NL8005047A - Oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas. - Google Patents

Oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL8005047A
NL8005047A NL8005047A NL8005047A NL8005047A NL 8005047 A NL8005047 A NL 8005047A NL 8005047 A NL8005047 A NL 8005047A NL 8005047 A NL8005047 A NL 8005047A NL 8005047 A NL8005047 A NL 8005047A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
harvesting device
conveyor
belts
chains
drive
Prior art date
Application number
NL8005047A
Other languages
English (en)
Other versions
NL179177B (nl
NL179177C (nl
Original Assignee
Deere & Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from US06/074,265 external-priority patent/US4259831A/en
Priority claimed from US06/074,575 external-priority patent/US4269017A/en
Priority claimed from US06/074,567 external-priority patent/US4271661A/en
Application filed by Deere & Co filed Critical Deere & Co
Publication of NL8005047A publication Critical patent/NL8005047A/nl
Publication of NL179177B publication Critical patent/NL179177B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL179177C publication Critical patent/NL179177C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D43/00Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
    • A01D43/08Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for cutting up the mown crop, e.g. forage harvesters
    • A01D43/081Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for cutting up the mown crop, e.g. forage harvesters specially adapted for ensilage of maize
    • A01D43/082Gathering units

Description

-1- 21502/CV/mv
Aanvrager: Deere & Company, Moline , Illinois. Verenigde Staten van
Amerika.
Kote aanduiding: Oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas.
5
De uitvinding heeft betrekking op een oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas voor ten minste twee telkens achter een snijinrichting geschakelde en naar hun aan de afgiftezijde gelegen einden toe convergerende transportbanen, welke telkens uit twee in hetzelfde 10 vlak in tegengestelde richting omlopende kettingen, riemen of dergelijke zijn gevormd, waarbij iedere ketting, iedere riem of dergelijke aan een einde om een aandrijfwiel en aan het andere einde om een leidwiel ie. geleid.
De meest momenteel in gebruik zijnde veldhakselaars met oogst-15 inrichtingen voor maïs kunnen een ,twea of zelfs drie rijen gelijktijdig oogsten. Zij zijn zodoende met een tot drie transportbanen uitgerust. Anderzijds zijn de momenteel in bedrijf zijnde veldhakselaars op grond van hun uitvoering en vermogen in het algemeen in staat meer dan drie rijen gelijktijdig te oogsten. Zodoende is het voor de hand. liggend.
20 oogstinrichtingen te construeren, met behulp waarvan vier of meer rijen gelijktijdig geoogst kunnen worden. Hierbij is echter het probleem in rekening te nemen, dat een 4-rijige oogstinrichting aan zijn aan de voorzijde gelegen einde verhoudingsgewijs breed is en dat het materiaal naar achteren naar een verhoudingsgewijze kleine invoeropening voor de 25 hakselinrichting moet worden getransporteerd. De invoerbreedte van deze invoeropening is aanzienlijk kleiner dan de breedte aan de voorzijde van de oogstinrichting. Men zofc dan op de. gedachte kunnen komen de/invoeropening te vergroten om deze opening aan het desbetreffende aantal rijen aan te passen. Dit is echter weer niet mogelijk omdat men aan (dezelfde basis-30 machine naar keuze bijvoorbeeld een 2-rijige of 3-rijige of zelfs een 4-rijige oogstinrichting wilt kunnen aansluiten.
Een uit het Amerikaans octrooischrift 3.791.117 bekende oogst-inrichting waarvan de uitvinding uitgaat is 3-rijig yitgevoerd·. On* hier de afgifte van het gewas mogelijk ten maken is de middelste'transportbaan ‘ 25 met zijn paar in tegengestelde richting rondlopende kettingen, riemen of dergelijke-boven de binnen liggende kettingen of riemen van de buiten liggende transportbanen aangebracht. De binnen liggende transportbaan eindigd voor de buiten liggende transportbanen en het materiaal kan dan nn 0 5 0 47 -2- 21502/CV/mv met de tegengestelde rondlopende kettingen of riemen in.de buiten liggende transportbanen in aanraking komen, waardoor de afgifte bemoeilijkt wordt.
Een 4-rijige oogstinrichting voor maïs is bekend uit het Amerir 5 kaanse octrooischrift 4.106.270. Hierbij eindigen de beiden binnen liggende transportbanen aanzienlijk voor de buiten liggende transportbanen terwijl zij ten opzichte daarvan ook neg in verticale afstand zijn gelegen. Bij een dergelijke inrichting is een veilige afgifte aan het desbetreffende voor de afgifte dienstdoende uiteinde niet meer gewaar-10 borgd.
Met de uitvinding wordt dan ook beoogd hij meerrijig uitgevoerde oogstinrichtingen een veilige afgifte aan het voor de afgifte bestemde einde te waarborgen in machines waaraan ook oogstinrichtingen met minder transportbanen aan te sluiten zijn en waarbij daarenbovende aan-15 drijving voor de kettingen, riemen of dergelijke zeer compact en centraal kan worden aangebracht.
Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat het met betrekking tot het verticale langsmiddenvlak van de oogstinrichting buiten liggende vlak van een een transportbaan vormend paar riemen, 20 kettingen of dergelijke ten opzichte, van de horizontaal naar binnen naar het langsmiddenvlak toegekanteld is.
Op deze wijze wordt het door de buiten liggende transportbaan gegrepen halmvormige materiaal op zijn weg naar de daarachter geschakelde machine uit de verticaal een weinig naar binnen gekanteld en het aan de 25 zijde·, van de afgifte gelegen einde komt hoger te liggen, zodat het beter in de invoeropening van de machine kan geraken.
Een bijzonder goede werking wordt bereikt , indien de aan de zijde van de afgifte gelegen einden van de transportbanen een weinig V-vormig aangebracht worden, aangezien ideze opstelling minder plaats 30 vereist dan indien de aan de zijde van de afgifte gelegen einden zich op een horizontaal zouden bevinden. Hiertoe wordt volgens de uitvinding voorgesteld·, dat de vlakken van aan weerszijden van het verticale langs-* middenvlak van de oogstinrichting, telkens een transportbaan vormende paren van riemen, kettingen of dergelijke ten opzichte van de horizontaal 35 naar binnen naar elkaar toegekanteld zijn.
Bij 4-rijige oogstinrichtingen kunnen dan de aan weerszijden van het verticale langsmiddenvlak van de oogstinrichting liggen aandrijf-wielen van de met betrekking tot het verticale langsmiddenvlak van de oogst- 8005047
# X
-3- 21502/CV/mv inrichting binnen liggende riemen, kettingen of dergelijke van een transportbaan op dezelfde aandrijfas zitten, waarbij de aandrijfwielen op de desbetreffende aandrijfas met afstand over elkaar zijn aangebracht. Hierdoor zijn dan de rondlopende riemen of kettingen boven elkaar aangebracht» 5 waardoor een verdere plaatsbesparing wordt verkregen.
Opdat echter een perfecte afgifte aan het einde aan de afgifte-zijde wordt gehouden en anderzijds de transportbanen elkaar tijdens het transporteren onderling niet hinderen is er volgens de uitvinding zorg voor gedragen, dat de met hetrekking tot het verticale langsmiddenvlak 10 van de oogstinrichting buiten liggende riemen, kettingen of dergelijke van de hinnen liggende transportbanen met hun aan de zijde van de afgifte gelegen einden voor de aandrijvingen van de overige,riemen, kettingen of dergelijke eindigen.
Voor een storingsvrij afgeven in het aan de eindzijde gelegen 15 gebied van de transportbanen kunnen volgens de uitvinding de aan weerszijden van het verticale langsmiddenvlak van de oogstinrichting aangebrachte transportbanen elkaar snijden en respectievelijk aan de eindzijden in elkaar lopen.
Opdat ook de drijfwerken compact aangebracht kunnen worden is 20 er volgens de uitvinding zorg voor gedragen, dat de drijfwerken voor de aan weerszijden van het verticale langsmiddenvlak van de oogstinrichting aangebracht aandrijfwielen telkens in afzonderlijke drijfwerkhuizen zijn aangebracht, welke ook de aandrijfinrichtingen voor de snijinrichtingen opnemen, waarbij telkens een aandrijfinrichting voor de aan weers-25 zijden van het verticale .langsmiddenvlak van de oogstinrichting aangebrachte snijinrichtingen is aangebracht. Hiertoe is in ieder drijfwerkhuis volgens de uitvinding de krachtstroom voor de aandrijving van een met een aandrijfwiel verbonden ingangswiel viatussenwielen op met de overige aandrijfwielen en met de aandrijfinrichting verbonden ingangswielen 30 over te dragen. Zodoende kan naast de compacte opstelling van de aandrij-vingen ook nog de aandrijving voor de snijinrichting van dezelfde aan-drijfeenheid afgeleid worden.
Indien de oogstinrichting ook nog is uitgerust met omleidrol-len dan wordt voor de aandrijving ervan voorgesteld, dat de omleidrollen 55 direct van de de overige ingangswielen indirect aandrijvende ingangswie-len aan te drijven zijn.
Bij oogstinrichtingen met de tegengesteld rondlopende kettingen, riemen of dergelijke gedeeltelijk afschermende aan de voorzijde -4- 21502/CV/mv in halmverdelers uitlopende afdekkingen, die zodanig zijn aangebracht, dat zij de transportbanen telkens vrijlaten, waarbij de buiten liggende kettingen,riemen of dergelijke een eigen afdekking toegevoegd is en de naast elkaar liggende kettingen, riemen of dergelijke van naburige transportbanen 5 een gemeenschappelijke afdekking bezitten,wordt volgens de uitvinding voorgesteld, dat bij vier transportbanen althans een van de gemeenschappelijke afdekkingen aan de achterzijde in een punt uitloopt, welke voor het aan de afgiftezijde gelegen einde van een transportbaan eindigt. Op deze wijze is veilig gesteld, dat in die gevallen waarin de rondlopende 10 ketting of de riem voor de desbetreffende rondlopende riem of ketting eindigt de punt van de afdekking nog een verdere geleiding van het normaal rechtop staande halmvormige gewas overneemt, echter de transportweg in de naburige transportbaan niet hindert.
Doelmatig zullen de in punten uitlopende gemeenschappelijke 15 afdekkingen eindigen in het gebied van de zich snijdende transportbanen.
Volgens de uitvinding kunnen de in punten uitlopende gemeenschappelijke afdekkingen voor het aan de afgiftezijde gelegen einde van de en boven de buiten liggende transportbanen eindigen.
Bij een oogstinrichting met op halmverdeelgestellen aange-20 brachté rondlopende kettingen, riemen of dergelijke en de afdekkingen daarvan wordf volgens de uitvinding voorgesteld, dat de drijfwerkhuizen met elkaar zijn verbonden en de halmverdelergestellen voor twee aan een zijde van het verticale langsmiddenvlak liggende transportbanen met een drijfwerkhuis zijn verbonden en zich van daaruit naar -.voren ui strekken.
25 Hierdoor kan afgezien worden van een afzonderlijk gestel, dat alle afzonderlijke componenten zoals aandrijfinrichting, kettingen, riemen of dergelijke_met afdekkingen opneemt. Overigens zijn dan de drijfwerkhuizen en de halmverdeelgestellen gemakkelijk samen te schroeven hetgeen ten opzichte van de tot nu toe bekende lasconstructie een aan-30 zienlijke kostenbesparing betekent.
35 8005047 -5- 21502/CV/mv
In de figuren is een gebruikelijke veldhakselaar weergegeven en een uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.
5 Fig. 1 toont een gebruikelijke veldhakselaar met een 3-rijige oogstinrichting en met een 2-rijige oogstinrichting.
Fig. 2 toont een 4-rijige oogstinrichting volgens de uitvinding.
Fig. 3a toont de transportbanen voor de oogstinrichting volgens fig. 2 met de riemen, kettingen of dergelijke in perspectief afgebeeld.
10 Fig. 3b en 3c tonen aanzichten}, gezien in de richting van pijl 3B respectievelijk pijl 3C in fig. 3a.
Fig. 4 toont een bovenaanzicht op fig. 2.
Fig. 5 toont een bovenaanzicht op fig. 2 gedeeltelijk in doorsnede.
15 Fig. 6 toont een doorsnede over fig. 5 gezien volgens de lijn 6-6, waarbij terwille van de overzichtelijkheid enige delen zijn wegge-• laten.
Fig. 7 toont een zijaanzicht op fig. 2 gezien volgens de pijl 7-7 in fig. 5.
20 Fig. 8 toont een zijaanzicht op fig. 7 gezien in de richting van de lijn 8-8 in fig. 7.
In de hieronder volgende omschrijving zijn uitdrukkingen zoals voorwaarts, achterwaarts, verticaal, horizontaal en zijdelings toegepast. Deze uitdrukkijgen hebben betrekking op de normale werkstand van de machine 25 en op zijn normale rijrichting. De uitdrukkingen ’’links" en "rechts” hebben eveneens betrekking op de rijrichting van de machine, waarbij is aangenomen dat men daarbij achter de machine staat.
In fig. 1 is een gebruikelijke veldhakselaar 10 met een 3-rijige oogstinrichting 13 en met een 2-rijige oogstinrichting 15 weergegeven. De 30 veldhakselaar wordt met zijn oogstinrichtingen 13 en 15 toegepast, om mafs suikerriet en dergelijk halmgewas te ‘kunnen oogsten. De oogstinrichtingen 13 en 15 zijn onderling uitwisselbaar aan de veldhakselaar 10 aangebracht, waarbij details van de constructie zijn te ontnemen uit het Amerikaanse octrooischrift 3.701.239. De veldhakselaar 10 is van een althans in hoofd-35 zaak rechthoekige invoeropening 17 voorzien, welke de gehele breeedte tussen tegenoverelkaar liggende zijwanden 19 en 21 overspant. Een paar dwarsliggende in verticale richting op afstand van elkaar gelegen invoer-walsen 23 zijn in de invoeropening 17 aangebracht. De oogstinrichtingen 8005047 -6- 21502/CV/tov 13 en 13 zijn onderling uitwisselbaar aan de veldhakselaar 10 aangebracht waartoe gebruikelijk de aansluitorganen, zoals bijvoorbeeld weergegeven in het Amerikaanse octrooischrift 3.971.117 worden toegepast. Achter de invoerwalsen 23 is een verder paar invoerwalsen aangebracht, zodat het 5 materiaal tussen de boven en onderliggende invoerwalsen van achteren in de machine naar een in de figuur niet weergegeven verkleiningsinrichting kan worden geleid.
De uitvinding zelf zal aan de hand van een 4-rijige oogstin-riehting 25, zoals bijvoorbeeld in fig. 2 is weergegeven worden uiteengezet.
10 Het zal echter duidelijk zijn dat de kenmerken volgens de uitvinding ook toegepaöt kunnen worden bij inrichtingen die meer of minder dan 4 rijen gelijktijdig kunnen oogsten.
Ook de oogstinrichting 25 kan worden aangebouwd aan de veld-hakselaar 10 en is dus met de oogstinrichtingen 13 en 15 uitwisselbaar.
15 De oogstinrichting 25 omvat verder zoals in fig. 2 afgebeeld vijf met onderlinge zijdelingse afstand naast elkaar aangebracht, zich althans in de rijrichting uitstrekkende en naar achteren convergerende en naar beneden en naar voren hellend verlopende halmverdelers 27, 29, 31, 33 en 35.
Voor een beter begrip worden deze in de hieronder volgende beschrijving 20 als eerste, tweede, derde, vierde en vijfde halmverder aangeduid en wel van rechts naar linke. De halmverdelers 27, 29, 31, 33 en 35 omvatten afdekkingen 37, 39, 41, 53 en 45, die aan de voorzijde in punten uitlopen.
Tijdens bedrijf glijden deze punten op de bodem tussen twee rijen van het te oogsten halmvormig gewas ten einde liggende of geknikte halmen te 25 kunnen verdelen. De afdekkingen bezitten gladde bovenvlakken welke het aan het halmvormige materiaal raogelijk maken, dat het ook naar achteren op de oppervlakken van de afdekkingen en ten slotte door een uittreed-opening 44 in een einddeel 46 van het gestel van de oogstinrichting 25 tot in de invoeropening 17 van de veldhakselaar 10 wordt geleid. De afstand 30 tussen de halmverdelers 27 en 29 vormt een althans in hoofdzaak zich in de rijrichting uitstrekkende en naar boven en naar achteren verlooende transportbaan 47 voor het halmvormige gewas en heeft een materiaalingang 48 en een materiaaluitgang 55. Op soortgelijke wijze is een tweede transportbaan 49 met een materiaalingang 50 en een materiaaluitgang 55, welke 35 identiek is met de transportbaan 47 tussen de halmverdelers 29 en 31 aanwezig. Een derde transportbaan 51 met een materiaalingang 52 en een materiaaluitgang 57 is tussen de halmverdelers 39 en 33 aangebracht en een vierde transportbaan 53 met een materiaalingang 54 en een materiaaluitgang 8005047 -7- 21502/CV/mv 57, welke met de transportbaan 51 overeenstemt is tussen de halmverdelers 53 en 55 aangebracht. Alle transportbanen 47, 49, 51 en 53 convergeren naar achteren, aangezien de breedte voor een 4-rijige oogstinrichting aan de voorzijde aanzienlijk groter is dan de breedte van de invoer-5 opening 17.
In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn de materiaalin -gangen 48, 50, 52 en 54 van de transportbanen, gemeten vanuit hun midden, 75 cm uit elkaar om halmvormig materiaal o,o.te kunnen nemen waarvan de rijafstand 75 cm bedraagt. De breedte van de invoeropening 17 dat wil zeggen 10 de afstand tussen de zijwanden 19 en 21 bedraagt hiertoe in vergelijking slechts 55 cm. De transportbanen 47 en 49 convergeren tesamen en snijden zich bij de materiaaluitgang 55, terwijl de transportbanen 51 en 53 bij de materiaaluitgang 57 samen komen. De materiaaluitgangen 55 en 57 bevinden zich ongeveer 18 cm voor de invoeropening 17.
15 Een paar aangedreven omleidrollen 59 en 61 zijn aan iedere zijde van de uittredeopening 44 aangebracht en dragen ertoe bij, dat op de buitenste afdekkingen liggend halmvormig materiaal gemakkelijker in de invoeropening kan geraken.
Een bovenste geleidingsinrichting 60 is met het bovenste deel 20 van het eindgedeelte 46 van het gestel verbonden en draagt ertoe bij, dat het halmvormige materiaal met de afgesneden einden het eerst in de invoeropening 17 kan geraken. Daardoor zal het in de transportbanen 47, 49, 51 en 53 verplaatste halmvormige materiaal met zijn kopeinden zolang tegen de geleidingsinrichting aanliggen totdat de afgesneden einden door 25 de invoerwalsen 23 in de invoeropening 17 worden gegrepen.
In fig. 3a is de oogstinrichting 25 in perspectief weergegeven, waarbij echter de halmverdelers 27,29, 31, 33 en 35 zijn weggelaten zodat schematisch weergegeven paren van in dezelfde vlakken aangebrachte, naar beneden en naar voren hellend verlopende transportorganen 63, 65, 67 en 30 69 te zien zijn. Deze zijn weer als eerste, tweede, derde en vierde trans-portorgaan aangeduid · Fig. 4 toont een soortgelijke weergave, waarin echter delen van de afdekkingen zijn afgebeeld en de aan de voorzijde gelegen halmverdelers 27, 29, 31, 33 en 35 weggelaten zijn. Het eerste paar transporteurs 63 omvat een buitenste ketting of een buitenste riem 71 35 en een binnenste ketting of riem 73, welke aan tegenover elkaar liggende zijden van de transportbaan 47 zijn aangebracht. Zij hebben binnenste parten die evenwijzig aan de transportbaan 47 verlopen om het materiaal te grijpen en naar achteren naar de materiaaluitgang 55 te verplaatsen. Op soort ge- 8005047 -8- 21502/CV/mv lijke wijze bezit het paar transporteurs 65 een buitenste ketting 75 en een binnenste ketting 77, welke eveneens aan tegenover elkaar liggende zijden van de tweede transportbaan 49 zijn aangebracht. Ook de derde transporteur 67 is voorzien van een binnenste ketting 79 en een bui-5 tens te ketting 81, die aan tegenover elkaar gelegen zijden van de derde transportbaan 51 zijn aangebracht, terwijl de vierde transporteur 69 een binnenste ketting 83 en een buitenste ketting 85 bezit, die eveneens aan weerszijden van het vierde transportbaan 54 verlopen. Voor een ^kraan zal het duidelijk dan in plaats van kettingen ook riemen of andere transport 10 elementen kunnen worden toegepast. Iedere ketting 71, 73, 75, 77, 79, 81, 83, en 85,welke schematisch zijn afgeheeld,heeft een hoofdcomponent, welke althans in hoofdzaak langer en breder is dan dik en deze wordt zodoende als in hoofdzaak vlak aangeduid.
De transportorganen van ieder paar zijn evenwijdig aan elkaar 15 aangebracht, waarbij komt, dat het eerste en tweede paar transporteurs 63 en 65 evenwijdig aan elkaar en het derde en vierde paar transporteurs 67 en 69 evenwijdig aan elkaar zijn aangebracht. Daar en boven zijn de paren transporteurs 63 en 65 dwars geneigd met betrekking tot de horizontaal en met betrekking tot het paar transporteurs 67 en 69 aangebracht 20 op hun beurt weer dwars geneigd met betrekking tot de horizontaal zijn aangebracht. Dit naar binnen kantelen is bijzonder goed te ontnemen uit de fign. 3B en 3C. De vlakteen van de transporteurs snijden lijnen, welke in een verticaal vlak liggen dat weer in de langs hartlijn A-A ligt. Uit fig. 3B blijkt verder ,dat het vlak B dat door het paar transport-25 teuts 63 wordt gevormd, een hoek C met een horizontaal D-D insluit van ongeveer 6,5 °. Op soort gelijke wijze sluit het vlak E waarin het paar transporteurs 69 ligt een hoek F met de horizontaal D-D in van ongeveer 6,'5 °. Ofschoon niet afgebeeld wordt erop gewezen, dat de zijdelingse helling van het paar transporteurs 65 hetzelfde is als die van het paar 63 50 en dat deze zodoende eveneens een hoek van 6,5 0 met de horizontaal D-D indluit. Op soort gelijke wijze is de zijdelingse helling van het paar transporteurs 67 gelijk aan die van het paar transporteurs 69, zodat het vlak daarvan eveneens met de horizontaal D-D een hoek van 6,5 0 vormt. De relatieve zijdelingse helling van de transporteursparen is êen hoofdfactor voor het 'feit ,dat vier rijen halmvormig materiaal in de relatief nauwe 35 invoeropening 17 van de veldhakselaar getransporteerd kunnen worden en hiermede wordt bewerkstelligd, dat de transportparen 47, 49, 51 en 53 dichter bij de middellijn A-A van de oogstinrichting 13 kunnen worden 8005047 * * -9- 21502/CV/mv geplaatst hetgeen bij de transportbanen volgens de stand van de techniek niet het geval is daar deze zich allen in een horizontaal dwarsvlak bevinden. Vanzelfsprekend kunnen de zijdelingse hellingshoeken die in fig.
3B zijn aangeduid gevarieerd worden, waardoor eveneens de afstand van de 5 materiaaluitgangen 55 en 57 zich wijzigt.
Een verder belangrijk kenmerk dat ertoe bijdraagt, dat vier rijen gewas aan een gebruikelijke uittredeopening 44 toegevoerd kunnen 'gorden, wordt daarin gezien, dat het.transporteurpaar 65 boven het transporteurpaar 63 aangebracht is en deze gedeeltelijk overdekt en 10 eveneens dat het transporteurpaar 67 boven het tranporteurpaar 69 is aangebracht en deze gedeeltelijk overlapt. IVee kenmerken worden toegepast om het overlappen van de transporteurparen aan de linkerzijde .en het overlappen van de transporteurparen aan de rechterzijde mogelijk te maken.
Het eerste kenmerk.bestaat in de speciale uitvoering van de aandrijving *5 en meer in het bijzonder daarin dat de kettingen 77 en 73 een gemeenschappelijke aandrijfas 102 en de kettingen 79 en 83 een gemeenschappelijke aandrijfas 151 bezitten. Het tweede kenmerk wordt daarin gezien, dat het achtereinde van de ketting 75 aanzienlijk voor de naburige kettingen 71 en 73 en 77 eidigt) en dat het achtereinde van de ketting 81 eveneens aan-20 zienlijk voor de naburige kettingen 79, 83 en 85 eindigt. Bij het uit- voeringsvoorbeeld is het boven elkaar aanbrengen en het overlappen van het ene transporteurpaar boven het naburige transporteurpaar voor een 4-rijige oogstinrichting weergegeven. Het zal echter duidelijk, dat dit kenmerk bijvoorbeeld ook bij 3-rijige oogstinrichtingen kan worden toegepast.
25 Iedere ketting is voorzien van een eindloze uit lussen opgebouwde band en de aandrijfmiddelen voor de kettingen omvatten aan de voorzijde gelegen geleidingsassen en aan de achterzijde gelegen aandrijfassen. De aan de voorzijde gelegen geleidingsassen en nabij de achterzijde gelegen aandrijfassen aan de linkerzijde van de oogstinrichting 25 zijn althans in 30 hoofdzaak evenwijdig aangebracht en de aan de voorzijde gelegen geleidingsassen en de aan de achterzijde gelegen aandrijfassen aan de rechterzijde zijn eveneens allen althans in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar aangebracht.
' De ketting 71 is voorzien van een eindloze: uit lussen opgebouwde band 87 en om een achterste aandrijas 89 en een aan de voorzijde opgestelde 35 geleidingsas 91 geleid. De assen 89 en 91 zijn voorzien van een aandrijf-wiel 93 respectievelijk een geleidingswiel 95 zodat de band 87 door de aandrijf- respectievelijk geleidingsas 89, 91 kan worden aangetrokken.
Hoe de uit lussen opgebouwde band 87 zelf kan zijn uitgevoerd blijkt uit het -10- 21502/CV/mv
Amerikaanse octrooischrift 3.339.354. Meer in het bijzonder blijkt uit fig. 4, dat daar de ketting 71 met 97 is aangeduid en om een aandrijfwiel 93 en een geleidingswiel 95 is gelegd. Een riem 99 is in op regelmatige afstand van elkaar gelegen punten met de ketting 97 verbonden, zodat naar 5 buiten gericht sinusvormige lussen ontstaan, die tot in de transportbaan '47 stekeri en de lessen van een soortgelijke riem 101 ingrijpen.
De riem 101 is verbonden met een ketting 104, welke overeenkomt met de ketting 73. De uitvoering van de eindloze uit lussen opgebouwde banden voor de overige kettingen 75, 77, 79, 81, 83 en 85 is eveneens van gebruike-10 lijke soort en gelijk met die, zoals voor de kettingen 71 en 73 is beschreven. Van een verdere beschrijving daarvan zal dan ook worden afgezien. Vanzelfsprekend kan de uitvoering van de uit lussen opgebouwde band anders zijn dan is weergegeven in het Amerikaanse octrooi 4.106.270. Gelijktijdig wordt opgemerkt, dat in plaats van de kettingaandrijving ook een 13 andere aandrijving kan worden toegepast.
Uit fig. 3A blijkt nu, dat de ketting 75 is voorzien van een eindloze uit lussen opgebouwde band 107, welke om een achterste aandrijfas 109 met een aandrijfwiel 111 en om een voorste geleidingsas 113 met een geleidingswiel 115 ia gespannen. Het achterste einde van de ketting 20 75 ligt althans in hoofdzaak voor het achterste einde van de naburige kettingen 71, 73 en 77 zodat de transportparen 47 en 49 zich een weinig voor de invoeropening 17 snijden.
De ketting 77, welke met een ketting 75 samenwerkt is eveneens voorzien van een eindloze uit lussen opgebouwde band 117 welke om een 25 voorste geleidingsas 119 met een geleidingswiel 121 en om de aan de achterzijde gelegen aandrijfas 102 met een tweede aandrijfwiel 123 is getrokken. Het aandrijfwiel 123 is coaxiaal ten opzichte van het aandrijfwiel 103 op dezelfde as aangebracht, zodat de aandrijfas 102 de gemeenschappelijk aandrijving voor de kettingen 77 en 73 vormt, 50 De rechterzijde van de oogstinrichting 25 is een spiegelbeeld ten opzichte van de linkerzijde en wordt dan ook niet in alle details beschreven, De kettingen 85, 83, 81 en 79 zijn eveneens voorzien van uit lussen opgebouwde banden 125, 127 <, 129 en 131 en om althans in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopende geleidingsassen 133, 135, 137 en 55 139 met geleidingswielen 141, 143, 145 en 147 en om op althans in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopende aandrijfassen 149, 151, en 153 met aan-drijfwielen 155, 157, 159, en 161 geleid. Bij deze opstelling van de kettingen snijden de transportbanen 51 en 53 elkaar, waardoor het verplaatste 8005047 -11- 21502/CV/mv halmvormige gewas gemakkelijk voor de invoerópening 17 convergeert,
Zodoende zullen tijdens bedrijf van de machine 4-rijen halmvormige gewassen gelijktijdig in de transportbanen binnentreden waarbij twee van deze rijen haimvormige gewassen in de transportbanen 47 en 49 voor de invoeropening 5 17 samenlopen. De beide overige rijen haimvormige gewassen lopen eveneens voor de invoeropening 17 in de transportbanen 51 en 53 samen. Daarna komt ai het halmvormige gewas van de rechter en van de linkerzijde van de oogst-inrichting samen in de invoeropening 17.
Een verder voordeel in de dwars hellend en verticaal uit elkaar 10 liggende en overlappende opstelling van de transporteurs wordt daarin gezien, dat de dwarshellingen zodanig uitgevoerd kunnen worden , dat de transporteurs aan het aan de voorzijde gelegen einde in een gemeenschappelijk dwarsvlak eindigen, zoals weergegeven in fig. 3A, waarbij zij bovendien een zelfde afstand ten opzichte van de grond kunnen bezitten. Dit blijkt 15 uit fig. 3C.
Zoals hieronder nog nader zal worden uiteengezet is deze opstelling van de vooreinden van de transporteurs beduidend voor de opstelling van sriijinridhtingen 163, 165, 167 en 169 in de nabijheid van hun aan de voorzijde gelegen uiteinden.
20 De aandrijfinrichtingen voor de transporteurs zijn meer ge detailleerd in fig. 5 en 6 weergegeven. Terwille van een betere overzichtelijkheid zijn in fig. 5 de halmverdelers 27, 29, 31, 33 en 35 en de aan-drijfwielen weggelaten, waarbij de uit lussen opgebouwde banden en de aan de voorzijde aangebrachte geleidingassen slechts schematisch (met stippel-25 lijnen) aangeduid zijn.
Ook zijn de deksels van afgedichte drijfwerkhuizen, waarin de aandrijfinrichtingen zijn aangebracht weggelaten. Fig. 6 toont een doorsnede over de lijn 6-6 in fig. 5. Met betrekking tot de rechterzijde van de oogstinrichting 25 blijkt , dat de achterste aandrijfassen 149, 30 151 en 153 zijn voorzien van coaxiale ingangswielen 173, 175, en 177, welke onder de aandrijfwielen 155, 157, en 159 zijn aangebracht. Op soort gelijke wijze is in de aandrijfinrichting voor de transportbanen 67 en 69 * een ingangswiel 179 voor een aandrijving van de snijinrichtingen 167 en 169 aangebracht. Een tussenwieldrijfwerk 181 met tussenwielen 185 en 197 35 koppelt de ingangswielen 173, 175 en 177 en 179. Het .tussenwieldrijfwerk 181 en de ingangswielen 173, 175 ,177 en 179 zijn in een ajfedicht-drijfwerkhuis 189 aangebracht en worden zoals uit fig, 6 blijkt aangedreven via kegelwielen 191 en 193 die op hun beurt in een kegelwièlhuis 195 zijn -12- 21502/CV/mv aangebracht. Hierbij ie het kegelwiel ."101 coaxiaal op een ingangsas 197 aangebrabht, welke op zijn beurt coaxiaal aan de achterste aandrijfas 149 via een koppelingsnaaf 196 is aangesloten.
De aandrijfinrichting voor de transportbanen 63, 65 is een 5 spiegelbeeld voor die van de transportbanen 67 en 69 en wordt dan ook niet gedetailleerd beschreven.De aandrijfassen 89, 102 en 109 zijn met ingangswielen 201, 203 en 205 verbonden en met een ingangswiel 207 voor de aandrijving van de snijinrichtingen 163 en 165 via een tussenwieldrijf-werk 209 gekoppeld, welk drijfwerk tussenwielen 211 en '213 omvat.
10 Ook hier zijn de ingangs- en tussenwielen om een tweede afgedicht drijfwerk-huis 215 aangebracht, waarbij de aandrijving via twee kegelwielen, die ter-wille van de overzichtelijkheid niet in de fig. zijn afgebeeld plaatsvindt} welke kegelwielen op hun beurt in een kegelwielhuis 217 zijn aangebracht. De beide stellen kegelwielen zijn mèt elkaar' verbonden en worden gelijk-15 tijdig aangedreven via een hoofdas 219. De hoofdas 219 wordt aangedreven via een koppeling 221 welke weer met een terwille van de eenvoud niet nader weergegeven aandrijfinrichting van de veldhakselaar 10 in verbinding staat. Vanzelfsprekend kan de uit tandwielen bestaande aandrijfinrichting ook worden vervangen door een kettingdrijfwerk of dergelijke.
20 Anderzijds geeft de uitvoering van de aandrijfinrichting met ingangswielen een compacte gecentraliseerde en coaxiale opstelling, niet slechts voor de aandrijving van de transporteur, maar ook voor de aandrijving van de snijinrichting, die gemakkelijk in afgedichte drijfwerkhuizen kan worden aangebracht, zodat minder onderhoud nodig is, waardoor de levens -25 duur verlengd wordt. Eveneens maakt deze opstelling een gemakkelijke toegang tot de aandrijfinrichtingen mogelijk indien reparatie of onderhoud gepleegd moet worden.
Uit fig. 4 blijkt hoe de afdekkingen 37, 39, 41, 43 en 45 boven de kettingen 71, 73, 75, 77, 79, 81, 83 en 85 zijn aangebracht. Meer in het 30 bijzonder ie de afdekking 39, welke de kettingen 73 en 75 afdekt en met zijn rechterzijde een zijde van de transportbaan 49 vormt, voorzien van een aan de achterzijde gelegen punt 171, welke althans in hoofdzaak boven het achtereinde van de uit lussen opgebouwde band 107 van de ketting 75 ligt en eindigtin de nabijheid van het snijpunt van de transportbanen 47 en 49.
35 Deze punt 171 werkt samen met de sinusvormige, riem of uit lussen opgebouwde band 117 opdat het halmvormige materiaal positief door de transportbaan 49 voorbij het einde van de eindloze band 107 tot aan het snijpunt van de transportbanen 47 en 49 aan het einde van de punt 171 wordt getranspor- 8005047 * * -13- 21502/CV/mv teerd. Het halmvormige materiaal, dat dit gebied bereikt, kan dan gemakkelijk door de uittredeopening 44 binnentreden in de invoeropening 17. Op soort gelijke wijze is de afdekking 43 voorzien van een achterste punt 172 welke eveneens met de eindloze omvattende band samenwerkt om een positieve 5 verplaatsing van het halmvormige materiaal door de transportbaan 51 voorbij het einde van de lussenomvattende band 129 tot aan het snijpunt van de transportbanen 51 en 53 in de nabijheid van de achterste punt 172 aan de materiaaluitgang 57 te waarborgen. Zodoende dragen de aan de achterzijde gelegen punten 171 en 172 bij tot een positieve en vrij van 10 verstopping zijnde transporteren van het halmvortnige materiaal door de transportbanen 49 en 51 ofschoon de eindloze banden 107 en 129 op enige afstand voor de eindloze banden 117 en 131 eindigen.
Uit de fig. 2 en 3a ie te ontnemen, dat de beide althans verticaal gericht uitgediepte omleidrollen 59 en 61 zijn aangebracht voor 15 wanden 40 en 42 en dat zij zich'vanaf de afdekkingen 27 en 45 naar boven uitstrekken. De boveneinden van de omleidrollen 59 en 61 zijn ondersteund in lussen in de nabijheid van de bovenste geleidingsinrichting 60. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bedraagt de afstand tussen de omtrekken van de omleidrollen direct boven Óe< transportbanen 47 en 53 ongeveer 58 29 cm terwijl de afstand tussen de omtrekken van de omleidrollen direct onder de geleidingsinrichting ongeveer 48 cm bedraagt. Dat wil zeggen dat de assen van de omleidrollen naar boven toe een weinig naar binnen naar elkaar toe '.hellend opgesteld zijn. De gekantelde opstelling van de omleidrollen 59 en 61 neigt ertoe dat het materiaal naar onderen glijdt en 25 vaster op elkaar komt te liggen, zodat het gemakkelijker in de invoeropening 17 kan geraken. Zoals reeds hierboven uiteengezet bedraagt de breedte van de invoeropening 17 bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 55 cm en zijn de omleidrollen 59 en 61 direct voor de zijwanden 19 en 21 van de invoeropening 17 aangebracht, zodat zij een afsluitend samenhangen 59 van het halmvormige materiaal mogelijk maken voordat dit in de invoeropening 17 intreedt. De omleidrollen 59 en 61 (fig. 3a en 6) bezitten axiale assen ( een is niet weergegeven en de andere is met 225 aangeduid), welke zich van de omleidrollen uit naar onderen uitstrekken en coaxiaal met de aandrijfassen 89 en 149 van de kettingen 71 en 85 zijn verbonden. Zodoende 95 worden de omleidrollen 59 en 61 in dezelfde draairichting als do eindloze van lussen voorziene wanden 87 en 125 aangedreven, waardoor zich de binnenzijden van de omleidrollen naar achteren draaien.Tijdens bedrijf wordt het halmvormige materiaal van de binnenzijden van de omleidrollen, indien on η ς n a 7 -14- 21502/CV/mv het de transportbanen 47, 49, 51 en 53 verlaat, gegrepen, waardoor een \ verdere vernauwing in dwarsrichting plaats vindt en het overbrengen van het materiaal in de invoeropening 17 ondersteund wordt. In aanvulling op het feit, dat de aandrijfassen 89 en 149 naar elkaar toe gekanteld zijn 5 opgesteld zijn zij ook nog een weinig naar boven en naar voren gekanteld.
Uit fig. 2 blijkt, dat de bovenste geleidingsinrichting! 60 zich van de wanden 40 en 42 van het eindgedeelte 46 van het gestel naar voren uitstrekt. Oe geleidingsinrichting 60 omvat twee naar voren divergerende geleidingsarmen 231 en 233 en een in het midden aange-10 bracht dwarsgedeelte 235 waaraan de geleidingsarmen 231 en 233 zijn aangesloten. Eveneens is met dit dwarsgedeelte 235 een driehoekvormig uitgevoerd geleidingsinrichting 237 verbonden. De geleidingsarmen 231 en 233 zijn boven de halmverdelers 27 en 35 aangebracht en evenwijdig daaraan geleid. De geleidingsinrichting 237 is boven de halrainrichting 31 aangebracht 15 en eveneens evenwijdig daaraan geleid. Zij en de geleidingsarm 233 geleiden het boveneinde van rechtop staand halmvormig materiaal, dat zich in de transportbanen 47.en 49 bevindt. Zij geleiden het gewas naar binnen indien de afgesneden einden van het halmvormige materiaal naar boven en naar achteren in deze transportbanen convergeren. Op soort gelijke wijze geiei-20 den de geleidingsinrichting 237 en de geleidingsarm 231 de boveneinden van rechtop staand gewas dat zich in de transportbanen 51 en 53 bevindt. Zij convergeren het halmvormige materiaal maar binnen indien de afgesneden einden daarvan naar boven en naar achteren in deze transportbanen convergeren. Indien nu de boveneinden van het halravo'rmige materiaal het dwars-25 gedeelte 235 bereiken wordt de verdere beweging naar achteren van deze boveneinden verhinderd, terwijl daarentegen de transporteurs in alle transportbanen de afgesneden einden verder transporteren. Dit bewerkt weer dat de afgesneden einden eerst in de uittredeopening 44 en in de invoeropening 17 binnentreden . De in het midden aangebracht geleidingsinrichting 30 draagt er bovendien toe bij, dat de 4-rijige oogstinrichting in twee ongeveer onafhankelijk van elkaar functionerende helften wordt opgedeeld.Zij werkt met de transportbanen 47 en 49 samen opdat het halmvormige gewas in de beide transportbanen op de linkerzijde samen convergereert, en zijv werken eveneens met de transportbanen 51 en 53 samen om het halmvormige 35 gewas in de beide transportbanen op de rechterzijde te convergeren voordat al het gewas in de invoeropening 17 binnentreedt.
In de fign. 3 en 5C zijn de snijinrichtingen voor het afsnijden van het halmvormige materiaal, indien het inde transportbanen 47, 49, 8005047 -15- 2150 2/CV/την 51 en 53 intreedt, weergegeven. De snijninrichtingen zijn met 163, 165 167 en 169 aangeduid, omvatten heen en weergaande messen en zijn onder de raateriaalingangen 48, 50, 52, 42 van de transportbanen 47, 49, 51 en 53 en ongeveer in dat gebied aangebracht waarin het halmvormige materiaal 5 door de transporteurs wordt gegrepen. Zoals reeds hierboven is aangeduid maakt de opstelling van de transporteurs het mogelijk, dat de snijinrich-tingen 163, 165, 167 en 169 gemeenschappelijk in een dwarsverlopend verticaal vlak aangebracht kunnen worden en eenzelfde afstand ten opzichte van de grond 'bezitten. Hierdoor wordt een gelijkmatige snijhoogte en een 10 gelijkmatig transport verkregen. Aanvullend wordt opgemerkt, dat iedere snijinrichting evenwijdig aan het vlak van de 'daarbij behorende transpor -teur aangebracht is, dat wil zeggen het snijvlak verloopt evenwijdig aan het daarbij behorende vlak van de transporteur.
De wijze waarop de snijinrichting 163, 165, 167 en 169 meer gedetailleerd zijn uitgevoerd, kan worden ontnomen uit de Duitse 15 octrooiaanvrage P 30 30 046,0.
Daar de snijinrichtingen allen gelijk zijn uitgevoerd zal slechts de snijinrichting 163 als voorbeeld worden omschreven. Dïze bestaat uit twee vaststaande hoofdmessen 241 en 243 en een in het midden daartussen aangebracht heen en weergaand mes 245. Aangezien het mes 245 20 ten opzichte van de hoofdmessen 241 en 243 beweegbaar is wordt een schaarvormig afsnijden verkregen.
Een aandrijfinriehting 247 voor de snijinrichtingen is weergegeven in de fign. 3C en 5. Deze bestaat uit een eerste heen en weergaande measenstang 249, welke zich tussen het ingangswiel 207 voor de snijinrich-25 ting en de snijinrichting 165 zelf uitstrekt. Een tweede stang 251 is tussen de snijinrichtingen 165 en 163 aangebracht en bewerkstelligt een synchrone heen en weerbeweging. Een zwenkbare opstelling van de stang 251 aan de snijinrichting 163 wordt via een zwenkarm 250, welke met een messentap 253 van de snijinrichting verbonden*is, mogelijk gemaakt. Een 30 zwenkbare verbinding van de stang 251 met de snijinrichting 265 wordt -» door de zwenkbare verbinding van de stang 251 met het eerste einde 257 van een kniehefboom 255, welke met messentap 256 van de snijinrichting 165 verbonden is, mogelijk gemaakt. Een zwenkbare verbinding van de messen-stang 249 met de snijinrichting 165 wordt weer via een zwenkbare verbinding 55 van de messenstang 249 met een tweede einde van de kniehefboom 255 bereikt. Een zwenkbare verbinding van de messenstang 249 met het ingangswiel 207 wordt mogelijk gemaakt via een zwenkarm 263s welke met Het ingangswiel -16- 21502/CV/mv 207 verbonden en met deze draaibaar is. Tijdens bedrijf zal bet ingangswiel 207 ronddraaien waardoor de messenstang 249 heen en weer wordt bewogen en wel althans in hoofdzaak in de lengterichting van de oogstinrichting 25. Bij de beweging van de messenstang 249 naar achteren wordt de knie-5 hefboom gezien in fig. 5 in de richting van de wijzers van de klok gedraaid. De beweging in de richting van de wijzers van de klok van de kniehefboom 255 beweegt een mes 264 van de snijinrichting 165, welke vast met de messentap 256 verbonden is, inde richting van de wijzers van de klok en eveneens de stang 251 met betrekking tot fig. 5 . naar rechts. Door de be-10 weging van de stang 251 naar rechts wordt weer de zwenkarm 250, gezien in fig. 5 in de richting van de wijzers van de klok bewogen, waardoor weer het mee 245, dat via de messentap 253 op de zwenkarm 250 aangrijpt, in de richting van de wijzers van de klok wordt bewogen. Door de voor-waarfsbeweging van de messenstang 249 worden de kniehefboom 255 en de 15 zwenkarm 250 tegen de wijzers van de klok in bewogen, waardoor weer de messen 264 en 245 tegen de wijzers van de klok in worden gezwenkt. De snijinrichtingen 167 en 169 omvatten weer een aandrijfinrichting 270 die gelijk is aan de aandrijfinrichting 247 en dan ook niet ander zal worden beschreven. Uit het bovenstaande volgt, dat de aandrijfinrich-20 ting 247 een eenvoudige en voor storingen ongevoelige aandrijving voor twee uit elkaar liggende heen en weer beweegbare messen heeft, welke weer met afstand tot een drijfwerkhuis 215 is aangebracht. De opstelling van het drijfwerkhuis 189 met afstand tot de snijinrichtingen 163 en 165 is in zoverre van betekenis, dat de aandrijvingen voor alle componenten 25 van de oogstinrichting dicht bij elkaar aan de achterzijde van de oogst” inrichting .kunnen zijn aangebracht, zodat zij in een afgedicht en gesloten drijfwerkhuis kunnen worden aangebracht.
De opstelling van het drijfwerkhuis aan de achterzijde brengt nog een verder voordeel met zich mee, namelijk .dat het drijfwerkhuis zeer 30 dicht bij de aandrijving voor de'., transporteurs kan zijn en dat het drijfwerkhuis op voldoende grote afstand van de grond is gelegen zodat een * eenvoudige en gemakkelijke toegang voor onderhoud en reparatie mogelijk is.
Het gestel van de oogstinrichting bestaat uit meerdere me" 35 chanisch met elkaar verbonden hulpgestel Ion. Hiertoe' wordt in liet bijzonder naar fig. 5 verwezen.
Het gestel voor de oogstinrichting hestaat uit de drijfwerk-huizen 189 en 21¾ het eindgedeelte 46 van het gestel en meerdere naar on- 8005047 -17- 21502/CV/mv deren en naar voren hellend verlopende halmverdelergestellen 301, 303, 305 en 307. De drijfwerkhuizen 189 en 215 vormen 1het centrale basis-hulpgestel voor het gestel van de oogstinrichting en zijn mechanisch met behulp van bouten 309 en 311 met elkaar verbonden. Het eindgedeelte 5 46 van het gestel omvat twee zich naar voren uitstrekkende armen 312 en 313, welke met de buitenzijden van de drijfwerkhuizen 216, 189 tesamen met de halmverdelergestellen 301 en 307 zijn verbonden. Meer in het bijzonder zijn de arra312 en het halmverdelergestel 301 met het drijfwerkhuis 215 op de plaatsen 315, 317 en 319 verbonden. Op soortgelijke wijze is de 10 arm 313 en het halmverdelergestel 307 met het drijfwerkhuis 189 op de plaatsen 323, 325 en 327 verbonden.
De halmverdergestellen 303 en 305 zijn verder met naar voren wijzende zijden van de drijft/erkhuizen 215 en 189 verbonden. Meer in het bijzonder is het halmverdelergestel 303 met het drijfwerkhuis 215 15 8p de plaatsen 329, 331, 333 en het halmverdelergestel 305 met het drijfwerkhuis 189 op de plaatsen 335, 337 en 339 verbonden. Daarbij komt, dat de halmverdelergestellen 301 en 303 met elkaar mechanisch in een of meerdere punten, zoals de plaats 321 en de halmverdelergestellen 305 en 307 mefeanisch met elkaar in een of meerdere punten, zoals de plaats 20 304 zijn verbonden.
Het zal duidelijk zijn, dat de hulpgesteleenheden mechanisch op verschillende plaatsen met elkaar moeten worden verbonden. De in de figuren weergegeven verbindingsplaatsen zijn representatief voor het principe van de bevestiging. Het aantal van de "bevestigingsplaatsen en het 25 nauwkeurige ligging kan natuurlijk afwijken van het in de figuren aangeduide aantal en ligging. De bevestiging is in het weergegeven uitvoerings -voorbeeld bewerkstelligd met behulp van bouten maar het zal duidelijk , dat hiertoe equivalente middelen kunnen worden toegepast.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de modulaire constructie 50 van het gestel voor de oogstinrichting een dimensionele nauwkeurigheid -en eenvoud mogelijk maakt, waarbij kostenbesparingen bij de vervaardiging * in het bijzonder in vergelijking met een lasconstructie optreden.
Een steuninrichting voor het afsteunen van het achtereinde van de oogstinrichting 25, indien deze niet aan de veldhakselaar 10 is 55 aangesloten, is in fig. 5 weergegeven. Deze bestaat uit twee staanders 351 en 353, die zijn verbonden met het bodemvlak van de halmverdelergestellen 301 en 307. Zij bevinden zich hier in de transportstand. De staander 351 is spiegelbeeldvermig ter epzitehte van de staander 353 uit- -18- 21502/CV/rav gevoerd en zodoende zal dan ook de staander 351 slechts meer gedetailleerd worden beschreven.
In fig. 7 is de staander 351 in de blikrichting van de linkerzijde van de oogstinrichting 25 in de richting van de lijn 7-7 weergegeven 5 en fig. 8 toont de staander 351 in de blikrichting van de lijn 8-8 in fig. 7. Meer in het bijzonder omvat de staander 351 een vasthoudorgaan 355, met platen 360 en 359, welke op hun beurt met het halmverdelergesttel 301 zijn verbonden. Een steunbeen 257 is tussen de platen aangebracht en kan vrij tussen een geheven transports tand en een onderste steunstand ver-10 zwenken, waarbij de eindstanden in fig. 7 met getrokken en met stippenlijnen zijn afgebeeld. Het vasthoudorgaan 355 is verder voorzien van een aanslag 358 waartegen het steunbeen 357 kan aanliggen in zijn steunstand. Bovendien ie het steunbeen 357 uitgerust met een voetsteun 363 welke een * vlakke zool 361 en een velg 362 omvat, welke velg de zool 361 aan alle 15 zijden omgeeft. Door de velg 361 wordt de wrijving van de voetsteun 363 ten opzichte van de bodem verminderd indien de oogstinrichting voor het aansluiten aan de velllhakselaar moet worden uitgericht.
De staander 351 is verder voorzien van een vergrendeling 365 met behulp waarvan het steunbeen 357 in zijn steunstand en in zijn transport-20 stand kan worden vergrendeld. Deze vergrendeling dient gelijktijdig voor het verzwenkbaar opnemen van het steunbeen 357 in het vasthoudorgaan 355. De vergrendeling, ie althans in hoofdzaak J-vormig uitgevoerd en omvat een eerste legerarm 367 met behulp waarvan het steunbeen 357 zwenk-baar in het vasthoudorgaan 355 is gelegerd, en een tweede vergrendeling*-25 stift 369 met behulp waarvan het steunbeen 357 naar keuze in zijn transport-stand of in zijn steunstand kan worden vergrendeld. De vergrendeling 365 is verder voorzien van een veer 371, welke de legerarm 367 omgeeft en met een einde tegen een aanslag 373. De aanslag 373 is in het uitvoeringsvoor-beeld gevormd door een schijf, die coaxiaal op de legerarm 367 zit, waar-30 bij een stift 375 door de legerarm 376 is gestoken. Zoals het beste uit fig. 8 blijkt ligt een einde van de veer 371 tegen de binnenzijde van het steunbeen 357, terwijl het andere einde van de veer 371 tegen de schijf 374 ligt, zodat de legerarm 367 met betrekking tot fig. 8 naar rechte wordt gedrukt.
35 De vergrendeling 365 kan tussen een grendelstand voor het transport, zoals in fig. 7 met getrokken lijnen is weergegeven en een vergrendeletand voor het ondersteunen zoals in fig. 7 in stippellijnen is weergegeven verzwenken. In de voor transport vergrendelde stand wordt Ο Λ n K Λ /. 7 -19- 21502/CV/mv de vergrendelingsstift 369 door een boring 377 in de plaat 359 gestoken waarbij dan een zijde van het steunbeen 357 daartegen kan aanliggen.
Daardoor is het steunbeen in zijn transports tand geborgd. In de voor het ondersteunen geschikte stand wordt vergrendelingsstift 369 door een 5 boring 379 in de plaat 359 en door een boring 381 in het steunbeen 357 gestoken, waardoor het steunbeen 357 in zijn steunstand is geborgd.
Tijdens bedrijf wordt, indien de oogstinrichting 25 is aangesloten aan de veldhakselaar 10 het (de) steunbeen (en) 357 in zijn transport-stand vastgehouden. Indien het nu gewenst is, dat de oogstinrichting van * 10 de veldhakselaar 10 wordt afgenomen wordt de oogstinrichting 25 hydraulisch naar beneden bewogen met behulp van de in de fig. niet nader weergegeven verstelcylinders, totdat de oogstinrichting komt in een stand waarin het aan de voorzijde ervan gelegen einde met de bodem in aanraking is. Hierop wordt de vergrendeling 365 met een hand naar links gezien 15 in fig. 8 tegen de werking van de veer 371 getrokken waardoor de gren-delstift uit de boring 377 uittreedt. Indien de grendelstift 379 teruggetrokken wordt valt het steunbeen 357 in zijn steunstand tegen de aanslag 358 onder invloed van de zwaartekracht. Het steunbeen 357 wordt dan in deze stand door een draaing van de vergrendeling 365 οφ de legerarm 20 367 in een richting tegen de wijzers van de klok en relatief ten opzichte van het steunbeen 357 en het vasthoudorgaan 355 gedraaid tot een in lijnligging met de boring 379 plaats vindt, geborgd.
De vergrendeling 365 kan dan losgelaten worden en ten gevolge van de werking van de veer 371 zal de grendelstift 379 automatisch in de bo-25 ringen 379 en 381 grijpen. Daarna wordt de oogsrinrichting weer neergelaten totdat de steunbenen in aanraking komen met de grond. >Zodra dit heeft plaats gevonden kunnen de vérgrendelingsorganen, welke het eindgedeelttf 46 van het gestel met de voorzijde van de veldhakselaar 10 verbinden, losgemaakt worden.
30 Om nu de oogstinrichting weer aan de veldhakselaar 10 aan te kunnen sluiten wordt de veldhakselaar in een zogenaamde aansluitstand -v zo dicht mogelijk tegen het achtereinde van de oogstinrichting 25 gereden. Een nauwkeurig uitrichten van de ©ogstinriehting 25 kan daardoor plaats vinden, dat zij gemakkelijk op de steunbenen heen en weer te bewegen 35 ia. Deze beweging wordt daardoor gemakkelijker doordat de velgen 362 zijn aangebracht. De hoogte van dé steunbenen 357 is zo gekozen, dat het verticaal uitrichten van het eindgedeelte 46 van het gestel met de voorzijde van de veldhakselaar 10 een weer aanbrengen van de vergrendelingsdelen -20- 21502/CV/rav via tfelke de oogstinrichting 25 aan de veldhakselaar 10 aan te sluiten is, mogelijk maakt.
De steuninrichting is bijzonder eenvoudig uitgevoerd, daar zij een enkel deel voor het zwenkbaar opnemen van het steunbeen 357 en 5 voor de vergrendeling daarvan mogelijk maakt. Daardoor dat het steunbeen 357 ten gevolge van de zwaartekracht na lossen van de vergrendeling uit zijn traneportetand in een steunstand valt kan de vergrendeling met één hand worden vrijgemaakt door aan de vergrendeling . 365 te trekken waarna de vergrendeling tegen de draairichting van de wijzers van de klok kan worden 10 verdraaid en weer in ingrijping kan worden gebracht voor de vergrendeling voor de steunstand. Daar de vergrendeling met de zwenkopstelling van het steunbeen identiek is is het gevaar, dat een vgrgrendelingsstift verloren kan gaan, vermeden. Vanzelfsprekend is een dergelijke vergrendelings-opstelling niet slechts op veldhakselaars beperkt, maar kan een derge-15 lijke vergrendelingsopstelling overal daar toegepast worden, bijvoorbeeld bij industriernachinee., waar het erom gaat een deel van een basismachine af te bouwen en op de bodem te plaatsen, 20 -conclusies- 8005047

Claims (14)

1. Oogstinrich ting voor bij voorkeur in rijen aangeplant gewas met ten minste twee. telkens achter een snij inrichting geschakelde 5 en naar de aan de zijde van de afgifte gelegen einden toe convergerende transportbanen, welke telkens uit twee in hetzelfde vlak in tegengestelde richting rondlopende kettingen, riemen of dergelijke zijn gevoripd, waarbij iedere ketting, iedere riem of dergelijke aan een einde om een aandrijf+ wiel en aan het andere einde om een leidwiel is geleid, met het kenmerk, 10 dat de met betrekking tot het verticale langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) buiten liggende vlak van een een transportbaan (47, 49, 51, 53) vormend paar van riemen, kettingen, of dergelijke (71, 73, 75, 77) ten opzichte van de horizontaal naar binnen naar het langsbinnenvlak toegekanteld is.
2. Oogstinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vlakken van aan weerszijden van het verticalen langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) aangebrachte telkens een transportbaan (47 , 49, 51, 53) vormende paren van riemen, kettingen of dergelijke (71, 73, 75, 77) ten opzichte van de horizontaal naar binnen naar elkaar toe- 20 gekanteld zijn.
3. Oogstinrichting volgens conclusie 1 of 2, met ten minste twee aan weerszijden van het verticalen langsmiddenvlak aangebrachte transportbanen, met het kenmerk, dat de aan weerszijden van het verticale langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) liggende aandrijfwielen 25 (103, 123 en 157, 165) van de met betrekking tot het verticale langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) binnen liggende riemen, kettingen of dergelijke (73f 77 en 79, 83) van een transportbaan (47, 49, 51, 53) op dezelfde .aandrijfas (102, 151) zitten.
4. Oogstinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, 30 dat de aandrijfwielen (103, 123, 157, 161) op de desbetreffende aandrijfas (102, 151) met afstand boven elkaar zijn aangebracht.
5. Oogstinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de met betrekking tot het verticalen langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) buiten ligggende riemen, kettingen of derge- 35 lijke (75, 81) van de binnen liggende transportbaan (49, 51) met het aan de afgiftezijde gelegen einden voor de aandrijfwielen (93, 103, 123, 157, 161, 155,)van de overige riemen, kettingen of dergelijke (71, 73, 75, 79, 83 en 85) eindigen. -22- 21502/CV/mv
> 6. Oogstinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aan weerszijde van het verticalealangsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) aangebrachte transportbanen 47, 49, en 51, 53) zich snijden respectievelijk aan de eindzijden in elkaar 5 lopen.
7. Oogstinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drijfwerken (209 en 189) voor de aan weerszijden van het verticale langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) aangebrachte aandrijfwielen (93, 103, 123, 109 en 155, 157, 159, 161) 10 telkens in afzonderlijke drijfwerkhuizen (189 en 215) zijn aangebracht, welke ook de aandrijfinrichtingen (247 en 270) voor de snijinrichtingen (163-169) opnemen.
8. Oogstinrichting volgens conclusie 7$ met het kenmerk, dat telkens een aandrijfinrichting (247 en 270) voor de aan weerszijden van 15 het verticalen langsmiddenvlak (A-A) van de oogstinrichting (25) aangebrachte snijinrichtingen (163-169) is aangebracht.
9. Oogstinrichting volgens eender voorgaande conclusies , met het kenmerk, dat in ieder drijfwerkhuis (189 en 215) een krachtstroom voor de aandrijving van een met een aandrijfwiel (155 en 93) verbonden 20 ingangswiel (173 en 201) via tussenwielen (185, 187 en 211, 213) op met de overige aandrijfwielen (157, 161, 153 en 103, 111, 157 , 161) en met de aandrijfinrichting (247 en 270) verbonden ingangswielen (203, 205, 207 en 175, 177, 179) over te dragen is.
10. Oogstinrichting volgens conclusie 9, met twee buiten aan 25 de afgiftezijde gelegen einden van de buiten liggende transportbanen aangebracht aandrijfbare omleidrollen, met het kenmerk, dat de omleid-rollen (59, 61) direct van de de overige ingangswielen (203, 205, 207 en 175, 177, 179) indirect aandrijvende ingangswielen (173 en 201) aan te drijven zijn.
11. Oogstinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met de in tegengestelde richting omlopende kettingen, riemen of dergelijke gedeeltelijk afschermende aan de voorzijde in halmverdelers uitlopende afdekkingen, die zodanig zijn·aangebracht, dat ze de transportbanen telkens vrij laten, waarbij de buiten liggende kettingen, riemen of dergelijke 35 een eigen afdekking toegevoegd is en de naast elkaar liggende kettingen, riemen of dergelijke van naburige transportbanen een gemeenschappelijke afdekking bezitten, met het kenmerk, dat bij vier transportbanen (47, 49, 51, 53) althans een van de gemeenschappelijke afdekkingen (39, 43) ach- 8005047 -23- 21502/CV/mv terwaarts in een punt (171, 172) uitloopt, welke voor het aan de afgifte-zijde gelegen einde van een transportbaan (47, 49, 51, 53) eindigt.
12. Oogstinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de in punten uitlopende gemeenschappelijke afdekkingen (39, 43) eindigen 5 in het gebied van de zich snijdende transportbanen (47, 49 en 51, 53).
13. Oogètinrichting volgens conclusie 11 , met het kenmerk, dat de in punten uitlopende gemeenschappelijke afdekkingen (39, 43) eindigen voor de aan de afgiftezijde gelegen eindenvan de en boven de buiten liggende transportbanen.
^ 14. Oogstinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met op halmverdelergestellen aangebrachts rondlopende kettingen, riemen of dergelijke en de afdekkingen daarvan, met het kenmerk, dat de drijfwerkhui-zen (189 en 215) met elkaar zijn verbonden en de halmverdelergestellen (301, 303 en 305, 307) voor twee op een zijde van het verticale langs-middenvlak (A-A) liggende transportbanen (47, 49 en 51, 53) zijn verbonden met een drijfwerkhuis en zich vanaf dit huis naar voren toe uitstrekken. 8005047
NL8005047A 1979-09-11 1980-09-06 Oogstinrichting. NL179177C (nl)

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US06/074,265 US4259831A (en) 1979-09-11 1979-09-11 Harvester header with transversely inclined, overlapping conveyors
US7456779 1979-09-11
US06/074,575 US4269017A (en) 1979-09-11 1979-09-11 Harvester header with a main frame of modular subframes
US06/074,567 US4271661A (en) 1979-09-11 1979-09-11 Harvester header with rearwardly extended crop divider
US7426579 1979-09-11
US7457579 1979-09-11

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8005047A true NL8005047A (nl) 1981-03-13
NL179177B NL179177B (nl) 1986-03-03
NL179177C NL179177C (nl) 1986-08-01

Family

ID=27372446

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8005047A NL179177C (nl) 1979-09-11 1980-09-06 Oogstinrichting.

Country Status (6)

Country Link
AT (1) AT391973B (nl)
DE (2) DE3033257C2 (nl)
ES (1) ES494915A0 (nl)
FR (1) FR2464632A1 (nl)
GB (3) GB2098844B (nl)
NL (1) NL179177C (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN107306581A (zh) * 2016-04-26 2017-11-03 重庆理工大学 一种嫩桑收割机

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3633401C2 (de) * 1986-10-01 1996-03-07 Claas Saulgau Gmbh Maiserntevorsatz für Feldhäcksler
FR2647629B1 (fr) * 1989-06-02 1991-12-27 Landeghem Emile Van Machine de debroussaillage
DE4015894A1 (de) * 1990-05-17 1991-11-21 Claas Ohg Zuckerrohr-vollerntemaschine
ES2512165B1 (es) * 2014-03-11 2015-04-28 David GONZÁLEZ TORNERO Máquina para recolectar flores de azafrán

Family Cites Families (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1911945U (de) 1960-12-27 1965-03-11 Arnold Voelcker Form zum herstellen fuer tueren von luftschutzraeumen, geldschraenken und banktresoranlagen.
US3339354A (en) * 1965-01-28 1967-09-05 Deere & Co Stalk harvesting apparatus and the like
DE1632831A1 (de) * 1967-01-21 1971-01-07 Emilio Olivero Vorrichtung zum Ernten von Maiskolben fuer Maehmaschinen oder Maehdrescher
DE1911945A1 (de) * 1969-03-10 1970-10-15 Mengele & Soehne Masch Karl Fahr- oder anbaubare Erntemaschine fuer Halmfruechte
US3736733A (en) * 1970-11-04 1973-06-05 Hesston Corp Three-row crop header for forage harvesters
BE789983A (fr) 1971-10-12 1973-02-01 Deere & Co Dispositif de commande pour un hache-paille de champ automobile
DE2210635C3 (de) 1972-03-06 1974-10-31 Paul 8021 Baierbrunn Jauss Maisgebiß
US3791117A (en) * 1972-07-24 1974-02-12 Deere & Co Row crop harvester attachment
US3995412A (en) * 1974-08-14 1976-12-07 Hesston Corporation Row unit attachment for combines
US4009557A (en) * 1975-05-16 1977-03-01 Iowa State University Research Foundation, Inc. Soybean harvester
DD123905A3 (nl) * 1975-09-15 1977-01-26
US4106270A (en) * 1976-04-20 1978-08-15 Hesston Corporation Four row forage harvester
US4086749A (en) 1976-08-16 1978-05-02 Sperry Rand Corporation Adjustable width row crop header
DE2656222A1 (de) * 1976-12-11 1978-06-15 Bautz Gmbh Josef Erntevorsatz an feldhaeckslern zum aufnehmen und weiterfuehren von in reihe stehenden halmfruechten
DE2725336C2 (de) * 1977-06-04 1986-11-27 Klöckner-Humboldt-Deutz AG Zweigniederlassung Fahr, 7702 Gottmadingen Reihenmähwerk für eine landwirtschaftliche Erntemaschine, insbesondere Maishäcksler für mehrere Pflanzenreihen
DD131334B1 (de) 1977-06-06 1979-12-27 Theodor Eistert Einzugskettenantrieb einer reihenabhaengig arbeitenden maiserntemaschine grosser arbeitsbreite
US4249366A (en) 1979-09-11 1981-02-10 Deere & Company Forage harvester header with upper stalk control

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN107306581A (zh) * 2016-04-26 2017-11-03 重庆理工大学 一种嫩桑收割机

Also Published As

Publication number Publication date
NL179177B (nl) 1986-03-03
DE3033257C2 (de) 1983-01-13
NL179177C (nl) 1986-08-01
ES8105551A1 (es) 1981-06-01
ES494915A0 (es) 1981-06-01
FR2464632A1 (fr) 1981-03-20
GB2098845B (en) 1983-08-03
DE3050655C2 (nl) 1989-01-05
ATA455980A (de) 1990-07-15
GB2098845A (en) 1982-12-01
GB2057842B (en) 1983-04-13
DE3050655A1 (nl) 1982-09-16
FR2464632B1 (nl) 1985-01-04
GB2057842A (en) 1981-04-08
AT391973B (de) 1990-12-27
GB2098844B (en) 1983-08-03
GB2098844A (en) 1982-12-01
DE3033257A1 (de) 1981-03-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8005045A (nl) Oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas met vier transportbanen en een geleidings- inrichting.
US4622804A (en) Machine which is pulled or provided with a three-point attachment to a tractor and used for the harvesting of corn and similar stalk-like crop
NL194148C (nl) Gewasverwerkingsinrichting.
US6119443A (en) Corn harvesting attachment
US4236369A (en) Row crop attachment
DE1507195C3 (de) Erntemaschine für stengeliges Halmgut, insbesondere Mais
US6658832B2 (en) Crop deflector for machine for mowing stalk-like crops
US5157904A (en) Sugar-cane harvesting machine
US7165381B2 (en) Crop converging arrangement on mowing implement equipped with a rotary cutter bar
US4227368A (en) Gatherer sheet arrangement for a row crop harvesting header
US6925790B1 (en) Harvesting equipment for stalk plants
US4377062A (en) Snapper head for harvesting maize
CA2485326C (en) Machine for mowing stalk-like crops
NL8005047A (nl) Oogstinrichting voor bij voorkeur in rijen geplant gewas.
DE2735784A1 (de) Reihen-schneidvorsatz fuer feldhaecksler
NL8005046A (nl) Aandrijving voor de snijinrichting van een oogst- inrichting.
EP1535505A1 (de) Maschine zum Mähen von stängelartigem Erntegut
NL8500491A (nl) Snij- en toevoerinrichting voor een getrokken of voor de driepuntsbevestiging aan een tractor uitgeruste machine voor het oogsten van mais of dergelijk stengelachtig gewas.
US3444673A (en) Feeder drive mechanism
US4259831A (en) Harvester header with transversely inclined, overlapping conveyors
US20050132688A1 (en) Header having an angled transverse feeding channel
NL8005044A (nl) Steuninrichting voor landbouwwerktuigen.
DE1657329C3 (de) Maschine zum Ernten von Mais oder ähnlichem stengelartigen Erntegut
US725759A (en) Corn-harvesting machine.
US658535A (en) Corn-harvester.

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
A85 Still pending on 85-01-01
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee