NL8100491A - Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid. - Google Patents

Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid. Download PDF

Info

Publication number
NL8100491A
NL8100491A NL8100491A NL8100491A NL8100491A NL 8100491 A NL8100491 A NL 8100491A NL 8100491 A NL8100491 A NL 8100491A NL 8100491 A NL8100491 A NL 8100491A NL 8100491 A NL8100491 A NL 8100491A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
arm
shaft
ratchet
drive
locking
Prior art date
Application number
NL8100491A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Bally Mfg Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Bally Mfg Corp filed Critical Bally Mfg Corp
Publication of NL8100491A publication Critical patent/NL8100491A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G07CHECKING-DEVICES
    • G07FCOIN-FREED OR LIKE APPARATUS
    • G07F17/00Coin-freed apparatus for hiring articles; Coin-freed facilities or services
    • G07F17/32Coin-freed apparatus for hiring articles; Coin-freed facilities or services for games, toys, sports, or amusements
    • G07F17/3202Hardware aspects of a gaming system, e.g. components, construction, architecture thereof
    • G07F17/3204Player-machine interfaces
    • G07F17/3211Display means
    • G07F17/3213Details of moving display elements, e.g. spinning reels, tumbling members

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Slot Machines And Peripheral Devices (AREA)
  • Pinball Game Machines (AREA)
  • Iron Core Of Rotating Electric Machines (AREA)
  • Mechanical Coupling Of Light Guides (AREA)
  • Crystals, And After-Treatments Of Crystals (AREA)

Description

f * VO 1551
Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op vermakelijkheids- of speelinrichtingen, en meer in het bijzonder op speelinrichtingen, die een of meer tekens dragende draaibare haspels hebben, die worden gedraaid in aanspreking op het trekken aan een bedieningshandgreep, en die vervolgens bij het einde van een spel worden stilgezet.
10 15 20
Vermakelijkheids- of speelinrichtingen, die althans een tekens dragende draaibare haspel hebben, en bij voorkeur althans drie van dergelijke haspels, bestaan reeds tientallen jaren en zijn de laatste jaren het onderwerp geweest van uitgebreid onderzoek en ontwikkeling als gevolg van de toegenomen populariteit van cergelijke inrichtingen gekoppeld met veranderingen in de grondtechnologie, en in het bijzonder het in dergelijke inrichtingen opnemen van elektronische technologie. Deze soort speelinrich-ting was oorspronkelijk een mechanische inrichting, die zich ontwikkelde tot een elektromechanische inrichting voor wat betreft zijn werking. Ongeacht of de inrichting slechts mechanisch of elek-tromechanisch was, was er echter een gemeenschappelijk kenmerk in de aard van de werking van deze inrichtingen, welk kenmerk was, dat de speler, dis aan een handgreep trekt, hetgeen het snel draaien van de haspels op gang brengt, als gevolg heeft gehad, dat de haspels werden onderworpen aan een het draaien op gang brengende Kracht, die in het algemeen gelijkblijvend was, hetgeen betekende dat de uitgangssnelheid van het draaien of de hoeksnelheid, cis aan de haspels werd gegeven, gelijkblijvend was ongeacht de snelheid van trekken af de kracht, uitgecefend op de beöienir.gs-handgraep. Door het opnemen van elektrische onderdelen in de inrichting, zoals het gebruik maken van een elektra- cf stapmctor veer het op gang brengen van het draaien, welke motor eveneens werd bediend door het trekken aan de bedieningshandgreep, bleef 810049 1 25 - 2 - 5 de uitgangssnelheid, gegeven aan de haspels, eveneens gelijk en onafhankelijk van de kracht, die door een speler werd uitgeoefend op de bedieningshandgreep.
10 15
Hoewel spelers veelal geloven dat er een techniek is voor het met goed gevolg kunnen bespelen van de speelinrichting, kunnen zij zich niet bewust zijn van het feit, dat de snelheid waarmee aan de handgreep wordt getrokken, in feite geheel onafhankelijk is van de snelheid, die aan de haspels wordt gegeven, omdat de verschillende mechanische mechanismen, die zijn ontworpen, slechts tot gevolg hebben dat energie wordt opgeslagen in een veer, die wordt:vrijgegeven wanneer de handgreep door zijn gehele slag wordt getrokken. Gemeend wordt, dat speelinrichtingen, die bijdragen aan het gevoel^ dat de speler althans gedeeltelijk de werking van de inrichting regelt, een zeer aantrekkelijk kenmerk is voor dergelijke speelinrichtingen, en veel te maken heeft met de populariteit van een dergelijke speelinrichting.
20
Dienovereenkomstig is het een doel van de uitvinding een vermakelijkheids- of speelinrichting van de voorgaande soort te verschaffen, die het gevoel van regeling of individuele manipulatie overeenkomstig het gevoel van een speler van speelbekwaamheid, sterker doet uitkomen, en die in feite binnen bepaalde grenzen een regeling van de snelheid van het eerste draaien van de haspels geeft.
25
Het is een ander doel een vermakelijkheids- of speelinrichting van de voorgaande soort te verschaffen, waarbij de feitelijke snelheid van het eerste draaien van de haspels weer binnen bepaalde grenzen recht evenredig is aan de snelheid of kracht, bij het bedienen door de speler uitgeoefend op de bedieningshandgreep.
30
Een gedetailleerder doel is het verschaffen van een hoofdaandrijfmechanisme, dat werkzaam is verbonden met de bedieningshandgreep, die de as aandrijft, die de draaibare haspels draagt, en die daarmee alleen in aangrijping is bij een positieve slag van de handgreep, en die een eerste draaisnelheid geeft aan de as en de haspels, welke snelheid evenredig is met de snelheid, waarmee de handgreep door zijn slag wordt getrokken.
35 81 0 0 49 1
Weer een ander doel is het verschaffen van een aanvullend aandrijfmechanisme, dat de draaisnelheid van de as Kan vergroten in het geval, dat deze is bediend, welke bediening bij voorkeur wordt verschaft door een snelheidskiezer, die een bedieningssignaaL verschaft in het geval, dat de draaisnelheid, die door het hoofdaandrijfmechanisme wordt gegeven, beneden een vooraf bepaalde minimale snelheid ligt.
Nog een ander doel is het verschaffen van een verbeterd stel-mechanisme voor het stilzetten van elk der haspels aan het einde van een spel van de speelinrichting, waarbij het stilzstme-chanisme in het bijzonder geschikt is voor het stilzetten van met hoge snelheid draaiende haspels.
Nog een ander doel is het verschaffen van een mechanisme voor het absorberen van een overmaat energie, die anders zou worden overgebracht naar het hoofdaandrijfmechanisme, welke overmaat energie wordt veroorzaakt door het met een bovenmatige snelheid of kracht aan de handgreep trekken door een speler, welke snelheid of kracht bij het niet absorberen een beschadigende uitwerking kan hebben op de constructie van het hoofdaandrijfmechanisme, de haspels en het stelmechanisme van de speelinrichting.
Een ander doel is het verschaffen van een mechanisme voer het voorkomen van het kruipen of over kleine afstand draaien van de haspels nadat de speelinrichting is geopend en voordat de bedie-ningshandgreep door zijn slag wordt getrokken aangezien de haspels althans in één richting gedurende deze tijd vrij kunnen draaien omdat het hoofdaandrijfmechanisme, het aanvullende aandrijfmechanisme ncch het stelmechanisme op dat moment in werkzame aangrijping is met de haspels op de as.
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:
Fig.1 een ruimtelijk aanzicht is van de voorzijde en de linkerzijde van een onderconstructie van een uitvoeringsvorm van de vermakelijkheids- of speelinrichting, waarbij in het bijzonder het aanvullends aandrijfmechanisme is afgebeelcj rig.2 een ruimtelijk aanzicht is van de voorzijde en reen terzijde van deze uitvoeringsvorm, waarbij in het bijzonder het hoofdaandrijfmechanisme is afgebeeld;
Fig.3 een rechterzijaanzicht is van de in de fig.1 en 2 weergegeven inrichting, waarbij in het bijzonder het hoofdaandrijfmechanisme is afgebeeld in een gegrendelde en niet aangegrepen stand;
Fig.4 een aan fig.3 gelijk zijaanzicht is, waarbij in het bijzonder het hoofdaandrijfmechanisme is afgebeeld in zijn uit-gangsaangrijpstand voordat de bedieningshandgreep het mechanisme heeft bewogen,*
Fig.5 een aan de fig.3 en 4 gelijk zijaanzicht is, waarbij in het bijzonder het hoofdaandrijfmechanisme is afgebeeld in de stand, waarin de handgreep in hoofdzaak door zijn gehele slag is getrokken;
Fig.6 een zijaanzicht is van een wijziging van een gedeelte van het hoofdaandrijfmechanisme, waarbij het mechanisme in het bijzonder is afgebeeld bij de oorspronkelijke aangrijping;
Fig.7 een aanzicht is volgens de lijn VII-VII in fig,6;
Fig.8 een zijaanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede, van een vertegenwoordigend middel voor het stilzetten van een van de draaibare haspels, waarbij dit middel in het bijzonder is afgebeeld in zijn gegrendelde of niet aangrijpende stand;
Fig.9 een aan fig.8 gelijk zijaanzicht is, waarbij het stil-zetmechanisme in het bijzonder is afgebeeld in zijn aangrijpstand direct na aangrijping wanneer de draaibare tekens het stilzetmecha-nisme in de draairichting hebben verlengd;
Fig.10 een aan fig.8 gelijk zijaanzicht is, waarbij het stilzetmechanisme in het bijzonder is afgebeeld direct na het stilzetten wanneer een reactie het mechanisme in een tegengestelde richting heeft doen bewegen ten opzichte van de in fig.9 weergegeven richting;
Fig.11 een doorsnede is volgens de lijn XI-XI in fig.8;
Fig.12 een ruimtelijk aanzicht is met uiteengenomen delen van in hoofdzaak alle onderdelen van het in de fig.8 - 11 weergegeven stilzetmechanisme; - 5 -
Fig.13 esn linkerzijaanzicht is van de inrichting, waarbij in het bijzonder het aanvullend aandrijfmechanisme is afgebeeld in de niet aangrijpende stand, klaar voor bediening;
Fig.14 een aan fig.13 gelijk zijaanzicht is, waarbij duide-5 lijkheidshalve gedeelten zijn verwijderd en het aanvullend aan drijfmechanisme in het bijzonder is afgebeeld in een stand, waarin het ontgrendeld en in aangrijping is maar voorafgaande aan een volledige bediening;
Fig.15 een aan de fig.13 en 14 gelijk zijaanzicht is, waar-10 bij het mechanisme is afgebeeld direct aan het einde van de be diening, waardoor het in hoofdzaak is ontgrendeld maar niet teruggekeerd naar zijn stand, klaar voor bediening;
Fig.lS een ruimtelijk aanzicht is met uiteengenomen delen van de belangrijkste onderdelen van het in de'fig.13 - 15 weerge-15 geven aanvullende aandrijfmechanisme, waarbij in het bijzonder een kleine wijziging 'is opgenomen van een gedeelte van de inrichting;
Fig.17 een zijaanzicht is van de wijziging van het in fig.
16 weergegeven aanvullende aandrijfmechanisme; 20 Fig.18 een onderaanzicht is van de in fig.17 weergegeven wijziging;
Fig.13 een bovenaanzicht is van een gedeelte van de in de fig.1 en 2 weergegeven inrichting, waarbij in het bijzonder het mechanisme voor het absorberen van een overmaat energie is afge-25 beeld, samen met het hoofdaandrijfmechanisme;
Fig.20 een vooraanzicht is van de belangrijkste onderdelen van het mechanisme voor het absorberen van overmaat energie;
Fig.21 een .linker eindaanzicht is van het in fig.20 weergegeven mechanisme; 30 Fig.22 een doorsnede is volgens de lijn XXII-XXII in fig.
20;
Fig.23 een ruimtelijk aanzicht is met uiteengsncmen delen van het in fig.20 weergegeven mechanisme;
Fig.2* een ruimtelijk aanzicht is met uiteengsncmen delen 35 van de in fig.13 weergegeven inrichting; 8 1 0 0 49 1 - S -
Fig.25 een zijaanzicht is van het mechanisme, dat een Kleine houdkracht verschaft voor het vasthouden van de haspels nadat de inrichting is geopend maar voordat de haspels zijn gedraaid, welk mechanisme in zijn gegrendelde of niet aangrijpende stand is afgebeeldj
Fig.26 een zijaanzicht is van het in fig.25 weergegeven mechanisme, dat in het bijzonder is afgebeeld in zijn ontgrendelde en aangrijpende stand; en
Fig.27 een doorsnede is volgens de lijn XXVII-XXVII in fig.26.
Algemeen gezegd heeft de uitvinding betrekking op een verbeterde vermakelijkheids- of speelinrichting, die een aantal, bij voorkeur althans drie, draaibare haspels heeft, welke haspels elk op de buitenomtrek symbolen of andere tekens hebben, die worden gezien door een speler en die een aanduiding verschaffen van een winnende combinatie, zoals wanneer een combinatie van gelijke symbolen verschijnt in een kijkvenster aan het einde van een spel, d.w.z. nadat de speelinrichting is aangezet en de haspels na een tijdsduur van snel ronddraaien zijn stilgezet. De onderhavige speelinrichting bevat een aantal bijzondere mechanismen, dat het gevolg is van een grondwerkingsbeginsel, dat de onderhavige speelinrichting onderscheidt van gebruikelijke bekende speelinrichtin-gen, t.w. dat de draaisnelheid van de haspels bij het begin van het spel wordt bepaald door de speler, en in feite een functie is van de snelheid, waarmee de speler aan de bedieningshandgreep trekt, vooropgesteld dat de snelheid binnen vooraf bepaalde grenzen ligt, zoals hierna gedetailleerder wordt uiteengezet.
De uitvinding omvat een aantal bedieningsmechanismen, dat niet wordt aangetroffen in gebruikelijke bekende speelinrichtingen, zoals in zijn algemeenheid wordt beschreven in samenhang met de fig.1 en 2, en met andere figuren, indien nodig voor het verschaffen van een algemeen overzicht van de speelinrichting, waarbij het duidelijk is dat elk der mechanismen eveneens gedetailleerd wordt beschreven. In eerste instantie kijkende naar de fig.1 en 2, is een onderconstructie 30 weergegeven, die drie afzonderlijke has- 8100491 - 7 - pels 32 bevat, dia tekens tonen op hun buitenomtrek voor het bekijken door een speler. Elk der haspels 32 is eveneens voorzien van een vast daaraan bevestigde, betrekkelijk platte schijf 34, voorzien van een aantal inkepingen 36 langs de buitenrand in hoofd-5 zaak op onderling gelijke afstanden langs de omtrek van de schijf.
De schijven bevatten ook een aantal openingen 38, welke openingan worden gebruikt voor het decoderen van de voortvloeiende stand van elk der haspels 32 aan het einde van het spel om vast te stallen of een winnende combinatie is opgetreden. De schijven 34 zijn 10 bevestigd aan da haspels 32, die worden gedragen door een gemeen schappelijke as 40, die zich naar buiten uitstrekt tot voorbij de linker en rechter zijplaten 42 en 44 van de weergegeven onderconstructie. De haspels zijn voorzien van eenrichtingsdraaikoppelings-legsrs (niet weergegeven), die het elk der haspel-en schijfccmbina-15 ties magelijk maken te worden aangedreven in de aandrijfdraairich ting, maar vrij te zijn om ten opzichte van de as in de tegengestelde richting te draaien. Wanneer dus de aandrijfas 40 is aangedreven voor het op gang brengen van het draaien van da haspels, kan hij worden stilgezet en blijven de haspels draaien totdat zij 20 afzonderlijk of gezamenlijk worden stilgezet, hoewel de aandrijf as 40 daaraan voorafgaand Kan zijn stilgezet of aanzienlijk zijn vertraagd in zijn draaien. De as 40 is op passende wijze draaibaar gelegerd in lagers in de zijden 42 en 44, welke zijden eveneens zijn voorzien van ingangssleuven 46 voor het vergemakkelijken van 25 het verwijderen van de as 40 en de haspels, die werkzaam daarmee zijn verbonden. De onderconstructie 30 is op passende wijze in een totale vermakelijkheids- of speelinrichtingsomsluiting met een in het algemeen gebruikelijk uiterlijk, geplaatst, en heeft een be-dieningshandgreep 43 Czie de fig.20, 23 en 24], die zich buiten de 30 zijwand 50 van de omsluiting bevindt Czie fig.20].
Het trekken aan de handgreep 43 veroorzaakt een beweging van een as, waaraan de handgreep is bevestigd, voor het draaien daarvan, welke draaibeweging wordt overgsbracht door een aantal mechanismen met als gevolg het aandrijven van de as 40 met een snel-35 heid, die evenredig is aan ce snelheid, waarmee aan ce handgreep 81 00 49 1 - 8 - 48 wordt getrokken. In een zeer werkelijke betekenis kan de speler dus de uitgangssnelheid en het draaien van de haspels 32 regelen. Weer verwijzende naar fig.2, wordt de as 40, die de haspels 32 draagt, in eerste instantie aangedreven door een hoofdaandrijfmechanisme 60, dat door andere mechanismen werkzaam is verbonden met de bedieningshandgreep 48, zoals hierna wordt beschreven. Het hoofdaandrijfmechanisme· 60 is werkzaam voor het aangrijpen van een palwiel 62, dat vast is bevestigd aan de as 40 voor het alleen draaien daarvan gedurende de tijd, waarin aan de handgreep 48 wordt getrokken. Wanneer derhalve het hoofdaandrijfmechanisme is aangegrepen, doordat een speler een munt in de speelinrichting heeft geworpen of deze anderszins heeft geopend, heeft het daaropvolgend trekken aan de handgreep 48 het uitoefenen van een draai-kracht tot gevolg via het hoofdaandrijfmechanisme 60, en het geven van een draaiing aan het palwiel 62 en de as 40 tijdens het trekken aan de handgreep 48. Wanneer de handgreep 48 eenmaal door zijn volledige slag is getrokken, komt het hoofdaandrijfmechanisme 80 automatisch los, waarna de as 40 vrij kan draaien zonder enige belemmering van het hoofdaandrijfmechanisme.
Overeenkomstig een belangrijk aspect van de uitvinding wordt indien de speler te langzaam aan de handgreep 48 trekt, zodat niet een vooraf bepaalde minimale draaisnelheid aan de haspels bij het spelen wordt verschaft, deze langzame draaisnelheid waargenomen door een passende snelheidswaarneemsohakeling (niet weergegeven).
De schakeling kan een lichtketen omvatten met een lichtuitzendende diode-fototransistorcombinatie, geplaatst nabij de schijf 34, samen met een passende elektrische tijdinstelschakeling, zodat indien de draaisnelheid beneden een vooraf bepaalde minimale snelheid ligt, een aanvullend aandrijfmechanisme 64, in fig.1 links van het ondersamenstel 30 weergegeven, wordt bediend, dat de as 40 versnelt en de draaisnelheid van de haspels verhoogt. Het aanvullende aandrijfmechanisme 64 grijpt een ander palwiel 66 aan, bevestigd aan het linkereinde van de as 40, welk palwiel in hoofdzaak gelijk is aan het aan het tegenoverliggende einde daarvan zich bevindende palwiel 62. Het aanvullende aandrijfmechanisme 64 is eveneens uit 81 0 0 49 1 gevoerd voor het alleen aangrijpen van het palwiel 6S bij een werkzame bediening van het aanvullende aandrijfmechanisme 64, en komt eveneens automatisch vrij bij het einde van zijn slag. Zowel het hoofdaandrijfmechanisme als het aanvullende aandrijfmechanisme verschaffen dus een eerste draaikracht aan de as 40, welke kracht in beginsel tijdelijk is, waarbij beide mechanismen automatisch vrijkomen bij het einde van de aandrijfkracht, zodat de as niet door hen wordt beïnvloed nadat hun werkingen zijn voltooid.
Overeenkomstig nog een ander aspect van de uitvinding is een verbeterd mechanisme 70 verschaft voor het stilzetten van elk der draaiende haspels, welk sfcilzetmechanisme veelal ook wordt aangeduid als een stelmechanisme, en is weergegeven in de fig.1, 2, 8 - 12. Het mechanisme heeft een stilzetdeel, dat bij bediening in een van de inkepingen 36 wordt gestoken, hetgeen de schijf 34 en bijbehorende haspel 32 stilzet. Het beschreven, verbeterde stelmechanisme is in het bijzonder nuttig wanneer de haspels worden gedraaid met een hoge draaisnelheid, d.w.z. hoger dan de draaisnelheden, die gewoonlijk worden gebruikt in gebruikelijke bekende speelinrichtingen. Hoewel het beschreven stelmechanisme in het bijzonder geschikt is voor het stilzetten van haspels, die met een betrekkelijk hoge snelheid draaien, is het eveneens bruikbaar in anders speelinrichtingen van dezelfde algemene soort, die haspels hebben, dis met een betrekkelijk lage snelheid draaien.
Hoewel het aanvullende aandrijfmechanisme wordt gebruikt voor het verhogen van de draaisnelheid in het geval, dat de speler niet met voldoende snelheid of kracht aan de handgreep trekt voor het met de vooraf bepaalde minimale snelheid aandrijven van de haspels, is een in de fig.19 - 24 weergegeven mechanisme 72 voor het absorberen van overmaat energie verschaft en werkzaam verbonden met de bedieningshandgreep 48 voor het absorberen van overmaat energie, dis aanwezig kan zijn indien de speler met een buitengewone snelheid of kracht trekt aan de bedieningshandgreep. Git mechanisme voor het absorberen van overmaat energie is nodig voor het beschermen van het hoofdaandrijfmechanisme alsmede het stelmechanisme, op grond van de buitengewone snelheid, die anders Goor een sterke -10- of te fanatieke speler zou kunnen worden opgewekt.
Het hoofdaandrijfmechanisme 60 noch het aanvullende aandrijfmechanisme 64 is in aangrijping met de as 40 behalve gedurende een werkzame bediening, waarbij ook het feit moet worden beschouwd, 5 dat geen van de stelmechanismen 70 in aangrijping is met de schij ven tijdens het snel draaien daarvan en voordat zij worden bediend, en in feite zijn teruggetrokken in een stand, klaar voor het bedienen bij het openen van de speelinrichting, zoals b.v. wanneer de speler een munt in de inrichting werpt. Gedurende de tijd 10 echter na het openen en voordat aan de handgreep 48 wordt getrok ken, kunnen de haspels betrekkelijk vrij draaien en zijn zij derhalve gevoelig voor een kruipbeweging, die kan worden veroorzaakt doordat een speler b.v. schudt aan of stoot tegen de speelinrichting. Overeenkomstig een ander aspect van de uitvinding kan een 15 in de fig.25,-26 en 27 weergegeven mechanisme een lichte weerstand verschaffen tegen een haspelbeweging gedurende deze tijd. De weerstand is in feite licht en behoeft niet bovenmatig te zijn omdat geen kracht wordt uitgeoefend op dat moment, welke kracht een draaibeweging zou veroorzaken. Het mechanisme wordt vrijgegeven 20 bij het draaien, veroorzaakt door het bedienen van het hoofdaan drijfmechanisme, hetgeen automatisch het mechanisme in een teruggetrokken stand doet plaatsen.
Overeenkomstig een belangrijk aspect van de uitvinding worden thans de gedetailleerde constructie en werking van het hoofd-25 aandrijfmechanisme 60 beschreven in samenhang met de fig.3 - 5, samen met een andere uitvoeringsvorm van een gedeelte van het mechanisme, hetgeen is weergegeven in de fig.6 en 7. In eerste instantie verwijzende naar fig.3, is het hoofdaandrijfmechanisme afgedeeld in zijn gegrendelde toestand, klaar voor bediening, waarin 30 het in hoofdzaak buiten aangrijping is met de as 40 en het daaraan bevestigde palwiel 62. Het palwiel 62 heeft een aantal tanden 76, waarvan de radiaal gerichte gedeelten kunnen worden aangegrepen door een werkzaam sandrijfoppervlak van het hoofdaandrijfmechanisme. Het trekken aan de handgreep 48 heeft tot gevolg het door een blad-35 veerdeel 78 aangrijpen van een dwarsverlenging 80 van een hoofd- 810049 1 11 - aandrijfarmplaat 82 van het hoofdaandrijfmechanisme nadat het blad-veerdeel 78 over een boog van ongeveer 5Q° linksom in fig.3 is bewegen. De bewegingsboog van ongeveer 50°, die wordt verschaft voorafgaande aan de aangrijping met het hoofdaandrijfmechanisme, maakt, 5 zoals gewenst, enige mate van speling in de handgreep 48 mogelijk.
Het is duidelijk, dat het door een volledige slag trekken aan de handgreep 48 het door een boog van ongeveer 40° - 60° trekken omvat van de handgreep, hetgeen dank zij de mechanische overbrenging het draaien tot gevolg heeft van het hoofdaandrijfmechanisme door IQ de genoemde 50° voorafgaande aan de aangrijping, gevolgd door een boog van ongeveer 150° voordat het mechanisme het einde van zijn boog bereikt, zodat de hoekbeweging van 40° - 80° van de handgreep een totale draaiing tot gevolg heeft van ongeveer ISO0 - 210° van de beweging door het bladdeel 78. Het is duidelijk, dat de voor-15 noemde waarden van de draaibeweging werkelijk benaderend zijn en gemakkalijk kunnen worden gewijzigd door het veranderen van de betreffende afmetingen van tandwielen, wielen en dergelijke.
De aandrijfarmplaat 82 wordt gedragen door en is vrij draaibaar op de as 40, en draait rond de as 40 in aanspreking op een 20 beweging door het bladveerdeel 78, dat het stootkussen 80 aan grijpt. De aandrijfarmplaat 82 heeft ook een ander stootkussen 84, dat kan worden geraakt door het bladveeraandrijfdeel 73 voor het terugbrengen daarvan naar zijn gebruikelijke ruststand, klaar voor bediening, weergegeven in fig.3, hoewel een veer 86, waarvan een 25 einde is verbonden met de aandrijfarmplaat 82 en het tegenoverlig gende einde op passende wijze is verbonden met een bout 88, samenhangende met de zijplaat 44, kan zijn verschaft voor het naar zijn ruststand drukken van de aandrijfarmplaat 82. De aandrijfarmplaat 82 heeft een tweede plaatonderdsel 90, dat daaraan is bevestigd 30 en een dwarsverlsnging of stootkussen 92 heeft voor aangrijping van een terugkeerstootkussen 94, dat bij voorkeur een rubberen of rubberachtig kussen SS heeft, dat bij tsrugkeer in aanraking komt met het stootkussen 32. Het stootkussen 34 is op passende wijze bevestigd aan de zijplaat 44 en begrenst de tsrugkeerbeweging tot de in 35 fig.3 weergegeven stand.
81 0 0 49 1 12 -
De aandrijfarmplaat 82 (en het plaatonderdeel 90) draagt een aandrijfarm 100, die draaibaar is bevestigd aan de aandrijf-armplaat 82 door een pendeel 102. De aandrijfarm 100 heeft een dwarsverlsnging of nok 104, die kan aangrijpen op de tanden 76 van het palwiel 62 wanneer de arm 100 linksom rond het pendeel 102 wordt gedraaid. Een verlenging 106 is eveneens verschaft voor aanraking door een schroefveer 108, die aanligt tegen de verlenging 106 alsmede tegen een tweede pendeel 110, dat eveneens een draaibare ankergrendel 112 draagt, bij voorkeur vervaardigd van een fer-romagnetisch materiaal. De veer 108 drukt de aandrijfarm 10Q naar aangrijping op het palwiel 62, maar wordt buiten aangrijping gehouden in zijn in fig.3 weergegeven gegrendelde stand door een vrij-maaknokoppervlak 114, dat wordt aangegrepen door het einde van de grendel 112. De grendel 112 is draaibaar rond het pendeel 110 en is een in hoofdzaak haaks deel, voorzien van een oppervlak 116 dat zich bij een wikkeling 118 bevindt, die hèt grendeldeel 112 linksom kan draaien, d.w.z. het gedeelte 116 aantrekken naar de wikkeling 118 wanneer deze wordt bekrachtigd. Wanneer dit plaats vindt, wordt de grendel 112 vrijgemaakt van de aandrijfarmnok 114, hetgeen het de arm mogelijk maakt te bewegen, zodat zijn nok 104 een van de tanden 76 aangrijpt van het palwiel 62. De aandrijfarm 100 is in fig.4 weergegeven in de aangrijpstand nadat de grendel 112 de aandrijfarm 100 heeft vrijgegeven voor aangrijping. Een veer 120 is verschaft voor het linksom drukken van de grendel 112 voor het handhaven van de aangrijping met de aandrijfarmnok 114. Nadat de nok 104 het palwiel 62 heeft aangegrepen, draait het bladdeel 78 in aangrijping met het stootkussen 80 van de aandrijfarmplaat 82 en deze draaiende, het palwiel 62 voor het zodoende snel draaien van de haspels 32.
5
IQ
15 20 25 30
Wanneer het bladveerdeel 78 de aandrijfarmplaat 82 door een volledige boog draait, nadert het stootkussen 92 van het onderdeel 90 een einde van een slagstootkussen 122 en komt uiteindelijk daarmee in aanraking, welk stootkussen een kussen 124 heeft, dat feitelijk in aanraking komt met het stootkussen 92 en zijn beweging linksom begrenst. Voordat het echter het einde van de slag bereikt, na- 1 0 0 49 1 35 - 13 - dert het buitenste vrije einde 126 van de aandrijfarm 100 een losmaakpen 128, hetgeen dank zij de aanraking met het oppervlak 130 van de aandrijfarm 100 het vrije einde 126 naar beneden doet bewegen, zoals weergegeven in fig.5, tot buiten aangrijping met de tanden 75 van het paiwiel 52, waardoor de aandrijfarm 100 werkzaam rechtsom wordt gedraaid rond zijn draaipendeel 102. Wanneer de arm 100 verder wordt wegbewogen van het paiwiel 62, komt de vrijmaaknok 114 vrij van het einde van de grendel 112, hetgeen dank zij de drukveer 120 de grendel weer de aandrijfarm 100 doet grendelen in de in fig.3 weergegeven stand, waarbij wanneer de be-dieningshandgreep 48 wordt teruggebracht naar zijn gebruikelijke ruststand, het bladdeel 78 rechtsom wordt teruggedraaid naar zijn in fig.3 weergegeven ruststand, en het hoofdaandrijfmechanisme weer in zijn stand is, klaar voor werking in aanspreking op een volgend spel door een speler. Het is duidelijk, dat de wikkeling 118 bij voorkeur wordt bekrachtigd in aanspreking op het aanvaarden van een munt, die in de speelinrichting wordt geplaatst door de speler, hoewel de wikkeling kan worden bediend in aanspreking op eernsignaal, dat wordt ontvangen nadat alle haspels zijn stilgezet, b.v. indien de inrichting niet door een munt kan worden bediend. Een belangrijke overweging is, dat het paiwiel niet mag draaien op het moment, dat de grendel 112 wordt losgemaakt.
10 15 20 25 30
Een wijziging van het hoofdaandrijfmechanisme is weergegeven in de fig.6 en 7, en bevat een tweede aandrijfarm 100’, die in gedaante en werking zeer veel lijkt op de reeds beschreven aan-cbijfarm 100 met als belangrijkste verschil, dat hij een verlenging of nok 104' heeft, die op een kleine afstand van de aandrijfarm-nok 104 ligt. De aandrijfarm 100' is draaibaar rond de pen 102 en onafhankelijk van de draaiwerking van de aandrijfarm 1G0, zodat bij het vrijmaken van de grendel 112, beide aandrijfarmen naar aangrijping worden gedrukt, waarbij in afhankelijkheid van de bepaal-ce hoekstand van het paiwiel 52, de ene of de andere nek 104, 104’ een van de tanden 73 aangrijpt van het paiwiel 62. Wanneer de aen-crijfplaat 52 over de volledige boog is gedraaid, grijpt de pen 123 beice aandrijfarmen ICO, 100’ aan en doet hij de grendel 112 810049 1 14 - beide aandrijfarmen 100, 100’ ontgrendelen in de met betrekking tot de aandrijfarm 100 in fig.3 weergegeven stand. De aanvullende aandrijfarm kan, indien wenselijk, zijn opgenomen in het hoofdaandrijfmechanisme om te verzekeren, dat aangrijping wordt bereikt 5 door de nok 104 of 104' in plaats van het mogelijk radiaal naar buiten ’’terugspringen” ten opzichte van het palwiel 62 bij het eerste draaien van de aandrijfarmplaat 82.
Voor het stilzetten van de draaiende wielen, wanneer deze door het hoofdaandrijfmechanisme 60 zijn gedraaid of mogelijk door 10 het hoofdaandrijfmechanisme 60 gevolgd door het aanvullende aan drijfmechanisme 64, is een van de stelmechanismen 70 verschaft voor elke haspel, waarbij in de fig.8 - 12 een van de stelmechanismen 70 is weergegeven. In eerste instantie verwijzende naar fig.8, die het stelmechanisme 70 in zijn gebruikelijke toestand, 15 klaar voor bediening, weergeeft, zet dit de draaiende haspels stil door het op het juiste moment worden losgemaakt, waarna een aan-slagroldeel 140, gedragen door een pen 142, aangrijpt in een van de inkepingen 36 van de schijf 34. Omdat de schijf 34 met een uiterst hoge snelheid kan draaien, of althans met een snelheid die 20 hoger ligt dan tot nu toe in het algemeen wordt ervaren bij gebrui kelijke bekende speelinrichtingen, kan het stilzetten van de schijf 34 en de haspels 32 een aanzienlijke schok tot gevolg hebben als gevolg van de hogere snelheid, en kan het stilzetten een reactie tot gevolg hebben in de tegengestelde richting na heteer-25 ste aangrijpen door het aanslagdeel 140, d.w.z. rechtsom, hetgeen tegengesteld is aan de door de pijl 144 weergegeven richting.
Voor het dempen of anderszins absorberen van een deel van de schok, die wordt ondervonden bij de eerste aangrijping door het aanslagroldeel 140, alsmede voor het absorberen van de reactie 30 in de tegengestelde richting, is het stelmechanisme voorzien van een mogelijkheid tot absorberen van schokken. Bovendien is de constructieve massa, die in feite wordt bewogen voor het aangrijpen van het aanslagdeel 140 met een van de grendels, tot een minimum beperkt als gevolg van het bijzondere ontwerp in vergelijking met 35 vele gebruikelijke stelmechanismen, zodat het snel en volledig een 810049 1 -Ιδ- inkeping 36 binnengaat op een wijze waardoor de schijf snel wordt stilgezet zonder dat het aanslagdeel terugspringt langs de rand en een inkeping binnengaat, die een aantal inkepingen op afstand kan liggen van de inkeping, die in eerste instantie werd ontmoet. Dank zij de kleine massa, die gedurende de aangrijping van een inkeping wordt bewogen, kan deze snel een inkeping binnen gaan en volledig daarin aangrijpen voor het stilzetten van de schijf 34.
ΙΟ 15 20 25
In eerste instantie kijkende naar fig.8, heeft het weergegeven stelmechanisme 70 een langwerpige stelschuifarm 146, die aan zijn onderste einde verschuifbaar is vastgezet aan een monteer-steun 148, en aan zijn bovenste einde, zoals weergegeven, een gevorkt eindgedeelte heeft, waarbij een zijde 150 eendelig is met het onderste gedeelte van de stelschuifarm 146, en de andere zijde 152 (zie fig.12] een in het algemeen soortgelijke gedaante heeft en is bevestigd aan de eerste zijde 150 door een aantal be-vestigingsorgane.n 154, bestaande uit schroeven, klinknagels en dergelijke. Het gevorkte einde heeft een dwarsverlenging 156 met een paar openingen 158 en 160 (zie fig.125 voor het opnemen van passende verbindingspennen voor het vasthouden van andere onderdelen, die hierna worden besproken. De opening 158 ligt in het algemeen in lijn met de lengterichting van de stelschuifarm 14S, waarbij een pen 162 een einde vasthoudt van een platte langwerpige schakel 164, waarvan het tegenoverliggende einde is verbonden met een einde van de pen 142, die het aanslagroldeel 140 draagt. Een opening 166 bevindt zich op een soortgelijke plaats als die van de opening 158 maar in de andere zijde 152 van het gevorkte einde van de schuifarm 146, en neemt een pen [niet weergegeven) op voor het vasthouden van een steldraaiarm 170, waarin ook het andere einde van de pen 142, die het aanslagroldeel 140 draagt, is vast-gezet. De schakel 164 en de draaiarm 17G zijn derhalve draaibaar rond de pennen 162 en 156 , en zodoende in staat linksom te draaien tot in aangrijping met een inkeping wanneer de steldraaiarm 170 wordt losgelaten.
De draaiarm 170 heeft een verlenging 172, waaraan een einde is bevestigd van een trekveer 174, waarvan het tegenoverliggende einde is verbonden met een opening 175 in de gevorkte zijde 152.
Figure NL8100491AD00161
35 16
De veer 174 is werkzaam op de draaiarm 170 en drukt deze naar aan-grijping met de schijf 34. Oe draaiarm 170 heeft een nok 178, die wordt aangegrepen door een dwarsverlenging 180 van een grendel-deel 182, dat wordt gedragen door en draaibaar is bevestigd aan de verlenging 156 door een pen 184. De grendel 182 is bij voorkeur vervaardigd van een ferromagnetisch materiaal, en heeft een tweede dwarsverlenging 186 voor het samenwerken met een bedieningswikke-ling 188, die de verlenging 186 van de.grendel 182 aantrekt en deze rechtsom doet draaien, zoals weergegeven in fig.8, wanneer de wikkeling wordt bekrachtigd door elektrische leidingen. 190. De grendel 182 heeft een verlenging 192, die een oppervlakterand verschaft voor aanraking door een einde van een veer 194, waarvan het tegenoverliggende einde aanligt op een rand van de dwarsverlenging 156. De veer 194 is gewonden rond de pen 184 en drukt de grendel linksom, zodat de verlenging 180 in aanraking wordt gehouden met de nok 178 van de draaiarm 170 voor het in zijn in fig.8 weergegeven gegrendelde stand houden van de draaiarm.
•5 10 15 20 25
Wanneer de wikkeling 188 is bekrachtigd en daardoor de grendel 182 aantrekt, waardoor deze rechtsom wordt bewogen, komt de verlenging 180 los van de nok 178 en kan de draaiarm bewegen naar de schijf 34, zodat het aanslagroldeel 140 kan aangrijpen in een inkeping en de schijf en bijbehorende haspel kan stilzetten. Voor het vergemakkelijken van het snel bewegen van de draaiarm 170 is zijn totale gewicht bij voorkeur tot een minimum beperkt, waarvoor een cirkelvormig gedeelte 196 vanuit het middengedeelte daarvan is verwijderd.
30
Wanneer de draaiarm is losgemaakt en het aanslagroldeel 140 aangrijpt in een inkeping, zoals weergegeven in fig.9, is de hoeveelheid van beweging van de schijf 34 in de draairichting, die linksom is, hetgeen het op het stelmechanisme 70 in de richting van de pijl 198 uitoefenen van een kracht tot gevolg heeft. Het is duidelijk, dat de richting van het aanslagdeel 140 bij aangrij-ping in het algemeen in lijn is met de lengterichting van de stel-schuifarm 146, zodat de kracht in hoofdzaak in de lengterichting van de schuifarm 146 wordt uitgeoefend, zoals wenselijk is. In dit 35 81 0 0 49 1 - 17 verband is de stelschuifarm 146 zodanig gemonteerd aan de monteer-plaat 148, dat de arm in het algemeen volgens een raaklijn aan de omtrek van de schijf 34 op de plaats van de bepaalde inkeping, waarin het aanslagdeel 140 aangrijpt, is gericht.
5 Voor het dempen van de eerste schok, die wordt ondervonden door het stelmechanisme 70, is de stelschuifarm 146 voorzien van de mogelijkheid tot beweging volgens een baan in lijn met de lengterichting daarvan en in beide richtingen vanuit de ruststand, die is afgebeeld in fig.8. Sij aangrijping van het aanslagdeel in 10 een inkeping, zoals is weergegeven in fig.9, kan het schuifdeel 146 naar boven bewegen, zoals weergegeven in fig.9, en kan het ook naar beneden bewegen, zoals kan worden ondervonden bij een eerste terugspringen of een reactie op het stilzetten, waarbij de neerwaartse beweging van het schuifdeel 146 meer in het bijzonder is 15 afgebeeld in fig.10.
De schuifbeweging van de stelschuifarm 145 is mogelijk gemaakt door de wijze waarop de arm 146 is bevestigd aan de monteerplaat 148. Meer in het bijzonder heeft het ondersts gedeelte van de stelschuifarm 146 een paar langwerpige dwarsverlengingen 200 20 en 202, waarvan de laatste past in een langwerpige sleuf 204 van de mcnteerplaat 148. De schuifarm 146 draagt ook een pen 206, die past in een kortere langwerpige sleuf 208 van de monteersteun, waarvan de einden een aanslagoppervlak verschaffen, dat de mate van de schuifbeweging van de stelschuifarm 146 begrenst.
25 Voor het verschaffen van weerstand tegen de schuifbeweging en het in een gecentreerde stand houden van de stelschuifarm 146, is een paar centreerarmen 209 en 210 verschaft, waarbij een einde van elk der centreerarmen met een pen 212 draaibaar is bevestigd aan de monteersteun 148. De tegenoverliggende einden van de cen-30 treerarmen hebben eveneens bevestigingspennen 214, waarmee een trekveer 216 is verbonden,· welke veer werkzaam is voor het naar elkaar gecrukt hcuden van de centreerarmen. Een pen 216 is bevestigd aan de monteerplaat 148 en kan in aanraking kernen met de zijpen van beide cenzreerarmen 209 en 210 wanneer de schuifarm zich 35 in de rust- af gscentresrcs stand bevindt, zeals weergegeven in 810049 1 18 - fig.8. Wanneer kracht wordt uitgeoefend, die de stelschuifarm 146 naar boven wil bewegen, zoals weergegeven in fig.9, grijpt de pen 206 de centreerarm 208 aan en drukt deze weg van de pen 218 tegen de door de veer 216 verschafte weerstand.
In het geval dat de werking van de schijf 34 reageert op de beweging en een kracht produceert in de neerwaartse richting op de stelschuifarm 146, doet dit de onderste schuifarm 210 wegbewegen van de pen 218 door middel van de schuifarmpen 206, die inwerkt op de rand daarvan, zoals weergegeven in fig.10, waarbij de kracht van de veer 216 een neerwaartse beweging van de stelschuifarm 146 tegengaat. De veer 216 brengt dan de centreerarm 210 terug tot in aanraking met de pen 218, en de schuifarm bevindt zich weer in zijn ruststand. Aangezien de opwaartse kracht in het algemeen veel groter is dan de reactieve neerwaartse kracht, kan een aanvullende en sterkere weerstand tegen een dergelijke beweging worden verschaft. In dit verband kan een steun 220 zijn bevestigd aan de monteerplaat 148 en een verlenging 222 hebben, waaraan een drukveer 224 kan zijn bevestigd voor aangrijping met een dwarsflens 226 van de stelschuifarm 146. Wanneer dus de stelschuifarm naar boven wordt bewogen in de richting van de pijl 198, weergegeven in fig.9, komt de veer 224 in aanraking met de dwarsflens 226 voor het verschaffen van bijkomende weerstand tegen een verdere opwaartse beweging.
Voor het verwijderen van de steldraaiarm 170 vanaf de schijf 34 nadat deze volledig tot stilstand is gebracht voor het zodoende de speler mogelijk maken weer de speelinrichting te bespelen, is de steldraaiarm 170 voorzien van een verlenging 230, die in aanraking kan komen met een terugstelmechanisme, dat een terug-stelarm 232 bevat, voorzien van een rol 234 aan het buiteneinde daarvan. De terugstelarm is vastgezet aan een as 236, die zich bij voorkeur over in hoofdzaak de gehele breedte van de onderconstructie 30 uitstrekt, waarbij elk stelmechanisme 70 is voorzien van een terugstelarm 232, die zich op een direct daaraan grenzende plaats bevindt. Wanneer het terugstelmechanisme in werking wordt gesteld, beweegt het linksom rond de as 236, komt het in aanraking 8 1 0 0 49 1
- IS
met de terugstelverlenging 230 voor het rechtsom bewegen daarvan rond de pen 162 en het zodoende draaien van de steldraaiarm tot in grendelaangrijping met de grendelverlenging 130 en het zodoende grendelen daarvan in zijn teruggetrokken stand, weergegeven in fig.8. Het terugstelmechanisme, dat de as 236 aandrijft, bevat, zoals weergegeven in fig.3, een terugstelarm 238, bevestigd aan de as 236 en onder druk staande van een trekveer 240 voor het in de weergegeven stand houden van de arm, waarbij het andere einde van de arm 238 door een pen 244 is verbonden met een schakel 242, waarvan het andere einde door een pen 248 is verbonden met een plunjer 246, die deel uitmaakt van een solenoïde 50, die wordt bekrachtigd via leidingen 252. Wanneer de solenoïde wordt bekrachtigd, wordt de plunjer naar rechts getrokken, hetgeen de plunjer 246, de schakel 242, en de arm 248 naar rechts doet bewegen, zoals weergegeven, hetgeen de as 236 linksom dcet draaien, zoals nodig is voor het terugstellen.
Zoals reeds vermeld wcrdt in het geval, dat de speler met onvoldoende Kracht of snelheid aan de handgreep trekt waardoor de haspels in eerste instantie draaien met een snelheid, die beneden de vooraf bepaalde minimale snelheid ligt, dit waargenomen door passende snelheidswaarneemmiddelen, samenhangende met althans een van de haspels of de as 40. Indien wordt waargenomen, dat de haspels te langzaam bewegen, wordt het aanvullende aandrijfmechanisme 64, in zijn algemeenheid weergegeven in fig.1 en gedetailleerd in de fig.13 - 16, in werking gesteld. Het aanvullende aandrijfmechanisme 64 bevindt zich, zoals weergegeven in fig.13, in zijn ruststand, klaar voor bediening, in fig.14 bij eerste aangrijping met het palwial 66 en in fig.15 aan het einde van zijn krachtslag. Een ruimtelijk aanzicht met uiteengenomen delen van het mechanisme is weergegeven in fig.16, en een andere uitvoeringsvorm van een gedeelte is weergegeven in fig.17 en 18.
Weer verwijzende naar fig.13 heeft het aanvullende aandrijfmechanisme een aandrijfplaat 260, die wordt gedragen door en vrij draaibaar is ten opzichte van de as 40. 0e aandrijfplaat 260 draagt een pal 232, cie daaraan is bevestigd door een pen 254, waar omheen 81 0 0 49 1 - 20 - de pal Kan draaien. De pal 262 heeft een dwarsverlenging 266 voor aangrijping op de tanden van het palwiel 66 wanneer de pal 262 rechtsom wordt gedraaid tot in deze aangrijping. De pal 262 heeft echter een nok 268, die wordt aangegrepen door een dwarsverlenging 270 van een palgrendel 272, die ook wordt gedragen door en is bevestigd aan de aandrijfplaat 260 door een pen 274. De palgrendel 272 heeft een schroefveer 276, die gewoonlijk de palgrendel rechtsom drukt, d.w.z. zodanig, dat de verlenging 270 gewoonlijk tot in aangrijping wordt gedrukt met de nok 268 van de pal 262. De pal 262 wordt ook gedrukt naar het palwiel 66 door een schroefveer 278, waarvan een einde aanligt tegen de pal 262 en het tegenoverliggende einde tegen de rand van de aandrijfplaat 260, zoals weergegeven in de fig.14 en 15. Uit het voorgaande is het dus duidelijk, dat wanneer de pal 272 wordt bediend, zodat de verlenging 270 wordt gescheiden van de nok 268, de pal 262 door druk rechtsom wordt bewogen rond de pen 264, hetgeen de verlenging 266 de tanden doet aangrijpen van het palwiel 66.
Voor het ontgrendelen van de pal 262 heeft de grendel 272 een dwarsverlenging 280, die wordt aangegrepen door een uitdrukbare plunjsr 282 van een solenoide 284, van welke plunjer het tegenoverliggende einde een flens 286 heeft, waartegen een drukveer 288 aanligt voor het gewoonlijk naar zijn ingetrokken stand drukken van de plunjer, zoals weergegeven in de fig.13 en 15. De sole-noïde 264 is op passende wijze bevestigd aan de zijplaat 42 van de onderconstructie. Wanneer de solenoide wordt bekrachtigd, wordt de plunjer 282 naar boven gedrukt, zoals weergegeven in de tekening, tot in aanraking met de verlenging 280, waardoor de grendel 272 linksom wordt gedraaid nrond de pen 274 voor het zodoende van de nok 268 losmaken van de verlenging 270, zodat de veer 278 de pal tot in aangrijping drukt met het palwiel 66.
Voor het aandrijven van de aandrijfplaat nadat de pal 262 het palwiel heeft aangegrepen, zoals weergegeven in fig.14, is een aandrijfarm 292 aangebracht, die een paar langwerpige sleuven 294 heeft voor het opnemen van een paar in het algemeen horizontaal geplaatste pennen 296, welke pennen de aandrijfarm 292 zodanig lei- 8 1 0 0 49 1 - 21 - - 21 - 5
1G
15 20 25 den, dat deze volgens een in hoofdzaak horizontale baan schuift.
Oe aandrijfarm 292 is werkzaam verbonden met de aandrijfplaat 260 door een pen 300, die aangrijpt in een naar boven gerichte sleuf 302, die zich bevindt in de aandrijfarm 292. Oe aandrijfarm 292 is bij voorkeur vastgezet aan de zijwand 42 door borgringen en dergelijke, bevestigd aan de pennen 29S, waarbij de open sleuf 302 het mogelijk maakt een groot gedeelte van het aanvullende aandrijf armsamenstel te verwijderen wanneer de as 40, die de haspels en dergelijke draagt, wordt verwijderd.
Wanneer dus de aandrijfarm 292 naar links wordt getrokken, draait hij de aandrijfplaat 250 rechtsom en geeft hij een draai-kracht aan het palwiel 60 en derhalve de as 40. Een solenoide 304 is eveneens op passende wijze gemonteerd aan de zijde 42, en heeft een intrekbare plunjer 306, die'met de aandrijfarm is verbonden door een pen 308 en dergelijke, zodat bekrachtiging van de solenoide 304 de schakel en aandrijfarm naar links trekt, zoals weergegeven in de tekening. Bij een voortgezette beweging, komt het bo-demoppervlak 310 van de pal 262 in aanraking met een leioppervlak 312 van een steun 314, zoals weergegeven in fig.15, en draait het werkzaande pal 252 linksom voor het zodoende terugtrekken van de verlenging 266 vanuit aangrijping met het palwiel 66 tegen het einde van de slag van de aandrijfarm 2S2, en het zodoende door de grendel weer doen aangrijpen van de nok 268 en het in een gegrendelde stand houden van de pal 262, zoals weergegeven in fig.13.
Een trekveer 316 is met een einde bevestigd aan de pen 308 en met het andere einde aan een passende opening in de steun 314, waarbij de veer 316 een kracht verschaft die de aandrijfarm 292 wil terugbewegen naar zijn ruststand, klaar voor bediening, zoals weergegeven in fig.13. Wanneer de grendel is ontgrendeld en de aandrijfplaat is terugbewogan naar zijn ruststand, bevindt de grande1verlenging 280 zich weer op zijn plaats om in aanraking te kernen met de plunjer 232 van de solenoide 284 voor een volgende bediening.
riet in fig.15 weergegeven ruimtelijke aanzicht met uiteen-gsnemen delen omvat een wijziging van het in de fig.13 - 15 weergegeven aanvullende aandrijfmechanisme, welke wijziging tevens gedetailleerd is weergegeven in de fig.17 en 13. 0e wijziging omvat 30 81 0 0 49 1 - 22 - in beginsel een tweede pal 262', voorzien van een dwarsverlenging 266' en een grendelnok 268', waarbij beide pallen 262 en 262' het palwiel 68 Kunnen aangrijpen wanneer de palgrendel 272 is losge-maaKt. Zoals het duidelijkst is weergegeven in fig.17 heeft de pal 262' een iets Kleinere lengte, zodat de verlenging 266’ op afstand ligt van de verlenging 266 van de andere pal, welke afstand ongeveer de helft is van de afstand tussen naburige tanden van het palwiel 66. Dit verzekert, dat bij het losmaken van de palgrendel, een van de verlengingen 266 of 266' onmiddellijk een tand aangrijpt en het palwiel aandrijft, zoals gewenst is, in plaats van wellicht terug te springen vanaf het palwiel. Het is duidelijk, dat beide pallen 262 en 262’ naar het palwiel 66 worden gedrukt.
Overeenkomstig nog een ander belangrijk aspect van de uitvinding heeft, zoals reeds vermeld, de onderhavige speelinrichting een mechanisme 72 voor het absorberen van overmaat energie, welk mechanisme gedetailleerd is weergegeven in de fig.19 - 24, en doeltreffend de maximumsnelheid begrenst waarmee de haspels kunnen worden gedraaid in aanspreking op een te fanatiek trekken aan de handgreep 48. Voorafgaande aan het beschrijven van de details van het mechanisme 72 voor het absorberen van energie, wordt de verbinding van de bedieningshandgreep 48 met het hoofdaandrijfmechanisme kort beschreven in samenhang met het ruimtelijke aanzicht met uiteengenomen delen van fig.24 samen met het bovenaanzicht van fig.19. De handgreep 48 is verbonden met een as 320 (niet weergegeven in fig.24], die via het mechanisme 72 voor het absorberen van energie is verbonden met een aandrijfkettingwiel 322, dat via een ketting 326 een kleiner aangedreven kettingwiel 324 aandrijft. Het aangedreven kettingwiel 324 is vast bevestigd aan een as 328, die op zijn beurt is verbonden met een mechanisme 330 voor het geven van weerstand, welk mechanisme hierna kort wordt beschreven, waarbij de as 328 tevens een steun 332 draagt, waaraan het blad-veerdeel 78 is bevestigd voor het aandrijven van het hoofdaandrijfmechanisme 60.
Hoewel het weerstandmechanisme 330 in het algemeen een gedeelte van de energie absorbeert, bestaat zijn primaire doel uit 81 0 0 49 1 - 23 - het geven van een gevoel van weerstand aan een speler, die aan de handgreep trekt, voor het nabootsen van het gevoel van bekende speelinrichtingen, die in beginsel mechanisch waren, en waarbij het aan de handgreep trekken energie opsloeg in een veermechanisme, 5 dat aan het einde van de handgreepslag werd losgelaten. Het weer- standsmechanisme heeft een paar cirkelvormige schijven 334 en 336, waarvan er een is vastgezet aan de as 328 en de andere tegen een draaibeweging is vastgezet met een lederen cirkelvormig kussen 338 dat zich bevindt tussen de schijven 334 en 336. Een drukveer 340 10 is aangebracht voor het naar elkaar drukken van de schijven 334 en 336, waarbij het lederen kussen 338 de weerstand verschaft tegen een onderlinge draaibeweging tussen de twee schijven. De veer 340 ligt met een einde aan tegen de schijf 334 en met zijn tegenoverliggende einde tegen een cirkelvormige steun 342, die bovendien 15 bij voorkeur is bevestigd aan de as 328.
Het mechanisme 72 voor het absorberen van overmaat energie is het duidelijkst weergegeven in de fig.20 - 23 en omvat in het algemeen een langwerpige hefboomarm 350, vast bevestigd aan de as 320, zodat het draaien van de as 320 tevens de hefboomarm 350 20 draait, waarbij een tweede hefboomarm 352 is bevestigd aan het linker eindgedeelte van de as 340 door een bout 354 en dergelijke, zodat deze arm eveneens vast daaraan is bevestigd en draait wanneer de as 320 wordt gedraaid. De tweede hefboomarm 352 heeft een dwarsverlenging 356, die een einde 358 aangrijpt van een betrekke-25 lijk grote schroefveer 360, die is aangebracht rond de as en met zijn tegenoverliggende einde 362 steunt op een pen 364, die is bevestigd aan hetaandrijfkettingwiel 322. De pen 364 strekt zich ook uit tot voorbij de tegenoverliggende zijde van het kettingwiel 322 en grijpt de hefboomarm 350 aan. Het is echter duidelijk, dat de 30 pen 364 twee onder een hoek geplaatste pennen of verlengingen van het kettingwiel kan omvatten in plaats van de enkelvoudige pen, zoals weergegeven, omdat het werkingsbeginsel in een dergelijk geval gelijk is. Aan de veer 360 is bij voorkeur een of een aantal windingen gegeven, zodat de veer gewoonlijk zijn bovenste einde 35 232 tegen de pen 364 drukt en cerhslvs tegen ce hefboomarm 350.
810049 1 - 24 -
Zoals het duidelijkst is weergegeven in de fig.21 en 22, past het tegenoverliggende einde 358 in een sleuf 366 in de dwarsverlenging 356. Voor het in een mooie cilindrische gedaante houden van de veer 360 is een vormcilinder 368 verschaft, vervaardigd van kunststof en dergelijke, en met een buitendiameter die iets kleiner is dan de binnendiameter van de schroefveer 360, welke cilinder in een concentrisch verband met de as 360 wordt gehouden door drie plaatsingspennen 370, die zich bevinden aan het kettingwiel 322, en door soortgelijke plaatsingspennen 372, verbonden met de tweede hefboomarm 352.
Het is duidelijk, dat tijdens bedrijf het aandrijfkettingwiel 322 dank zij het feit, dat dit vrij draaibaar is rond de as 320, wordt gedraaid in aanspreking op het trekken aan de handgreep, door de hefboomarm 352 en de veer 360, die in aanraking is met de pen 364. 0e aandrijfarm 350 ligt ook aan tegen de pen 364 en voorkomt het afwinden van de veer 360, waarbij echter indien de handgreep naar rechts wordt bewogen, zoals weergegeven in fig. 21, het‘gehele daarin weergegeven mechanisme rechtsom draait rond de as 320 vooropgesteld dat de handgreep niet met een buitengewone snelheid wordt bewogen. In het geval echter van een te fanatiek trekken aan de handgreep, beweegt de hefboomarm 350 ten opzichte van het veereinde 362 en de pen 364, en kan hij loskomen van de pen 364 en wordt overmaat energie geabsorbeerd door de veer 360.
Op deze wijze draagt het aandrijfkettingwiel 322 de totale kracht van het daarop overgebrachte trekken aan de handgreep, hetgeen zodoende het hoofdaandrijfmechanisme beschermt, zoals wenselijk is.
Uit de voorgaande beschrijving van het hoofdaandrijfmechanisme 60 en het aanvullende aandrijfmechanisme 64 is het duidelijk, dat geen dezer mechanismen werkzaam in aangrijping is met de as of de schijven 34 behalve tijdelijk gedurende het actief aandrijven daarvan. Op soortgelijke wijze is het stelmeohanisme 70 niet in aangrijping met de schijf 34 nadat het is teruggesteld bij het einde van een spel. Nadat de speler een munt heeft ingeworpen of anderszins het spelen van de inrichting heeft geopend, is er bovendien geen aanraking met de-as 40 of de schijven 34 door een van 8 1 0 0 49 1 - 25 - deze drie mechanismen totdat aan de handgreep 48 wordt getrokken. 0e haspels zijn derhalve vrij om onder de invloed van trillingen van de speelinrichting, zoals door het schudden, het stompen en dergelijke door de speler, te kruipen of te draaien. Een dergelijke kruipbeweging van de haspels is ongewenst, omdat de speler kan trachten de haspels zodanig te draaien, dat een winnende combinatie van symbolen op de haspels wordt vrijgegeven, waarna hij kan trachten de bedienaars van een speelpaleis ervan te overtuigen, dat hij gewonnen heeft. Om deze reden is een mechanisme verschaft voor het voorkomen van deze kruipbeweging van de haspels gedurende dit tijdvak, welk mechanisme gedetailleerd is weergegeven in de fig.25, 25 en 27.
Nadat de haspels en schijven zijn stilgezet door het bedienen van het stelmechanisme, en bij voorkeur nadat een munt in de speelinrichting is geworpen of deze op andere wijze is geopend voor een volgend spel, wordt het mechanisme 380 vrijgemaakt voor aangrijping met de buitenomtrek van de schijf 34. Het mechanisme 380 is gemonteerd aan een gootsteun 382 door een monteersteun 384, die een elektrische wikkeling 386 draagt, voorzien van elektrische leidingen 388, verbonden met een passende regelketen, waarbij de monteersteun een flens 390 heeft, waaraan een veerdeel 392 is bevestigd. Het veerdeel 392 is bij voorkeur gemaakt van een ferro-magnetisch materiaal, zodat het kan worden aangetrokken door bediening van de wikkeling 386 wanneer het tot in zijn invloedssfeer is bewogen, waarbij het veerdeel in fig.25 is weergegeven in zijn niet aangrijpende stand, klaar voor bediening. In deze stand is het veerdeel 392 uitgebogen, en wordt het vastgehouden in aanspreking op de bekrachtiging van de wikkeling 386. Bij het openen van de speelinrichting wordt de wikkeling 386 stroomloos gemaakt, hetgeen het mogelijk maakt het veerkrachtige veerdeel 392 los te laten, welk deal dan ee in fig.2S weergegeven stand inneemt, waarin het in aanraking is met de rand van de schijf 34. Een licht gebogen gedeelte 394 is verschaft nabij het buiteneinde daarvan, waarbij ook een aanvullende massa aan het einde kan zijn verschaft in de vorm van een kleine vierkante fsrromagnetische plaat'335. Her 10049 1 26 gebogen gedeelte 394 Kan een randoppervlak 39Θ verschaffen, dat in aanraking kan komen met de rand van de schijf 34 bij aandrijving door het hoofdaandrijfmechanisme voor het zodoende naar buiten stuwen daarvan naar de wikkeling 386, waar het in de invloedssfeer komt van de wikkeling en daarna gedurende het snel draaien van de haspel wordt vastgehouden. Zoals het duidelijkst weergegeven in fig.27, is de steun 384 verbonden met de gootsteun 382 voor het in eenzelfde vlak liggen als de schijf, waarbij passende afstandsstukken 400 en schroeven 402 op gebruikelijke wijze de steun 384 verbinden met de gootsteun 382.
Uit het voorgaande is het duidelijk, dat een verbeterde speelinrichting is weergegeven en beschreven, welke inrichting vele wenselijke eigenschappen heeft, zoals het mogelijk maken, dat een speler een bedieningsregeling heeft, die in gebruikelijke bekende speelinrichtingen niet mogelijk is. Bovendien zijn vele van de beschreven mechanismen, hoewel in het bijzonder geschikt in-samenhang met de beschreven speelinrichting, nuttig bij toepassing met gebruikelijke speelinrichtingen, d.w.z. inrichtingen, waarvan de haspelsnelheid niet direct wordt geregeld in verhouding tot de snelheid, waarmee aan de bedieningshandgreep wordt getrokken. In dit verband heeft het stelmechanisme 70 wenselijke eigenschappen, die bevorderlijk zijn voor het gebruik in gebruikelijke speelinrichtingen, waarbij het aanvullende aandrijfmechanisme nuttig kan zijn als een aandrijfmechanisme voor een gebruikelijke speelinrichting in plaats van voor het slechts verhogen van de snelheid van draaiende haspels, zoals beschreven bij de voorkeursuitvoeringsvorm.
Het is natuurlijk duidelijk, dat hoewel voorkeursuitvoeringsvormen zijn afgebeeld en beschreven, verschillende wijzigingen daarvan voor de hand liggend zijn voor deskundigen op dit gebied, zodat derhalve de omvang van de uitvinding alleen mag worden begrensd door de volgende conclusies en equivalenten daarvan.
8 1 0 0 49 1

Claims (43)

1. Inrichting voorzien van een aan tegenover elkaar liggende einden in een gestelconstructie in draailegers gemonteerde, draaibare as, aan een eindgedeelte waarvan een palwiel is bevestigd, gekenmerkt door een mechanisme voor het aandrijven van een as voor 5 het geven van een uitgangsdraaisnelheid, die direct evenredig is aan de kracht, die door een bedienaar wordt uitgecefend op een bedieningshandgreep, welk mechanisme een grendelmiddel bevat, dat bij bediening het mechanisme loslaat voor aangrijping met het palwiel voor het in aanraking komen met het wiel en het draaien van IQ het wiel en de as over een eerste vooraf bepaalde booglengte, waar bij de gestelconstructie een nokkenoppervlak bevat voor het in aanraking komen met het mechanisme voordat de booglengte is voltooid, en het van het palwiel losmaken daarvan, waarna de as draait met een snelheid, die evenredig is aan de snelheid, die aan 15 het wiel en de as was gegeven voorafgaande aan de ontkoppeling.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het mechanisme wordt gedragen door de as en ten opzichte daarvan draaibaar is vanuit een ruststand over een tweede vooraf bepaalde booglengte, die groter is dan de eerste booglengte.
3. Inrichting volgens conclusie 2, gekenmerkt door plaatmidde- len, die vrij draaibaar zijn rond de as en zijn voorzien van een oppervlak voor het naar voren drijven,weIk oppervlak wordt aangegrepen door een aandrijfdeel, dat werkzaam samenhangt met de be-dieningshandgreep, verder door aandrijfarmmiddelen, draaibaar ge-25 dragen door de plaatmiddelen en voorzien van althans een raakopper- vlak, dat in aangrijping kan komen met het palwiel bij het draaien daarvan tot in aangrijping daarmee, welke aandrijfarmmiddelen, middelen bevatten voor het raken van de aandrijfarmmiddelen naar aangrijping met het palwiel, en net grendelmiddel wordt gedragen 30 door de plaatmiddelen voor het buiten aangrijping met het palwiel vasthouden van de aandrijfarmmiddelen en het bij bediening loslaten van ce aandrijfarmmiddelen, en door aan de gestelconstructie 810049 1 - 28 bevestigde middelen voor het bedienen van het grendelmiddel in aanspreking op het in werking stellen daarvan.
4. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt door middelen voor het naar hun ruststand drukken van de plaatmiddelen bij het van het palwiel losmaken van het mechanisme.
5. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt door eerste aan-slagmiddelen, bevestigd aan de gestelconstructie voor het begrenzen van het draaien van de plaatmiddelen bij het einde van de eerste en tweede booglengten, waarbij de einden van elk der booglengten zich op eenzelfde plaats bevinden.
6. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt door tweede aan-slagmiddelen, bevestigd aan de gestelconstructie voor het stilzetten van de plaatmiddelen in de ruststand wanneer de plaatmiddelen terugkeren naar deze stand.
7. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het grendelmiddel een hoekig deel omvat, dat draaibaar is -rond een hartlijn en is vervaardigd van een ferromagnetisch materiaal, waarbij een eindgedeelte daarvan in aanraking is met de aandrijfarm-middelen wanneer het deze vasthoudt, waarbij het grendelmiddel de aandrijfarmmiddelen loslaat wanneer het grendelmiddel wordt gedraaid, zodat het ene eindgedeelte wordt bewogen vanuit aanraking met de aandrijfarmmiddelen in aanspreking op het in werking stellen van de bedieningsmiddelen, en het grendelmiddel grendeldrukmiddelen bevat voor het naar aanraking met de aandrijfarmmiddelen drukken van het grendelmiddel.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen een elektrisch te bekrachtigen wikkeling omvatten, bevestigd aan de gestelconstructie bij het eindgedeelte tegenover het ene eindgedeelte, welke wikkeling bij bekrachtiging het tegenoverliggende einde kan aantrekken en zodoende het grendelmiddel kan draaien.
9. Mechanisme voor het aandrijven van een as, die een aantal tekens dragende haspels werkzaam draagt, welke haspels door de as worden aangedreven wanneer deze in een eerste draairichting wordt aangedreven en draaibaar zijn ten opzichte van de as in de tegenge- 810049 1 - 29 - stelde draairichting, waarbij het mechanisme wordt aangedreven door een aandrijfdeel, dat daarmee in aangrijping Kan Komen en waarvan de snelheid regelbaar is en wordt bepaald daar een bedienaar, die een werKzaam met het aandrijfdeel verbanden bedieningshandgreep 5 manipuleert, geKenmerKt door palwielmiddelen, voorzien van tanden langs de omtreK daarvan, welKe palwielmiddelen vast zijn bevestigd aan de as en deze door aandrijving Kunnen draaien, verder door plaatmiddelen, die draaibaar zijn rond een hartlijn vanuit een ruststand naar een eindstand, welKe plaatmiddelen zijn voorzien 10 van althans een aandrijfoppervlaK veer aangrijping door het aan drijfdeel in aanspreKing op het manipuleren van de bedieningshandgreep, door aandrijfarmmiddelen, die draaibaar zijn bevestigd aan de plaatmiddelen en zijn voorzien van een raaKoppervlaK, dat in aangrijping Kan Komen met de tanden van de palwielmiddelen wanneer 15 de aandrijfarmmiddelen worden gedraaid naar deze aangrijping, welKe aandrijfarmmiddelen druKmiddelsn bevatten voor het gewoonlijK naar deze aangrijping druKKen van de aandrijfarmmiddelen, door grendel-middelen, gedragen door de plaatmiddelen voor het buiten aangrijping met de tanden van de palwielmiddelen houden van de aandrijf-20 armmiddelen en voor het bij bediening vrijmaKen van de aandrijf armmiddelen, door middelen voor het bedienen van de grendelmidde-len voor het vrijmaKen van de aandrijfarmmiddelen in aanspreKing op het in werKing stellen daarvan, en door middelen voer het ont-Koppelen van de aandrijfarmmiddelen en het terugstellen van de 25 grendelmiddelen bij het draaien van de plaatmiddelen over een eer ste vooraf bepaalde booglengte.
10. Aandrijfmechanisme voor het verhogen van de draaisnelheid van een as, dia getande palwielmiddelen draagt, in aanspreKing cp het bedienen daarvan, geKenmerKt door plaatmiddelen, die beweeg-30 baar zijn ten opzichte van de as vanuit een ruststand naar een uitgestreKte stand, verder door palmiddelen, die door de plaatmid-celen worden gedragen en Kunnen worden bewogen ten opzichte van de plaatmiddelen en de getande palwielmiddelen Kunnen aangrijpen, door middelen voor het naar aangrijping met de palwielmiddelen 35 druKKen van de palmidcelen, door grsndelmidGelen, gedragen door de 81 0 0 49 1 - 30 - plaatmiddelen voor het buiten aangrijping met de palwielmiddelen houden van de palmiddelen en voor het bij bediening vrijmaken van de palmiddelen, door middelen voor het bedienen van de grendelmid-delen voor het vrijmaken van de grendelmiddelen in aanspreking op 5 het in werking stellen daarvan, door aandrijfmiddelen, werkzaam verbonden met de plaatmiddelen voor het bewegen daarvan vanuit de ruststand naar de uitgestrekte stand volgende op het in werking stellen van de bedieningsmiddelen, en door middelen voor het ontkoppelen van de palmiddelen en het terugstellen van de grendelmid- 10 delen in aanspreking op een beweging van de plaatmiddelen naar de uitgestrekte stand.
11. Mechanisme volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de plaatmiddelen worden gedragen door de as en ten opzichte daarvan draaibaar zijn, waarbij de plaatmiddelen vanuit de ruststand draai- 15 baar zijn over een vooraf bepaalde booglengte naar de uitgestrekte stand.
12. Mechanisme volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen een draaibaar deel omvatten, voorzien van een eind-gedeelte, dat in aangrijping kan komen met de palmiddelen voor het 20 vasthouden daarvan, en van een tegenoverliggend eindgedeelte, dat bedienbaar samenhangt met de bedieningsmiddelen voor de grendelmiddelen, welke laatste middelen bevatten voor het tot in aangrijping met de palmiddelen drukken daarvan.
13. Mechanisme volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de 25 bedieningsmiddelen voor de grendelmiddelen een elektrisch te be krachtigen solenoïde omvatten met een uitdrukbare plunjer, die in aanraking kan komen met het tegenoverliggende eindgedeelte van de grendelmiddelen en deze kan bewegen voor het zodoende vrijmaken van de palmiddelen.
14. Mechanisme volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen elektrisch bekrachtigde motormiddelen omvatten, voorzien van een uitgangsdeel, dat kan bewegen vanuit een ruststand naar een uitgestrekte stand in aanspreking op het elektrisch bekrachtigen van de motormiddelen, en een verbindingsdeel, dat het 35 uitgangsdeel verbindt met de plaatmiddelen. 81 00 49 1 31 -
15. Mechanisme volgens conclusie 10, gekenmerkt door middelen voor het naar hun ruststanden drukken van de aandrijfmiddelen en van de plaatmiddelen. 5 IQ IS 2G 25 30 35 1B. Mechanisme volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de motormiddelen een elektrisch bedienbare solenoïde omvatten, voorzien van een axiaal beweegbare plunjer, die het uitgangsdeel omvat, waarbij het ene eindgedeelte van het verbindingsdeel is verbonden met de plunjer, en het tegenoverliggende eindgedeelte daarvan is verbonden met de plaatmiddelen.
17. Mechanisme volgens conclusie 10, gekenmerkt door middelen voor het opeenvolgend in werking stellen van de bedieningsmiddelen voor de grendelmiddelen, gevolgd door de aandrijfmiddelen in aanspreking op het in werking stellen daarvan.
13. Mechanisme volgens conclusie 17, gekenmerkt door middelen voor het waarnemen van de draaisnelheid van de as en het starten van de werking van de bedieningsmiddelen in aanspreking op het waarnemen dat de draaisnelheid lager ligt dan een vooraf bepaalde snelheid.
19. Mechanisme volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de cntkoppelingsmiddelen een nokkenoppervlak omvatten, aangebracht bij de paiwielmiddelen en in aanraking zijnde met de palmiddelen wanneer de plaatmiddelen hun uitgestrekte stand tijdens het bedienen naderen, welk nokkenoppervlak de palmiddelen en de grendelmiddelen terugstelt wanneer het in aanraking komt met de palmiddelen.
20. Mechanisme volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de palmiddelen een draaibaar gemonteerd paldeel omvatten, voorzien van een grendeloppervlak aan een einde daarvan voor vasthouding door de grendelmiddelen, en van althans een dwarsverlenging aan het andere einde daarvan voor het aangrijpen van de tanden van de paiwielmiddelen.
21. Mechanisme volgens conclusie 2G, met het kenmerk, dat het paldeel twee dwarsverlengingen heeft voer aangrijping van de tanden van de paiwielmiddelen, welke twee verlengingen op een onderlinge afstand liggen, die in het algemeen overeenkomt met de helft van de afsrand tussen naburige tanden van de paiwielmiddelen. 810049 1
22. Inrichting, voorzien van een draaibare as, die aan tegenover elkaar liggende einden draaibaar is gelegerd in een gestel-constructie, en aan een eindgedeelte daarvan bevestigd een getand palwiel heeft, gekenmerkt door een mechanisme voor het tijdelijk aandrijven van de as voor het verhogen van zijn draaisnelheid, welk mechanisme wordt gevormd door een plaatmiddel, dat draaibaar is rond: de as en een draaibaar palmiddel draagt voor het bij het vrijmaken daarvan aangrijpen van het palwiel, welk palmiddel naar deze aangrijping wordt gedrukt, verder door een grendelmiddel voor het buiten aangrijping houden van het palmiddel en het na bediening vrijmaken daarvan, door een middel voor het na bediening, bedienen van het palmiddel, door een aandrijfmiddel voor het over een vooraf bepaalde booglengte bewegen van het plaatmiddel voor het door aandrijving draaien van het palwiel wanneer het palmiddel daarmee in aangrijping is, door een nokmiddel voor het in aanraking komen met het palmiddel wanneer dit het einde van de vooraf bepaalde booglengte nadert voor het buiten aangrijping met het palwiel bewegen daarvan en voor het terugstellen van het grendelmiddel, zodat dit het palmiddel vasthoudt, en door een middel voor het bedienen van het bedieningsmiddel en het daarna bedienen van het aandrijfmiddel in aanspreking op het ontvangen van een regelsignaal. 5 10 15 20 25 30 35
23. Inrichting voor het stilzetten van een draaibare haspel, die wordt gebruikt in een vermakelijkheids- of speelinrichting, en die althans een bijbehorende cirkelvormige schijf heeft met een aantal uitgespaarde inkepingen langs de omtrek daarvan, welke inkepingen een aanslagdeel kunnen opnemen voor het stilzetten van het draaien van de schijf en de haspel, gekenmerkt door monteermiddelen voor het bevestigen van de inrichting aan een gestelconstructie van de speelinrichting, verder door stelarmmiddelen, die beweegbaar zijn bevestigd aan de monteermiddelen en een gedeelte hebben, dat zich direct naast de omtrek van de schijf bevindt, welk gedeelte in tegengestelde richtingen beweegbaar is vanuit een ruststand volgens een baan, die in hoofdzaak volgens een raaklijn loopt aan de omtrek van de schijf op de plaats waar het aanslagdeel aangrijpt in een inkeping, door middelen voor het zodanig onder druk plaatsen van de 810049 1 - 33 - stelarmmiddelen dat het bedoelde gedeelte naar de ruststand wordt gedrukt, door draaiarmmiddelen, die zijn bevestigd aan het bedoelde gedeelte van de stelarmmiddelen en ten opzichte daarvan draaibaar Zijn, welke draaiarmmiddelen het aanslagdeel dragen, dat aangrijpt in één van de inkepingen wanneer de draaiarmmiddelen naar de schijf is gedraaid, door middelen voor het naar de schijf drukken van de draaiarmmiddelen, door grendelmiddelen, die worden gedragen door de stelarmmiddelen voor het buiten aangrijping met de schijf houden van de draaiarmmiddelen en vaar het na bediening vrijmaken van de draaiarmmiddelen, en door middelen voor het in aanspreking op het bedienen daarvan, bedienen van de grendelmiddelen voor het vrijmaken van de stelarmmiddelen. 10 15 20 25
24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de stelarmmiddelen een langwerpig deel omvatten, voor-zien van een eindgedeelte, dat verschuifbaar is vastgezet aan de monteermidde-len, welk deel verschuifbaar is in zijn lengterichting en is gericht volgens een lijn, die in hoofdzaak volgens een raaklijn loopt aan de omtrek van de schijf op de plaats waar het aanslagdeel aangrijpt in een van de inkepingen.
25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de lengterichting van het langwerpige deel in hoofdzaak in lijn ligt m et het bevestigingspunt van de draaiarmmiddelen aan het langwerpige deel, en met het aanslagdeel wanneer dit in een van de inkepingen is gestoken.
28. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de draaiarmmiddelen een terugstelverlsnging hebben, die in het algemeen is weggericht van de schijf van het aanslagdeel wanneer dit in een van de inkepingen is gestoken, welke verlenging in aanraking kan komen met een terugstelhefboom voor het vrijmaken van het aanslagdeel uit de inkeping en voor het zodanig plaatsen van ce grendelmiddelen, dat deze de draaiarmmiddelen buiten aangrijping houden.
27. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de grendeimiedelen een draaibaar deel omvatten, vervaardigd van een ferrcmagnetisch materiaal, waarbij een eindgedeelte van het deel
34 - is voorzien van tegenover elkaar liggende dwarsverlengingen, waarvan er één een tegenhoudoppervlak bepaalt voor het tegenhouden van de draaiarmmiddelen, en het andere een oppervlak bepaalt voor samenwerking van de bedieningsmiddelen voor de grendelmiddelen.
28. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen, middelen bevatten voor het naar de draaiarmmiddelen drukken daarvan.
29. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen voor de grendelmiddelen een elektrisch te bekrachtigen wikkeling omvatten, bevestigd aan de monteermiddelen bij de andere verlenging van het draaibare deel van de grendelmiddelen, welke wikkeling dit draaibare deel kan aantrekken en de draaiarmmiddelen kan vrijmaken.
30. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de stelarmmiddelen een dwarsverlenging hebben, waarbij de monteermiddelen een langwerpige sleu-f hebben voor het opnemen van deze dwarsverlenging van de stelarmmiddelen volgens een schuifverband, van welke sleuf de breedte slechts iets groter is dan die van de verlenging voor het zodoende langs deze baan leiden van het schuiven van de stelarmmiddelen.
31. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de drukmiddelen van de stelarmmiddelen een paar langwerpige centreer-armen omvatten, welke armen in het algemeen evenwijdig en naast elkaar zijn geplaatst en in het algemeen loodrecht op de lengterichting van de stelarmmiddelen, en elk met een eindgedeelte zijn verbonden met de monteermiddelen en een tegenoverliggend eindgedeelte hebben, dat van gelijke omvang is als de stelarmmiddelen, verder een eerste aanslagmiddel, bevestigd aan de monteermiddelen tussen de centreerarmen voor het stilzetten van het naar elkaar bewegen van de centreerarmen, een tweede aanslagmiddel, bevestigd aan de stelarmmiddelen tussen de centreerarmen voor het in aanraking komen met een van de centreerarmen bij een schuifbeweging van de stelarmmiddelen in een richting volgens de baan, en met de andere centreerarm bij een schuifbeweging in de tegengestelde richting, en veermiddelen, die de centreerarmen naar elkaar drukken. 81 0 0 49 1 - 35 -
32. Vermakelijkheids- of speelinrichting, voorzien van een ge-stelconstructie en van althans een draaibare haspel met een vast daarmee verbonden schijf, die een aantal inkepingen daarin heeft voor het opnemen van een aanslagdeel voor het stilzetten van het draaien van de haspel en de schijf, gekenmerkt door een inrichting voor het dragen van het aanslagdeel en het bewegen daarvan tot in een van de inkepingen in aanspreking op de bediening daarvan, welke inrichting een monteerplaat omvat voor bevestiging aan de ge-stelconstructie, en een langwerpig stelmiddel, voorzien van een draaibare arm, bevestigd aan een eindgedeelte daarvan, welke draaibare arm het aanslagdeel draagt en onder druk staat naar de schijf, waarbij het andere einde van het stelmiddel verschuifbaar is verbonden met de monteerplaat, welk verstelmiddel een drukmiddel bevat voor het naar zijn ruststand drukken daarvan, in tegengestelde richtingen vanuit deze ruststand verschuifbaar is volgens een baan in hoofdzaak volgens een raaklijn aan de schijfomtrek op de plaats waar het aanslagdeel een van de inkepingen binnendringt, en een grendelmiddel bevatten voor het uit de inkepingen weghouden van de draaibare arm en voor het vrijmaken daarvan voor het stilzetten van het draaien van de schijf, waarbij het drukmiddel van het stelmiddel werkzaam is voor het bij het stilzetten absorberen van een schok in een van de twee richtingen.
33. Vermakelijkheids- of speelinrichting, voorzien van een be-dieningshandgreep, die bij het begin van de bediening door een bedienaar door een slag wordt getrokken, gekenmerkt door een inrichting voor het absorberen van een bovenmatige kracht, die kan worden uitgeoefend door een bedienaar, die met een hoge snelheid de bedianingshandgreep door zijn slag trekt, welke inrichting een be-dieningsas omvat, die in de speelinrichting draaibaar is gelegerd en aan een eindgedeelte de bedieningshandgreep heeft bevestigd, verder een aandrijfkettingwielmiddel, gedragen door de as en vrij ten cpzichte daarvaidraaibaar, welk kettingwialmiddei awarsverlen-gingen heeft aan tegenover elkaar liggende zijden van eerste en tweede armmiddelen, elk vast bevestigd aan de as, een torsisveer-middel, dat rond de as is aangebracht en met een einde aanligt te- 81 0 0 49 1 - 36 - gen het eerste armmiddel en met de tegenover liggende einden tegen een van de verlengingen' van het kettingwielmiddel, waarvan de andere verlenging aanligt tegen een zijde van het tweede armmiddel, waarbij het trekken aan de handgreep de andere verlenging van het 5 kettingwielmiddel wil scheiden van het tweede armmiddel, en het veermiddel is gewonden in een richting voor het verschaffen van een kracht, die de aanraking tussen deze onderdelen wil handhaven.
34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de dwarsverlengingen een enkel penmiddel omvatten, vastgezet in een 10 opening in het kettingwielmiddel, en zich aan weerszijden daarvan naar buiten uitstrekken.
35. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat het veermiddel een schroefveer met een aantal windingen omvat, evenals een cilinder met een buitendiameter, die iets kleiner is dan de 15 binnendiameter van de schroefveer voor het in zijn gebruikelijke cilindrische gedaante houden van de veer.
36. Inrichting volgens conclusie 33, gekenmerkt door een aangedreven kettingwielmiddel, gemonteerd aan een tweede as, waarbij beide kettingwielmiddelen in een vlak liggend zijn opgesteld, en 20 door een kettingmiddel zonder einde, dat door beide kettingwiel middelen wordt gedragen, zodat het aangedreven kettingwielmiddel wordt aangedreven door het kettingmiddel en het aandrijfkettingwielmiddel.
37. Inrichting volgens conclusie 36, gekenmerkt door een rem- 25 middel, verbonden met de tweede as voor het verschaffen van een weerstand tegen draaien van de tweede as.
38. Inrichting voor het absorberen van energie, toegevoerd aan een aandrijfas bij het versnellen daarvan in aanspreking op het daarop uitoefenen van een bovenmatige draaikracht in een eerste 30 richting., zodat niet de volledige niet geabsorbeerde draaikracht wordt overgebracht naar een aandrijfkettingwielmiddel, dat werkzaam daarmee saraenhangt, gekenmerkt door een aandrijfas, die op passende wijze draaibaar is gelegerd voor het draaien in aanspreking op het daarop uitoefenen van een draaikracht, verder door een 35 kettingwielmiddel, dat wordt gedragen door de aandrijfas en vrij 8 1 0 0 49 1 - 37 - ten opzichte daarvan draaibaar is, welk kettingwielmiddel is voorzien van buitenwaartse verlengingen aan weerszijden daarvan, door eerste en tweede armmiddelen op een onderlinge axiale afstand en vast verbonden met de aandrijfas, door een schroefveermiddel, aan-5 gebracht rond de aandrijfas tussen het eerste armmiddel en het kettingwielmiddel, waarbij een einde daarvan aanligt tegen het eerste armmiddel en het tegenoverliggende einde tegen een van de verlengingen van het kettingwielmiddel, welk veermiddel is gespannen voor het verschaffen van een drukkracht op het kettingwielmiddel IQ in de eerste richting, de andere verlenging van het kettingwiel middel aanligt tegen het tweede armmiddel, en het versnellen van de aandrijfas in de eerste richting neigt tot het van het tweede armmiddel scheiden van deze verlenging.
39. Vermakelijkheids- of speelinrichting, voorzien van althans 15 een vrij draaibare schijf met een aantal langs de omtrek aange brachte, verdiepte inkepingen, gekenmerkt door een inrichting voor het tegengaan van het stapsgewijs draaien van de schijf wanneer daarop geen draaikracht wordt uitgeoefend, welke inrichting wordt gevormd door een steunmiddel voor het monteren daarvan bij de cm- 20 trek van de schijf, verder door een langwerpig beweegbaar deel, waarvan een eindgedeelte is bevestigd aan het steunmiddel en het andere einde licht de omtreksrand van de schijf kan aangrijpen voor het tegengaan van het draaien daarvan wanneer het deel zich niet in een teruggetrokken stand bevindt, en door een middel voor het in 25 zijn teruggetrokken stand houden van het deel, dat een oppervlakte- verandering heeft voor aanraking door de rand voor het bewegen van het deel uit aangrijping en naar zijn teruggetrokken stand in aanspreking op een eerste sneldraaien van de schijf.
40. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat het 30 fengwerpige beweegbare deel een dun, buigzaam, veerkrachtig blad omvat, dat cnder een hoek is bevestigd aan het monteermiddel, waarbij het veerkrachtige blad gewconlijk licht in aangrijping is met ce rand wanneer het niet is teruggetrokken.
41. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat een 35 stuk ferrcmagnetisch materiaal is bevestigd aan het vrije einde van 81 0 0 49 1 38 - het blad voor het vergroten van de aantrekkingskracht tussen het blad en een elektromagneet.
42. Inrichting volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat de elektromagneet een vasthoudmiddel vormt voor het in zijn teruggetrokken stand houden van het blad wanneer dat tot dicht daarbij is bewogen en de elektromagneet is bekrachtigd.
43. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat de oppervlakteverandering een gebogen verdieping omvat in het vrije einde van het blad, welke verdieping het buitengedeelte kan aangrijpen van de omtreksrand tussen naburige inkepingen, welk buitengedeelte in aanraking kan komen met het tussenvlak tussen de verdieping en het algemene vlak van het blad aan het buiteneinde van de verdieping voor het bewegen van het blad uit aangrijping en tot in de teruggetrokken stand in aanspreking op een eerste- snel-draaien van de schijf.
44. Vermakelijkheids- of speelinrichting, voorzien van een as, verder van een in althans een eerste richting daarop vrij draaibare schijf, en van een inrichting voor het bij aangrijping verschaffen van een betrekkelijk kleine weerstand tegen een draaibeweging van de schijf, met het kenmerk, dat de inrichting automatisch wordt vrijgemaakt in aanspreking op het op de schijf uitoefenen van een snelle draaikracht, en wordt gevormd door een steunmiddel voor het monteren van de inrichting bij de omtreksrand van de schijf, verder door een dun, buigzaam?- langwerpig, veerkrachtig blad, dat onder een hoek is bevestigd aan het monteermiddel waardoor het blad gewoonlijk tot in lichte aanraking wordt gedrukt met de omtreksrand van de schijf wanneer het blad zich niet in een teruggetrokken stand bevindt, en door een middel voor het in zijn teruggetrokken stand houden van het blad, dat een oppervlakteverandering heeft voor aanraking door de rand voor het bewegen van het blad uit aanraking en naar zijn teruggetrokken stand in aanspreking op het eerste snelle draaien van de schijf. 0 0 49 1
NL8100491A 1980-02-07 1981-02-02 Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid. NL8100491A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US11921780A 1980-02-07 1980-02-07
US11921780 1980-02-07

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8100491A true NL8100491A (nl) 1981-09-01

Family

ID=22383158

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8100491A NL8100491A (nl) 1980-02-07 1981-02-02 Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid.

Country Status (15)

Country Link
JP (1) JPS56119281A (nl)
AR (1) AR230787A1 (nl)
AU (1) AU6662581A (nl)
BE (1) BE887253A (nl)
BR (1) BR8100415A (nl)
DE (1) DE3102122A1 (nl)
DK (1) DK53081A (nl)
ES (5) ES499174A0 (nl)
FR (1) FR2475662A1 (nl)
GB (4) GB2081827B (nl)
IT (1) IT1170695B (nl)
NL (1) NL8100491A (nl)
NO (1) NO810407L (nl)
PT (1) PT72442B (nl)
SE (1) SE8100330L (nl)

Families Citing this family (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
USRE31464E (en) * 1980-10-01 1983-12-20 Sperry Corporation Damped apparatus for quick-stopping rotating members
JPS5851776U (ja) * 1981-10-06 1983-04-08 株式会社 北電子 スロットマシンのストップア−ム取付構造
JPS59218178A (ja) * 1983-05-24 1984-12-08 株式会社エル・アイ・シー 電動型スロツトマシンのリ−ル回転速度可変装置
JPS6012085A (ja) * 1983-06-30 1985-01-22 株式会社エル・アイ・シー 電動型スロツトマシン
GB2148038B (en) * 1983-10-13 1987-01-14 Jpm Gaming or amusement-with-prizes machines
GB2218558A (en) * 1988-05-14 1989-11-15 Rodolfo Bacaicoa Castellanos Coin freed gaming machine
ZA997373B (en) * 1999-04-21 2000-06-06 Aruze Corp Gaming machine.
US6367949B1 (en) 1999-08-04 2002-04-09 911 Emergency Products, Inc. Par 36 LED utility lamp
CN110654775B (zh) * 2019-09-30 2021-11-26 精海联科(宁波)智能设备有限公司 一种链条式步进送料机构
CN110697336B (zh) * 2019-09-30 2021-07-02 精海联科(宁波)智能设备有限公司 一种链条式步进送料方法

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1071992B (de) * 1959-12-24 Günter Wulff-Apparatebau, Berlin-Haiensee Anwerfkupplung für Umlaufkörper bei selbstkassierenden Spielautomaten
US2180029A (en) * 1937-11-04 1939-11-14 Alfred R Babcock Game apparatus
US2190845A (en) * 1938-06-03 1940-02-20 Nitzberg Milton Game apparatus
US2189051A (en) * 1938-09-07 1940-02-06 Lion Mfg Corp Lever lock mechanism
DE1721153U (de) * 1956-02-07 1956-04-26 Max Rose Kinder-spielautomat.
DE1260216B (de) * 1957-03-21 1968-02-01 Guenter Wulff Appbau Anwerfkupplung fuer Umlaufkoerper bei selbstkassierenden Spielgeraeten
GB1081107A (en) * 1964-11-25 1967-08-31 English Numbering Machines Improvements in or relating to pawl mechanisms
AU507270B2 (en) * 1975-01-28 1980-02-07 Bell-Matic A/S Slot machine
US4239225A (en) * 1978-12-18 1980-12-16 Bally Manufacturing Corporation Rotatable disc stop apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
JPS56119281A (en) 1981-09-18
GB2081827A (en) 1982-02-24
GB2069657B (en) 1983-06-02
DE3102122A1 (de) 1981-12-10
ES502554A0 (es) 1982-04-01
ES8205473A1 (es) 1982-06-01
ES8204196A1 (es) 1982-04-01
ES502555A0 (es) 1982-04-01
ES502553A0 (es) 1982-04-01
GB2080924A (en) 1982-02-10
IT1170695B (it) 1987-06-03
NO810407L (no) 1981-08-10
GB2081828B (en) 1983-08-10
BR8100415A (pt) 1981-08-11
ES8204197A1 (es) 1982-04-01
IT8147731A0 (it) 1981-02-05
BE887253A (fr) 1981-05-14
PT72442A (en) 1981-03-01
ES499174A0 (es) 1982-06-01
GB2081828A (en) 1982-02-24
ES502556A0 (es) 1982-04-01
AR230787A1 (es) 1984-07-31
FR2475662A1 (fr) 1981-08-14
AU6662581A (en) 1981-08-13
PT72442B (en) 1982-03-12
GB2081827B (en) 1983-07-06
IT8147731A1 (it) 1982-08-05
ES8204198A1 (es) 1982-04-01
SE8100330L (sv) 1981-08-08
DK53081A (da) 1981-08-08
GB2069657A (en) 1981-08-26
ES8204199A1 (es) 1982-04-01
GB2080924B (en) 1983-09-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8100491A (nl) Speelinrichting met een met de hand regelbare werksnelheid.
US4097048A (en) Slot machine
US4358114A (en) Reel spin mechanism
US4430903A (en) Gaming apparatus having manually controllable operating speed
US3759525A (en) Electrical actuated chance device having chain-driven rotatable drums
US4427196A (en) Rotatable reel indexing having shock absorbing capability
KR830001561B1 (ko) 오락장치
US2579241A (en) Permutation and combination mechanism
JPH04117687U (ja) ゲームおもちや
JPS594141B2 (ja) 機械式スロツトマシン
US4443209A (en) Gaming apparatus having manually controllable-operating speed
US3408766A (en) Toy comprising top and playing paddle and launcher
US4957287A (en) Toy-game device
US4510590A (en) Pull string inertial voice unit
US1875109A (en) Wheeled toy
CA1075732A (en) Game having balls projected towards sequenced openings
JPH0722302Y2 (ja) パチンコ機における入賞球の落下制御装置
JP3905276B2 (ja) コイン計数装置
JPS6138125Y2 (nl)
US6325314B1 (en) Device for a spinning reel
JPS61122882A (ja) スロットマシン
JPH0445752Y2 (nl)
JPS63101994A (ja) 自動販売機
JPS5816041Y2 (ja) 硬貨投出機における硬貨投出装置
JPS5935078B2 (ja) 自動販売機における回転ドラム駆動装置

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed