NL2000319C2 - Buffertransporteur voor het transporteren en bufferen van producten. - Google Patents

Description

NL 9348-Me/td

Buffertransporteur voor het transporteren en bufferen van producten

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een buffertransporteur voor het transporteren en bufferen van producten zoals één voor één getransporteerde stukgoederen, in het bijzonder dozen, kratten, drinkpakken en dergelijke, als-5 mede massastroomgoederen zoals flessen, blikken en dergelijke. Een dergelijke buffertransporteur is uitgevoerd met ten minste een eerste langgerekte transporteur welke in een eerste richting aandrijfbaar is en is voorzien van een aanvoereinde, een tweede langgerekte transporteur welke in een tweede, tegenge-10 stelde richting aandrijfbaar is en is voorzien van een afvoereinde, waarbij de eerste en tweede transporteur in een traject althans ongeveer evenwijdig aan en naast elkaar verlopen, een overzetter welke in het genoemde traject althans ongeveer evenwijdig aan de eerste en tweede transporteur be-15 weegbaar is en is voorzien van een overzetorgaan voor het overbrengen van de producten van de eerste naar de tweede transporteur, welke overzetter is voorzien van een aandrijving voor het aandrijven van de overzetter, bij voorkeur in afhankelijkheid van de snelheden van de eerste en tweede 20 transporteur.

Dergelijke overzetters zijn in vele uitvoeringen bekend. De aandrijving van de overzetter kan op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Enerzijds zijn buffertransporteurs bekend, waarbij de overzetter geen eigen aandrijving bezit, 25 maar via een differentieel met (de aandrijving van) de eerste en tweede transporteur is verbonden, zodat de overzetter wordt aangedreven door de eerste en tweede transporteur met een daarvan afhankelijke snelheid. Verder zijn er buffertransporteurs bekend, waarbij de overzetter met een stationaire 30 aandrijfmotor wordt aangedreven, die via een verbinding, zoals een eindloos aandrijforgaan, met de overzetter is verbonden en deze aandrijft.

2

De onderhavige uitvinding beoogt thans een buffer-transporteur met een nieuwe aandrijving voor de overzetter te verschaffen.

Hiertoe wordt de buffertransporteur volgens de uit-5 vinding daardoor gekenmerkt, dat de aandrijving van de overzetter is voorzien van een aandrijfmotor die ten minste gedeeltelijk de bewegingen van de overzetter volgt.

Deze eigen aandrijfmotor van de overzetter heeft het voordeel dat een grotere vrijheid bestaat bij het aandrijven 10 van de overzetter, in tegenstelling tot een mechanisch differentieel, waarin de overbrengingsverhoudingen vastliggen. Doordat de aandrijfmotor ten minste gedeeltelijk de bewegingen van de overzetter volgt, kunnen ook minder hoge eisen worden gesteld aan de overbrenging tussen de aandrijfmotor en de 15 overzetter. De uitvinding leidt derhalve tot een eenvoudige, ksotengunstige en betrouwbare buffertransporteur.

Een overbrenging is in het geheel niet meer nodig indien de aandrijfmotor is bevestigd aan een montagedeel dat met de overzetter meebeweegt, waarbij de aandrijfmotor geheel met 20 de overzetter kan zijn geïntegreerd indien het montagedeel op of aan de overzetter is bevestigd.

De aandrijving is daarbij bij voorkeur voorzien van een overbrenging die enerzijds met de aandrijfmotor en anderzijds aandrijvend met ofwel het frame dan wel de eerste en/of 25 tweede transporteur in ingrijping is. Deze ingrijping kan op wrijving plaatsvinden of via bijvoorbeeld tandwielen, waarbij de aandrijfmotor bijvoorbeeld met behulp van tandwielen op een stationaire tandkrans aangrijpt, doch ook een in- of aangrij-ping op de naastliggende eerste en/of tweede transporteur kan 30 worden benut voor het aandrijven van de overzetter.

In een variant van de buffertransporteur waarbij het traject is gekromd om een verticale as, is het mogelijk om voor de aandrijving van de overzetter een arm te benutten die aan een uiteinde draaibaar met een centrale kolom is verbonden 35 en aan het andere uiteinde in verbinding staat met de overzetter. De aandrijfmotor kan dan in of aan de arm zijn bevestigd of daarmee zijn verbonden voor het aandrijven en ten minste gedeeltelijk volgen van de bewegingen van de arm.

3

Indien het traject niet-concentrisch ten opzichte van de kolom verloopt, bijvoorbeeld in een ovaal of in een horizontale spiraal (slakkenhuis), dan is bij voorkeur de arm voorzien van middelen voor aanpassing aan de variërende af-5 stand tussen de overzetter en de kolom.

Indien het traject niet alleen in het horizontale vlak is gekromd maar tevens ten minste gedeeltelijk in verticale richting verloopt, dan dient de aandrijfmotor bij voorkeur in ieder geval de hoogteverplaatsing van de overzet-10 ter te volgen.

De ten minste gedeeltelijk met de overzetter meebewegende aandrijfmotor kan zijn aangesloten op een met de overzetter meebewegende energiebron, zoals een accu, dan wel op een stationaire energiebron zijn aangesloten via sleepcon-15 tacten, meebewegende kabels of dergelijke. Datacommunicatie tussen een stationaire besturing en een besturing op de overzetter kan bijvoorbeeld plaatsvinden via een radiosignaal of inductief.

Indien de aandrijving van de overzetter afhankelijk 20 is van de snelheden van de eerste en tweede transporteur, is de buffertransporteur bij voorkeur voorzien van sensoren voor het meten van deze snelheden en een besturingseenheid voor het besturen van de aandrijving van de overzetter op basis van deze gemeten snelheden. Deze sensoren kunnen stationair zijn 25 opgesteld, doch kunnen ook met overzetter zijn verbonden, waarbij dan de snelheden van de eerste en tweede transporteur ten opzichte van die van de overzetter worden gemeten.

De uitvinding zal verder worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, die uitvoeringsvoorbeelden van de buf-30 fertransporteur volgens de uitvinding zeer schematisch weergeven.

Fig. 1 is een zeer schematisch zijaanzicht van een eerste uitvoering van de transporteur volgens de uitvinding.

Fig. IA, 1B en 1C zijn verkleinde bovenaanzichten van 35 de buffertransporteur van Fig. 1, waarbij de variatie van de buffercapaciteit door de verplaatsing van een overzetter is geïllustreerd.

4

Fig. ID is een op grotere schaal weergegeven winding van de buffertransporteur met een eerste uitvoeringvoorbeeld van een overzetter volgens de uitvinding.

De Fig. 2-22 zijn met Fig. ID overeenkomende schema-5 tische bovenaanzichten van verdere uitvoeringsvoorbeelden van de buffertransporteur volgens de uitvinding.

De tekeningen tonen een buffertransporteur voor het transporteren en bufferen van producten. Een dergelijk bufferen vindt in zijn algemeenheid plaats in een productielijn 10 waarin de producten op verschillende plaatsen worden onderworpen aan verschillende verwerkings- of behandelingsstappen en waarin tijdelijke verschillen in de verwerkingssnelheden op deze plaatsen moeten worden opgevangen. De producten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit houders, in het bijzonder houders zo-15 als flessen, blikken, potten, pakken en dergelijke, doch vele andere stukgoederen, zoals sigaretten, dozen, kisten of dergelijke zijn denkbaar. In het geval van flessen of pakken zal de bewerkingslijn bestaan uit een vullijn voor het vullen van de betreffende houders, zoals een bottellijn voor het vullen van 20 de flessen met een drank. De buffertransporteur kan bijvoorbeeld zijn aangebracht tussen een depalletiseerstation en een was- en/of vulstation, tussen het vulstation en een labelsta-tion en tussen het labelstation en een pakstation. Ook andere toepassingsgebieden zijn natuurlijk denkbaar.

25 De weergegeven buffertransporteur is voorzien van een frame, in dit geval met een centrale kolom 1 met een basis 2 en een schroeflijnvormige geleidingsgoot 3 welk zich om de kolom heen uitstrekt en daaraan is bevestigd. Uiteraard zijn ook allerlei andere soorten van frameconstructies denkbaar. Een 30 eindrol is aan het onderste uiteinde 4 en het bovenste uiteinde 5 van de geleidingsgoot aangebracht, en een terugkeergoot 6 van het frame strekt zich uit tussen de uiteinden van de schroeflijnvormige geleidingsgoot 3. Bij dit uitvoeringsvoor-beeld van de buffertransporteur volgens de uitvinding 35 ondersteunen de geleidingsgoot 3 en de terugkeergoot 6 een eerste langgerekte transporteur 7 en een tweede langgerekte transporteur 8, die elk bijvoorbeeld zouden kunnen zijn uitgevoerd met één of meer naast elkaar geleide eindloze 5 transportbanden. Het transportpart en terugkeerpart van de twee transporteurs 7, 8 bewegen langs verschillende banen. Het is ook denkbaar om een uitvoering de gebruiken waarbij het terugkeerpart langs de onderzijde van de geleidingsgoot 3 voor 5 het transportpart wordt geleid.

Verschillende uitvoeringen van de eerste en tweede transportbanden 7, 8 zijn mogelijk, zolang een bij voorkeur min of meer gesloten transportoppervlak wordt verkregen. Voorbeelden van dergelijke transportbanden zijn lamellenbanden, 10 schakelbanden, lamellenkettingen van roestvrij staal, textiel-banden, PVC banden, stalen banden en dergelijke, waarbij de laatst genoemde typen in het algemeen alleen geschikt zijn voor gebruik in een rechte, dat wil zeggen niet-gekromde transportband. De uitvinding strekt zich echter ook uit tot 15 rechte transportbanden, tot transportbanden die alleen in een horizontaal vlak zijn gekromd, transportbanden die (ook) in de hoogterichting verlopen en transporteurs die anders dan als eindloze band zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld als rollentrans-porteur, of als lucht- of magneettransporteur.

20 In de weergegeven uitvoering volgens Fig. 1 is de schroeflijnvormige goot 3 voorzien van 8 windingen, doch het is ook mogelijk om een groter of kleiner aantal te gebruiken, afhankelijk van het betreffende toepassingsgeval. Bijvoorbeeld door het gebruik van geleidingsrollen op de transportbanden 7, 25 8 kunnen de transportbanden over een groot aantal windingen worden aangedreven zonder enig aandrijfprobleem. De twee transportbanden 7, 8 bezitten elk hun eigen aandrijfmotor 9, 10, welke motoren daarbij in dit geval door de motoren nabij de bovenste eindrol 5 zijn aangebracht en de bijbehorende 30 transportband 7, 8 aandrijven. Het is overigens ook mogelijk dat de beide transporteurs zijn gekoppeld aan aan- of afvoerende transportinrichtingen en dan dus worden aangedreven en aangestuurd door deze transportinrichtingen.

De twee transporteurs 7, 8 uit Fig. 1A-1C (die daar 35 elk twee transportbanden omvatten) kunnen onafhankelijk van elkaar worden aangedreven, in dit geval in tegengestelde richting, dat wil zeggen dat producten bovenwaarts worden getransporteerd vanaf een aanvoereinde aan het onderste uit 6 einde 4 over het transportoppervlak van de eerste transportbanden 7, zoals aangeduid door de pijl Pi en weer naar beneden over het transportoppervlak van de tweede transportbanden 8 (zie pijl P2) naar een afvoereinde aan het onderste uiteinde 4.

5 Bij de door de pijl Pi,2 aangeduide plaats worden de producten van het transportoppervlak van de eerste transportbanden 7 overgebracht naar het transportoppervlak van de tweede transportbanden 8 door middel van een overzetter 11.

De overzetter 1 is beweegbaar binnen de buffertrans-10 porteur en is in de ruimte tussen de eerste en tweede transporteur geleid. De positie van de overzettter 11 is afhankelijk van de vereiste buffercapaciteit tussen het invoereinde en het afvoereinde van de buffertransporteur. Indien de toevoersnelheid van de eerste transporteur 7 hoger is 15 dan dat van de afvoersnelheid van de tweede transporteur 8 dan dient de overmaat van toegevoerde producten in de buffertrans-porteur te worden gebufferd en in dat geval dient de overzetter 11 van het aanvoereinde van de buffertransporteur weg te bewegen teneinde meer producten op de buffertranspor-20 teur te verzamelen (zie Fig. 1A-1C). Indien in een ander geval de snelheid van de toevoerende eerste transporteur 7 lager is dan die van de afvoerende tweede transporteur 8, dient de overzetter 11 te bewegen in de richting van het afvoereinde teneinde het afvoereinde te bevoorraden met gebufferde produc-25 ten. In de praktijk kan de buffertransporteur bijvoorbeeld een aantal producten bufferen dat voldoende is voor bijvoorbeeld 5 tot 15 minuten buffertijd en deze tijd is in het algemeen voldoende voor het herstellen van de balans tussen de aanvoer- en ' afvoersnelheid.

30 Teneinde de overzetter 11 van plaats te laten veran deren in de buffertransporteur, is deze voorzien van een aandrijving voor het aandrijven van de overzetter 11, waarbij deze aandrijving bij voorkeur afhankelijk is van de snelheden van de eerste en tweede transporteur 7, 8. Deze aandrijving 35 van de overzetter 11 is voorzien van een aandrijfmotor 12, die ten minste gedeeltelijk de bewegingen van de overzetter volgt.

In de hierna volgende uitvoeringsvoorbeelden van Fig. 1D en Fig. 2-22, zijn verschillende uitvoeringen weergegeven 7 van buffertransporteurs met overzetters 11 die op verschillende manieren aandrijfbaar zijn.

Fig. ID toont een buffertransporteur volgens Fig. 1, waarbij de eerste transportband 7, de tweede transportband 8 5 en de overzetter 11 met aandrijfmotor 12 zijn te herkennen. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de aandrijfmotor 12 bevestigd aan een montagedeel 13 dat stijf of beweegbaar met de overzetter 11 is verbonden, afhankelijk van het feit of de kromming van de transportbanden 7, 8 in het traject waarover de overzetter 10 kan bewegen varieert, bijvoorbeeld rechte en kromme stukken bevat. In dat geval kunnen de overzetter 11 en het montagedeel 13 bijvoorbeeld om een althans ongeveer verticale as ten opzichte van elkaar verdraaien. Op deze wijze kan bij een wijziging van de kromming van het traject waarover de eerste 15 en tweede transportband 7, 8 zich evenwijdig aan elkaar uitrekken de stand van de aandrijfmotor 12 zich aan de vorm van het traject aanpassen. Dit is in het bijzonder van belang indien de aandrijfmotor 12, die bijvoorbeeld kan bestaan uit een elektromotor, via een overbrenging 14 in ingrijping is met een 20 stationair deel, in dit geval een tandkrans 15 die in ingrijping is met een rondsel 16 van de overbrenging 14. Indien het montagedeel 13 ten opzichte van de overzetter 11 kan bewegen, is de plaats van ingrijping van het rondsel 16 met de tandkrans 15 niet kritisch. In het weergegeven geval heeft de 25 aandrijfmotor 12 een horizontale rotatieas, zodat de overbrenging 14 haaks is om het om een eveneens horizontale, doch dwarse rotatieas van het rondsel 16 te kunnen aandrijven.

In plaats van de ingrijping tussen het getande rondsel 16 en de tandkrans 15 zou ook gebruik kunnen worden 30 gemaakt van een wrijvingsingrijping tussen een wiel en een langs het traject van de transportbanden 7, 8 lopende baan.

Ten behoeve van het overzetten van de producten van de eerste transportband 7 naar de tweede transportband 8 is de overzetter 11 voorzien van een overzetorgaan 17 en een overze-35 telement 18. Het overzetorgaan 17 is in dit geval uitgevoerd met een aangedreven snaar, die op zichzelf bekend is, bijvoorbeeld uit het prioriteitsdocument, waarvan de inhoud hierin is opgenomen door verwijzing daarnaar. Ook de mogelijke construe- 8 tie van het overzetelement 18 is in het prioriteitsdocument weergegeven. Het overzetorgaan 17 en het overzetelement 18 kunnen de producten tussen zich in klemmend van de eerste naar de tweede transporteur overbrengen. De aandrijving van deze 5 beide onderdelen kan behalve op de wijze van het prioriteitsdocument ook op verschillende andere manieren plaatsvinden en dit zal aan de hand van andere uitvoeringsvoorbeelden nog nader worden toegelicht.

In de uitvoering volgens Fig. 2 is de aandrijfmotor 10 12 direct draaibaar aan de overzetter 11 is bevestigd. Het al dan niet getande rondsel 16 van de overbrenging 14 is in dit geval niet in ingrijping met een stationaire tandkrans of baan maar met één van de transportbanden 7, 8, (in dit geval transportband 8) zodat de verplaatsing direct ten opzichte van één 15 van de transportbanden 7, 8 wordt bewerkstelligd.

Fig. 3 toont de uitvoeringsvorm, waarbij de aandrijf-motor 12 direct op de overzetter 11 is gemonteerd met de rotatieas daarvan althans ongeveer verticaal. De aandrijfmotor 12 staat met de in dit geval als snaar uitgevoerde overbren-20 ging 14 in aandrijvende verbinding met een tand- of wrijvingswiel 16 dat eveneens om een althans ongeveer verticale as kan draaien en in aan- of ingrijping is met de buitenzijde van de in dit geval met een grote diameter uitgevoerde kolom 1.

25 Fig. 4 toont een variant van de buffertransporteur, waarbij de overzetter 11 wordt aangedreven via een arm 19 die enerzijds draaibaar is verbonden met de kolom 1 en aan of nabij het andere uiteinde aandrijvend is verbonden met de overzetter 11. In het geval van een in de hoogterichting bewe-30 gende overzetter 11, is de arm 19 in de hoogterichting verplaatsbaar ten opzichte van de kolom 1, zodanig dat de arm 19 op hetzelfde niveau blijft als de overzetter 11, wanneer deze zich over het schroeflijnvormige traject beweegt. De arm 19 kan daarbij in de hoogterichting worden bewogen via bij-35 voorbeeld een afzonderlijke aandrijving, doch in dit uitvoeringsvoorbeeld via een schroef die in dit geval is gevormd door het schroeflijnvormige traject van de transportbanden 7, 8. Hiertoe rust de arm 19 met een wiel 20 9 op de eerste transportband 7. Het tandwiel aan de uitgaande as van de aandrijfmotor 12 is in ingrijping met een planeetwiel of tandkrans 15 die verdraaivast, doch in hoogterichting beweegbaar met de kolom 1 is verbonden.

5 Fig. 5 toont een variatie van de vorige uitvoerings vorm, waarbij de aandrijfmotor 12 niet op de arm 19 is gemonteerd en ook niet met de arm 19 meedraait en dus verdraaivast met kolom 1 is verbonden, doch wel in hoogterichting meebeweegt met de arm 19. Daartoe kan de aandrijfmotor 12 in 10 verticale richting zijn geleid door bijvoorbeeld een glijla-gerkoppeling die in verbinding staat met de arm 19.

Fig. 5A toont een verdere uitvoeringsvariant van Fig. 4, waarbij de arm 19 niet in hoogterichting beweegbaar is doch boven de bovenste of onder de onderste winding van de spiraal-15 vormig verlopende transportbanden 7, 8 verloopt en uitsteekt tot voorbij de buitenomtrek van de eerste transportband 8 (of binnen de binnenomtrek van de tweede transportband 8 stopt).

De arm 19 en de overzetter 11 zijn in dit geval onderling verbonden door een verbinding 21 die in lengte kan variëren, 20 teneinde de variatie in het hoogteverschil tussen de arm 19 en de overzetter 11 te kunnen opvangen. De plaatsing van de aandri j fmotor 12 is vergelijkbaar met die van Fig. 4, waarbij in dit geval echter de arm 19 en dus de aandrijfmotor 11 alleen roteren en niet transleren ten opzichte van de kolom 1.

25 Fig. 6 toont een verdere variant van het uitvoerings- voorbeeld van Fig. 4, waarbij het traject van de transportbanden 7 en 8 wederom in een schroeflijnvorm verloopt, waarvan de grondvorm echter niet cirkelvormig is, doch ovaal. Dit houdt in dat ten eerste de kromming van de trans-30 portbanden 7 en 8 over het traject varieert, terwijl daarbij tevens de horizontale afstand tussen de overzetter 11 en de kolom 1 over de lengte van het traject varieert. De arm 19 is daartoe uitgerust met middelen voor aanpassing aan de variërende afstand tussen de overzetter 11 en de kolom 1, welke 35 middelen in dit uitvoeringsvoorbeeld zijn voorzien van een telescopisch armgedeelte 22. Dit telescopische armgedeelte 22 is met de overzetter 11 verbonden op zodanige wijze dat een on- 10 derlinge verdraaiing om een althans ongeveer verticale as mogelijk is, bijvoorbeeld via een verticaal scharnier 23.

Fig. 7 toont een variant van de uitvoeringsvorm volgens Fig. 1D, waarbij het belangrijkste verschil is dat ook in 5 dit geval het schroeflijnvormige traject een ovale grondvorm bezit en het montagedeel 13 met daarop de aandrijfmotor 12 via een althans ongeveer verticaal scharnier 24 met de overzetter 11 is verbonden.

Fig. 8 toont weer een variant van het uitvoerings-10 voorbeeld volgens Fig. 4, waarbij in dit geval de aandrijfmotor 12 zodanig op de arm 19 is gemonteerd dat zijn rotatieas verticaal is gericht en een via een snaaraandrijving 25 met een riemschijf aan de kolom 1 is verbonden. Deze riem-schijf is wederom verdraaivast maar in hoogterichting 15 verstelbaar met de kolom 1 verbonden.

Fig. 9 toont een variant van de uitvoering volgens Fig. 8, waarbij de overzetter 11 geschikt is gemaakt voor het overzetten van producten P die in een massastroom worden getransporteerd. Het gaat hierbij in dit geval om producten met 20 een ronde doorsnede, zoals flessen, potten of dergelijke. In dit geval zijn de eerste en tweede transporteur 7, 8 (die elk ook uit een aantal naast elkaar gelegen transportbanden kunnen bestaan) met niet of nauwelijks tussenruimte naast elkaar geleid, waardoor producten direct van de eerste transporteur 7 25 naar de tweede transporteur 8 kunnen worden overgezet. Het overzetorgaan 17 van de overzetter 11 kan uit een eenvoudige, niet-beweegbare geleider bestaan die er voor zorgt dat de tegen de geleider van het overzetelement 18 aanlopende producten zijdelings naar de tweede transporteur 8 worden overgezet. De 30 geleider van het overzetorgaan 17 kan daarbij ook worden bewogen om het overzetten te stimuleren.

Fig. 10 toont een variant met een beweegbaar overzetorgaan 17 in de vorm van een circulerend aangedreven overzetsnaar die aan de naar de producten P toegekeerde zijde 35 van de eerste transporteur 7 naar de tweede transporteur 8 beweegt .

Fig. 11 toont een variant van het uitvoeringvoorbeeld volgens Fig. 9, waarbij aan de radiale buitenzijde van de eer 11 ste transporteur 7 en aan de radiale binnenzijde van de tweede transporteur 8 een aan de betreffende transporteurs 7, 8 bevestigde en derhalve hiermee meelopende geleiding 26 is gemonteerd voor het geleiden van de producten.

5 Fig. 12 toont een andere variant van het uitvoerings- voorbeeld volgens Fig. 9, waarbij tussen de eerste en tweede transporteur 7, 8 een evenwijdig daaraan verlopende middenge-leiding 27 is aangebracht. Deze middengeleiding 27 volgt de bewegingen van de overzetter 11. Hiertoe is de middengeleiding 10 27 met de overzetter 11 gekoppeld of synchroon met de overzetter 11 aandrijfbaar. Het naar het overzetorgaan 17 toegekeerde uiteinde van de middengeleiding 27 bevindt zich op vaste afstand daarvan, zodat de producten P in de ruimte tussen de middengeleiding 27 en het overzetorgaan 17 van de eerste 15 transporteur 7 naar de tweede transporteur 8 kunnen worden overgezet. De middengeleiding 27 kan in een geringe ruimte tussen de transporteurs 7 en 8 zijn geleid of aan een boven de transportbanden 7 en 8 gemonteerde geleiding zijn opgehangen.

In de variant volgens Fig. 13 is aan het naar het 20 overzetorgaan 17 toegekeerde uiteinde van de middengeleiding 27 een overzetelement 18 bevestigd. Dit actieve overzetelement 18 is bedoeld voor het bevorderen van het overzetten van de producten P. Hiertoe kan het overzetelement 18 bijvoorbeeld om één of meer verticale assen draaibaar zijn, zodat een soort 25 propeller ontstaat die de producten actief overzet, doch ook een excentrisch heen en weer gaande beweging van het overzetelement 18 is denkbaar (een zogenaamde "kwispeleenheid").

Verdere varianten zijn mogelijk.

In de variant volgens Fig. 14 is de middengeleiding 30 27 met het al dan niet actieve overzetelement 18 gecombineerd met een actief in dit geval circulerend overzetorgaan 17. In dit geval is de middengeleiding 27 tussen de eerste transporteur 7 en de tweede transporteur 8 geleid en de daardoor ontstane tussenruimte is ter plaatse van het gebied tussen het 35 overzetorgaan 17 en het overzetelement 18 voorzien van een buigzaam brugelement 28, waarvan het bovenoppervlak althans ongeveer in hetzelfde vlak is gelegen als het transportopper-vlak van de eerste en tweede transporteur 7, 8, zodat de 12 producten via het buigzame brugelement 28 van de eerste transporteur 7 naar de tweede transporteur 8 kunnen worden overgezet. Het brugelement 28 kan een geheel vormen met de middengeleiding 27 of kan uit een afzonderlijk element bestaan 5 dat ofwel met de overzetter 11, dan wel met de middengeleiding 27 is gekoppeld om ten minste in een gedeelte van het traject de bewegingen van de overzetter 11 te volgen.

Fig. 15 toont een variant van de uitvoering volgens Fig. 10, waarbij nu de eerste transporteur 7 en de tweede 10 transporteur 8 op een geringe onderlinge afstand van elkaar zijn geleid en in de kleine tussenruimte tussen de transporteurs een stationair brugelement 29 is aangebracht, dat zich over ten minste een gedeelte van het traject van de eerste en tweede transporteur 7, 8 uitstrekt, evenwijdig daaraan. Het 15 oppervlak van het brugelement 29 ligt weer althans ongeveer in hetzelfde vlak als het transportoppervlak van de transporteurs 7 en 8. In dit geval bewegen de producten bij de overzetter 11 via het stationaire brugelement 29 van de eerste transporteur 7 naar de tweede transporteur 8.

20 Fig. 16 toont een variant van de uitvoering volgens

Fig. 14, waarbij is weergegeven op welke wijze het actieve overzetelement 18 kan worden aangedreven. In dit geval wordt het overzetelement 18 via een snaarverbinding 30 aangedreven met behulp van een aandrijforgaan 31. Dit aandrijforgaan 31 25 kan een aandrijfmotor zijn of kan bijvoorbeeld via een differentieel zijn gekoppeld met de beide transporteurs 7, 8 teneinde te worden aangedreven in afhankelijkheid van het snelheidsverschil tussen de eerste en tweede transporteur 7, 8. Een aandrijving door één van de transporteurs 7, 8 is ook 30 mogelijk. Het aandrijforgaan 31 wordt tevens benut voor het aandrijven van het overzetorgaan 17.

Fig. 17 toont een uitvoering van Fig. 4, waarbij het aandrijforgaan 31 voor het overzetorgaan 17 is weergegeven. Hiertoe is de overzetsnaar van het overzetorgaan 17 langs het 35 aandrijforgaan 31 geleid.

Fig. 18 toont dat het aandrijforgaan 31 ook in deze uitvoering kan worden benut voor het aandrijven van het overzetelement 18 dat tegenover het overzetorgaan 17 is geplaatst.

13

Fig. 19 illustreert op welke wijze de aandrijfmotor 12 voor de overzetter 11 kan worden bestuurd. Fig. 19 toont een besturingseenheid 32 die enerzijds is gekoppeld met de aandrijfmotor 12 en anderzijds is aangesloten op sensoren 33 5 die de snelheden van de eerste en tweede transporteurs 7, 8 vaststellen, direct aan de transportbanden of via hun aandrijving. Op basis van de waarnemingen van de sensoren 33 berekent de besturingseenheid de benodigde snelheid voor de aandrijfmotor 12. Dit gebeurt op basis van een formule waarin het 10 verschil in snelheid van de eerste en tweede transporteur 7, 8 een rol speelt en nog eventueel een (variërende) factor.

Fig. 20 toont dat de besturingseenheid 34 ook kan zijn gekoppeld aan het in dit geval als een aandrijfmotor uitgevoerde aandrijforgaan 31 voor het overzetorgaan 17 en het 15 overzetelement 18. Ook de besturing van dit aandrijforgaan 31 kan plaatsvinden op basis van de informatie van de sensoren 33. Voor het aansluiten van de aandrijfmotoren 12 en 31 op een bijbehorende energiebron, in het bijzonder het elektriciteitsnet, kan gebruik worden gemaakt van sleepcontacten die in 20 hoofdlijnen evenwijdig aan het traject van de transporteurs 7, 8 verlopen, doch het is ook mogelijk om een roterende verbinding te hebben, waarbij de kabels bijvoorbeeld vanuit de kolom 1 naar de aandrijfmotoren 12, 32 verlopen. De verbinding tussen het besturingseenheid 32 en de aandrijfmotoren 12 en 31 25 kan op dezelfde wijze plaatsvinden of bijvoorbeeld via een radiosignaal of inductief.

Fig. 20a toont een uitvoeringsvariant waarbij te zien is dat de eerste en tweede transporteur zijn aangesloten op een aanvoertransporteur 34 en een afvoertransporteur 35 die in 30 dit geval zijn geïntegreerd. Sensoren 36 en 37 meten de hoeveelheid producten op de aan- en afvoertransporteur 34, 35 (geen, genoeg of teveel aan- of afvoer) en de besturingseenheid 32 bestuurt (mede) op basis van deze gegevens de aandrijfmotoren 9 en 10 van de eerste en tweede transporteurs 35 7, 8, de aandrijfmotor 12 van de overzetter 11 en/of het aan dri jforgaan 31 van het overzetorgaan 17.

In Fig. 20b zijn de aan- en afvoertransporteur 34, 35 losgekoppeld en bestuurt de besturingseenheid 32 tevens moto- 14 ren 38 en 39 van de aan- en afvoertransporteur en zorgt deze voor de optimale afstemming van de verschillende transport-schakels in het systeem voor het afstemmen van het transport op de voor- en nageschakelde, en tevens bewaakte, verwerkings-5 of behandelingsprocessen in de lijn.

In de uitvoeringsvariant van Fig. 21 zijn de besturingseenheid 32 en de sensoren 33 op of aan de overzetter 11 gemonteerd, zodat de communicatie en aansluitingen aanzienlijk zijn vereenvoudigd. Indien ook de energiebron op de overzetter 10 11 is aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van een accu, kan de overzetter 11 zelfstandig functioneren. In dit geval meten de sensoren 33 niet de absolute snelheid van de transporteurs 7, 8, doch de snelheid daarvan ten opzichte van de overzetter 11, en op basis hiervan kan ook de benodigde snelheid van de 15 overzetter 11 worden berekend.

Fig. 22 toont nog een variant van de overzetter 11 die in het bijzonder is bedoeld voor het overzetten van producten P die bijvoorbeeld groot zijn of vanwege hun vorm niet door een continu circulerende overzetter kunnen worden ver-20 plaatst. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is sprake van een "flappenband" pusher als overzetorgaan 17, doch er kan ook bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een stangenpusher of degelijke. In beide gevallen wordt een discontinue slag door het overzetorgaan 17 gemaakt, en een dergelijke slag wordt al-25 leen uitgevoerd indien door een sensor een product bij het overzetorgaan 17 wordt waargenomen. Het overzetorgaan 17 maakt dan een overzetbeweging en in het weergegeven geval waarbij een circulerende band wordt gebruikt voor het bewegen van de pushers is het overzetorgaan dan direct weer klaar voor het 30 overzetten van een volgend product P. De slag van het overzetorgaan kan ook worden geïnitieerd door een computerberekening, zoals bekend is uit tracing systemen.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat de uitvinding een buffertransporteur verschaft die op velerlei wijzen 35 uitvoerbaar is en een veelzijdige manier van het overzetten van producten biedt. De aandrijving van de overzetter kan gemakkelijk aan het toepassingsgeval worden aangepast. De verschillende uitvoeringen kunnen desgewenst worden gecombi- 15 neerd, zodat bepaalde kenmerken van een uitvoering ook in een andere uitvoering kunnen worden geïntegreerd.

Claims (20)

1. Buffertransporteur voor het transporteren en bufferen van producten, uitgevoerd met ten minste een eerste langgerekte transporteur welke in een eerste richting aandrijfbaar is en is voorzien van een 5 aanvoereinde, een tweede langgerekte transporteur welke in een tweede, tegengestelde richting aandrijfbaar is en is voorzien van een afvoereinde, waarbij de eerste en tweede transporteur in een traject althans ongeveer evenwijdig aan en naast elkaar 10 verlopen, een overzetter welke in het genoemde traject althans ongeveer evenwijdig aan de eerste en tweede transporteur beweegbaar is en is voorzien van een overzetorgaan voor het overbrengen van de producten van de eerste naar de tweede 15 transporteur, welke overzetter is voorzien van een aandrijving voor het verplaatsen van de overzetter, bij voorkeur in afhankelijkheid van de snelheden van de eerste en tweede transporteur, waarbij de aandrijving van de overzetter is voorzien 20 van een aandrijfmotor die ten minste gedeeltelijk de bewegingen van de overzetter volgt.

2. Buffertransporteur volgens conclusie 1, waarbij de aandrijfmotor is bevestigd aan een montagedeel dat met de overzetter meebeweegt.

3. Buffertransporteur volgens conclusie 1 of 2, waarbij het montagedeel op of aan de overzetter is bevestigd.

4. Buffertransporteur volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de aandrijving is voorzien van een overbrenging die enerzijds met de aandrijfmotor en anderzijds 30 aandrijvend met ofwel het frame dan wel de eerste en/of tweede transporteur in ingrijping is.

5. Buffertransporteur volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het traject is gekromd om een vertikale kolom met daaraan een arm die aan een uiteinde draaibaar met 35 de kolom is verbonden en aan het andere uiteinde in verbinding staat met de overzetter.

6. Buffertransporteur volgens conclusie 5, waarbij de aandrijfmotor met de arm is verbonden, en bij voorkeur op de arm is gemonteerd en aandrijvend aangrijpt op de kolom.

7. Buffertransporteur volgens conclusie 5 of 6, 5 waarbij het traject niet-concentrisch ten opzichte van de kolom verloopt, en waarbij de arm is voorzien van middelen voor aanpassing aan de variërende afstand tussen de overzetter en de kolom.

8. Buffertransporteur volgens een der voorgaande 10 conclusies, waarbij het traject ten minste in het horizontale vlak is gekromd en bij voorkeur tevens tenminste gedeeltelijk in verticale richting verloopt.

9. Buffertransporteur volgens conclusie 7 of 8, waarbij het traject spiraalvormig of schroeflijnvormig is ge- 15 kromd.

10. Buffertransporteur volgens conclusie 8 of 9, waarbij het traject krommingen omvat die over de lengte van het traject variëren.

11. Buffertransporteur volgens een der voorgaande 20 conclusies, waarbij het traject in de hoogterichting verloopt en de aandrijfmotor zodanig met de overzetter is verbonden dat deze de hoogteverplaatsing van de overzetter volgt.

12. Buffertransporteur volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede transporteur ten min- 25 ste in het traject met een horizontale tussenruimte tot elkaar zijn geleid en de overzetter op een geleiding in de tussenruimte is geleid, zodanig dat de producten via de overzetter van de eerste naar de tweede transporteur worden overgebracht.

13. Buffertransporteur volgens een der conclusies 1 30 - 11, waarbij de eerste en tweede transporteur in het traject nagenoeg zonder tussenruimte ten opzichte van elkaar zijn geleid, zodanig dat de producten direct van de eerste naar de tweede transporteur worden overgebracht met behulp van de overzetter.

14. Buffertransporteur volgens conclusie 13, waarbij tussen of boven de overgang tussen de eerste en tweede transporteur een middengeleiding is aangebracht die is gekoppeld aan de beweging van de overzetter en op een afstand van het overzetorgaan van de overzetter eindigt.

15. Buffertransporteur volgens conclusie 14, waarbij aan het uiteinde van de middengeleiding dat is gekeerd in de 5 richting van het overzetorgaan van de overzetter, een overzet-element is aangebracht dat aandrijfbaar is ten behoeve van het overbrengen van producten van de eerste naar de tweede transporteur .

16. Buffertransportuer volgens een der voorgaande 10 conclusies, waarbij het overzetorgaan aandrijfbaar is, bijvoorbeeld door een met de overzetter verbonden aandrijforgaan.

17. Buffertransporteur volgens conclusie 15 en 16, waarbij het overzetelement en het overzetorgaan door een zelfde aandrijforgaan aandrijfbaar zijn.

18. Buffertransporteur volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de aandrijving voor het aandrijven van de overzetter afhankelijk is van de snelheden van de eerste en tweede transporteur, waartoe de buffertransporteur is voorzien van sensoren voor het meten van de snelheden en een bestu- 20 ringseenheid voor het besturen van de aandrijving van de overzetter op basis van de gemeten snelheden.

19. Buffertransporteur volgens conclusie 18, waarbij de sensoren met de overzetter zijn verbonden en de snelheden van de eerste en tweede transporteur meten ten opzichte van 25 die van de overzetter.

20. Buffertransporteur volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de ten minste gedeeltelijk met de overzetter meebewegende aandrijfmotor is aangesloten op een met de overzetter meebewegende energiebron, zoals een accu, dan wel 30 op een stationaire energiebron is aangesloten via sleepcontac-ten, meebewegende kabels of dergelijke.