NL192420C - Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen. Download PDF

Info

Publication number
NL192420C
NL192420C NL7905654A NL7905654A NL192420C NL 192420 C NL192420 C NL 192420C NL 7905654 A NL7905654 A NL 7905654A NL 7905654 A NL7905654 A NL 7905654A NL 192420 C NL192420 C NL 192420C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
line
picture element
pixel
signal
circuit
Prior art date
Application number
NL7905654A
Other languages
English (en)
Other versions
NL7905654A (nl
NL192420B (nl
Original Assignee
Nippon Telegraph & Telephone
Kokusai Denshin Denwa Co Ltd
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP53092533A external-priority patent/JPS5923514B2/ja
Priority claimed from JP15471678A external-priority patent/JPS5927544B2/ja
Priority claimed from JP603079A external-priority patent/JPS5599880A/ja
Application filed by Nippon Telegraph & Telephone, Kokusai Denshin Denwa Co Ltd filed Critical Nippon Telegraph & Telephone
Publication of NL7905654A publication Critical patent/NL7905654A/nl
Publication of NL192420B publication Critical patent/NL192420B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192420C publication Critical patent/NL192420C/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04NPICTORIAL COMMUNICATION, e.g. TELEVISION
    • H04N1/00Scanning, transmission or reproduction of documents or the like, e.g. facsimile transmission; Details thereof
    • H04N1/41Bandwidth or redundancy reduction
    • H04N1/411Bandwidth or redundancy reduction for the transmission or storage or reproduction of two-tone pictures, e.g. black and white pictures
    • H04N1/413Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information
    • H04N1/417Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information using predictive or differential encoding
    • H04N1/4175Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information using predictive or differential encoding involving the encoding of tone transitions with respect to tone transitions in a reference line

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Multimedia (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Compression Of Band Width Or Redundancy In Fax (AREA)
  • Compression, Expansion, Code Conversion, And Decoders (AREA)
  • Facsimile Image Signal Circuits (AREA)

Description

1 192420
Werkwijze en Inrichting voor transmissie van facslmilesignalen
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het coderen en uitzenden van een facsimilesignaal waarbij een facsimilesignaal met twee niveaus, verkregen door het aftasten van een 5 oorspronkelijk beeld en het daaropvolgend monsteren van het aftastuitgangssignaal, in beeldelementen wordt ontvangen als een ingangssignaal en waarbij de positie van een informatieveranderingsbeeldelement dat is veranderd van het ene naar het andere van de twee signaalniveaus, wordt gecodeerd en uitgezonden, waarvan de eerste stap dient voor het instellen van een startbeeldelement op een codeeraftastlijn om te worden gecodeerd, vanwaar het coderen start, en een tweede stap voor het detecteren van een eerste 10 informatieveranderingsbeeldelement dat volgt op het startbeeldelement op de codeeraftastlijn, en op een inrichting voor het ontvangen en coderen van een gecodeerd facsimilesignaal dat is gevoimd volgens een dergelijke werkwijze zodat de posities van de infonnatieveranderingsbeeldelementen die zijn vervat in een facsimilesignaal met twee niveaus, dat wordt verkregen door het aftasten van een origineel beeld en het daarop volgend monsteren van het aftastuitgangssignaal in beeldelementen, zijn gecodeerd. Een dergelijke 15 werkwijze en een deroeliike inrichting zan bekend uit het AmeriitaansB «v^trooischrift 3937.251.
_ _ Verder zijn in de onderhavige techniek facsimilesignaal-codeerstelsels voor twee niveaus voorgesteld, waaronder (1) een looplengte-codeerstelsel waarbij een signaal, verkregen door aftasten, wordt omgezet in een tijdreeks en daarna de waarden van de looplengten van wit en zwart opvolgend afwisselend met elkaar worden gecodeerd voor transmissie en (2) een stelsel waarin signalen van een aantal (bijvoorbeeld twee) 20 aftastlijnen gelijktijdig wordt gecodeerd. Het stelsel (1) maakt in het geheel geen gebruik van de eigenschap, dat facsimilesignalen een hoge correlatie hebben in een richting loodrecht (verticaal) op de aftastlijnrichting.
Daarom is het compressie rendement laag. Het stelsel (2) maakt gebruik van de correlatie in de verticale richting met betrekking tot signalen van een stelsel aftastlijnen voor gelijktijdige codering, maar maakt geen gebruik van de correlatie met signalen van andere aftastlijnen van dit stelsel. Aldus is het compressie-25 rendement hoger dan bij het eerstgenoemde stelsel (1) maar geen afdoende compressie-effect wordt bereikt, aangezien dit stelsel niet volledig gebruik maakt van de tweedimensionale correlatie van naburige aftastlijnen.
Het bovengenoemde document van de stand der techniek heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het comprimeren van gegevens met het oog op facsimile-transmissie. De bekende werkwijze 30 en de bekende inrichting maken geen gebruik van een PASS-mode. Indien een eindpunt aan het eind van een afgetaste regel wordt gedetecteerd, wordt volgens het bekende een informatieveranderingsbeeld-element (een fout) gecodeerd door middel van een ééndimensionale looplengte-codering.
De uitvinding beoogt de nadelen van het bekende te overwinnen en een werkwijze en een inrichting voor transmissie te verschaffen die de redundantie van een facsimilesignaal verminderen, die slechts een 35 betrekkelijk klein aantal geheugens en een verhoudingsgewijs eenvoudige schakeling behoeven, en die het ^P^TOfiai lWW lB gBf^MBPaWgyilHIk WinilIBBIWff··" ^— _Daarfoëomvat de uitgevonden werkwijze verder de volgende stappen:____________1__________ derde stap: het detecteren van een eerste referentiebeeldelement dat een eerste informatieveranderingsbeeldelement is, 40 gelegen na een beeldelement juist boven het startbeeldelement op een referentie-aftastlijn onmiddellijk voorafgaand aan de codeeraftastlijn, en dat een signaalniveau heeft dat verschilt van dat van het startbeeldelement, en het detecteren van een tweede referentiebeeldelement van het informatieveranderingsbeelde- lement dat direct op het eerste referentiebeeldelement volgt; __________ vierdestap: ftm UBtnuuiBH, iii'BwrBBliiu mum, vbii mnuuiuaFwnumuiiii rail iwwob1 reteiyimupuyiuyiciTWWfWWf— beeldelement juist boven het eerste informatieveranderingsbeeldelement over meer dan n beeldelementen (n gelijk aan 0 of een geheel getal) voorafgaat; vijfdestap: -------------- het detecteren, niet in de eerste mode, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement niet over 50 meer dan n beeldelementen voorafgaat aan een beeldelement juist boven het eerste informatieverande-ringsbeeldelement; zesde stap: het vergelijken van een eerste correlatie tussen het startbeeldelement en het eerste informatieveranderings· beeldelement met een tweede correlatie tussen het eerste informatieveranderingsbeeidelement en het_____________ 55 eerste referentiebeeldelement wanneer de bovengenoemde toestand is gedetecteerd als niet in de eerste mode; zevende stap: 192420 2 het coderen van de aanwezigheid van de eerste en tweede referentiebeeldeiementen in de eerste mode en het instellen van het beeldelement juist onder het tweede referentiebeeldelement als het startbeeldelement in de eerste stap wanneer de eerste mode wordt gedetecteerd; achtste stap: 5 het coderen van een afstand tussen het startbeeldelement en het eerste informatieveranderingsbeeld-element in een tweede mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeldelement als het startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie hoger is dan de tweede correlatie; negende stap: het coderen van de afstand tussen het eerste infoimatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentie· 10 beeldelement in een derde mode en het instellen van het eerste infonnatieveranderingsbeeldelement als het startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie niet hoger is dan de tweede correlatie; tiende stap: het uitzenden van de gecodeerde uitgangssignalen van de zevende, de achtste en de negende stap na het combineren daarvan in een samengesteld signaal van tweedimensionale codes.
15 En daartoe omvat de uitgevonden inrichting de volgende ketens: eerste keten (2) voor het opslaan van de informatie van een te decoderen aftastlijn; tweede“Rëten (3) voor het opslaan van deinformatie van een zojuist gecodeerde referentielijnr derde keten (5) voor het sturen van de adressen van de eerste keten; vierde keten (5) voor het sturen van adressen van de tweede keten; 20 vijfde keten (4) voor het instellen van een startbeeldelement op een decodeeraftastlijn vanwaar het decoderen start; zesde keten voor het detecteren van eerste, tweede en derde modecodes uit het gecodeerde facsimile-signaal; zevende keten voor het detecteren van een eerste referentiebeeldelement dat een eerste informatieverende-25 ringsbeeldelement is na een beeldelement juist boven het startbeeldelement op de referentie-aftastlijn en met een signaalwaarde die verschilt van die van het startbeeldelement; achtste keten voor het detecteren van een tweede referentiebeeldelement dat een infomnatieveranderings-beeldelement is dat direct volgt op het eerste referentiebeeldelement; negende keten voor het decoderen van een code welke een aanwijzing is van een relatieve afstand tussen 30 het eerste referentiebeeldelement en een informatieveranderingsbeeldelement dat direct volgt op het startbeeldelement op de decodeerlijn indien de derde modecode is gedetecteerd; tiende keten voor het decoderen van een code welke een aanwijzing is van een relatieve afstand tussen het startbeeldelement en een informatieveranderingsbeeldelement dat direct volgt op het startbeeldelement op de decodeerlijn indien de tweede modecode is gedetecteerd.
35 Volgens de uitvinding wordt elk informatieveranderingsbeeldelement gecodeerd door middel van een __een derde mode (verticale modej. ln de derde mode wordt slechts een verschil tussen een referentiebeeld-_ element in de voorafgaande lijn en een te coderen informatieveranderingsbeeldelement gecodeerd.
Aangezien er in één enkele lijn een gedeelte is dat geschikt is voor de looplengteoodering, en een gedeelte 40 dat geschikt is voor de adrescodering, is volgens de uitvinding het rendement van de codering zeer groot, namelijk omdat een geschikt coderingsprincipe wordt gekozen voor elk informatieveranderingsbeeldelement.
Volgens de uitvinding wordt elk informatieveranderingsbeeldelement adaptief gecodeerd door op geschikte _______wijzabijpassend de horizontale mode of de verticale mode te kiezen.
De werkwijze volgens de uitvinding maakt gebruik van een ééndimensionale en tweedimensionaal codeerwerkwljze, waarbij het tweedimensionale opeerwolyliiyscudourprindpeenlTefr-ééif-dimensionale codeerprindpe, zoals een looplengtecodeerstelsel, aanpasbaar worden gebruikt, zodat de hoeveelheid informatie of signalen om over te dragen is verminderd, waardoor de transmissietijd wordt verkort en de invloed van een transmissiefout wordt verminderd.
De uitvinding is gebaseerd op het principe, dat wanneer opeenvolgingscodeerinformatie (hierna als 50 adressen aangegeven) van een facsimilesignaal die de posities aangeeft van informatieveranderingsbeeld-elementen (hierna aangegeven als veranderingsbeeldelementen) die elk een binaire signaalwaarde verschillend van die van een onmiddellijk voorafgaand beeldelement hebben, het aantal beeldelementen (hierna aangegeven als de afstand) tussen elk te coderen veranderingsbeeldelement en een gekozen element van de aangrenzende veranderingsbeeldelementen op dezelfde aftastlijn (hierna aangegeven als 55 codeeriijn) als het te coderen veranderingsbeeldelement, of op een aftastlijn onmiddellijk daaraan voorafgaand (welke aftastlijn in het vervolg referentielijn zal worden genoemd), wordt gebruikt om te worden geclassificeerd in drie modi bepaald door de combinatie van toestanden van de bovengenoemde informatie- 3 192420 veranderingsbeeldelementen.
De uitvinding is verder gebaseerd op het principe, dat bij het coderen van een digitaal facsimilesignaai, beeldsignaalinformatie van elke lijn wordt gecodeerd door het ééndimensionale stelsel bijvoorbeeld een looplengtecodeerstelsel) en het tweedimensionale stelsel en voor elke lijn de twee gecodeerde signalen 5 worden vergeleken met elkaar, bijvoorbeeld in het aantal gecodeerde bits en een gunstige daarvan wordt gekozen als een gecodeerd uitgangssignaal. Indien (ééndimensionaal) en (tweedimensionaal) de aantallen gecodeerde bits aangeven, verkregen door codering van een codeeriijn door het ééndimensionale, respectievelijk het tweedimensionale codeerstelsel, dan kan het volgende worden opgemerkt. Indien (ééndimensionaal) > (tweedimensionaal) wordt tweedimensionale codering gebruikt als resultaat van een 10 beoordeling dat de hoeveelheid informatie bij de ééndimensionale codering groter is dan die bij de twee-dimensionale codering, terwijl indien (ééndimensionaal) < (tweedimensionaal) de ééndimensionale codering wordt gebruikt voor de te coderen lijn als resultaat van een beoordeling dat de hoeveelheid informatie door de ééndimensionale codering kleiner is dan die door de tweedimensionale codering.
15 De uitvinding zal in het volgende nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont -lespsaisranjinsRsr!!---- "" --------- figuren 1, 2, 3A, 3B, 6, 7, 8A, 8B, 8C, 11 en 16 voorbeelden van facsimilesignalen, figuur 4A in blokvorm een uitvoeringsvorm van de onderhavige inrichting, figuren 4B, 4C en 4D in blokvorm speciale werkende voorbeelden van schakelingen voor gebruik bij 20 figuur 4A, figuur 5A in blokvorm een uitvoering van een decodeerinrichting voor een facsimilesignaai, gecodeerd met de uitvoering van figuur 4A, figuren 5B, 5C en 5D in blokvorm werkende uitvoeringen van schakelingen voor gebruik bij de decodeerinrichting van figuur 5A, 25 figuur 9 in blokvorm een andere uitvoering van de onderhavige inrichting, figuur 10A in blokvorm een voorbeeld van een decodeerinrichting voor een facsimilesignaai gecodeerd volgens figuur 9, figuur 10B in blokvorm een werkend voorbeeld van een schakeling voor gebruik in de decodeerinrichting van figuur 10A, 30 figuur 12 in blokvorm nog een andere uitvoeringsvorm van de onderhavige inrichting, figuur 13 in blokvorm een voorbeeld van een decodeerinrichting voor een facsimilesignaai gecodeerd volgens figuur 12, figuren 14 en 17 blokdiagrammen van verdere uitvoeringsvormen van de onderhavige inrichting, en figuur 15 een blokdiagram van een voorbeeld van een decodeerinrichting voor een facsimilesignaai, 35 gecodeerd volgens figuur 14.
beeldelementen Weergeven en de gearceerde blokjes zwarte beeldelerffenten weergeven.
In de eerste plaats worden een codeerstartbeeldelement Ag en andere veranderingsbeeldelementen als 40 volgt gedefinieerd:
Sq: een startbeeldelement op de codeeriijn Lc waarmee de codering start langs de aftastrichting SD. a^ een veranderingsbeeldelement volgend op ag op de codeeriijn.
b,: een eerste veranderingsbeeldelement op de referentielijn Lr optredend na het beeldelement juist boven ag en met een binaire signaalwaarde verschillend van die van ag.
Zoals hierna zal worden beschreven, zijn de beeldelementen op de codeeriijn en de referentielijn opvolgend vergeleken met elkaar voor het detecteren van de veranderingsbeeldelementen op de berde aftastlijnen voor het coderen. _____________ _ (Procedure 1): in een geval waar de twee veranderingsbeeldelementen b., en b2 op de referentielijn 50 worden gedetecteerd voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement a1 op de codeeriijn (zie figuur 2) wordt deze toestand herkend als een Passmode en de veranderingsbeeldelementen b, en b2 worden gecodeerd met een Passmodecode, bijvoorbeeld 1110 (zie de kolom van de Passmode in tabel A) waardoor een startbeeldelement voor de volgende codering wordt ingesteld bij een beeldelement a'0 op de codeeriijn juist onder het beeldelement b2.
55 (Procedure 2): In een geval waar het veranderingsbeeldelement a1 wordt gedetecteerd op de codeeriijn voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement b, op de referentielijn (zie figuren 3A en 3B) gaat het aftasten van de beeldelementen door totdat het veranderingsbeeldelement b, optreedt en het aantal van 192420 4 gecodeerde bits (a^) wordt verkregen door het toevoegen van de gecodeerde bits van een afstand a^ aan de bits van een horizontale modecode 1111. Tegelijkertijd wordt het aantal van gecodeerde bits (b1a1) voor het coderen van een afstand ^a, als een verticale mode verkregen (zie tabel A).
5 TABEL A
Mode Te coderen elementen Code
Passmode b,b2 1110 10 Horizontale mode a0a1 1111+ ΜΗ (a^i) ^a, =0 0 ^a, = + 1 100
Verticale mode b1a1 = -1 101 b1a1 > 2 1100+D (Mi-1) -TB b^ < -2---TTÜ1 + IXIb^l -Tl- xy MH (xy) MH (xy) n D (n) 20 xy: wit xy: zwart 0 00110101 0000110111 1 1 1 000111 010 2 01 2 0111 11 3 001 25 3 1000 10 4 0001 4 1011 011 5 00001 30 In de kolom van de ’’verticale mode” in de tabel A geeft het geval aan van het beeldelement a1 dat wordt gedetecteerd voor het beeldelement b1 en ”+” het geval van het beeldelement b1 dat gedetecteerd word na het beeldelement bv Deze gecodeerde bitgetallen worden vergeleken met elkaar teneinde één van de coderingswijzen te kiezen in overeenstemming met de volgende condities: a) (a^) > (b,a,) te coderen veranderingsbeeldelement a1 en het referentiebeeidelement b1 en de afstand b^ wordt """"""""gekozen als de verticale mode voor het verschuiven van een nieuw sta'rtbeeldetement naar de positie van het beeldelement av
Bijvoorbeeld in het geval van figuur 3A (b^a·,) = 110101 = 6 bits en (θοβ,) = 11111000 = 8 bits. Aldus is 40 de conditie (a^) = (b^) gevormd. Dan wordt het beeldelement a1 gecodeerd door een verticale mode, zodat het gecodeerde signaal 110101 is gevormd.
b) (a0a., < (b1a1)
Wanneer deze toestand is gevormd, wordt geoordeeld dat een hoge correlatie bestaat tussen het te ^s»eeéei»i»^ii»ndsringebeeldetai»>e«l *| en het atartto—Idetemut*^ » hst oodewn wan éa afstnn— 45 wordt verkregen door het volgen van de horizontale modecode 1111, waardoor een nieuw startbeeldelement wordt verschoven naar de positie van het beeldelement av
Bijvoorbeeld is in het geval van figuur 3B (b1a1 = -6 = 110100001 = 9 bits en (aoa.,) = 11111000 = 8 bits.
Aldus is de conditie (a^.,) < (b^) gevormd en de gecodeerde uitgang van het beeldelement a1 wordt 11111000.
50 In het bovenstaande zijn de uitdrukkingen (a) en (b) genoemd als de condities voor het kiezen van hetzij de horizontale of de verticale mode, maar andere conditie-uitdmkkingen kunnen worden gebruikt als volgt: (a) : (aoa.,) > (b^) + m (m geheel getal) (b) : (a^) < (b^) + m (m geheel getal)
Alternatief indien gebruik wordt gemaakt van de afstanden aoa! en b^ voorafgaand aan het coderen.
55 (a): a^., > b^ + m (m geheel getal) (b) : aoa! < b^ + m (m geheel getal)
Buitendien worden in de kolom van codes in tabel A een MH-code (een gewijzigde Huffmann-code, zie 5 192420 voor bijzonderheden de CCITT Recommendation To 4) en een bit voor bit code D(n) gebruikt. Echter zal het duidelijk zijn, dat de uitvinding niet speciaal is beperkt tot het gebruik van zulke codes en kan worden verkregen met gewone variabele lengtecodes.
Buitendien wordt bij de procedure 1 als voorwaarde gesteld, dat de veranderingsbeeldelementen juist 5 boven de beeldelementen ag en a, niet worden beschouwd als b, en b2, maar de conditie kan zo worden gewijzigd, dat het veranderingsbeeldelement juist boven het beeldelement ao of a1 is opgenomen in b, en b2, of dat de veranderingsbeeldelementen niet worden beschouwd als b1 en b2 tenzij zij niet meer zijn gespatieerd dan n (n gelijk 0 of een positief geheel getal) beeldelementen vanaf de beeldelementen ao en ai- 10 Zoals hierboven in detail aangegeven, worden adressen van te coderen veranderingsbeeldelementen opeenvolgend gecodeerd en in dit geval worden de adressen elk gecodeerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een relatieve afstand tussen het te coderen veranderingsbeeldelement en een gekozen element van de reeds gecodeerde veranderingsbeeldelementen.
Een korte beschrijving zal worden gegeven van een voorbeeld van randcondities, welke worden gebonkt 15 wanneer de uitvinding in de praktijk wordt toegepast, ofschoon dit niet de essentie van de uitvinding bepaalt_ “ (r) üodéren van een startbeeldelement op elke aftastlijn:
Een veranderingsbeeldelement van wit naar zwart wordt steeds gebruikt als een eerste te coderen veranderingsbeeldelement op elke lijn. Overeenkomstig wordt in een geval dat het eerste beeldelement zwart is, dit het eerste veranderingsbeeldelement gemaakt of het eerste beeldelement wordt gedwongen wit 20 gemaakt.
Verder wordt het eerste startbeeldelement a*, op elke codeerlijn opgesteld in de positie van het eerste beeldelement.
(2) Codering van een eindbeeldelement op elke aftastlijn:
Het eindbeeldelement (In CCITT Recommendation T.4, waarbij een lijn bestaat uit 1728 beeldelementen) 25 van elke lijn wordt gecodeerd onder aanname dat een veranderingsbeeldelement opeenvolgend daaraan ligt.
Hierna zullen voorbeelden worden beschreven van schakelingen voor het praktisch uitvoeren van de bovenstaande principes van de uitvinding.
Figuur 4A toont een voorbeeld van een codeerinrichting. Men ziet daar een ingangskiem 1 vooreen 30 gemonsterd facsimilesignaal met twee niveaus. Lijngeheugens 2 en 3 zamelen elk signalen van een Kjn op.
Een geheugen 4 dient voor het opzamelen van het niveau van startbeeldelement ao. Een adresregoltoton 5 dient voor het regelen van adressen van geheugens 2 en 3 en voor het opwekken van een lijneindasignaaf EOL. Een uitsiuitend-OF-keten is aangegeven met 6. Veranderingsbeeldelement-detectoren 11 en 12 bestaan elk uit een 1-bitgeheugen 420 en een uitsluitend OF-keten 421, zie figuur 4B. Detectoren 21,23 en 35 24 dienen voor detectie van de veranderingsbeeldelementen a1f b1 en b2 respectievelijk. Een b1a1- --- riehttngsdetector is aangegeven met 25 en tellers met 32 en 33 Een Passmodedetector 40 en codeer- organen 52, 53en 54zjjtivreeigegeyen_en_eer^veiaejjjker60_dieQ^22]J]fi^j^g]agjjjjfflflj(a^fl^afl|ayfl|^^^MM^i ™“geco9Eer3el>!?srmeRlKaa^!/lenz5etpoorter^^72^4en 75 en adresregisters 81, 82 en 84 elk gevormd door een teller. Ook ziet met een signaal combineerongaan 90 en een uitgangsklem 100. Voor de duideiijk-40 heid zijn een geheugenverschuivingsimpulsgenerator, een telklokimpulsgenerator, enz. niet getekend, maar deze beïnvloeden niet een begrip van de essentie van de werking van de uitvinding.
Hierna wordt de constructie en werking van deze uitvoering in detail beschreven. Een te coderen facsimilesignaal wordt gejeverd vanaf de ingangskiem 1 naar het codeeriijngeheugen 2 voor opslag daarin---------
Voor deze tijd wordt als een signaal van een referentielijn een signaal van de voorafgaande lijn, opgeslagen MHM^£^*JMUijBealMueeft4MM»aeadm9eiMiM*4ist*afemnlielijngeheuyuii 9 4 heeft het niveau van het startbeeldelement ao daarin opgeslagen zoals verderop wordt beschreven. Het __ uitlezen varrhet codeerfljngeheugen 2 en het referentielijngeheugen 3 start gelijk vanaf de positie van het startbeeldelement ao onder de besturing van de adresregelketen 5. De veranderingsbeeldelementdetector— 11 vergelijkt een beeldelementsignaal uitgelezen uit het lijngeheugen 2 met een onmiddellijk voorafgaand 50 beeldelementsignaal opeenvolgend en als resultaat levert hij een uitgang 0 of 1 in afhankelijkheid van of het eerdere signaal van hetzelfde niveau is als het latere signaal of niet. De veranderingsbeeldelementdetector 12 detecteert veranderingsbeeldelementen op het lijngeheugen 3 opeenvolgend op dezelfde wijze als de detector 11. De b1-detector 23 is een EN-keten, welke 1 levert op een uitgangslijn b1p wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelementdetector 12 en het__ _____ 55 gedetecteerde veranderingsbeeldelementniveau verschilt van dat van het startbeeldelement ag, dal wif zeggen wanneer de uitgang van de uitsluitend-OF-keten 6 een 1 is. De b2-detector 24 levert een 1 op een uitgangslijn b2p in een geval wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de verende· 192420 6 ringsbeeldelementdetector 12 na detectie van het veranderingsbeeldelement b1 door de bn-detector 23.
Deze b2-detector 24 kan bestaan uit een flip-flop en een EN-keten. De Passmodedetector 40 is een EN-keten, welke een 1 levert op een uitgangslijn p, hetgeen oordeelt dat de werkingswijze de Passmode is in een geval dat het beeldelement a1 niet is gedetecteerd op het moment van optreden van 1 op de 5 uitgangslijn b2p (in dit geval a1n hetgeen de uitgang Q is van een flip-flop in de a1-detector 21 gelijk 1 is) zoals later zal worden beschreven. Met de 1 op de uitgangslijn p, levert de Passmodecodeerketen 54 een Passmodecode 1110, welke wordt toegevoerd naar het signaalcombineerorgaan 90. Hierop volgend wordt een nieuw startbeeldelement geschoven naar de positie juist onder het beeldelement b2 op de volgende wijze. Bij het optreden van de 1 op de lijn b^ stopt het b2-adresregister 81 met het tellen van impulsen uit 10 de adresregelketen 5 en slaat deze toestand op. Deze informatie wordt toegevoerd via de poort 74 naar het ao-adresregister 84 voor optelling bij zijn inhoud wanneer de Passmodedetector 40 een 1 levert op de lijn p.
Buitendien stopt het a,-adresregister 82 met het tellen van impulsen uit de adresregelketen 5 bij het optreden van de 1 op de lijn a1p en deze informatie wordt geleverd via de poort 75 naar het ao-adresregister 84 voor toevoeging aan zijn inhoud wanneer de vergelijker 60 een 1 levert op de lijn V of h. De inhoud van 16 het ao-adiesregister 84 wordt toegèvoerd naar de adresregelketen 5 Voor het opnlöUDV Starten vaTTOë .........
codeerwerking met het nieuwe startbeeldelement. De adresregelketen 5 heeft een zodanige constructie als aangegeven m ftguur4D, waarbij de inhoud van bet ao-adresregister-84 wordt-opgeslagen-in «en register van een geheugenaandrijfketen 430 en een geheugenuitleesadres stap voor stap vergroot bij het optreden van elke impuls uit een impulsgenerator 431 voor het uitlezen van informatie uit de lijngeheugens 2 en 3 20 tegelijk bit voor bit vanaf het a^-adres in het register van de geheugenaandrijfketen 430. Verder levert de adresregelketen bij elke ontvangst van de inhoud van het ao-adresregister 84 het nieuwe startbeeldelement-niveau aan het ao-geheugen 4 via het codeerlijngeheugen 2. De inhoud van de geheugenaandrijfketen 430 wordt vergeleken in een vergelijker 432 met de inhoud van een adresgeheugen 433 van het eindbeeld-element van een lijn voor het opwekken van een lijneindesignaal EOL.
25 De eerste veranderingsbeeldelementdetector 11, indien een veranderingsbeeldelementdetecterend, levert een uitgang 1 naar de a, -detector 21 (een flip-flop). Als resultaat verandert de informatie op de lijnen a1p en a1n vanaf 0 naar 1 en vanaf 1 naar 0 respectievelijk. De A0A1-teller 32 start het tellen van impulsen op het moment van het stellen van ao in de adresregelketen 5 en stopt het tellen bij ontvangst van 1 uit de lijn a1p en levert de telwaarde naar de a0a1-codeerketen 52. De a0a1-codeerketen 52 codeert de telwaarde met 30 1111 toegevoegd aan zijn kop, waaibij gebruik wordt gemaakt van een codeertabel zoals in de kolom van de horizontale mode van tabel A. De b1a1-teller 33 ontvangt de uitgangen uit de lijnen b1p en a1p zodat hij start met tellen van impulsen bij een eerste optreden van 1 in een van de lijnen b1p en a1p en stopt met tellen bij het volgende optreden van 1 in de andere lijn. Naar de b1 a,-richtingsdetector 25 worden ook de uitgangen geleverd vanaf de lijnen b1p en a1p en met de schakeling volgens figuur 4C met de EN-ketens —488 en 484 en do twee ftip-flopketens 425 en 426, levert deze detector eerti op een lijn+wanneer de 1 op - ^""TOjnE^eerder optreedt dan of gelijktijdig met de 1 op de lijn a1p maar in het tegengestelde geval een uitgang 1 op delijn-.
De b^-codeerketen 53 codeert b1a1 met een teken + of - toegevoegd daaraan op de basis van de telwaarde van de b^-teller 33 en de uitgang van de lijn + of - vanaf de b^-richtingsdetector 25, zoals 40 aangegeven in de kolom van de verticale mode van tabel A. De bitnummers gecodeerd door de codeer-ketens 52 en 53 worden in waarde vergeleken met elkaar in de vergelijker 60. Wanneer de conditie (a^) > φ-,β.,) wordt gevormd, wordt een 1 geleverd op de lijn V (de verticale mode) terwijl wanneer deze conditie _ niet wordt gevormd een 1 wordt gevormd op de lijn h (horizontale mode). In een geval van de verticale -----.uij--- —g-1-----1 en ------- 45 b1a1-codeerketen 53 geleverd via de poort 71 naar het signaalcombineerorgaan 90. Aan de andere kant wordt bij de horizontale mode, waarbij een 1 wordt geleverd op de lijn h, de poort 72 geopend om daardoor het gecodeerde signaal van de a0a1-codeerketen 52 te leveren naar het signaalcombineerorgaan 90. Het signaalcombineerorgaan 90 combineert de gecodeerde signalen, daaraan toegevoerd vanaf de Passmodecodeerketen 54 en de poorten 71 en 72 tot een samengesteld signaal, dat wordt geleverd op de uitgangslijn 50 100, na te zijn omgezet in een uitgangssignaalreeks.
Voor de duidelijkheid zijn de condities voor het terugstellen van de detectoren, registers, tellers enz. niet beschreven in het bovenstaande en niet aangegeven in de tekening. Maar vereiste ketens van deze ketens (de b2-detector 24, de a1-detector 21, de registers 81 en 82, de b^-richtingsdetector 25, de tellers 32 en 33, enz.) worden teruggesteld voor elke instelling van het beeldelement ao.
55 De onderbreking van de werking van deze codeerinrichting wordt geplaatst onder besturing van de adresregelketen 5. Het ag-adres wordt namelijk steeds bewaakt door de adresregelketen 5 en de codering wordt gestopt op het moment wanneer het ao-adres een lijneindebeeldelement wordt en het ao-adres nieuw 7 192420 wordt ingesteld op een lijnstartbeeldelement en dan wordt de codering van de opvolgende lijn hervat.
Het bovenstaande is de werking van de codeerinrichting van figuur 4A en het decoderen wordt verkregen door het omkeren van de bovengenoemde stappen. Een voorbeeld van een decodeerinrichting ziet men in figuur 5A. Men ziet een ingangsklem 201, een ingangsbuffergeheugen 202, een modecode-identificatieketen 5 203, lijngeheugens 211 en 212, een ao-geheugen 213, adresregelketens 221 en 222, decodeerketens 231 en 232, een veranderingsbeeldelementdetector 240, ab.,-detector 251 en ab2-detector 252, een opteller 261 en een aftrekker 262, tellers 271 en 272, poorten 281 tot 285, OF-ketens 291, 292 en 294, een uitsiuitend-OF-keten 293, een ao-register 300 en een uitgangsklem 310.
Hierna wordt de constructie en werking van de decodeerinrichting van figuur 5A in detail beschreven.
10 Een gecodeerd signaal uit de ingangsklem 201 wordt een keer opgeslagen in het ingangsbuffergeheugen 202. De modecode-identificatieketen 203 heeft een constructie volgens figuur 5B, voorzien van weerstanden 441 tot 447 en samenvallingsketens 451 tot 454, waarin een signaal (ten hoogste vier bits volgens tabel A) nodig voor mode-identificatie wordt uitgelezen uit het ingangsbuffergeheugen 202 voor identificatie van de werkingsmodes, dus de Passmode, de horizontale mode en de verticale mode. Wanneer het signaal 1110 15 is, wordt het beschouwd ais de Passmode aan te geven en een 1 wordt geleverd op een lijn p. Wanneer --iwt signaal 1 τι τ is,-wun« dit beschouwd ms aangsvsrrvan agTKHftorcaié módé èh gffl'tWsrargafeVéftr ......
op een lijn h. Wanneer het signaal 0,100 of 1100 is, wordt het beschouwd als aan te geven dat de richting van de afstand b1a1 plus is in de verticale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn V+. Wanneer het signaal 101 of 1101 is, wordt het beschouwd als aangeven dat de richting van de afstand b1a1 minus is in 20 de verticale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn V-. De adresregeiketen 221 heeft een constructie overeenkomstig figuur 5C, waarin wanneer één van de uitgangen p, V- of V+ uit de modecode-identificatieketen 1 is, impulsen worden geleverd naar het geheugen 211 om dit bit voor bit te verschuiven vanaf het βο-adres, geleverd door Sao.
Wanneer de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn p (de Passmode) leest de adresregeiketen 221 25 het referentielijngeheugen 211 vanaf het adres van het beeldelement a0 voor het starten van detectie van de afstand b1b2. Het referentielijngeheugen heeft daarin informatie opgeslagen van de voorafgaande lijn via het codeeriijngeheugen 211.
De veranderingsbeeldelementdetector 240 heeft de constructie volgens figuur 4B en levert een uitgangs 1 bij elke detectie van een beeldelement, waarvan het niveau verschilt van het onmiddellijk voorafgaande 30 element in de signaalreeks toegevoerd vanaf het lijngeheugen 211. Op het ogenblik, dat de veranderings-beeldelementdetector 240 de uitgang 1 levert, indien het gedetecteerde beeldelement verschilt in niveau van het beeldelement ao, wordt de uitgang 1 toegevoerd via de uitsluitend-OF-keten 293 naar de b,-detector (een EN-keten) 251 voor het leveren van een uitgang 1 op een lijn b1p. De a0bn-teller 272 ontvangt impulsen van de adresregeiketen 221 en telt het aantal impulsen optredende in het tijdinterval vanaf het ao-adres tot 35 b1 (totdat 1 wordt geleverd op de lijn b1p). De b2-detector 252 levert aan zijn uitgang een 1 op de fijn b^ ----- ^oba-teller 271 ontvangt impulsen uit xfe-adresregeiketen 221 en teltdeze gedurende het ffjdimervsrvanaf — het ao-adres tot b2 (totdat 1 wordt geleverd op de lijn bgp). De inhoud van de a^-teller 271 wordt toege-40 voerd naar het a0-register 300 via de poort 281, welke wordt geopend door de aanwezigheid van de uitgang 1 op de lijn p van de modecode-identificatieketen 203. De inhoud van het ao-register 300 wordt toegevoegd aan de adresregelketens 221 en 222, zodat het ao-adres nieuw is ingesteld en de decodeerwerking wordt hernomen. ____
In een geval dat de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn V+ of V- (verticale mode) wordt de resultaat vindt decodering betreffende de bovengenoemde b1 plaats en de teUingswaarde van de a0b14eiler 272 geeft het adres aan van het beeldelement b1 ten opzichte van het beeldelement ao. Derbqa^ decodeerketen 231 leest signalen van een woord uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt opgesteld door de opteller 261 bij de waarde van de a^-teller 272 en wordt 50 tegelijkertijd door de aftrekker 262 afgetrokken van de waarde van de a0b1-teller 272. In een geval waar de uitgangslijn V+ van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, wordt de poort 284 geopend, zodat de informatie van de opteller 261 wordt geleverd via de OF-keten 292 naar de adresregeiketen 222 en naar het ao-register 300 via de poort 282. In tegenstelling hiertoe, wordt indien de uitgangslijn V- van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, de poort 285 geopend, waardoor de informatie wordt doorgegeven van de 55 aftrekker 262 naar de adresregeiketen 222 via de OF-keten 292 en naar het ao-register 300 via de poort 282. De adresregeiketen 222 heeft een constructie overeenkomstig figuur 5D, welke het adres opstelt van het beeldelement op basis van de informatie, daaraan overgedragen via de OF-keten 292, reproduceert 192420 8 de beeldelementsignalen op de codeerlijn op hetzelfde niveau als het beeldelement ao uit het beeldelement ao naar een onmiddellijk voorafgaand beeldelement at en keert het niveau van het beeldelement at om wat betreft de informatie van het beeldelement ao. De inhoud van het ao-register 300 wordt toegevoerd naar de adresregelketens 221 en 222, waardoor het adres van het beeldelement ao opnieuw wordt ingesteld en het 5 decoderen wordt hervat.
In een geval dat de lijn h van de mode-identificatieketen 203 een 1 vormt (horizontale mode) leest de a0a1-decodeerketen 232 signalen van een woord uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt toegevoegd aan de adresregeiketen 222 en het ao-register 300 via de poort 283. De adresregeiketen 222 stelt het adres op van het beeldelement a1( reproduceert het beeldelement-10 signaal op de codeerlijn op hetzelfde niveau als het beeldelement ao uit het beeldelement βο naar een onmiddellijk voorafgaand beeldelement a1 en maakt het niveau van het beeldelement a1 verschillend van het niveau van het beeldelement ao- Het ao-adresregister 300 herstelt het adres van het beeldelement a1t zodat het a1-adres een nieuw a0-adres wordt. Dit nieuwe adres wordt geleverd aan de adresregelketens 221 en 222 voor het instellen van het ap-adres en het opnieuw starten van de decodesrwerking._ 15 Met betrekking tot bovenbesproken decodeerinrichting zijn de herstelcondities voor de detectoren, de registers, de tellers enz. niet beschreven en ook niet in de tekening aangegeven. Echter worden de modecode-identificatieketen 203, de b2-detector 252, de adresregelketens 221 en 222, de tellers 271 en 272, de decodeerketens 231 en 232, enz. teruggesteld voor elke nieuwe instelling van het ap-adres. Het eindigen van een lijn wordt verkregen door het bewaken van het βρ-adres met de adresregeiketen 222 en 20 op het ogenblik dat het adres van het beeldelement het adres van het laatste beeldelement van een aftastlijn wordt, is decodering van die lijn voltooid en wordt decodering van de volgende lijn hervat.
Wanneer bij bovenstaande uitvoering de horizontale mode is geTdentificeerd, wordt een afstand tussen het startbeeldelement en het codeveranderingspunt gecodeerd en de code 1111, dat de horizontale mode aangeeft, wordt toegevoegd aan de gecodeerde waarde. Voor verdere verbetering van het compressions rendement echter wordt in aanmerking genomen, dat in het geval van identificatie van de horizontale mode, de volgende veranderingsbeeldelementen samen worden gecodeerd en toegevoegd met een horizontale modecode 1111. Dit betekent, dat een horizontale modecode wordt gebruikt bij twee veranderingsbeeldelementen. Aldus wordt het compressierendement verbeterd. Dit zal hierna in detail worden beschreven.
Figuur 6 toont voorbeelden van facsimilesignalen, waarbij de witte blokken witte beeldelementen 30 weergeven en gearceerde blokken zwarte beeldelementen. In de eerste plaats worden een codeerstart-beeldelement ap en andere veranderingsbeeldelementen als volgt gedefinieerd: ao: een startbeeldelement op de codeerlijn waarmee de codering start, a,: een veranderingsbeeldelement volgend op ap op de codeerlijn. a2: een veranderingsbeeldelement volgend op a1 op de codeerlijn.
as bp een ^ b2: een veranderingsbeeldelement volgend op b1 op de referentielijn.
Evenals hierboven is beschreven, worden de beeldelementen op de codeerlijn en de referentielijn opvolgend vergeleken met elkaar voor het detecteren van de veranderingsbeeldelementen op de beide 40 aftastlijnen voor het coderen.
(Procedure 1): In een geval waarbij de twee veranderingsbeeldelementen b1 en b2 op de referentielijn worden gedetecteerd voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement a1 op de codeerlijn (zie figuur 7) wordt deze toestand herkend als een Passmode en de veranderingsbeeldelementen b1 en b2 worden gecodeerd 45 waardoor een startbeeldelement voor de volgende codering wordt ingesteld op een beeldelement a'0 op de codeerlijn juist onder het beeldelement b2.
(Procedure 2): In een geval dat het veranderingsbeeldelement a1 wordt gedetecteerd op de codeerlijn voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement b., op de referentielijn (zie figuren 8A en 8B) gaat het aftasten van de beeldelementen voort totdat het veranderingsbeeldelement b1 optreedt en het aantal van 50 gecodeerde bits (apa,) wordt verkregen door het toevoegen van de gecodeerde bits van een afstand a0a1 aan de bits van een horizontale modecode 1111. Tegelijkertijd wordt het aantal gecodeerde bits (b^,) voor het coderen van een afstand b1a1 als een verticale mode verkregen (zie hierna volgende tabel B).
9 192420
TABEL B
Mode Te coderen elementen Code 5 Passmode b,b2 1110
Horizontale mode a^, a.,a2 1111 + MH(a,a2) b,a, = 0 0 b,a, = + 1 100
Verticale mode b,a.,=-1 101 10 ^β,^2 1100 +D (b,a, - 1) b,a,S-2 1101+0(1^8,1-1) 15 xy MH (xy) MH (xy) n D(n) 'mm,m xy: wit xy: zwart " 0 00110101 0000110111 1 1 1 000111 010 2 01 20 2 0111 11 2 001 3 1000 10 4 0001 4 1011 011 5 00001 25
De tekens en ”+” zijn dezelfde als in de tabel A. Deze gecodeerde bitgetallen worden vergeleken voor het selecteren van één van de codeermodes in overeenstemming met de volgende condities: a) (a0a,) > (b,a,)
Wanneer deze conditie is gevormd, wordt geoordeeld dat een hoge correlatie bestaat tussen het 30 veranderingsbeeldelement a, dat moet worden gecodeerd en het referentiebeeldelement b, en de waarde van de afstand b,a, gecodeerd in de verticale mode, wordt geselecteerd voor het verschuiven van een nieuw startbeeldelement naar de positie van het beeldelement a,.
Bijvoorbeeld in het geval van figuur 8A is (b,a,) = 110101 = 6 bits en (a<ja,) = 11111000 = 8 bits. Aldus is de conditie (aoa,) > (b1a1) gevormd. Dan wordt het beeldelement a, gecodeerd door een verticale mode, 35 zodat het gecodeerde signaal 110101 wordt opgewekt.
S"Sfr^* ~'^^''g^bideeld'cM een hoge coiralatie bestaat tussen coderen veranderingsbeeldelement a, en het startbeeldelemenfa^ en er wordt beslist het coderen uit te voeren in de horizontale mode totdat een veranderingsbeeldelement a^ optreedt na a,. Aldus gaat het 40 vergelijken door totdat het veranderingsbeeldelement a2 optreedt en codeeropwekking van de afstanden a^, en a^ wordt verkregen volgend op het opwekken van de horizontale modecode, bijvoorbeeld 1111, waardoor een nieuw startbeeldelement wordt verschoven naar de positie van het beeldelement a^.
Bijvoorbeeld in het geval van figuur 8B is (b,a,) = -6 = 110100001 = 9 bits en (a^,) = 11111000 =8_____ bits. Aldus is de conditie (a^,) ^ (b1a1) gevormd en worden de gecodeerde uitgangen van de beeld-
In het bovenstaande zijn de uitdrukkingen (a) en (b) genoemd als de condities voor het selecteren van hetzij de horizontale of de verticale mode, maar andere conditie-uitdrukkingen kunnen wöröén gébrSRI zoals: (a): (a^,) > (b,a,) + m (m geheel getal) 50 (b): (aoa,) é (b1a1) + m (m geheel getal)
Alternatief indien gebruik wordt gemaakt van de afstanden a^, en b,a, voorafgaand aan het coderen, zijn: (a) : aga, > b,a, + m (m geheel getal) (b) : βοβ, è b,a, + m (m geheel getal).
55 Buitendien worden in de kolom van de codes in tabel B een MH-code (een gewijzigde Huffman-code, zie in het bijzonder CCITT Recommendation T. 4) en een bit voor bit-code D(n) gebruikt. Maar het is natuurfijk duidelijk, dat de uitvinding niet speciaal is beperkt tot het gebruik van zulke codes en kan worden verkregen 192420 10 met gewone variabele lengtecodes.
Buitendien wordt bij de procedure 1 als conditie gesteld, dat de veranderingsbeeldelementen juist boven de beeldelementen ao en a1 niet worden beschouwd als b1 en b2. Maar de conditie kan worden gewijzigd zodanig dat het veranderingsbeeldelement juist boven het beeldelement ao of a1 is opgenomen in b1 en b2, 5 of dat de veranderingsbeeldelementen niet worden beschouwd als b1 en b2 tenzij zij niet meer zijn gespatieerd dan n (n = 0 of een positief geheel getal) beeldelementen vanaf de beeldelementen ag en av
Zoals boven in detail beschreven, worden adressen van te coderen veranderingsbeeldelementen opvolgend gecodeerd en in dit geval worden de adressen elk gecodeerd door gebruik van een relatieve afstand tussen het veranderingsbeeldelement dat moet worden gecodeerd en een gekozen element van de 10 reeds gecodeerde veranderingsbeeldelementen. Wanneer dit gekozen veranderingsbeeldelement het startbeeldelement ao op de codeeriijn is, wordt het adres van het volgende te coderen veranderingsbeeldelement a2 ook gecodeerd door gebruik van de relatieve afstand tussen dit element en het beeldelement a0.
Als resultaat zijn de veranderingsbeeldelementen, waarvan de adressen zijn gecodeerd door gebruik van de afstanden tussen deze elementen en de startbeeldelementen op de codeeriijn, steeds in paren. In geval van 16 het gebruik van de relatieve afstand tusserfte coderen veranderingsbeeldelememen en een verëM3Hn35= beeldelement op de onmiddellijk voorafgaande referentielijn, worden de veranderingsbeeldelementen op de codeeriijn individueel gecodeerd.
Een korte beschrijving zal worden gegeven van een voorbeeld van grenscondities, welke worden gebruikt wanneer de uitvinding praktisch wordt toegepast, ofschoon hierdoor de essentie van de uitvinding niet wordt 20 bepaald.
(1) Coderen van een startbeeldelement op elke aftastlijn: een veranderingsbeeldelement van wit naar zwart wordt steeds gebruikt als een eerste veranderingsbeeldelement op elke lijn om te worden gecodeerd. Aldus wordt dit in een geval dat het eerste beeldelement zwart is, het eerste veranderingsbeeldelement gemaakt of het eerste beeldelement wordt gedwongen wit 25 gemaakt.
Verder wordt het eerste startbeeldelement ao op elke codeeriijn ingesteld in de positie van het eerste beeldelement.
(2) Coderen van een eindbeeldelement op elke aftastlijn:
Het eindbeeldelement (in CCITT Recommendation To. 4, waarbij een lijn bestaat uit 1728 beeld-30 elementen, waarbij het eindbeeldelement dus het 1728*° beeldelement is) van elke lijn wordt gecodeerd onder aanname dat een veranderingsbeeldelement volgend daarop is gelegen.
In het volgende zullen voorbeelden van schakelingen worden beschreven voor het in de praktijk gebruiken van de uitvinding volgens bovengenoemde principe.
Figuur 9 toont een voorbeeld van een codeerinrichting. Men ziet een ingangsklem 1 voor een gemon- facsimilesignaalroet twee niveaus, lijngeheugen s2 en3r elk signalen uan 'f1 'TcloqrMltrTiin ^ ^ voor hét opslaan van het niveau van het startbeeldefëment c^, een adresregeiKétén owor fiet ” ~ regelen varTadressen van geheugens 2 en 3, een uitsluiteh-OF-keten 6, veranderingsbeetdelementde-- tectoren 11 en 12, elk bestaande uit een 1-bitgeheugen en een uitsluiten-OF-keten volgens figuur 4B, detectoren 21 tot 24 voor het detecteren van de veranderingsbeeldelementen a.,, a2, b1 en b2 respectieve-40 lijk, een b-^-richtingsdetector 25, tellers 31,32 en 33, een Passmodedetector 40, codeerorganen 51 tot 54, een vergelijker 60 voor het vergelijken van de aantallen van gecodeerde bits met elkaar, poorten 71 tot 76, adresregisters 81 tot 84, een signaalcombineerorgaan 90 en een uitgangsklem 100. Ter vereenvoudiging___ zijn een geheugenverschuivingsimpulsgenerator, een telleridokimpulsgenerator, enz. niet getekend. Deze ---1 Σ I-1— ί»-* ^-------Λ. ^ , ,-------------ΙΠΠΓΓ—I—I I I - 45 Hierna zal de constructie en werking van deze uitvoeringsvorm in detail worden beschreven. Een te coderen facsimilesignaal wordt geleverd vanaf de uitgangsklem 1 naar het codeeriijngeheugen 2 voor — opslag daarin. Voor dit tijdstip, als een signaal van een referentielijn, wordt een signaal van de voorafgaande lijn, opgeslagen in het lijngeheugen 2, overgedragen naar het referentielijngeheugen 3 voor opslag daarin. Het ao-geheugen 4 heeft daarin opgeslagen het niveau van het startbeeldelement ao, zoals verderop 50 wordt beschreven. Het uitlezen van het codeeriijngeheugen 2 en het referentielijngeheugen 3 start tegelijk vanaf de positie van het startbeeldelement ao onder de besturing van de adresregelketen 5. De verande-ringsbeeldelementdetectoren 11 en 12 omvatten elk een uitsluiten-OF-keten en een 1 -bitgeheugen volgens figuur 4B en vergelijken de beeldelementsignalen, uitgelezen uit elk lijngeheugen 2 en 3 met onmiddellijk voorafgaande beeldelementsignalen voor het leveren van een uitgang 0 of 1 in afhankelijkheid van het feit 55 of eerstgenoemde signalen hetzelfde niveau hebben als laatstgenoemde signalen of niet respectievelijk. De b,-detector 23 is een EN-keten, welke een 1 levert op een uitgangslijn b1p wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de tweede veranderingsbeeldelementdetector 12 en het gedetecteerde 11 192420 veranderingsbeeldelementniveau verschilt van dat van het startbeeldelement ag, dat betekent wanneer de uitgang van de uitsluiten-OF-keten 6 een 1 is. De b2-detector 24 levert een 1 op een uitgangslijn b^ in een geval waar een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeideiementdetector 12 na detectie van het veranderingsbeeldelement b1 door de b1-detector 23. Deze b2-detector 24 kan 5 bestaan uit een flip-flop en een EN-keten. De Passmode-detector 40 is een EN-keten welke een 1 levert op een uitgangslijn p, waardoor wordt geoordeeld dat de werkingsmode de Passmode is in een geval dat het beeldelement a, nieUs gedetecteerd op het moment van optreden van een 1 op de uitgangslijn b^ (in dit geval is a1n dat de Q is van een flip-flop in de a1-detector 21, een 1) zoals verderop wordt toegelicht. Met een 1 op de uitgangslijn p levert de Passmode-codeerketen 54 een Passmodecode 1110, welke wordt 10 toegevoerd aan het signaalcombineerorgaan 90. Volgens hierop wordt een nieuw startbeeldelement (e^) verschoven naar de positie juist onder het beeldelement b2 op de volgende wijze. Bij het optreden van een 1 op de lijn b1p stopt het b2-adresregister 81 met het tellen van impulsen uit de adresregelketen 5 en slaat de getelde waarde op. Deze inhoud wordt toegevoerd via de poort 74 naar het ao-adresregister 84 wanneer de Passmodedetector 40 een 1 levert op de lijn p. De inhoud van het ao-adresregister 84 wordt toegevoerd 15 naar de adresregelketen 5 voor het opnieuw starten van de codeerwerking met het nieuwe startbeeld- --element. ............... ........—— - -- τ
De eerste veranderingsbeeldelementdetector 11, indien deze een veranderingsbeeldelement detecteert, levert een uitgang 1 naar de a-detector 21 (een flip-flop). Als resultaat hiervan verandert de informatie op de lijnen a1p en a1n vanaf 0 naar 1 en vanaf 1 naar 0 respectievelijk. De a2-detector 22 is een flip-flop, 20 welke een 1 levert op een lijn a^ wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelementdetector 11 nadat het beeldelement a1 is gedetecteerd door de a1-detector 21 (1 op de lijn a1p). De a^-teller 32 start het tellen van impulsen vanaf het moment van het instellen van ag in de adresregelketen 5 en stopt het tellen bij ontvangst van een 1 vanaf de lijn a1p en levert de telwaarde naar de a0a1-codeerketen 52. Deze a0a1-codeerketen 52 codeert de telwaaide met 1111 toegevoegd aan 25 zijn kop, waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van zulk een codeertabel als aangegeven in de kolom van de horizontale mode van tabel 1. De a1a2-teller 31 start het tellen met een 1 op de lijn a1p en stopt het tellen met een 1 op de lijn a^ en levert de telwaarde naar de a^-codeerketen 51. Deze a1a2-codeerketen 51 codeert de telwaarde met gebruik van zulk een codetabel bijvoorbeeld als aangegeven in de kolom MH(xy) van de tabel B. De b1a1-teller 33 ontvangt de uitgangen uit de lijnen b1p en a1p zodat hij start met 30 het tellen van impulsen bij het eerst optreden van een 1 op één van de uitgangen b1p en a1p en stopt met tellen bij de volgende optredende 1 in de andere uitgang. Naar de b, a, -richtingsdetector 25 worden ook de uitgangen toegevoerd vanaf de lijnen b1p en a1p en bij de keten volgens figuur 4C levert deze detector een uitgang 1 op en lijn + wanneer 1 op de lijn b1p eerder optreedt dan of gelijktijdig met een 1 op de lijn a1p maar in het tegengestelde geval een uitgang 1 op een lijn -.
35 De b1a1-codeerketen 53 codeert b1a1 met een teken + of - daaraan toegevoegd op de basis van de **™*^ aarigi^^ de vertf<^J8*mi5SFB*WWibel A. ue brtwaarden gecöoeSIWBWWIl^^^^^^^^* ---ketens 52 en 58 worden in waardervergeleken met elkaar inde vergelljker 60. Wanneërde uur KitllU (a0a1) s " φ,β-ι) is gevormd, wordt een 1 geleverd op de lijn V (verticale mode) terwijl wanneer deze conditie niet is 40 gevormd, een 1 wordt geleverd op de lijn h (horizontale mode). In het geval van de verticale mode waarbij een 1 als uitgang wordt geleverd op de lijn V van de vergelijker 60, wordt het gecodeerde signaal van de b1a1-codeerketen 53 geleverd via de poort 71 naar het signaalcombineerorgaan 90. Aan de andere kant wordt bij de horizontale mode een 1 geleverd op de lijn h en worden de poorten 72 en 73 geopend voor het__ daardoor leveren van de gecodeerde signalen a0a1 -codeerketen 52 en de a1a2-codeerketen 51 naar het gecodeerde signalen uit de Passmodecodeerketen 54 en de poorten 71, 72 en 73 tot een samengesteld signaal, dat wordt geleverd op de uitgangslijn 100 na te zijn omgezet in een uitgang ssignaalreeksr·
Voor vereenvoudiging zijn de condities voor het terugstellen van de detectoren, registers, tellers, enz. niet beschreven in het bovenstaande en niet aangegeven in de tekening. Echter worden vereiste ketens van 50 deze ketens (de b2-detector 24, de a-detector 21, de a2-detector 22, de registers 81,82 en 83, de b-^-richtingsdetector 25, de tellers 31, 32 en 33, enz.) teruggesteld voor elke instelling van het beeldelement a0.
De onderbreking van de werking van deze codeerinrichting wordt geplaatst onder besturing van de adresregelketen het ao-adres wordt namelijk steeds bewaakt door de adresregelketen 5, terwijl het coderen 55 wordt gestopt op het moment wanneer het ao-adres een lijneindbeeldelement wordt en het ao-adreswordt opnieuw ingesteld op een lijnstartbeeldelement en dan wordt de codering van de opvolgende lijn hervat.
Het bovenstaande is de werking van de codeerinrichting van figuur 9 en decoderen wordt bereikt door 192420 12 het omkeren van de bovenstaande stappen. Een voorbeeld van een decodeerinrichting ziet men in figuur 10A. Men ziet een ingangsklem 201, een ingangsbuffergeheugen 202, een modecode-identificatieketen 203, lijngeheugens 211 en 212, een ag-geheugen 213, adresregelketens 221 en 222, decodeerketens 231, 232 en 233, een veranderingsbeeldelementdetector 240, een b,-detector 251 en een b2-detector 252, een 5 opteiler 261 en een aftrekker 262, tellers 271 en 272, poorten 281 tot 286, OF-ketens 291,292 en 294, een uitsluiten-OF-keten 293, een ao-register 300 en een uitgangsklem 310.
In het volgende zal de constructie en werking van de decodeerketen van figuur 10A in detail worden beschreven. Een gecodeerd signaal uit de ingangsklem 201 wordt een keer opgeslagen in het ingangsbuffergeheugen 202. De modecode-identificatieketen 203 heeft een constructie zoals in figuur 5B, waarbij 10 een signaal (bijvoorbeeld vier bits ten hoogste zoals in tabel B) nodig voor mode-identificatie wordt uitgelezen uit het ingangsbuffergeheugen 202 voor identificatie van de werkingsmodes, zoals de Passmode, de horizontale mode en de verticale mode. Wanneer het signaal 1110 is, wordt het beschouwd als het aangeven van de Passmode en een 1 wordt geleverd aan een lijn p. Wanneer het signaal 1111 is, wordt het beschouwd als het aangeven van de horizontale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn h. Wanneer 15 het signaal 0,100 of 1100 is, wórdt het beschouwd als de richting aan te geven van de afstand b1a1 als plus in de verticale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn V+. Wanneer het signaal 101 of 1101 is, wordt het beschouwd als de richting aan te geven van de afstand b1a1 als minus in de verticale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn V-. De adresregelketen 221 heeft een constructie zoals in figuur 5C, waarbij wanneer één van de uitgangen p, V- en V+ van de modecode-identificatieketen een 1 is, impulsen 20 worden toegevoerd naar het geheugen 211 om dit bit voor bit te verschuiven vanaf het ag-adres geleverd vanaf Sao.
Wanneer de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn p (de Passmode) verschuift de adresregelketen 221 het referentielijngeheugen 211 vanaf het adres van het beeldelement ao voor het starten van detectie van de afstand b^. Het referentielijngeheugen heeft daarin opgeslagen informatie van de voorafgaande lijn 25 via het decodeerfijngeheugen 212. De veranderingsbeelddetectorelement 240 heeft de constructie volgens figuur 4B en levert een uitgang 1 bij elke detectie van een beeldelement verschillend van het onmiddellijk voorafgaande element in de signaalreeks toegevoerd vanaf het lijn geheugen 211. Op het ogenblik dat de veranderingsbeeldelementdetector 240 de uitgang 1 levert, indien het gedetecteerde beeldelement verschilt in niveau van het beeldelement ag, wordt de uitgang 1 toegevoerd via de uitsluiten-OF-keten 293 naar de 30 b.,-detector 251 (een EN-keten) voor het leveren van een uitgang 1 op een lijn b1p. De a^-teller 272 ontvangt impulsen vanaf de adresregelketen 221 en telt het aantal impulsen optredende in het tijdinterval vanaf het a0-adres tot b1 (totdat een 1 wordt geleverd op de lijn b1p). De b2-detector 252 levert een 1 op een lijn b2p wanneer een ander veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldele-mentdetector 240 na detectie van het beeldelement b, (een 1 op de lijn b1p). Deze b,-detector omvat een lotto» tf I tMMUny ItyU^Bp mi optredend in het tijdinterval vanaf het a0-adres tot b2 (totdat een 1 is gevormd op de lijn b^). Bij net optreden van een ï óp de lijn b^, stopt de adresfëgelketeff22l een keer met uitzenden van verschuivings-impulsen. De informatie van de agb2-teller 271 wordt toegevoerd aan het ag-register 300 via de poort 281, welke wordt geopend door het vormen van de uitgang 1 op de lijn p van de modecode-identificatieketen 40 203. De informatie van het ag-register 300 wordt toegevoegd aan de adresregelketens 221 en 222, zodat het ag-adres opnieuw wordt ingesteld en de decodeerwerking wordt hervat.
In het geval dat de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn V+ of V- (de verticale mode) wordt de ______ uitgang 1 van de OF-keten 291 toegevoerd naar de adresregelketen 221 en de b1a1-decodeerketen 231.
——^eswHewwd vindt deeedwwwwet bot rekking tot bwwwgeweewwte en 1¾ ptaats mm d· 45 telwaarde van de agbj-teller geeft het adres aan van het beeldelement b1 ten opzichte van het beeldelement ag. De b1a1-decodeerketen 231 leest signalen van een woord af uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt opgeteld door de opteiler 261 bij de waarde van de agb^teller 272 en tegelijk afgetrokken door de aftrekker 262 van de waarde van de a0b1-teller 272. In het geval dat de uitgangslijn V+ van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, wordt de poort 284 geopend, 50 zodat de inhoud van de opteiler 261 wordt geleverd via de OF-keten 292 naar de adresregelketen 222 en naar het ag-register 300 via de poort 282. In tegenstelling hiertoe wordt indien de uitgangslijn V- van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, de poort 285 geopend, waardoor de inhoud van de aftrekker 262 wordt gevoerd naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 292 en naar het ag-register 300 via de poort 282.
55 De adresregelketen 222 heeft een constructie volgens figuur 10B, welke het adres van het beeldelement a1 vomit op de basis van de informatie, daaraan overgedragen via de OF-keten 292, beeldelementsignalen reproduceert op het decodeerfijngeheugen 212 vanaf het beeldelement ag tot het beeldelement onmiddellijk 13 192420 voorafgaand aan a, om te zijn op hetzelfde niveau als het beeldelement a0 en keert het niveau van het beeldelement a1 om ten opzichte van het niveau van het beeldelement a0. De inhoud van het ag-register 300 wordt toegevoerd naar de adresregelketens 221 en 222 voor het opnieuw instellen van het adres van het beeldelement βο en het hervatten van het decoderen.
5 In een geval waarbij de lijn h van de modecode-identificatieketen 203 een 1 wordt (de horizontale mode) lezen de a0a1 en ata2 decodeerketens 232 en 233 opvolgend signalen van twee woorden af van het ingangsbuff erge heugen 202 en de a0a1-decodeerketen 232 decodeert het eerste ene woord en de a.,a2-decodeerketen 233 het tweede ene woord. De gedecodeerde waarden worden toegevoegd aan de adresregelketen 222 en het a0-register 300 via de poorten 283 en 286. De adresregelketen 222 stelt de 10 adressen op van de beeldelementen a1 en ao, reproduceert beeldelementsignalen op het decodeerfijn-geheugen 212 vanaf het beeldelement ao tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan a, om hetzelfde te zijn als het niveau van het beeldelement ao en keert het niveau van het beeldelement a,omen reproduceert daarna beeldelementsignalen vanaf het beeldelement a1 tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan a2 om hetzelfde te zijn als het niveau van het beeldelement a, en maakt de informatie van 15 het beeldelement verschillend van het niveau van het beeldelement av Het ao-adresregister 300 herstelt net adres van de beeldelementen a, en a^ zodat hef a2-aares het nieuwe ao-adres worm. beie nieuwe informatie wordt geleverd naar de adresregelketens 221 en 222 voor het instellen van het ao-adres en het hervatten van het decoderen.
Ook zijn met betrekking tot bovenstaande decodeerinrichting de temgstelcondities voor de detectoren, de 20 registers, de tellers, enz. niet beschreven en niet in de tekening aangegeven. Maar veraste inrichtingen daarvan (de modecode-identificatieketen 203, de b2-detector 252, de adresregelketens 221 en 222, de tellers 271 en 272, de decodeerketens 231,232 en 233, enz.) worden teruggesteld voor elke instelling van het ao-adres. Het einde van een lijn wordt verkregen door het bewaken van het ao-adres met de adresregelketen 222 en op het ogenblik dat het adres van het beeldelement a„ het adres van het laatste beeldelement 25 van een aftastlijn wordt, wordt het decoderen van die lijn voltooid en wordt het decoderen van de volgende lijn hervat.
Vervolgens zal een beschrijving worden gegeven van een stelsel voor het onderdrukken van degradatie van de beeldkwaliteit van het gereproduceerde beeld tengevolge van een codefout.
Bij het codeerstelsel wordt een beeldsignaal van de codeerfijn gecodeerd met gebruik van beeldsignaal-30 informatie van een referentielijn onmiddellijk voorafgaand aan de codeerlijn. Overeenkomstig wordt aan de zijde van het decodeerorgaan, het beeldsignaal van de codeerfijn ook gedecodeerd met gebruik van de reeds gedecodeerde beeldsignaalinformatie. Aldus wordt aangezien coderen en decoderen opvolgend worden uitgevoerd met gebruik van de beeldsignaalinformatie van aftastlijnen onmiddellijk voorafgaand aan de codeerlijnen respectievelijk, indien een codefout optreedt tengevolge van de invloed van ketenruis en 35 dergelijke waardoor onjuiste reproductie van beeldsignalen van een bepaalde lijn wordt veroorzaakt,'
Het Ts dus nodigTiet optreden van een codefout te detecteren, voöFhef onderdrukken van vermindering of degradatie van de beeldkwaliteit van de lijn, waarin de codefout is opgetreden en snel de codefout-40 toestand te herstellen zodanig dat de verstoring van de beeldkwaliteit tengevolge van de codefout niet wordt verspreid over de andere lijnen.
Deze doeleinden worden bereikt op de volgende wijze. Aan de zijde van de codeerinrichting wordt een detecteerbarezogenaamde zelf-gesynchroniseerde eerste regelcode ingevoerd vanaf een gewenste positie______ in een code reeks, op een vooraf bepaalde periode van een beeldsignaal, bijvoorbeeld onmiddellijk voordat 11. Beeldsignaalinformatie van de lijn No. 1 wordt gecodeerd (in bijvoorbeeld een looplengtecode RL) door oen eendimensionale methode I zonder gebruik van beeldsignaalinformatie van een lijn onmiddellijk voorafgaand aan de lijn No. 1. Aftastlijnen No. 2, No. 3,... No. K onmiddellijk volgend op de lijn No. 1 worden onderworpen aan de tweedimensionale opeenvolgingscodering II van de uitvinding. Een tweede 50 regelcode, verschillend van de eerste regelcode voor het detecteren van het optreden van een codefout wordt ingevoerd juist voorafgaand aan het gecodeerde signaal van elke lijn.
Aan de zijde van de decodeerinrichting wanneer de zelfgesynchroniseerde eerste regelcode wordt gedetecteerd, wordt deze gedecodeerd als de lijn No. 1 zonder gebruik van informatie van de onmiddellijk voorafgaande lijn onder de aanname, dat de direct volgende codereeks is gecodeerd met een looplengte-55 code RL. Wanneer de tweede regelcode wordt gedetecteerd, wordt deze gedecodeerd met gebruik van informatie van de onmiddeilijk voorafgaande lijn onder de aanname dat hij is gecodeerd volgens de uitvinding. Direct na voltooiing van het decoderen van elke lijn, wordt de aanwezigheid of afwezigheid van 192420 14 de eerste of tweede regelcode getest voor het verkrijgen van fouttesten. Wanneer een fout wordt gedetecteerd, wordt de gedecodeerde lijn, waarin de fout is gedetecteerd, onderworpen aan bewerking zoals vervanging door een beekJsignaal van de onmiddellijk voorafgaande lijn voor het daardoor onderdrukken van verstoring van de beeldkwaliteit. Bij detectie van de fout, wordt de decodeerwerking een keer gestopt.
5 Maar wanneer de zelf-gesynchroniseerde eerste regelcode wordt gedetecteerd, wordt decodering van de looplengte ook RL onmiddellijk gestart voor herstel vanuit de fouttoestand.
Figuur 12 toont in blokschema een codeerinrichting gebaseerd op dergelijke principes en figuur 13 toont een bijbehorende decodeerinrichting. Een facsimile-beeldsignaal-ingangslijn 1 wordt via een schakelaar 101a verbonden met een RL-codeerorgaan 102 bij elke K-lijnen onder de besturing van de schakelaarregel-10 keten 101. Op dit tijdstip wekt een eerste regel codegenerator 104 een eerste regelcode op en codeert de RL-codeerinrichting 102 een lijn (No. 1) in een looplengtecode. Bij het voltooien van deze codering wordt de schakelaar 101a verbonden met een tweedimensionaal codeerorgaan 103 volgens de uitvinding voor het verkrijgen van tweedimensionale codering van de lijnen No. 2 tot No. K volgens de uitvinding en een tweede regelcode wordt ingevoerd door een tweede regelcode-invoerketen 105 juist voorafgaand aan het geco- _15 deerde signaal van elke aftastlijn. ________________________________________________
Asm de zijde van de decodeerinrichting van figuur 13 wordt wanneer de eerste regelcode is gedetecteerd door een eerste regelcodedetector 106, de looplengtecode gedecodeerd door een looplengtecode-decodeerorgaan 107 voor slechts een lijn (No. 1) en wordt de gereproduceerde beeldelementinformatie opgeslagen in een lijngeheugen 103 en bij voltooiing van het decoderen van de lijn No. 1, wordt de inhoud 20 van het lijngeheugen 108 overgedragen naar een lijngeheugen 109. Daarna wordt opvolgende decodering van de lijnen No. 2 tot No. K overeenkomstig het coderen volgens de uitvinding uitgevoerd door zulk een decodeeroigaan 110 als aangegeven in figuur 5A en 10A met gebruik van de inhoud van het lijngeheugen 109. Bij het voltooien van het decoderen van elke lijn, worden de regelcodes gedetecteerd door de regelcodedetectoren 106 en 111 en dit wordt getest door een codefoutdetector 112 voor het optreden van 25 een codefout. Wanneer een codefout is opgetreden in een aftastlijn, vindt geen decoderen plaats tot aan de aftastlijn No. K. Dan wordt bij detectie van de eerste regelcode een gewone decodeerwerking gestart voor het herstellen vanuit de codefouttoestand.
Zoals in het bovenstaande is beschreven kan een zeer efficiënte codering worden bereikt zonder afhankelijkheid van correlatie tussen aangrenzende lijnen van signalen, door het juiste kiezen van de twee 30 soorten van codeerstelsels, waarin een signaal met hoge correlatie tussen aangrenzende lijnen, zoals een facsimilesignaal met twee niveaus, wordt gecodeerd met hoog rendement met gebruik van een afstand tussen een te coderen veranderingsbeeldelement en een naburig element en waarbij in een geval van een deel met geen correlatie tot een lijn juist daarboven, zoals een eerste regel van een document, een veranderingsbeeldelement wordt gecodeerd met gebruik van een afstand tussen dit element en een ander 35 beeldelement van dezelfde lijn.
bijvoorbeeld elke K-aftastlijnen, waarbij codering van slechts een aftastlijn wordt uitgevoerd in looplengte-_ codes, codering van de opvolgende aftastlijnen wordt uitgevoerd en dan een codefout wordt getest bij het voltooien van het coderen van de ene aftastlijn, degradatie van de beeldkwaliteit tengevolge van de 40 codefout wordt voorkomen waardoor snel herstel uit de codefouttoestand mogelijk is.
in het volgende wordt een andere uitvoeringsvorm betreffende het tweede doel beschreven, waarbij het tweedimensionale codeerprincipe als boven beschreven en het eendimensionale codeerprincipe zoals het looplengtecodeerprincipe, aanpassend zijn aangenomen. _______________
Hierna volgt een voorbeeld van de dimensionale codering. Figuur 8C toont een voorbeeld van een ........ ns fmijm i rifiausiyi raar^i;rtwr wnewwwriafoi rate ujdeeiiJttuiiiBf'besraariBMi kjüp^aiiafeuntkirwüw^ beeldelement direct voorafgaand aan een beeldelement C2 uit vijf zwarte beeldelementen en is dus gecodeerd in 0011 bijvoorbeeld volgens de MH-code in tabel A. Een loop vanaf het beeldelement C2 tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan een beeldelement C3 bestaat uit zeven witte beeldelementen en is dus gecodeerd in 1111. Een loop vanaf het beeldelement C3 tot een beeldelement onmiddellijk vooraf-50 gaand aan een beeldelement C4 bestaat uit twee zwarte beeldelementen en wordt dus gecodeerd in 11.
Deze gecodeerde reeksen worden opgeslagen of afgeleverd als een eendimensionale gecodeerde lijn.
In het volgende zullen voorbeelden worden beschreven van ketens voor het toepassen van bovenstaande principes.
Figuur 14 toont een voorbeeld van een codeerinrichting, waarin het deel met gestippelde omsluiting 55 hetzelfde is als in figuur 9. Een veranderingsbeeldelementdetector 13 bestaat uit een 1-bitgeheugen en een exclusief-OF-keten overeenkomstig figuur 4B. Verder is er een NAND-keten 7, een EN-keten 8, een teller 34, codeerorganen 55 en 56, gecodeerde signaaigeheugens 91 en 92, een vergelijker 62, poorten 77 en 78, 15 192420 een eerste regelcodegenerator 102 en een tweede regelcodegenerator 101.
Vervolgens wordt de constructie en werking van deze uitvoering in detail beschreven. Een te coderen facsimilesignaal wordt geleverd vanaf de ingangsklem 1 naar het codeerlijngeheugen 2 voor opslag daarin.
Voor dit tijdstip, als een signaal van een referentielijn, wordt een signaal van de voorafgaande lijn, 5 opgeslagen in het lijngeheugen 2, omgezet naar het referentielijngeheugen 3 voor opslag daarin. Het ao-geheugen 4 heeft daarin het niveau opgeslagen van het startbeeldelement zoals verderop wordt beschreven. Het uitlezen van het codelijngeheugen 2 en het referentielijngeheugen 3 tegelijk start vanaf de positie van het startbeeldelement Sq onder besturing van de adresregelketen 5.
De veranderingsbeeldelementdetectoren 11,12 en 13 respectievelijk zijn elk geconstrueerd overeenkom-10 stig figuur 4B en vergelijken de beeldelementsignalen uitgelezen uit de lijngeheugens 2 en 3 respectievelijk met onmiddeljijk voorafgaande beeldelementsignalen van elke lijn voor het afleveren van een 0 of 1 in afhankelijkheid van het feit of de eerstgenoemde signalen hetzelfde niveau hebben als laatstgenoemde signalen of niet.
De b,-detector 23 is een EN-keten, welke een 1 levert op de uitgangslijn b1p wanneer een veranderings-15 beeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelementdetector 12 en het niveau van het ........“ öëdètéötêöMö'VèrèndeHh^sbèeldelement versenirt '/an aat van het startbeeldelement a^, ^Γ\ΜΓ5δ§99Γ™1 wanneer de uitgang uit de exclusief-OF-keten 6 een 1 is. De b2-detector 24 levert een 1 op een uitgangslijn bsp in een geval dat een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelement-detector 12 na detectie van het veranderingsbeeldelement ^ door de b1-detector 23. Deze b2-detector 24 20 kan bestaan uit een flip-flop en een EN-keten. De Passmode-detector 40 is een EN-keten welke een 1 levert op een uitgangslijn p, waardoor wordt geoordeeld dat de werkingsmode de Passmode is in een geval dat het beeldelement a1 niet is gedetecteerd op het ogenblik van het optreden van de 1 op de uitgangslijn b1p (in dit geval is a1n welke de uitgang Q is van een flip-flop in de a,-detector 21, een 1) zoals verderop wordt beschreven. Met 1 op de uitgangslijn p wordt de Passmode gevoerd naar het gecodeerde signaai-25 geheugen 91. Hierop volgend wordt een nieuw startbeeldelement verschoven naar de positie juist onder het beeldelement b2 op de volgende wijze. Bij het optreden van de 1 op de lijn b2p stopt het b2-adresregister 81 met het tellen van impulsen vanuit de adresregelketen 5 en slaat de getelde waarde op. Deze informatie wordt via de poort 74 toegevoerd aan het ao-adresregister 84 op het ogenblik dat de Passmode-detector 40 een 1 levert op de lijn p. De inhoud van het ao-adresregister 84 wordt toegevoerd naar de adresregelketen 5 30 voor het hervatten van de codeerwerking met het nieuwe startbeeldelement ao.
De veranderingsbeeldelementdetector 11, indien deze een veranderingsbeeldelement detecteert, levert een uitgang 1 naar de a,-detector 21 (een flip-flop). Als resultaat hiervan verandert de informatie op de lijnen a1p en a1n vanaf 0 naar 1 en vanaf 1 naar 0 respectievelijk. De a^etector 22 is een flip-flop, welke een 1 levert op een lijn a2p wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de verande-35 ringsbeeldelementdetector 11 nadat het beeldelement a1 wordt gedetecteerd door de a,-detector 21 (een 1 ............... op de lij» a Da aua.-taltor 32 start het tellen vm impulsen vanaf het mement vew-heMiWÉaiiaailMMMMM····» *** de a3resrè^ffrefen Samaar stopt het tellen Bij 'omvangst van een 1 vanaf de lijn a"p --- “naar het aoSj-codeerergsarrS?;Dëa^-codeerketeri codeert de telwaarde met mi toegevoegd aan zijn kop met gebruik van een codetabel zoals aangegeven in de kolom van de horizontale mode van tabel 1. De 40 a1a2-teller 31 start met het tellen bij een 1 op de lijn a1p en stopt het tellen bij een 1 op de lijn a^ en levert de telwaarde naar het a^-codeerorgaan. Het a1a2-codeerorgaan 51 codeert de telwaarde met gebruik van een codetabel zoals aangegeven in de kolom MH(xy) van tabel A. De b1a1-teller 33 ontvangt de uitgangen uit de lijnen b1p en a^ en start het tellen van impulsen bij een eerst optredende 1 in een van de uitgangen_ en stopt het tellen met een volgend optredende 1 in de andere uitgang. Aan de b^-richtingsdetector 25 wel is sshalwiiwy^eaaaaHÉww^IpÉp········
4C levert deze detector een 1 als uitgang op een lijn + wanneer de 1 op de lijn b1p eerder optreedt dan of --- tegelijkmet de 1 op de lijn a1p maar teverMrrhenegengestelde geval een uitgang 1 op een njfT
Het b1a1-codeerorgaan 53 codeert b1a1 met een teken + of - toegevoegd daaraan op de basis van de telwaarde van de b^-teller 33 en de uitgang van de lijn + of - vanaf de b^,-richtingsdetector 25 zoals 50 aangegeven in de kolom van de verticale mode van tabel A. De bitgetallen, gecodeerd door de codeer-organen 52 en 53, worden vergeleken in sterkte met elkaar in de vergelijker 61. Wanneer de conditie (a^) > (5,3,) is gevormd, wordt een 1 geleverd op de lijn V (verticale mode) terwijl wanneer deze conditie niet is gevormd, een 1 wordt geleverd op de lijn h (horizontale mode). In het geval van de verticale mode, waarbij 1 wordt geleverd naar de lijn V van de vergelijker 61, wordt het gecodeerde signaal van het b^-55 codeerorgaan 53 geleverd via de poort 71 naar het gecodeerde signaalgeheugen 91. Aan de andere kant worden bij de horizontale mode, waarbij een 1 wordt geleverd op de lijn h, de poorten 72 en 73 geopend om daardoor de gecodeerde signalen van de a^, en a,a2-codeerorganen 52 toe te voeren aan het 192420 16 gecodeerde signaalgeheugen 91.
De veranderingsbeeldelementdetector 13 is een detector voor de eendimensionale codering. Bij detectie van een veranderingsbeeldelement door deze detector start de teller 34 met het tellen van klokimpulsen Pc en bij detectie van het volgende veranderingsbeeldelement wordt deze telling een keer gestopt en wordt de 5 telwaarde op dit moment gecodeerd door het codeerorgaan 55 of 56 van de volgende trap.
De uitgang uit de teller 34 wordt gecodeerd door het codeerorgaan 55 of 56 in afhankelijkheid van het feit of het signaal wit of zwart is. Een signaal uit het codeeriijngeheugen 2 en de uitgang uit de verande-ringsbeeldelementdetector 13 worden namelijk toegevoerd naar de NAND-keten 7 en de EN-keten 8 en de uitgangen uit de ketens 7 en 8 worden toegevoerd naar de respectieve codeerorganen 55 en 56. Het 10 codeerorgaan 55 of 56 werkt in afhankelijkheid van het feit of de uitgangen uit de NAND-keten en de EN-keten elk 0 (wit) of 1 (zwart) zijn. Op deze wijze wordt de telwaarde van de teller 34 toegevoerd naar het codeerorgaan 55 of 56 en daarin gecodeerd door de MH-code van tabel 1, waarna deze als een eendimensionale gecodeerde reeks wordt toegevoerd naar het gecodeerde signaalgeheugen 92. Het gecodeerde uitgangssignaal, aldus opgeslagen in het gecodeerde signaalgeheugen 91, is een tweedimen- _15 sionaal gecodeerd signaal, terwijl hat gecodeerde uitgangssignaal opgodagan in hut gannrioarrto ci^naal.
geheugen 92, een eendimensionaal gecodeerd signaal is. Deze gecodeerde signalen worden toegevoerd naar de veigelijker 62 en met elkaar vergeleken, bijvoorbeeld in hét aantel· bits voor elke lijn in de uitgangen uit de geheugens 91 en 92 voor het kiezen van een geschikter signaal van de beide geheugenuitgangs-signalen.
20 Wanneer de eendimensionale codering wordt geoordeeld voordelig te zijn als een resultaat van de vergelijking in de vergelijker 62, wordt een uitgang S1 een 1 voor het openen van de poort 78 voor het doorlaten van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 92 naar het signaalcombineerorgaan 110. Tegelijkertijd levert de eerste regelcodegenerator 102 een eerste regelcode (een eerste iijnsynchronisatie-signaal LSS1) bijvoorbeeld 01111111 hetgeen weergeeft dat de lijn en eendimensionaal gecodeerde lijn is.
25 Deze regelcode wordt toegevoegd aan de kop van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 92.
In het geval dat de tweedimensionale codering wordt geoordeeld voordelig te zijn als resultaat van de vergelijking in de vergelijker 62, wordt een uitgang S2 een 1 voor het openen van de poort 77 voor het daardoor voeren van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 91 naar het signaalcombineerorgaan 110. Tegelijkertijd levert de tweede regelcodegenerator 101 een tweede regelcode (een tweede 30 lijnsynchronisatiesignaal LSS2) bijvoorbeeld 01111110 hetgeen aangeeft dat de lijn een tweedimensionaal gecodeerde lijn is. Deze regelcode wordt toegevoegd aan de kop van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 91. Het signaalcombineerorgaan 110 combineert de regelcode uit de regelcodegenerator 101 of 102 en het signaal uit de poort 77 of 78 tot een samengesteld signaal, dat wordt uitgezonden van de uitgangsklem 120 na te zijn omgezet in een uitgangssignaal reeks.
35 In het geval van het leveren van de eerste en tweede regelcodes in de vorm van respectievelijk HSS»? «wit**? en Ül+Titiö ai· oovénbesdïïimrah teneindelaz· regeicodee te kunnen orKJerschekfe£*SKiMMNBflMN^ .„. andere codes, is het nodig bijvoorbeeld om gedwongen een 0 in te voegen in de regelcodes elke vijf "1s”___ opvolgend optredend in de gecodeerde signalen, zoals 11111010 .... Het is onnodig te zeggen dat de decodeerzijde de gecodeerde signalen decodeert met het verwijderen van de 0 bij de 11111 in het 40 gecodeerde signaal.
Ter vereenvoudiging zijn de condities voor het terugstellen van de detectoren, registers, tellers enz. niet beschreven in het bovenstaande en ook niet getekend in de figuren. Maar vereiste ketens van deze ketens ---(de b2-detector 24, de a1-detector 21, de ag-detector 22, de registers 81,82 en 83, de b1 a 1-richtingsdetector ------ 25, de tellers 31,32 en 33, enz.) worden teruggesteld voor elk instellen van het beeldelement a<,.
1 Je onaelfcreHngvan c^vrërRing van deze codeennncfrting is geplaatsTonder besturing ___ adresregelketen. Het a0-adres wordt namelijk steeds bewaakt door de adresregelketen 5 en de codering wordt gestopt op het moment wanneer het ao-adres een lijneindebeeldelement wordt en het ao-adres wordt opnieuw ingesteld op een lijnstartbeeldelement en dan wordt codering van de opvolgende lijn hervat.
Een voorbeeld van een decodeerinrichting voor het ontvangen van een facsimilesignaal, gecodeerd 50 volgens de uitvoering van figuur 14, ziet men in figuur 15, waar de ketens omsloten door een stippellijn verder zijn toegevoegd aan de decodeerinrichting van figuur 10A. Het omsloten gedeelte omvat een eerste regelcodedetector 311, een tweede regelcodedetector 312, flip-flops 321 en 322, poorten 287, 331 en 332, een eendimensionaal codeerorgaan 234 en gedecodeerde signaalgeheugens 341 en 342.
In het volgende zal de constructie en werking van de decodeerinrichting van figuur 15 in detail worden 55 toegelicht. Een gecodeerd signaal vanaf de ingangsklem 201 wordt een keer opgeslagen in het ingangs-buffergeheugen 202. Het signaal uit het ingangsbuffergeheugen 202 wordt eerst getest door de eerste en tweede regelcodedetectoren 311 en 312 afhankelijk van het feit of het signaal eendimensionaal of 17 192420 tweedimensionaal is gecodeerd.
Indien de ingangsregelcode bijvoorbeeld 01111110 is, wordt het signaal geoordeeld als tweedimensionaal gecodeerd en de tweede regelcodedetector 312 levert als uitgang een 1 voor het instellen van de flip-flop 322, waardoor de poort 288 wordt geopend. Wanneer de regelcode bijvoorbeeld 01111111 is, wordt 5 het signaal geoordeeld als eendimensionaal gecodeerd en de eerste regelcodedetector 311 levert als uitgang een 1 voor het instellen van de flip-flop 321, waarbij de poort 287 wordt geopend. Op dit ogenblik is de flip-flop 322 teruggesteld en dus de poort 288 afgesneden.
In het geval dat het tweedimensionaal gecodeerde signaal wordt toegevoerd voor het openen van de poort 288, spreekt de modecode-identificatieketen 203, welke een constructie volgens figuur 5B heeft, aan 10 op het openen van de poort 288 voor het aflezen van het vereiste aantal signalen (bijvoorbeeld ten hoogste vier bits volgens de tabel A) uit het ingangsbuffergeheugen 202, waardoor identificatie van de mode van het ingangssignaal wordt verkregen, dus hetzij de Passmode, de horizontale mode of de verticale mode.
Wanneer het signaal 1110 is, wordt het beschouwd de Passmode aan te geven en een 1 wordt geleverd naar een lijn p. Wanneer het signaal 1111 is, wordt het beschouwd de horizontale mode aan te geven en 15 een 1 wordt geleverd op een lijn h. Wanneer het signaal 0, 100 of 1100 is, wordt het beschouwd de richting -aan te geven van-derafstandl^a, als ptus irnte'verticale mpderzgdgt een 1 wordt geieVBff Βρ'ΒΒΓΓV....................
Wanneer het signaal 101 of 1101 is, wordt het beschouwd aan te geven dat de richting van de afstand b-,β, minus is in de verticale mode en een 1 wordt geleverd op een lijn V-. De adresregelketen 221 heeft een constructie als aangegeven in figuur 5C, waaruit wanneer één van de uitgangen p, V- en V+ uit de 20 modecode-identificatieketen een 1 is, impulsen geleverd vanaf Sag worden toegevoerd naar het geheugen 211 om dit bit voor bit te verschuiven vanaf het a<j-adres.
Wanneer de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn p, verschuift de adresregelketen 221 het referentielijngeheugen 211 vanaf het adres van het beeldelement ao voor het starten van de beelddetectie van de elementen b1 en b2. Het referentielijngeheugen 211 heeft daarin vooraf informatie opgeslagen van 25 de voorafgaande lijn via het gedecodeerde lijngeheugen 212. De veranderingsbeeldelementdetector 240 heeft de constructie volgens figuur 4B en levert een uitgang 1 bij elke detectie van een beeldelement verschillend van het onmiddellijk voorafgaande in de signaalreeks, geleverd aan het lijngeheugen 211. Op het ogenblik dat de veranderingsbeeldelementdetector 240 de uitgang 1 levert, indien het gedetecteerde beeldelement verschilt in niveau van het beeldelement ao, wordt de uitgang 1 geleverd via de uitsluiten-OF-30 keten 293 naar de b1-detector 251 (een EN-keten) voor het leveren van een uitgang 1 op een lijn b1p. De a^-teller 272 ontvangt impulsen vanaf de adresregelketen 221 en telt het aantal impulsen optredende in het tijdinterval vanaf het a0-adres tot b1 (eenheid 1 wordt geleverd op de lijn b1p). De b2-detector 252 levert een 1 op een lijn b2p wanneer een ander veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de verande-ringsbeeldelementdetector 240 na detectie van het beeldelement b2 (een 1 op de lijn b1p). Deze b,-detector 35 omvat een flip-flop en een EN-keten. De aob2-teller 271 ontvangt impulsen vanaf de adresregelketen 221 en ,........ telt deze nptmdeQ(jQja4j||Uijdintftrva^ yangfbelgargrires tot ht.(totdat een 1 wordt Sö flfn b^sfo|jl w a&esregelketen 221 een keer met de poort 281, welke wordt geopend door de vorming van de uitgang 1 op de lijn p van de modecode-40 identificatieketen 203. De inhoud van het ao-register 300 wordt toegevoegd aan de adresregelketens 221 en 222, zodat het aQ-adres nieuw wordt ingesteld en de decodeerwerking wordt hervat.
In een geval waar de identificatieketen 203 een 1 levert op de lijn V+ of V- (verticale mode) wordt de uitgang 1 vanaf de OF-keten 291 toegevoerd naar de adresregelketen 221 en de b1a1-decodeerinrichting____ 231. Als resultaat vindfdecodering met betrekking tot de bovengenoemde b, en b2 plaats en de telwaarde ___ff*7 iw k [ -
De b1a1-decodeerinrichting 231 leest signalen van een woord af uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt opgeteld door de opteller 261 bij de waarde van dB' a0b1-teller 272 en tegelijk afgetrokken door de aftrekker 262 van de waarde van de a0b·,-teller 272. In een geval waar de uitgangslijn V+ van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, wordt de poort 284 50 geopend, zodat de inhoud van de opteller 261 wordt geleverd via de OF-keten 292 naar de adresregelketen 222 en naar het a0-register 300 via de poort 282. Indien in tegenstelling hiertoe de uitgangslijn V- van de modecode-identificatieketen 203 een 1 is, wordt de poort 285 geopend en laat deze de inhoud van de aftrekker 262 door naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 292 en naar het ao-register 300 via de poort 282.
55 De adresregelketen 222 heeft een constructie overeenkomstig figuur 10B, welke het adres instett van het beeldelement a1 op basis van de inhoud daaraan toegevoerd via de OF-keten 292, de beeldelement-signalen reproduceert op de gedecodeerde lijn vanaf het beeldelement ao tot een beeldelement onmiddellijk 192420 18 voorafgaand aan a1 identiek met het niveau van het beeldelement ao en het niveau omkeert van het beeldelement af, met betrekking tot het niveau van het beeldelement a^ De inhoud van het a^register 300 wordt toegevoerd naar de adresregelketens 221 en 222, waardoor het adres van het beeldelement a0 opnieuw wordt ingesteld en de decodering wordt hervat.
5 In het geval dat de lijn h van de modecode-identificatieketen 203 een 1 (horizontale mode) wordt, lezen de a0a1 en a^-decodeerorganen 232 en 233 opvolgend signalen van twee woorden af uit het ingangs-buffergeheugen 202 en de a0a1-decodeerinrichting 232 decodeert het eerste ene woord en de a,a2-decodeerinrichting 233 decodeert het tweede ene woord. De gedecodeerde waarden worden toegevoegd aan de adresregelketen 222 en aan het ao-register 300 via de poort 283 of 286. De adresregelketen 222 10 stelt de adressen in van de beeldelementen a, en a„, reproduceert het beeldelementsignaal op de gedecodeerde lijn vanaf het beeldelement ao tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan a1 om van hetzelfde niveau te zijn als dat van het beeldelement ao en keert het niveau om van het beeldelement a1 en reproduceert daarna de beeldelementsignalen vanaf het beeldelement a, tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan a1 om van hetzelfde niveau te zijn als dat van het beeldelement a1 en stelt het niveau in 15 van het beeldelement a2 als verschillend van het niveau van het beeldelement a,. Het ao-adresregisTêV 3UU herstelt de adressen van de beeldelementen a1 en a^ zodat het a2-adres een nieuw a0-adres wordt. Deze nieuwe informatie wordt toegevoerd naar de adresregelketens 221 en 222 voor instellen van het ao-adres en de decodering te hervatten.
De tweedimensionaal gedecodeerde uitgangen van de verticale en horizontale modes aldus toegevoerd 20 naar de adresregelketen 222, worden daarin verwerkt ais bovenbeschreven en dan opgeslagen in het gedecodeerde signaalgeheugen 342. Aangezien de flip-flop 322 is in de ingestelde toestand in dit geval, wordt de poort 332 geopend door zijn uitgang, zodat het tweedimensionaal gedecodeerde signaal opgeslagen in het gedecodeerde signaalgeheugen 342, wordt toegevoerd naar het gedecodeerde lijngeheugen 212 en dan wordt afgeleverd via de uitgangsklem 350. Wanneer vervolgens de eerste regelcodedetector 311 de 25 regelcodedetector 311 de regelcode detecteert, welke het eendimensionaal gecodeerde signaal aangeeft, wordt de poort 287 geopend zoals boven gezegd, en wordt het signaal van de lijn gedecodeerd door de eendimensionale decodeerinrichting 234, waarna het wordt opgeslagen in het gedecodeerde signaalgeheugen 341. Op dit ogenblik wordt aangezien de poort 331 open is, het eendimensionaal gedecodeerde signaal geleverd naar het gedecodeerde lijngeheugen 212, waarna het wordt afgeleverd via de uitgangs-30 klem 350.
Ook met betrekking tot bovengenoemde decodeerinrichting zijn de terugstelcondities voor de detectoren, de registers, de tellers enz. niet beschreven en ook niet in de tekening aangegeven. Echter worden bepaalde ketens daarvan (de modecode-identificatieketen 203, de b2-detector 252, de adresregelketens 221 en 222, de tellers 271 en 272, de decodeerorganen 231, 232 en 233, enz.) teruggesteld voor elke instelling flg'fldfoc boomdigtng on oon lijn wordt adresregelketen 222 en op het ogenblik dat het adres van het beeldelement ao het adres van het laatste ^beeldelement van een aftastlijn wordt, is het decoderen van die lijn voltooid en wórdt decodering vah de ~ volgende lijn hervat.
Bij de bovenbeschreven uitvoeringen worden de aantallen bits van de eendimensionaal en twee-40 dimensionaal gecodeerde signalen voor elke lijn vergeleken en het gecodeerde signaal met het kleinste aantal gecodeerde bits wordt gekozen. Deze vergelijking tussen de hoeveelheden informatie van de __eendimensionaal en tweedimensionaal gecodeerde signalen is niet speciaal beperkt tot het bovenstaande._
Bijvoorbeeld worden het absolute aantal en een vooraf bepaald aantal beeldelementveranderingspunten van 45 dimensionaal gecodeerde lijn gebruikt en indien het laatste kleiner is dan het eerste wordt de tweedimensionaal gecodeerde lijn gebruikt. Overeenkomstig wordt een verschil tussen het absolute aantal van beeldelementveranderingspunten van een te coderen lijn en het absolute aantal beeldelementveranderingspunten van een onmiddellijk voorafgaande referentielijn vergeleken met een vooraf bepaald refeientie-aantal. Indien het eerste kleiner is dan het laatste, wordt de tweedimensionaal gecodeerde lijn gebruikt en 50 indien het eerste groter is dan het laatste, wordt de eendimensionaal gecodeerde lijn gebruikt.
In het bovenstaande worden de eendimensionaal en tweedimensionaal gecodeerde lijnen selectief gebruikt in overeenstemming met de resultaten van vergelijking tussen de hoeveelheden informatie van de eendimensionaal en tweedimensionaal gecodeerde signalen aan het einde van het aftasten van een lijn, maar het is ook mogelijk codering uit te voeren en ook vergelijking voor elk signaal van een vooraf bepaalde 55 lengte op een aftastlijn. Buitendien kan, terwijl de bovenstaande uitvoering is beschreven in verband met een geval van het gebruik van het tweedimensionale opeenvolgingscodeerstelsel, de uitvinding in praktijk worden gebracht zelfs indien een ander tweedimensionaal codeerstelsel wordt gebruikt.

Claims (8)

19 192420 Zoals in het bovenstaande is beschreven, wordt volgens de uitvinding een digitaal facsimilesignaal gecodeerd door het eendimensionale en het tweedimensionale codeerstelsel voor elke lijn en in overeenstemming met de hoeveelheden informatie van de twee gecodeerde signalen wordt een gunstige daarvan gekozen als een gecodeerde uitgang, bijvoorbeeld als aangegeven in figuur 16. Aldus is er de mogelijkheid 5 dat de tweedimensionaal gecodeerde uitgangen opvolgend worden gevormd over een aantal lijnen. Bij het tweedimensionaalcoderingsstelsel echter wordt elke lijn gecodeerd en gedecodeerd met gebruik van beeldsignaalinformatie van een referentielijn onmiddellijk daaraan voorafgaand, zoals bovenbeschreven, en een codefout resulterend uit een ketenruis of dergelijke zal waarschijnlijk leiden tot een aanzienlijke degradatie of vermindering van de beeldkwaliteit van de gereproduceerde beelden in die lijnen, die volgen 10 op die waarin de codefout is opgetreden. Daarom is het in een geval, waar, wanneer een codefout is gedetecteerd, een vraagherhalingsstelsel kan worden gebruikt als een vierdraadspriveketen of gegevens-communicatienetwerk en een tweedraadsnetwerkketen zoals een gewone telefoonketen wordt gebruikt, nodig zijn spreiding van de fout te voorkomen. Hierna zal een beschrijving worden gegeven van een stelsel voor het beperken van degradatie van de 15 beeldkwaliteit van een gereproduceerd beeld tengevolge van de codefout. Dit is om te voorkomen, dat in______________ het eendimensionale, tweedimensionaal aanpasbare codeerstelsel beschreven in het bovenstaan^eTTTeT* aantal tweedimensionaal gecodeerde lijnen afgeleverd in opeenvolging groter wordt dan bijvoorbeeld K-lijnen (K is geschikt gekozen, maar aangegeven als vijf) zie figuur 16. In figuur 16 wordt in een geval, waar wordt geoordeeld dat een eendimensionaal gecodeerde lijn gunstig 20 is voor een eerste lijn en dat tweedimensionaal gecodeerde lijnen gunstig zijn voor de tweede tot achtste lijnen, een eendimensionaal gecodeerde lijn gedwongen gebruikt voor de zesde lijn in plaats van de tweedimensionaal gecodeerde lijn, zodat K niet groter is dan vijf. In figuur 16 wordt voor een negende lijn een eendimensionaal gecodeerde uitgang geleverd in overeenstemming met het oordeel dat dit gunstig is voor de lijn. Zelfs indien de eendimensionaal gecodeerde lijn wordt gekozen als resultaat van vergelijking 25 tussen de eendimensionaal en tweedimensionaal gecodeerde lijnen, wordt dus een eendimensionaal gecodeerde lijn gedwongen ingebracht na K - 1 opeenvolgende tweedimensionaal gecodeerde lijnen geteld vanaf de eendimensionaal gecodeerde lijn. Overeenkomstig kan een eendimensionaal gecodeerde lijn in bepaalde gevallen worden ingebracht nadat tweedimensionale lijnen minder dan K zijn geleverd. Bij een uitvoeringsvorm gebaseerd op zo'n principe, zijn in de codeerinrichting aangebracht een 30 K-delende teller 130, een afwijsketen 131 en een OF-keten 132, zoals gestippeld getekend in figuur 17. Wanneer de uitgang S2 uit de vergelijker 62 opvolgend wordt geleverd voor K-lijnen, wordt de uitgang S2 afgewezen door de afwijsketen 131 en wordt de uitgang uit de OF-keten 132 toegevoerd naar de eerste regelcodegenerator 102 en de poort 78 met het resultaat, dat de eerste regelcode en een eendimensionaal gecodeerd signaal worden overgedragen naar het signaalcombineerorgaan 110. Voor de decodeerinrichting 35 is echter geen wijziging nodig. ilwWc«a cira^n'fr^^tj^^^eh'e^nal^hei^i^^^nSn^ede^d^rde'of^v^rmindtar^^SSSralBP^^^'^^^ ” tengevblgë’van^eh^ödeTöut öï dergelijke Γ 40 _1 Werkwijze voor transmissie van een facsimilesignaal waarbij een facsimilesignaal met twen niveaus....... verkregen door het aftasten van een oorspronkelijk beeld en het daaropvolgend monsteren van het lyiujlyi mi# een informatieveranderingsbeeldelement dat is veranderd van het ene naar het andere van de twee signaalniveaus, wordt gecodeerd en uitgezonden, waarvan een eerste stap dient voor het instellen van een startbeeldelement op een codeeraftastlijn om te worden gecodeerd, vanwaar het coderen start, en een tweede stap voor het detecteren van een eerste informatieveranderingsbeeldelement dat volgt op het 50 startbeeldelement op de codeeraftastlijn, gekenmerkt door de volgende stappen: derde stap: het detecteren van een eerste referentlebeeldelement dat een eerste informatieveranderingsbeeldelement is, gelegen na een beeldelement juist boven het startbeeldelement op een referentie-aftastlijn onmiddellijk voorafgaand aan de codeeraftastlijn, en dat een signaalniveau heeft dat verschilt van dat van het 55 startbeeldelement, en het detecteren van een tweede referentlebeeldelement van het informatieverande-ringsbeeldelement dat direct op het eerste referentlebeeldelement volgt; vierde stap: 192420 20 het detecteren, in een eerste mode, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement aan een beeldelement juist boven het eerste infoimatieveranderingsbeeldelement over meer dan n beeldelementen (n gelijk aan 0 of een geheel getal) voorafgaat; vijfde stap: 5 het detecteren, niet in de eerste mode, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement niet over meer dan n beeldelementen voorafgaat aan een beeldelement juist boven het eerste informatiever-anderingsbeeldelement; zesde stap: het vergelijken van een eerste correlatie tussen het startbeeldelement en het eerste informatieverande-10 ringsbeeldelement met een tweede correlatie tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement wanneer de bovengenoemde toestand is gedetecteerd als niet in de eerste mode; zevende stap: __het coderen van de aanwezigheid van de eerste en tweede referentiebeeldeiementen in de eerste mode 15 en het instellen van het beeldelement juist onder het tweede referentiebeeldelement als het startbeeld-element in de eerste stap wanneer de eerste mode wordt gedetecteerd; achtste stap: het coderen van een afstand tussen het startbeeldelement en het eerste informatieveranderingsbeeld-element in een tweede mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeldelement als het 20 startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie hoger is dan de tweede correlatie; negende stap: het coderen van de afstand tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement in een derde mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeld-element als het startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie niet hoger is dan de 25 tweede correlatie; tiende stap: het uitzenden van de gecodeerde uitgangssignalen van de zevende, de achtste en de negende stap na het combineren daarvan in een samengesteld signaal van tweedimensionale codes.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de tweede stap verder een tweede informatiever-30 anderingsbeeldeiement wordt gedetecteerd onmiddellijk na het eerste informatieveranderingsbeeldelement op de codeeraftastlijn en dat in de achtste stap bovendien een afstand tussen het eerste informatieverande-ringsbeeldelement en het tweede wordt gecodeerd en het tweede in plaats van het eerste informatieveran-deringsbeeldelement wordt ingesteld.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door de stappen: ^ "v·-mmimtr** .·· ·'- 1 m iriwin héimi het opeenvolgend coderen door een eendimensionale methode van de informatieveranderingsDeeio-elementen op een codeeraftastlijn voor elke vooraf bepaalde lengte van de codeeraftastlijn voorliet vormen van eendimensionale codes en het opslaan van de eendimensionale codes; twaalfde stap: 40 het vergelijken van de hoeveelheid informatie van de eendimensionale codes en van de voor elke vooraf bepaalde lengte van de codeeraftastlijn opgeslagen codes; __dertiende„stap;____ ______________ het kiezen van het samengestelde signaal als een uitgangssignaal indien de hoeveelheid informatie van «eygBWUIi i ιβι ta dan de 45 veertiende stap: het kiezen van de eendimensionale codes als uitgangssignaal indien de hoeveelheid informatie van de een-dimensionale codes niet hoger is dan de hoeveelheid informatie van de tweedimensionale codes; vijftiende stap: het toevoegen van een speciale besturingscode aan het gecodeerde uitgangssignaal van de dertiende en 50 de veertiende stap voor het uitzenden daarvan na combinatie tot een samengesteld transmissiesignaal.
4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1, 2 of 3, gekenmerkt door een zestiende stap: het tijdelijk stoppen van de tweedimensionale codeeroperatie op elk tijdstip dat het aantal codeeraftast-lijnen een vooraf bepaalde waarde heeft bereikt, en het coderen van de posities van de informatieveran-deringsbeeldelementen van alleen de eerstvolgende codeeraftastlijn zonder referentie aan de posities 55 van informatieveranderingsbeeldelementen van een andere aftastlijn voor het ontwikkelen van RL-codes die met het samengestelde signaal worden gecombineerd.
5. Inrichting voor transmissie van facsimilesignalen voor het decoderen van een gecodeerd facsimilesignaal 21 192420 dat is gevormd volgens de transmissiewerkwijze van één van de conclusies 1-4 zodat de posities van de informatieveranderingsbeeldelementen die zijn vervat in een facsimilesignaal met twee niveaus, dat wordt verkregen door het aftasten van een origineel beeld en het daarop volgend monsteren van het aftast-uitgangssignaal in beeldelementen, worden gecodeerd, gekenmerkt door de combinatie van de volgende 5 ketens: eerste keten (2) voor het opslaan van de informatie van een te decoderen aftastlijn; tweede keten (3) voor het opslaan van de infoimatie van een zojuist gedecodeerde referentielijn; derde keten (5) voor het sturen van de adressen van de eerste keten; vierde keten (5) voor het sturen van adressen van de tweede keten; 10 vijfde keten (4) voor het instellen van een startbeeldelement op een decodeeraftastlijn vanwaar het decoderen start; zesde keten voor het detecteren van eerste, tweede en derde modecodes uit het gecodeerde facsimilesignaal; zevende keten voor het detecteren van een eerste referentiebeeldelement dat een eerste informatiever-15 anderingsbeeldelement is na een beeldelement juist boven het startbeeldelement op de referentie-—-af«jn on mui wn mynaaiwaarde are varsewirvan m v&iïTret aaribeeideiemenT! ............."* achtste keten voor het detecteren van een tweede referentiebeeldelement dat een informatieverande-ringsbeeldelement is dat direct volgt op het eerste referentiebeeldelement; negende keten voor het decoderen van een code welke een aanwijzing is van een relatieve afstand 20 tussen het eerste referentiebeeldelement en een informatieveranderingsbeeldelement dat direct volgt op het startbeeldelement op de decodeeriijn indien de derde modecode is gedetecteerd; tiende keten voor het decoderen van een code welke een aanwijzing is van een relatieve afstand tussen het startbeeldelement en een informatieveranderingsbeeldelement dat direct volgt op het startbeeldelement op de decodeeriijn indien de tweede modecode is gedetecteerd.
6. Inrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt door een elfde keten voor het detecteren van een eerste stuursignaal uit het gecodeerde facsimilesignaal; een twaalfde keten voor het detecteren van een tweede stuursignaal uit het gecodeerde facsimilesignaal; een dertiende keten voor het decoderen van het gecodeerde facsimilesignaal zonder referentie aan de informatie van de referentie-aftastlijn; en een veertiende keten voor het detecteren van codefouten.
7. Inrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt door een elfde keten voor het decoderen van een code welke een aanwijzing geeft omtrent een relatieve afstand tussen het startbeeldelement en een tweede informatie-veranderingsbeeldelement dat direct volgt op het eerste informatieveranderingsbeeldelement onmiddellijk na het startbeeldelement op de decodeeraftastlijn.
8. Inrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt door een twaalfde keten voor het detecteren van het eerste 35 stuursignaal uit het gecodeerde facsimilesignaal; η detegtewwi waiytaat tweede stuursignaal uit het .___een vee^en^eteS^voor het decoderen van hei gecodeetriftJacsimilesignaal zonder rmerem^iW^^^^^® informatie van de referentie-aftastlijn; en — een vijftiende keten voor het detecteren van codefouten. Hierbij 14 bladen tekening
NL7905654A 1978-07-31 1979-07-20 Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen. NL192420C (nl)

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP9253378 1978-07-31
JP53092533A JPS5923514B2 (ja) 1978-07-31 1978-07-31 二次元逐次符号化方式
JP15471678A JPS5927544B2 (ja) 1978-12-13 1978-12-13 フアクシミリ信号復号化装置
JP15471678 1978-12-13
JP603079A JPS5599880A (en) 1979-01-24 1979-01-24 Coding system suitable for one and two dimension
JP603079 1979-01-24

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL7905654A NL7905654A (nl) 1980-02-04
NL192420B NL192420B (nl) 1997-03-03
NL192420C true NL192420C (nl) 1997-07-04

Family

ID=27276991

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7905654A NL192420C (nl) 1978-07-31 1979-07-20 Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US4245257A (nl)
CA (1) CA1128645A (nl)
DE (1) DE2930903C2 (nl)
FR (1) FR2432807B1 (nl)
GB (1) GB2030425B (nl)
NL (1) NL192420C (nl)

Families Citing this family (28)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS6031423B2 (ja) * 1979-08-17 1985-07-22 富士通株式会社 圧縮デ−タ復元方式
US4511213A (en) * 1981-12-24 1985-04-16 Kokusai Denshin Denwa Kabushiki Kaisha Coding method for multilevel-gradated picture signal
IT1155650B (it) * 1982-03-19 1987-01-28 Olivetti & Co Spa Metodo ed apparecchiatura di compressione e decompressione di informazioni digitali di immagini
JPS5980063A (ja) * 1982-10-30 1984-05-09 Nec Corp フアクシミリの符号化回路
US4486784A (en) * 1982-12-27 1984-12-04 International Business Machines Corporation Image compression systems
JPS59126368A (ja) * 1983-01-10 1984-07-20 Hitachi Ltd 符号化復号化装置
JPS59231976A (ja) * 1983-06-15 1984-12-26 Ricoh Co Ltd デ−タ圧縮方式
JPS6019360A (ja) * 1983-07-12 1985-01-31 Nec Corp フアクシミリの復号化回路
US4562484A (en) * 1983-08-19 1985-12-31 Advanced Micro Devices, Inc. Method and device for decoding two-dimensional facsimile signals
US4558371A (en) * 1983-08-19 1985-12-10 Advanced Micro Devices, Inc. Method and device for two-dimensional facsimile coding
US4807043A (en) * 1987-03-24 1989-02-21 Advanced Micro Devices, Inc. Two-dimensional facsimile encoding apparatus with coding and reference line windowing means and color change detectors
US4839738A (en) * 1987-04-22 1989-06-13 Advanced Micro Devices, Inc. Apparatus for decoding facsimile coded data to image data with coding and reference line windowing and color change detection
US4918722A (en) * 1988-05-11 1990-04-17 Brooktrout Technology, Inc. Control of electronic information delivery
US4994926C1 (en) * 1988-09-22 2001-07-03 Audiofax Ip L L C Facsimile telecommunications system and method
US5459584A (en) 1988-09-22 1995-10-17 Audiofax, Inc. Facsimile telecommunications system and method
US6785021B1 (en) * 1988-09-22 2004-08-31 Audiofax, Ip, Llc Facsimile telecommunications system and method
US7365884B2 (en) * 1988-09-22 2008-04-29 Catch Curve, Inc. Facsimile telecommunications system and method
DE4028927A1 (de) * 1990-08-07 1992-02-13 Dirr Josef Verfahren fuer die codierung und uebertragung von information, insbesondere von vorlagen und bildern und fuer das fernsehen
JP2790206B2 (ja) * 1990-09-14 1998-08-27 富士写真フイルム株式会社 フイルム画像入力装置
US5206734A (en) * 1990-12-24 1993-04-27 Xerox Corporation Look ahead for high speed CCITT decompressor
US7525691B2 (en) * 1991-02-12 2009-04-28 Catch Curve, Inc. Facsimile telecommunications system and method
NL9201415A (nl) * 1992-08-06 1994-03-01 Oce Nederland Bv Werkwijze en inrichting voor het coderen en decoderen van digitale beeldgegevens.
JP2595900B2 (ja) * 1994-05-24 1997-04-02 日本電気株式会社 2値画像データの変化点座標検出装置
AU6376296A (en) * 1995-07-11 1997-02-10 Telefonaktiebolaget Lm Ericsson (Publ) Video coding
US6208761B1 (en) 1995-07-11 2001-03-27 Telefonaktiebolaget Lm Ericsson (Publ) Video coding
US5881142A (en) * 1995-07-18 1999-03-09 Jetstream Communications, Inc. Integrated communications control device for a small office configured for coupling within a scalable network
US6775413B1 (en) 2000-09-18 2004-08-10 Intel Corporation Techniques to implement one-dimensional compression
JP2003069649A (ja) * 2001-08-22 2003-03-07 Murata Mach Ltd ファクシミリサーバ

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2253378C3 (de) * 1972-10-31 1981-02-19 Licentia Patent-Verwaltungs-Gmbh, 6000 Frankfurt Verfahren und Anordnung zur Codierung von Faksimilesignalen
DE2253578C3 (de) * 1972-11-02 1982-03-18 Robert Bosch Gmbh, 7000 Stuttgart Überwachungseinrichtung für die Steuerung eines Stellmotors
US3830964A (en) * 1973-01-03 1974-08-20 Eg & G Inc Apparatus and method for transmitting a bandwidth compressed digital signal representation of a visible image
US3927251A (en) * 1973-05-18 1975-12-16 Rca Corp Method and apparatus for the detection and control of errors in two-dimensionally compressed image data
JPS587109B2 (ja) * 1974-09-09 1983-02-08 ケイディディ株式会社 フアクシミリシンゴウ ノ ジヨウホウヘンカガソアドレスフゴウカホウシキ
JPS51132015A (en) * 1974-12-23 1976-11-16 Fujitsu Ltd Picture signal encoding transmission system
JPS5255313A (en) * 1975-10-30 1977-05-06 Kokusai Denshin Denwa Co Ltd Facsimile signal coding system
JPS5818824B2 (ja) * 1975-11-07 1983-04-14 ケイディディ株式会社 フアクシミリシンゴウノ フゴウカホウシキ
JPS5290216A (en) * 1976-01-24 1977-07-29 Mita Industrial Co Ltd Picture signal band compressing method
JPS6043703B2 (ja) * 1976-02-27 1985-09-30 富士ゼロックス株式会社 2値信号フアクシミリデ−タ圧縮方式
JPS5816667B2 (ja) * 1976-07-21 1983-04-01 ケイディディ株式会社 フアクシミリ信号のインタ−ライン符号化方式
CA1128646A (en) * 1978-11-22 1982-07-27 Yasuhiro Yamazaki Coding method for facsimile signal

Also Published As

Publication number Publication date
NL7905654A (nl) 1980-02-04
DE2930903A1 (de) 1980-02-21
FR2432807A1 (fr) 1980-02-29
US4245257A (en) 1981-01-13
CA1128645A (en) 1982-07-27
NL192420B (nl) 1997-03-03
DE2930903C2 (de) 1983-09-01
GB2030425A (en) 1980-04-02
GB2030425B (en) 1982-11-03
FR2432807B1 (fr) 1986-09-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192420C (nl) Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen.
NL192421C (nl) Codeerwerkwijze voor facsimilesignalen.
US4131915A (en) Facsimile signal transmission system
US5371606A (en) Image encoding apparatus
US4092665A (en) Method and means for extracting variable length data from fixed length bytes
JPH0134500B2 (nl)
US4136363A (en) Truncated run length encoding
CA1178366A (en) System for decoding compressed data
US4092676A (en) Block length multiple plus run length residue codes for run length encoding
US4092677A (en) Truncated run length encoding for fractionally difference modulated video signals
JPH07193811A (ja) 画像伝送装置
JPS5923514B2 (ja) 二次元逐次符号化方式
CA1118091A (en) Block length multiple plus run length residue codes for run length encoding
JPH07231385A (ja) 画像処理装置の最適線密度の決定方法
US5243435A (en) Method of decoding MR codes of continuous vertical mode data for the same change points
JP2005198121A (ja) 画像処理システムおよび画像処理装置
JPS6329472B2 (nl)
JPS5927544B2 (ja) フアクシミリ信号復号化装置
JP3748366B2 (ja) 2値化および2値化閾値決定方法
JPS6252985B2 (nl)
JPS5927505B2 (ja) 二次元逐次符号化方式
JPS58111477A (ja) 主走査縮小方式
JPH0522611A (ja) 画像符号化方式
JPS58136172A (ja) フアクシミリ符号伝送方法
JPS6231260A (ja) 画像信号の二次元符号化装置

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
A85 Still pending on 85-01-01
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: KOKUSAI DENSHIN DENWA KABUSHIKI KAISHA EN NIPPON

BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 19990720