt die omhoog gaat langs het kanaal 21 in twee stromen en door het instellen van een zuiging onder gebruikmaking van de kleppen 34 en 35 vergemakkelijken zij het intreden van de tabak in het ene of het andere van de kanalen 22 en 23.

40 Als reeds gesteld kan de gebogen plaat 43 vast zijn en kunnen de 81 0 2 4 0 5 'y c 6 rollen 26 en 27 vervallen, zoals ook het geval is van de boringen 41 en de kamer 40.

De rollen 43 en 54 kunnen zonder perforaties zijn en daardoor niet in samenwerking zijn met de leiding 36.

5 Bovendien als de ondereinden van de kanalen 22 en 23 naast elkaar moeten worden geplaatst kunnen de boveneinden ervan ten opzichte van elkaar worden verplaatst in de bewegingsrichting van de zuigtranspor-teur 16 zodat de kanalen 22 en 23 als geheel genomen slechts gedeeltelijk naast elkaar liggen.

10 Bij de uitvoering weergegeven in figuur 6 wordt het onderste deel van de wand.37 gevormd door een cylindrisch lichaam waarvan de hartlijn in hoofdzaak evenwijdig is met de banden 14 en 15, en waarvan de diameter groter is dan de gemiddelde dikte van de wand'37. Bij de bijzondere weergegeven uitvoering bezitten de twee kanalen 22 en 23 onderste delen 15 22a, 23a met een gebogen hartlijn die het genoemde cylindrische lichaam omgeeft.

Volgens een niet weergegeven uitvoering kan laatstgenoemde worden gevormd door een vaste centrale verdikking met een hartlijn in hoofd-zaak evenwijdig met de hartlijn van de banden 14 en 15. In tegenstel-20 ling hiermede wordt bij de uitvoering weergegeven in de figuur genoemd cylindrische lichaam gevormd door de rol 47, die door de overbrenging 48 is verbonden met de aandrijfeenheid 49. De tabaksstroom langs de kanalen 22 en 23 wordt geregeld door een regelinrichting omvattende twee sleuven 62 en 63 die zijn gevormd door de rechtop staande kolom 12 aan 25 tegenover elkaar liggende zijden van de opgaande leiding 21 en in een stand overeenkomstig het boveneinde ervan. De sleuven 62 en 63 bezitten hartlijnen die elkaar in hoofdzaak op de hartlijn van de rol 47 snijden, waarbij eerstgenoemde sleuf in directe verbinding staat met het ondereinde van het kanaal 23.

30 Een einde van elk van de sleuven 62 en 63 staat in verbinding met de omgeving en wordt geregeld door een betreffende klepelement 64 dat is aangebracht om de afmeting van de betreffende sleuf 62, 63 te verkleinen en in het grensgeval een verbinding met de omgeving te sluiten onder de druk van het betreffende aandrijfelement 65 dat gewoonlijk 35 wordt geregeld door meetorganen, niet weergegeven, die zijn uitgevoerd voor het regelen van de tabakshoeveelheden geplaatst op de banden 14 en 15. Als de inrichting in werking is openen, als genoemde meetorganen een ongelijkmatigheid detecteren tussen de tabakshoeveelheden die de banden 14 en 15 bereiken progressief dat klepelement 64 dat ligt aan 40 dezelfde zijde van de wand 37 als de band 14 of 15 die meer tabak op- 8102405 τ <· 7 neemt.

Volgend op het openen van het betreffende klepelement 64 wordt lucht ingevoerd in de leiding 21 door de sleuf 62 of 63, die zich gedraagt als een aërodynamische bron, waarvan het effect op de lucht-5 stroom die omhoog gaat binnen de kolom 12 analoog is, op bekende wijze, met dat dat wordt bereikt door het invoeren in de leiding 21 van een cylindrisch lichaam met een hartlijn die samenvalt met de hartlijn van de sleuf 62 of 63 waardoor lucht stroomt, en waarvan de diameter proportioneel is met de mate van stroming.

10 Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat als lucht treedt door de sleuf 62 er een overeenkomstige reductie plaats heeft in de grootte van de stroom van het lucht-tabaksmengsel welke stroom kan dringen in het kanaal 22 en als de lucht treedt door de sleuf 63 heeft een overeenkomstige reductie in de hoeveelheid stroming van het lucht-tabaksmengsel 15 plaats die kan dringen in het kanaal 23. Op deze wijze is het door het eenvoudig bedienen van de aandrijfelementen 65 mogelijk de hoeveelheden tabak die de banden 14 en 15 bereiken sterk gelijk aan elkaar te houden op alle tijdstippen gedurende de gehele werkingscyclus van de inrichting.

20 Binnen het principe van de uitvinding zijn vele wijzigingen moge lijk die kunnen worden uitgevoerd op de regelinrichting die als niet beperkend voorbeeld wordt beschreven zonder het kader van de uitvinding te verlaten.

Bij een andere uitvoering, niet weergegeven, worden de sleuven 62 25 en 63 elk gevormd door een stel openingen of boringen. In dit geval kunnen de klepelementen 64 elk worden vervangen door een aantal sluit-elementen die elk zo zijn uitgevoerd dat zij naar keuze een betreffende boring of opening kunnen openen of sluiten.

Bij de uitvoering weergegeven in figuur 7 omvat de band 37 aan 30 zijn ondereinde een groef 66 waarvan het oppervlak een cylindrisch oppervlak is dat zich uitstrekt over een boog kleiner dan 180°, en glijdend is gekoppeld met een cylindrische rol 67 van gelijke straal, waarbij de hartlijn ervan zich in een richting uitstrekt in hoofdzaak evenwijdig met de hartlijn van de banden 14 en 15.

35 De cylindrische rol 67 vormt het deel van een inrichting voor het regelen van de tabaksstroom langs de kanalen 22 en 23. Voor dit doel is de rol 67 roteerbaar aangebracht om zijn hartlijn ten opzichte van de wand 37 en wordt geroteerd door een overbrenging 68 vanaf een aandrijf-eenheid 69 die normaal wordt geregeld door meetmiddelen, niet weergege-40 ven, die zo zijn uitgevoerd dat zij de tabakshoeveelheden kunnen rege- 8102405 r < 8 len die zijn geplaatst op de banden 14 en 15« De rol 67 omvat zijdelings een vlak oppervlak 70 dat beweegbaar is met de rol 67 tussen een normale ruststand waarin het vlak 70 is geplaatst gericht naar het boveneinde van de leiding 21 en loodrecht op de hartlijn ervan, en de ene 5 of de andere van twee eindwerkstanden waarin het vlak 70 is geplaatst in een stand evenwijdig met de hartlijn van de leiding 21 en gericht naar het ene of het andere van de kanalen 22 en 23.

Tijdens de werking geeft beweging van het vlak 70 naar het ene van genoemde twee eindwerkstanden aanleiding tot een variatie in de dwars-10 doorsnede van een deel van een van de kanalen 22 en 23, terwijl de dwarsdoorsnede van het overeenkomstige deel van het andere kanaal constant blijft.

Door het roteren van de rol 67 in de ene of in de andere richting is het daardoor mogelijk de tabaksstromen langs de kanalen 22 en 23 te 15 regelen en de tabakshoeveelhedèn die de banden 14 en 15 bereiken streng gelijk te houden aan elkaar op alle tijdstippen gedurende de gehele werkcyclus van de inrichting.

Met het oog hierop wordt opgemerkt dat de tabaksstroomhoeveelheden door de kanalen 22 en 23 in het algemeen worden geregeld door het beln-20 vloeden van de aërodynamische omstandigheden van een van de twee kanalen. Natuurlijk kan een overeenkomstig resultaat worden verkregen niet alleen door middel van de rol 67 die is voorzien van het vlak 70, maar met een oneindige reeks van inrichtingen die zijn uitgevoerd voor het beïnvloeden van de stroom van het lucht-tabaksmengsel langs het ene of 25 hef andere van de kanalen 22 en 23.

8102405

Claims (21)

1. Inrichting voor het tegelijkertijd vervaardigen van twee continue sigarettenstangen, waarbij een continuew' stroom gesneden tabaksdeeltjes wordt toegevoerd aan het ondereinde van een opgaande leiding, 5 omvattende tenminste twee opgaande kanalen, die elk eindigen onder een zuigtransporteur, die beweegbaar is in een bepaalde bewegingsrichting, met het kenmerk, dat de kanalen (22, 23) het bovenste deel vormen van genoemde leiding (11), die aan de onderzijde een enkele leiding (21) omvat, die aan de bovenzijde is verbonden met beide kanalen (22, 23); 10 deze laatstgenoemden liggen tenminste gedeeltelijk naast elkaar in een richting dwars op genoemde bewegingsrichting.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemde twee kanalen (22, 23) met hun boveneinde naast elkaar zijn geplaatst in genoemde dwarsrichting. 15

3· Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat twee kanalen (22, 23) van elkaar zijn gescheiden door een wandelement (37), waarvan een onderste deel (39) in hoofdzaak wigvormig is en is geplaatst met zijn top naar beneden gericht en naar het boveneinde van genoemde opgaande leiding (21).

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat hij een regelinrichting omvat voor het regelen van de tabaksstroom langs genoemde twee kanalen (22, 23).

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat genoemde regelinrichting geplaatst is aan het ondereinde van genoemd wandelement 25 (37).

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat genoemde regelinrichting een gebogen plaat (43) omvat met in hoofdzaak driehoekige dwarsdoorsnede roteerbaar aangebracht om een as (44) die in hoofdzaak gelijk is aan de bewegingsrichting; waarbij aandrijfmiddelen (45) 30 zijn aangebracht om genoemde gebogen plaat (43) vast te zetten in een instelbare stand om de as (44).

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat genoemde regelinrichting een rol (67) omvat die is verbonden met het ondereinde van genoemd wandelement (37) en is geplaatst met zijn hartlijn in 35 hoofdzaak evenwijdig met genoemde bewegingsrichting; de rol (67) omvat een zijvlak (70), waarbij aandrijfmiddelen (68, 69) zijn verschaft om genoemde rol (67) te roteren om zijn hartlijn en om genoemd vlak (70) naar het ene of naar het andere van genoemde twee kanalen (22, 23) te bewegen.

8. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de regel” 8102405 6 c inrichting twee rollen (26, 27) omvat, waarvan een omtreksdeel.het tegenover liggende zijdelingse oppervlak begrensd van een bovenste deel van genoemde leiding (21), welke twee rollen (26, 27) zijn aangebracht op assen (28, 29) in hoofdzaak evenwijdig met genoemde bewegingsrich-5 ting om hierom te roteren in tegengestelde richtingen terwijl zij radiale boringen omvatten voor verbinding met luchtzuigmiddelen (10)*

9. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de regel-inrichting tenminste twee openingen (62, 63) omvat, die worden geregeld door betreffende kleplementen (64) en zo zijn uitgevoerd dat zij het 10 ondereinde van elk van genoemde kanalen (22, 23) in directe verbinding brengen met de omgeving.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat genoemd wandelement (37) een onderste deel omvat met in hoofdzaak cylindrische vorm, welk cylindrische onderste deel met zijn hartlijn is geplaatst in 15 een richting in hoofdzaak evenwijdig met genoemde bewegingsrichting en een diameter bezit, die groter is dan de gemiddelde dikte van genoemde wand (37).

11. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat middelen (47-50, 53-54) aanwezig zijn op genoemd wandelement (37) om te voorko- 20 men dat tabaksdeeltjes zich verzamelen zodat zij zich over genoemde toprand komen te liggen.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat genoemde middelen een rol (47) omvatten waarvan de hartlijn evenwijdig is met genoemde bewegingsrichting en wordt ondersteund door genoemde wandele- 25 ment (37) bij genoemde topranden aandrijfmiddelen (48, 49) aanwezig zijn om genoemde rol (47) heen en weer te bewegen om de betreffende genoemde gartlijn.

13. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat genoemde middelen een sleuf (50) omvatten gevormd in genoemd wandelement 37 30 langs genoemde toprand, welke sleuf (50) een uitlaatmondstuk vormt voor een toevoercircuit (51, 52, 10) voor gecomprimeerde lucht.

14. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat genoemde middelen (47-50, 53-54) twee tegen elkaar in roterende rollen (53, 54) omvatten die tangentieel ten opzichte van elkaar zijn waarbij de hart- \ 35 lijnen evenwijdig liggen met genoemde bewegingsrichting terwijl zij worden ondersteund door genoemd wandelement (37) op de genoemde toprand.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de rollen (53, 54) over hun omtrek zijn geperforeerd en inwendig in verbin- 40 ding staan met luchtzuigmiddelen (10). 8102405 y < ’ 11

16. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat genoemd wandelement (37) in een stand overeenkomstig met een bovenste deel van de kanalen (22, 23) een aantal boringen (41) omvat die aan een einde in verbinding staan met genoemde kanalen 5 (22, 23) en aan het andere einde met luchtzuigmiddelen (10).

17. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zuigtransporteur (16) luchtzuigkamermiddelen (17) omvat en voor lucht doorlaatbare bandorganen (14, 15, 59) geplaatst tussen het boveneinde van genoemde kanalen (22, 23) en genoemde 10 kamer (17).

18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de bandorganen twee banden (14, 15) omvatten, die elk zijn geplaatst tegenover het boveneinde van het betreffende kanaal (22, 23).

19. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de band-15 middelen een enkele band (59) omvatten die is geplaatst tegenover het boveneinde van beide genoemde kanalen (22, 23).

20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat de kamer (17) een enkele zuigkamer (61) omvat die in verbinding staat met beide genoemde kanalen (22, 23).

21. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat g- enoemde kamer (17) twee zuigkamers (18, 19) omvat die elk in verbinding staan met een betreffend kanaal (22, 23). *************** 8102405