NL192421C - Codeerwerkwijze voor facsimilesignalen. - Google Patents
Codeerwerkwijze voor facsimilesignalen. Download PDFInfo
- Publication number
- NL192421C NL192421C NL7908320A NL7908320A NL192421C NL 192421 C NL192421 C NL 192421C NL 7908320 A NL7908320 A NL 7908320A NL 7908320 A NL7908320 A NL 7908320A NL 192421 C NL192421 C NL 192421C
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- picture element
- line
- pixel
- information change
- encoding
- Prior art date
Links
Classifications
-
- H—ELECTRICITY
- H04—ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
- H04N—PICTORIAL COMMUNICATION, e.g. TELEVISION
- H04N1/00—Scanning, transmission or reproduction of documents or the like, e.g. facsimile transmission; Details thereof
- H04N1/41—Bandwidth or redundancy reduction
- H04N1/411—Bandwidth or redundancy reduction for the transmission or storage or reproduction of two-tone pictures, e.g. black and white pictures
- H04N1/413—Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information
- H04N1/417—Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information using predictive or differential encoding
- H04N1/4175—Systems or arrangements allowing the picture to be reproduced without loss or modification of picture-information using predictive or differential encoding involving the encoding of tone transitions with respect to tone transitions in a reference line
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Multimedia (AREA)
- Signal Processing (AREA)
- Compression, Expansion, Code Conversion, And Decoders (AREA)
- Compression Of Band Width Or Redundancy In Fax (AREA)
- Image Processing (AREA)
Description
1 192421
Codeerwerkwtjze voor facslm designator)
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het coderen en uitzenden van een facsimilesignaal waarbij een facsimilesignaal met twee niveaus, verkregen door het aftasten van een 5 oorspronkelijk beeld en het daaropvolgend monsteren van het aftastuitgangssignaal, in beeldelementen wordt ontvangen als een ingangssignaal en waarbij de positie van een informatieveranderingsbeeldelement dat is veranderd van het ene naar het andere van de twee signaalniveaus, wordt gecodeerd en uitgezonden, met de volgende stappen: eerste stap: 10 een startbeeldelement wordt ingesteld op een te coderen codeeraftastlijn van welke lijn de codering begint; tweede stap: een eerste informatieveranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd dat direct volgt op het startbeeldelement op de codeeraftastlijn; 15 derde stap: het detecteren van een eerste referentiebeeldelement dat een eerste informatieveranderingsbeeldelement is, gelegen na eerTbeeldelement juist boverrhet startbeeldelement op eenieferentie-aftastlijn die onmiddel--------------------- lijk voorafgaat aan de codeeraftastlijn, en dat een signaalniveau heeft dat verschilt van dat van het startbeeldelement, en het detecteren van een tweede referentiebeeldelement dat direct volgt op het eerste 20 referentiebeeldelement; vierde stap: het detecteren, in een eerste modus, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement aan een beeldelement juist boven het eerste informatieveranderingsbeeldelement over meer dan n beeldelementen (n is gelijk aan 0 of aan een positief geheel getal) voorafgaat; 25 vijfdestap: het detecteren, niet in de eerste modus, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement niet over meer dan n beeldelementen voorafgaat aan een beeldelement juist boven het eerste informatieveran-deringsbeeldelement; zesde stap: 30 het vergelijken van een eerste correlatie tussen het startbeeldelement en het eerste informatieverande-ringsbeeldelement met een tweede correlatie tussen het eerste informatieveranderingsbeeldetoment en het eerste referentiebeeldelement wanneer de bovengenoemde toestand is gedetecteerd als niet in de eerste modus; zevende stap: ^M^3£__het_cgderen_yan_dej>anwezjgheid van de eerste en tweede referentiebeeldetementen in de eerste mcdus element in de eerste stap wanneer de eerste modus is gedetecteerd; achtste stap: ______ ______________ het coderen van een afstand tussen het startbeeldelement en het eerste informatieveianderingsbeekJ-40 element in een tweede modus en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeldelement als startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie hoger is dan de tweede correlatie; negende stap: het coderen van de afstand tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste w»=^··- referentiebeeldelement in een derde modus en het instellen van het eerste infomratieveranderingsbeetd-________ 45 element als startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie niet hoger is dan de tweede ~ — μ fiomtlfltift·_________._____________ tiende stap: het uitzenden van de gecodeerde uitgangssignalen van de zevende, achtste en de negende stap na het combineren daarvan in een samengesteld signaal.
50 Een dergelijke werkwijze is beschreven in de, niet vóórgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 7905654.
Tot nu toe zijn twee facsimilesignaalcodeerstelsels met twee niveaus bekend, en wel ten eerste een looplengtecodeerstelsel, waarbij een signaal, verkregen door aftasting, wordt omgezet in een tijdreeks en dan de waarden van de loopiengten van wit en zwart opvolgend afwisselend met elkaar worden gecodeerd 55 voor transmissie, en ten tweede een stelsel waarin een aantal, bijvoorbeeld twee, aftastlijnen tegelijk volledig worden gecodeerd. Het eerste stelsel maakt in het geheel geen gebruik van de eigenschap dat facsimilesignalen een hoge correlatie hebben in een richting loodrecht (verticaal) op de aftastlijninrichting.
192421 2
Daarom is het compressie-rendement laag. Het tweede stelsel maakt gebruik van de correlatie in de verticale richting met betrekking tot de signalen van verschillende, tegelijk te coderen aftastlijnen, maar maakt geen gebruik van de correlatie met signalen van andere aftastlijnen. Daardoor is het compressie-effect groter dan in het geval van het eerste stelsel maar niet voldoende.
5 Bij de in het genoemde oudere recht beschreven werkwijze worden verschillende tweedimensionale opeenvolgende codeerstelsels voorgesteld, welke deze nadelen van bekende stelsels overwinnen en de redundantie van een facsimilesignaal doen afnemen door een verhoudingsgewijs klein aantal geheugens en een eenvoudige schakeling teneinde daardoor de hoeveelheid codes of het aantal over te zenden bits, te verminderen.
10 De onderhavige weikwijze beoogt het coderingsiendement van de beschreven werkwijze verder te verbeteren.
De onderhavige werkwijze verschilt hierdoor van de beschreven werkwijze, dat in de tweede stap bovendien een tweede informatieveranderingsbeeldeiement wordt gedetecteerd, dat in de zesde stap de eerste correlatie bovendien tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het tweede informatie· 15 veranderingsbeeldelement plaatsvindt en de tweede correlatie bovendien tussen het tweede informatiever-anderingsbeeldelement en het tweede referentiebeeldelement plaatsvindt, dat in de achtste stap bovendien ----------------een afstandtussen het eerste informatieveranderingsbeektelement en het tweedeinforrnatieveranderings- beeldelement wordt gecodeerd, en dat in de negende stap bovendien een afstand tussen het tweede informatieveranderingsbeeldelement en het tweede referentiebeeldelement wordt gecodeerd.
20 Volgens de onderhavige werkwijze wordt elk informatieveranderingsbeeldelement gecodeerd door middel van een geschikte modus die is gekozen uit een eerste modus (PASS-modus), een tweede modus (horizontale modus) en een derde modus (verticale modus). In de derde modus wordt slechts een verschil tussen een referentiebeeldelement in de voorafgaande lijn en een te coderen informatieveranderingsbeeld-element gecodeerd. Aangezien er in één enkele lijn een gedeelte is dat geschikt is voor loopiengtecodering 25 en een gedeelte dat geschikt is voor adrescodering, is het rendement van de codering volgens de onderhavige werkwijze zeer groot, namelijk omdat een geschikt coderingsprincipe wordt gekozen voor elk informatieveranderingsbeeldelement.
In het bijzonder heeft de onderhavige werkwijze een van het beschrevene afwijkende horizontale modus, waarin verder een tweede informatieveranderingsbeeldeiement wordt gedetecteerd op een codeeraftastlijn.
30 Opgemerkt wordt, dat een werkwijze voor het comprimeren van gegevens ten behoeve van facsimile-transmissie bekend is uit het Amerikaanse octrooischrift 3.927.251.
De uitvinding voorziet in een tweedimensionale opeenvolgende codeerwerkwijze, waarbij de hoeveelheid over te dragen informatie of signalen veel meer is verminderd, waardoor het mogelijk is de transmissietijd te verminderen evenals het aantal geheugens voor het opslaan of verwerken van informatie.
35 Verder voorziet de uitvinding in een codeerwerkwijze voor een facsimilesignaal, waarbij gebruik wordt ^leq^e^^h^t^^^prir^^^l^^ndk^i^wdeoöd^rprindperzoals^^m^^^^IRSBP®®^^^"1" weikwijze, aanpasbaar worden gebruikt, zodat de hoeveelheid over te dragen informatie of signalen wordt verminderd, waardoor de transmissietijd wordt verkort en de invloed van een transmissiefout wordt----------------- 40 verminderd.
Volgens de uitvinding wordt, bij opeenvolgend coderen van de posities (hierna de adressen genoemd) van informatieveranderingsbeeldelementen (hierna eenvoudig veranderingsbeeldelementen genoemd) van-een facsimilesignaal, die elk een binair signaalniveau verschillend van dat van een onmiddellijk voorafgaand beeldelement hebben, het aantal beeldelementen (hierna een afstand genoemd) tussen elk te coderen__ ---------------4S--veranderingsbeeldelement en een gekozen etenieflfvintle bijbehorende veranderingsbeiaBi^HWIIWPI!l|r,l"lwllw,l",!^;=: dezelfde aftastlijn (hierna een codeerlijn genoemd) als het te coderen veranderingsbeeldelement, of op een _aftastlijn onmiddellijk daaraan voorafgaand (welke aftastlijn hierna een referentielijn zal wwéwwgBHBWfWE··1^··"·1^11 gebruikt om te worden geclassificeerd in drie modi, bepaald door de combinatie van toestanden van-de--------- bovenstaande informatieveranderingsbeeldelementen.
50 De uitvinding is verder gebaseerd op het principe, dat bij het coderen van een digitaal facsimilesignaal, beeldsignaaiinformatie van elke lijn wordt gecodeerd door het ééndimensionale stelsel (bijvoorbeeld een looplengtecodeerstelsel) en het tweedimensionale stelsel en voor elke lijn de twee gecodeerde signalen met elkaar worden vergeleken, bijvoorbeeld in het aantal gecodeerde bits, en een gunstige daarvan wordt gekozen als een gecodeerd uitgangssignaal. Stel dat [ééndimensionaal] en [tweedimensionaal] het aantal 55 gecodeerde bits weergeven, verkregen door coderen van een codeerlijn door het ééndimensionale^ respectievelijk het tweedimensionale codeerstelsel. Wanneer [ééndimensionaal] > [tweedimensionaal], wordt de tweedimensionale codering gebruikt als resultaat van een beoordeling, dat de hoeveelheid informatie 3 192421 door de ééndimensionale codering groter is dan die door de tweedimensionale codering, terwijl wanneer [ééndimensionaal] < [tweedimensionaal], de ééndimensionale codering wordt gebruikt voor de te coderen lijn als resultaat van een beoordeling dat de hoeveelheid informatie door de ééndimensionale codering kleiner is dan die door de tweedimensionale codering.
5
De uitvinding zal in het volgende nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont respectievelijk tonen: figuren 1,2, 3A, 3B, 6A, 6B, 6C, 6D, 9 en 14 voorbeelden van facsimilesignalen, figuren 4A, 7A en 7B onafhankelijk of in samenhang in blokvorm uitvoeringsvormen van een facsimile-10 stelsel, figuren 4A, 4C en 4D in blokvorm speciale werkvoorbeelden van ketens voor gebruik bij de uitvoeringen van figuren 4A, 7A en 7B, figuren 5A en 8A in blokvorm voorbeelden van een decodeerinrichting voor facsimilesignalen, gecodeerd door de uitvoeringen volgens figuren 4A, 7A en 7B, 15 figuren 5B, 5C en 5D in blokvorm speciale werkvoorbeelden van ketens voor gebruik bij de decodeerinrichting van figuren 5A en 8A, figuur 8B een blokschema van een keten als voorbeeld gebruikt in figuur 13, figuren 10 en 11 in blokvorm een andere uitvoering van het facsimilestelsel en een voorbeeld van de decodeerinrichting behorende daarbij, 20 figuren 12 en 15 blokschema’s elk van een andere uitvoering van het facsimilestelsel, en figuur 13 een blokschema van een voorbeeld van een decodeerinrichting voor een facsimilesignaat gecodeerd volgens de uitvoering van figuur 12.
Figuren 1,2, 3A en 3B tonen voorbeelden van facsimilesignalen, waarbij de blancoblokken witte beeld* 25 elementen weergeven en gearceerde blokken zwarte beeldelementen.
Allereerst worden codeerstartbeeldelementen a0 en de andere veranderingsbeeldelementen als volgt bepaald: a„: een startbeeldelement op de codeerlijn Lc waarmee het coderen start volgens de aftastrichting SD, a, : een veranderingsbeeldelement volgend op ao op de codeerlijn, 30 a2: een veranderingsbeeldelement volgend op a, op de codeerlijn, b, : een eerste veranderingsbeeldelement op de referentielijn Lr optredend na het beeldelement juist boven ao en met een binair signaalniveau verschillend van dat van ao, b2: een veranderingsbeeldelement volgend op b, op de referentielijn.
Zoals hierna zal worden beschreven, worden de beeldelementen op de codeerlijn en de referentielijn p^^jgfigC^volgendmet ^toar vergeleken.voor het gp (Procedure 1): In een geval waar de twee veranderingsbeeldelementen b1 en b2 op de referentielijn --------------worden gedetecteerd voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement a1 op de codeerlijn (zie figuur 2) wordt— -------- deze toestand aangegeven als een eerste mode (hierna Pass-mode genoemd) en wordt een afstand b1b2 40 gecodeerd met een Pass-mode bijvoorbeeld 1110 (zie de kolom van de Pass-mode in Tabel A) waardoor een startbeeldelement voor het volgende coderen wordt ingesteld op een beeldelement a'0 op de codeerlijn juist onder het beeldelement b2.
(Procedure 2): In een gevat waar het veranderingsbeeldelement a1 wordt gedetecteerd op de codeerlijn voorafgaand aan het veranderingsbeeldelement b2 op de referentielijn (zie figuren 3A en 3B) wordt het 45 coderen van afstanden a0a1 en a1a2 bepaald als een tweede mode (hierna aangegeven als Horizontale (808,) + (a^) dat wordt verkregen door het toevoegen van een modecode 1111 aan de gecodeerde waarde, klaargemaakt. In de tabel A (a) zijn ΜΗ (a^,) en ΜΗ (a.,a2) waarden weergegeven door MH (xy) in Tabel A van (b) waarbij x en y respectievelijk de voorste en de achterste beeldelementen weergeven binnen 50 de haakjes. Tegelijk wordt het coderen van afstanden b,a, en b^ bepaald door een derde mode (hierna aangegeven als de Verticale mode) en het coderen wordt voorlopig uitgevoerd in overeenstemming met de Tabel A (a) voor het verkrijgen van een bitgetai (b,a,) + (b^). In dit geval wordt D(n) bepaald als aangegeven in de Tabel A (c) welke de waarde n volgt binnen de haakjes.
192421 4
TABEL A
Mode Te coderen elementen Code 5 Pass-mode b,b2 1110
Horizontale mode a^, a.,a2 1111 + MH
(aoa^ + MH (a^ b^ =0 0 b1a1 = + 1 100 10 Verticale mode b^., = -1 101 b,a.,£2 1100 +D (b^ - 1) b^ s - 2 1101 + D (Ib^l - 1) 15-----—-- (a) ------ xy------MH(xy) MH(xy) n ~ D(n) x: wit x: zwart 20 0 00110101 0000110111 1 1 1 000111 010 2 01 2 0111 11 3 001 3 1000 10 4 0001 4 1011 011 5 00001 25 : : : : : (b) (c) 30 In de kolom van de Verticale mode in de tabel A geeft het geval aan dat het beeldelement a1 wordt gedetecteerd voorafgaand aan het beeldelement b1 (of % gedetecteerd voor b2) en ”+” het geval dat het beeldelement a1 wordt gedetecteerd na het beeldelement b1 (of a2 gedetecteerd na b2).
De aldus verkregen gecodeerde bitgetallen (a^) + (a.,a2) en (b^) + (b^) vervolgens vergeleken met elkaar voor het kiezen van een mode van coderingsmodes in overeenstemming met de volgende omstan-35 digheden: _ respectievelijk tussen de te coderen veranderingsbeeldelementen a, en a2 en referentiebeeldelementen bi_....
en b2, en de afstanden b1a1 en b^2 worden gecodeerd in de Verticale mode. Daarna wordt een nieuw 40 startbeeldelement verschoven naar de positie van het beeldelement at.
Bijvoorbeeld in het geval van figuur 3A: [aoai] = 11111011 =8 bits [a^j = 011 =3 bits ---------- [b1a1] = 100 = 3 bits 45 [M2] = 11001 =5 bits
Als resultaat wordt aan de voorwaarde [a^] + [a1a2] = [b^j + [b^j voldaan en wordt een gecodeerd -signaal van de beeidelementen a^en ajT*10011001".
b)[a0a1] + [a1a2]<[b1a1j+(baaj ...(b) ------- ----~
Wanneer deze voorwaarde wordt gesteld, wordt geoordeeld, dat hoge correlatie bestaat respectievelijk 50 tussen de te coderen veranderingsbeeldelementen a1 en a2 en het startbeeldelement a© en het veranderingsbeeldelement a1 en er wordt bepaald om te werken met codering in de tweede mode, dus in de Horizontale mode. Codering van de afstanden a0a1 en a,a2 wordt verkregen volgend met de Horizontale mode-code ”1111 ”, waardoor een nieuwe startbeeldelement wordt verschoven naar de positie van het beeldelement aj,.
55 Bijvoorbeeld in het geval van figuur 3b: (VhJe 1111011 =8 bits [aia2] =10 = 2 bits 5 192421 10,8,] = 11011 = 5 bits [b,a2] = 110100001 = 9 bits
Als resultaat wordt aan de voorwaarde [βββ,] < [b,a,] + [b^ voldaan en worden de gecodeerde uitgangen van de beeldelementen a, en a2 respectievelijk ”11110111” en ”10”.
5 In het bovenstaande zijn de uitdrukkingen (a) en (b) genoemd als de voorwaarden voor het kiezen van de Horizontale mode en de Verticale mode, maar andere voorwaarde-uitdrukkingen kunnen als volgt bijvoorbeeld worden gebruikt: [aoa,] + [aiaj > [b,a,] + [t^aj + m ....(c) [aoa,] + foaj < [b,a,] + [b^J + m ....(d) 10 (m = een geheel getal daarbij).
Indien alternatief gebruik wordt gemaakt van de afstanden a^,, a,a2 en b,a,, b^ voorafgaand aan het coderen, dan krijgt men: (aoa, + a,a.>) > (b,a, + b^) + m .... (e) (aoa, + a,a2) < (b,a, + b^ + m .... (f) 15 (m = een geheel getal daarbij).
Buitendien zijn in de kolom van codes in de Tabel A gebruikt een MH-code (een gewijzigde Huffmann-code, zie CCI11 Draft Recommendations T. 4) en eembrt voor bitcode D (n). Het zal echter duidelijk zyn dat de uitvinding niet is beperkt tot speciaal het gebruik van zulke codes en kan worden uitgevoerd met gewone codes van variabele lengt.
20 Buitendien is in (Procedure 1) als voorwaarde gesteld, dat de veranderingsbeeldelementen juist boven de beeldelementen ao en a, niet worden beschouwd als b, en b2 maar de voorwaarde kan zo worden gewijzigd, dat het veranderingsbeeldelement juist boven het beeldelement a, of a0 is opgenomen in b, en b2, of dat de veranderingsbeeldelementen niet worden beschouwd als b, en b2 tenzij zij niet over meer dan n (n is een geheel getal) beeldelementen zijn gespatieerd van de beeldelementen ao en a,.
25 Zoals boven in detail is beschreven, worden adressen van te coderen veranderingsbeeldelementen opvolgend gecodeerd in paren en in dit geval worden de adressen elk gecodeerd met gebruik van een relatieve afstand tussen de veranderingsbeeldelementen, die moeten worden gecodeerd, en een gekozen element van de veranderingsbeeldelementen, welke reeds zijn gecodeeid op de codeeriijn of de referentielijn.
30 Een korte beschrijving zal worden gegeven van een voorbeeld van randvoorwaarden, welke worden gebruikt bij het praktisch toepassen van de uitvinding, ofschoon dit niet de essentie van de uitvinding aangeeft.
(1) Het coderen van een startbeeld op elke aftastlijn:
Een veranderingsbeeldelement van wit naar zwart wordt steeds gebruikt als het eerste veranderings-gemaakt.
------- Verder wordt het eerste start beeldelement ao op elke codeeriijn ingesteld op de positie van het eerste beeldelement.
40 (2) Het coderen van een eindbeeldelement op elke aftastlijn:
Het eindbeeldelement (in CCITT Recommendation T. 4 bestaat een lijn uit 1728 beeldelementen) van elke lijn wordt gecodeeid onder aanname, dat het wordt gevolgd door een veranderingsbeeldelement.
In het volgende worden voorbeelden beschreven van ketens voor het praktisch toepassen van de uitvinding volgens de bovenstaande principes. __________________________ 45 Figuur 4A toont een voorbeeld van een codeerinrichting. Met 1 wordt een ingangsklem aangegeven voor __een gemonsterd facsimilesignaal. Met 2 en 3 zijn lijngeheugens aangegeven, welke elk signalen van één lijn_ opslaan. Met 4 is een geheugen aangegeven voor het opslaan van het niveau van het startbeel determent.
Met 5 is een adresregelketen aangegeven voor het regelen van adressen van geheugens 2 en 3 en voor het opwekken van een eindlijnsignaal EOL. Met 6 is een uitsluitend OF-keten aangegeven en met 7 een 50 OF-keten. Met 11 en 12 zijn detectoren aangegeven voor het veranderingsbeeldelement van de codeeriijn respectievelijk de referentielijn. Met 21,22, 23 en 24 zijn detectoren aangegeven voor het detecteren van de veranderingsbeeldelementen a„ a2b, respectievelijk b2. Met 25 en 26 zijn de b,a, en b^ richtingsdetecto-ren aangegeven. Met 31, 32, 33 en 34 zijn tellers aangegeven. Met 40 is een Pass-modedetector aangegeven. Met 51, 52, 53, 54 en 55 zijn codeeroiganen aangegeven. Met 60 is een vergelijker aangegeven voor 55 het vergelijken van de aantallen van gecodeerde bits met elkaar. Met 71,72, 73, 74, 75 en 76 zijn poorten aangegeven. Met 81 en 82 zijn adrestellers aangegeven. Met 83 wordt een ao-adresregister aangegeven.
Met 90 wordt een signaalcombinatie-orgaan aangegeven en met 100 een uitgangsklem aangegeven.
192421 6
Ter verkorting zijn een geheugenverschuivingsimpulsgenerator, een tellerklokimpulsgenerator, enz. niet getekend. Deze zijn ook niet nodig voor een goed begrip van de werking van de uitvinding.
Thans volgt een toelichting van de constructie en de werking van deze uitvoeringsvorm.
Een te coderen facsimilesignaal wordt lijn voor lijn geleverd vanaf de ingangsklem 1 naar het codeeriijn-5 geheugen 2 voor opslag daarin. Op dit tijdstip, wordt als een signaal van een referentielijn een signaal van de voorafgaande lijn, opgeslagen in het codeeriijngeheugen 2, overgedragen naar het referentielijngeheugen 3 voor opslag daarin. Het a<j-geheugen 4 heeft daarin informatie opgeslagen van het startbeeldelement a0.
Het uitlezen van het codeeriijngeheugen 2 en het referentielijngeheugen 3 tegelijk start vanaf de positie van het startbeeldelement ao onder de besturing van de adresregelketen 5. Het signaal uitgelezen uit het 10 codeeriijngeheugen 2 bit voor bit, wordt toegevoerd naar de beeldelementdetector 11.
De veranderingsbeelddetector 11 omvat een uitsluitend OF-keten 421 en een 1 -bitgeheugen 420, zie figuur 4B en vergelijkt het beeldelementsignaal, uitgelezen uit het lijngeheugen 2 met een onmiddellijk voorafgaand beeldelementsignaal voor het leveren van een uitgang ”1" naar de a1-detector 21 (een flip-flop) wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd. Als een resultaat hiervan verandert informatie 15 op een lijn a1p van de a1-detector 21 van ”0” naar ”1” en informatie op een lijn a1n verandert van ”1” naar "0".
------------ - De-a^rdetector 22 is eerrftip4fop7welke“een "ΤΊβνθΤΠίρΊθθηΊΟη^,ρ wanneer een vëranderihgsbeeld- element wordt gedetecteerd door de eerste veranderingsbeeldelementdetector 11 na het detecteren van het beeldelement a, door de a-detector 21 (”Γ op de lijn a1p).
20 De uitgang a1p uit de a1-detector 21 en de uitgang a^ uit de a2-detector 22 worden toegevoerd naar de a0a1 en a.,a2-tellers 31 en 32 respectievelijk.
De a0a1-teller 31 start het tellen van impulsen vanaf het moment dat de adresregelketen 5 a0 instelt en stopt met tellen bij het ontvangen van ”1” uit de uitgangslijn a1p van de a1-detector 21. (Als resultaat wordt het aantal beeldelementen tussen de beeldelementen ao en a1 geteld).
25 De a^-teller 32 start het tellen van impulsen na detectie van het beeldelement a1 door de a1-detector 21, dus bij ontvangst van ”1” op de lijn a1p en stopt het tellen bij het ontvangen van het signaal uit ”1” uit de lijn a^, wanneer het beeldelement a2 wordt gedetecteerd door de a2-detector 22. Als resultaat slaan de tellers 31 en 32 de telwaarden van a0a1 respectievelijk op en deze telwaarden worden toegevoerd aan de a0a1 en a^-codeerorganen 51 en 52.
30 De codeerorganen 51 en 52 voeren codering uit in overeenstemming met codetabellen zoals aangegeven in de Horizontale modekolom en de MH (xy) kolom van Tabel A.
Daarna wordt het coderen van het beeldelement b., uitgevoerd op de volgende wijze. Het signaal afgelezen uit het referentielijngeheugen 3 bit voor bit, wordt toegevoerd naar de beeldelementdetector 12, waar een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd. Anderzijds wordt in de uitsluitend OF-keten 6 35 gedetecteerd die informatie verschilt in code van het startbeeldelement ao in het ao-geheugen 4: Indien zq
Indien na het detecteren van het beeldelement b1( het beeldelement overeenkomstig wordt gedetecteerd_____ ______ door de b2-detector 24, wordt de gedetecteerde uitgang geleverd naar de b^-teller 32.
40 Aan de b1a1-teller 23 worden de uitgangen toegevoerd vanuit de lijn b1p van de b1-detector 23 en de lijn a1p van de at-detector 21 en deze start het tellen van impulsen uit de adresregelketen 5 met een signaal ”1” optredend eerst in één van deze uitgangen en stopt het tellen met ”1” als opvolgend optredend. De uitgangen uit de lijn b1p van de ^-detector 23 en de lijn a1p van de adetector 21 worden ook geleverd__________ naar de b^-richtingsdetector 25. _____________________ 45 De b^-richtingsdetectór 25 is een keten welke flip-flops 425 en 426 omvat, evenals poorten 423 en 424 volgens figuur 4C en welke een ”1 ” als uitgang geeft op een lijn ”+” wanneer “1 ” van de lijn b1p eerder
-optreedt dan of~gelijktjjdig met een 'T'van de lijn a1p maar In het tegengestelde geval een Uitgang "1" 6P
--------- een lijn’’—’ levert. ---------- ---------------------------------------- - ---------- --------------—
Het aldus door de b^-teller 33 gestelde aantal bits en de signalen ”+” en gedetecteerd door de 50 b^-richtingsdetector 25 worden gecodeerd door het b1a1-codeerorgaan, zoals aangegeven in de kolom van de Verticale mode in Tabel A.
Ook worden in verband met het beeldelement b2 het aantal beeldelementen en de richting verkregen door de b2a2-teller 34 en de b2a2-richtingsdetector 26 gecodeerd door het b^-codeerorgaan 54 op dergelijke wijze.
55 Aldus worden de afstanden a^, b-,8, en b^ respectievelijk gecodeerd door de codeerorganen 51, 52, 53 en 54 daarvoor en dan worden deze gecodeerde bitgetallen vergeleken in waarde door de vergelijker 60. In dit geval wordt in afhankelijkheid van het feit of de voorwaarde voor vergelijking 7 192421 [a^] + [a^] S [b1a1] + [b^2] is gevormd of niet, wordt ”1” gevormd op een lijn v (de Verticale mode) of op een lijn h (de Horizontale mode) aan de uitgangszijde van de vergelijker 60.
Wanneer de bovenstaande voorwaarde is gevormd voor het veikrijgen van de Verticale mode, wordt ”1” ais uitgang geleverd op de lijn v van de vergelijker 60 voor het openen van de poorten 73 en 74, zodat het 5 gecodeerde uitgangssignaal uit het b1a1-codeerorgaan 53 wordt geleverd eerst via de poort 73 naar het signaalcombinatieorgaan 90 en dan het gecodeerde uitgangssignaal uit het b2>a2-codeerorgaan 54 wordt toegevoerd daaraan via de poort 74.
Wanneer aan de andere kant de bovenstaande voorwaarde niet wordt gevormd en de Horizontale mode is gevormd door het leveren van ”f ” op de lijn h van de vergelijker 60, worden de poorten 71 en 72 10 geopend, waardoor de gecodeerde uitgangssignalen uit het a0a1-codeerorgaan 51 en het a.,a2-codeerorgaan 52 opeenvolgend worden geleverd naar het signaalcombineerorgaan 90.
Hierna zal de Pass-mode worden beschreven. Wanneer de uitgangen uit de lijn b^ van de b2-detector 24 en van de lijn a1n van de a-detector 21 worden toegevoerd naar de Pass-modedetector 40 en het beeldelement a1 niet wordt gedetecteerd (”1” op de lijn a1n) indien het beeldelement b2 wordt gedetecteerd 15 p” op de lijn b^) wordt dit de Pass-mode geoordeeld en wordt ”1” als uitgang geleverd op een uitgangslijn p van de Pass-modedetector 40 en het Pass-modecodeerorgaan 55 levert een Pass-modecode ”11 UT aangegeven in Tabel A en levert dit aan het signaalcombineerorgaan 90.
Het signaalcombineerorgaan 90 combineert de gecodeerde uitgangssignalen, daaraan toegevoerd uit het Pass-modecodeerorgaan 55 en de poorten 71, 72, 73 en 74 tot een samengesteld signaal, dat wordt 20 geleverd op de uitgangslijn 100 na te zijn omgezet in een uitgangssignaal reeks.
Na het coderen in de Pass-mode, Verticale of Horizontale mode als bovenbeschreven, is het nodig om vervolgens een nieuw startbeeldelement in te stellen. Voor dit doel ontvangt de b2-adresteller 81 impulsen uit de adresregelketen 5 voor het tellen van het aantal beeldelementen vanaf a<, tot b2. Buitendien telt de a2-adresteller 82 overeenkomstig het aantal beeldelementen vanaf Sq tot a2.
25 Deze tellers 81 en 82 starten het tellen op het moment wanneer de adresregelketen 5 start met het aftasten bij het beeldelement a„ en de b2-adresteller 81 stopt het tellen met de uitgang ”1” op de lijn van de b2-detector 24 en de a2-adresteller 82 stopt het tellen met de uitgang ”1” op de lijn a^ van de a2-detector 22. Het hangt echter van de mode af, welk ervan wordt gekozen als het nieuwe startbeekt-element a0. Dit betekent in het geval van de Pass-mode, dat de poort 76 wordt geopend door de uitgang p 30 uit de Pass-modedetector 40 voor het doorlaten van de uitgang van de b2-adresteller 81 naar het ao-adresregister 83, en in het geval van de Verticale of Horizontale mode wordt de poort 75 geopend door de uitgang "Γ op de lijn v of h van de vergelijker 60 via de OF-keten 7 voor het doorlaten van de uitgang uit de adresteller 82 naar het ao-adresregister 83. De informatie van het ao-adresregister 83 wordt toegevoerd naar de adresregelketen 5 voor het opnieuw starten van de codeerwerking vanaf het nieuwe
De adresregelketen 5 heeft een constmcÜe zoSis aari^Sv^i Wfilüur 4D, welke ao-adresregister 83 opzamelt in een register van een geheugenaandrijfketen 430 en een geheugenurflees-adres verhoogt één voor één bij elke ontvangst van een impuls uit een impulsgenerator 431 voor het — uitlezen van informatie uit de lijngeheugens 2 en 3 bit voor bit vanaf een a0-adres in het register van de 40 geheugenaandrijfketen 430. Verder levert bij elke ontvangst van de informatie uit het ao-adresregister 83, de adresregelketen 5 de informatie van het nieuwe startbeeldelement naar het a0-geheugen 4 via het codeeriijngeheugen 2. De inhoud van de geheugenaandrijfketen 430 wordt vergeleken in een vergelijker 432 met de inhoud van een adresgeheugen 433 van het eindbeeldelement van een lijn voor het opwekken van een eindlijnsignaaJ EOL.
45 Het bovenstaande is de codeerinrichting. In het bovenstaande zijn ter verkorting de voorwaarden voor ~ het terugstellen van de detector, registers, tellers, enz, met beschreven en niet getekend Maar de vereiste_ van deze ketens (de ^-detector 23, de b2-detector 24, de a.,-detector 21, de aj-detector 22, de tellers 81 en 82, de richtingsdetectoren 25 en 26, de tellers 31, 32, 33 en 34, enz.) worden teruggesteld voor elke instelling van het beeldelement a0.
50 Het onderbreken van de werking van deze codeerinrichting wordt geplaatst onder besturing van de adresregelketen 5. Het ao-adres wordt namelijk steeds bewaakt door de adresregelketen 5 en het ooderen wordt gestopt op het moment wanneer het ao-adres een lijneindbeeldelement wordt. Het ao-adres wordt opnieuw ingesteld op een lijnstartbeeldelement en dan wordt het coderen van de volgende lijn hervat
Het decoderen wordt bereikt door het omkeren van de bovengenoemde codeerstappen.
55 Een vooibeeld van een deoodeerinrichting ziet men in figuur 5A. Met 201 is een ingangsklem aangegeven. Met 202 is een ingangsbuffergeheugen aangegeven. Met 203 is een modecode-identificeerketen aangegeven. Met 211 is een referentielijngeheugen aangegeven. Met 212 is een decodeeriijngeheugen 192421 8 aangegeven. Met 213 is een ag-geheugen aangegeven. Met 221 en 222 zijn adresregeiketens aangegeven.
Met 231, 232 en 234 zijn decodeerorganen aangegeven. Met 240 is een veranderingsbeeldelementdetector aangegeven. Met 251 en 252 zijn een bfdetector en een b2-detector respectievelijk aangegeven. Met 261, 263 en 265 zijn optellers aangegeven. Met 262 en 264 zijn aftrekorganen aangegeven. Met 271 en 272 zijn 5 tellers aangegeven. Met 281,282, 283, 284, 285, 286 en 287 zijn poorten aangegeven. Met 291,292, 294 en 295 zijn OF-ketens aangegeven. Met 293 is een uitsluitend-OF-keten aangegeven. Met 300 is een ag-register aangegeven en met 310 een uitgangsklem.
Een gecodeerd ingangssignaal uit de ingangsklem 201 wordt direct opgeslagen in het buffergeheugen 202. De modecode-identificeerketen 203 heeft zulk een constructie als volgens figuur 5b, voorzien van 10 registers 441,442, 443, 444, 445, 456, 447, 448, 449, 450, 451 en 452, samenvallingsketens 453, 454, 455,456,457 en 458, een flip-flop 459 en poorten 560 en 561, waarin een vereist aantal signalen (vier bits ten hoogste, zie Tabel A) worden uitgelezen uit het ingangsbuffergeheugen 202 voor identificatie van de werkmodes, dus de Pass-mode (p), de Horizontale mode (h) en de Verticale mode (vf.--——--
Wanneer het signaal ”1110" is, wordt het beschouwd als de Pass-mode aan te geven en ”1 ” wordt als 15 uitgang geleverd op een lijn p en wanneer het signaal "1111” is, wordt het beschouwd de Horizontale mode aan te geven en een ”1” wordt geleverd op een lijn h. Indien in de "Verticale mode” een eerste een-__________________________ ---------Woordsignaal',O“7’T00,,öf’T1 OO’Hs, wordt hef beschouwd dafdelïchtirig van de afstand b1a1 wordt aangegeven met (+) en ”1” wordt geleverd op een lijn ν,+. Indien dit signaal ”101" of ”1101” is, wordt het beschouwd aan te geven dat de richting van de afstand b1a1 is (-) en ”1 ” wordt geleverd op een lijn νΓ· 20 Hetzelfde geldt voor een tweede woord, maar in dit geval wordt aan signaal ”1” geleverd op een lijn v2+ of v2~ in overeenstemming met de richting van de afstand b^a2.
Het eerste woord b1a1 en het tweede woord b^2 worden geïdentificeerd in deze volgorde door de werkingen van een flip-flop en twee poorten in figuur 5B.
De adresregelketen 221 heeft een constructie volgens figuur 5C, waarbij wanneer één van de uitgangen 25 p, v/, v/ en v2+, v2' uit de modecode-identificatieketen 203 een "1” is, impulsen worden toegevoerd vanaf het ao-adresregister 300 via Sao naar het referentielijngeheugen 211 om dit bit voor bit te verschuiven.
Wanneer de identificatieketen 203 een ”1” levert op de lijn p (dus in de Pass-mode) verschuift de adresregelketen 221 het referentielijngeheugen 211 vanaf het adres van het beeldelement ao voor het starten van detectie van de afstand btb2. Het referentielijngeheugen 211 heeft daar informatie opgeslagen van de 30 voorafgaande lijn via het codeeriijngeheugen 212.
De veranderingsbeeldelementdetector 240 heeft dezelfde constructie als bovengenoemd bij figuur 4B en levert een uitgang ”1” bij elke detectie van een beeldelement verschillend van het onmiddellijk voorafgaande in de signaaireeks, toegevoerd vanaf het referentielijngeheugen 211. Op het ogenblik dat de veranderings-beeldelementdetector 240 de uitgang ”1” levert en indien het gedetecteerde veranderingsbeeldelement naar de b.,-detector 251 (een EN-keten) voor het leveren van een uitgang ”1” op een lijn b1p. De a0b1-teller ________________ 272 ontvangt impulsen uit de adresregelketen 221 en telt het aantal beeldelementen, dat optreedtlnhet tijdinterval vanaf het ao-adres tot b.,. De b2-detector 252 levert een ”1” als uitgang op een lijn b^, wanneer .................een ander veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeelddetector 240 na ......
40 detectie van het beeldelement b, door de b,-detector 251. Deze omvat een flip-flop en een EN-keten.
De a^-teller 271 ontvangt impulsen uit de adresregelketen 221 en telt deze optredende in het tijdinterval vanaf ao-adres tot b2. Door de uitgang ”1” op de lijn b2p stopt de adresregelketen 221 een keer met het uitzenden van de verschuivingsimpulsen. ----------------
De informatie van de a^-teller 271 wordt toegevoerd naar het ag-register 300 via de poort 281, welke 45 wordt geopend door de aanwezigheid van de uitgang ”1" op de lijn p van de modecode-identificatieketen 203.
____ In ha* flttual Hat Ho fWl . . H4H I· I [ I lijn .1 * .rf II"ifruillU I—WW—— ..................... de Verticale mode) wordt de uitgang ”1” uit de OF-keten 291 toegevoerd naar de adresregelketen 221 en het b1a1-decodeerorgaan 231. Als gevolg vindt decoderen betreffende het bovengenoemde beeldelement b1 50 plaats en de telwaarde van de -teller 272 geeft het adres van het beeldelement b1 aan met betrekking tot het beeldelement ag.
Het b^-decodeerorgaan 231 leest signalen van een woord uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt opgeteld door de opteller 261 bij de waarde van de agb^teller 272 en wordt tegelijkertijd afgetrokken door het aftrekorgaan -262 van de waarde van de 55 agb,-teller 272. Wanneer de uitgangslijn v/ van de modecode-identificatieketen 203 een ”1” is, wordt de poort 284 geopend, zodat de informatie van de opteller 261 wordt toegevoerd via de OF-keten 294 naar de adresregelketen 222. Wanneer in tegenstelling hiertoe de uitgangslijn v.,· van de modecode-identificatieketen 9 192421 203 een ”1" is, wordt de poort 285 geopend en laat de informatie van het aftrekorgaan 262 door naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 294.
Overeenkomstig wordt in het geval van het tweede woord in de Verticale mode, door de uitgang v2+ of v2' de uitgang ”1” uit de OF-keten 292 toegevoerd naar de adresregelketen 221 en het b^· 5 decodeeroigaan 232 voor het starten van het decoderen van het beeldelement b2 en de tetwaarde van de a^-teller 271 geeft het adres aan van het beeldelement b2 ten opzichte van het beeldelement a^ Het b^-decodeerorgaan leest signalen van het opvolgende ene woord uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt opgeteld door de opteller 263 bij de waarde van de aob2*teller 271 en wordt tegelijk afgetrokken door het aftrekorgaan 264 van de waarde van de a^-teller 10 271.
Wanneer de uitgang v2+ vanuit de modecode-identificatieketen 203 een ”1 ” is, wordt de poort 286 geopend voor het daardoor toevoeren van de informatie van het optelorgaan 263 naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 295 en naar het ao-register 300 via de poort 282 (welke wordt geopend door de uitgang ”1” uit de OF-keten 292).
15 Wanneer overeenkomstig in een geval dat de uitgang v2 uit de mode-code-indentificatieketen 203 een ”1” is, wordt de poort 287 geopend om daardoor de informatie van het aftrekorgaan 264 toe te voeren naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 295 en naar het ao-register 300 via de poort 282. - —
De adresregelketen 222 heeft een constructie overeenkomstig figuur 5D, welke het adres instelt van het beeldelement Sq op de basis van de informatie, daaraan toegevoerd via de OF-keten 294, zorgt dat de __ 20 informatie van het decodeeriijngeheugen 212 vanaf het beeldelement Sq tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan het beeldelement a1 hetzelfde is als het beeldelement en de informatie omkeert van het beeldelement a1 met betrekking tot de informatie van het beeldelement a0.
Verder stelt de adresregelketen het adres op van het beeldelement a2 op basis van de informatie toegevoerd via de OF-keten 295, zorgt dat de informatie van het decodeeriijngeheugen 212 vanaf het 25 beeldelement a1 tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan het beeldelement a2 gelijk is aan het beeldelement a1 en keert de informatie van het beeldelement om met betrekking tot de informatie van het beeldelement av in het geval dat de lijn h van de mode-code-identificatieketen 203 een ”1” (de Horizontale mode) wordt, lezen het aoa-fdecodeerorgaan 233 en het a-,a2-decodeerorgaan 234 opeenvolgend signalen van twee 30 woorden uit het ingangsbuffergeheugen 202. Het eerste ene woord wordt gedecodeerd door het a^· decodeerorgaan 233 en de gedecodeerde uitgang wordt toegevóerd aan de adresregelketen 222. Het volgende ene woord wordt gedecodeerd door het a^-decodeerorgaan 234 en de twee gedecodeerde waarden worden bij elkaar opgeteld door de opteller 265, waarvan de uitgang wordt geleverd aan de .................adresregelketen 222 en aan het a0-register 300 via de poort 283 (welke is geopend wanneer ”1” is geleverd 35 op de lijn h van de keten 203). ~~
Hrcrc-—-Do arimarafiAiifQton 999 .«stolt avonnia bij de Verticale mode^deadressen op van de beeldelementen a< en a^ maakt de informatie van het decodeeriijngeheugen 212 vanaf het beeldelement ag tot een beeld-~ element onmiddellijk voorafgaand aan het beeldelement a1 hetzelfde als de informatie van het beeldelement ao, maakt de informatie van het beeldelement an verschillend van de informatie van het beeldelement a„ en 40 maakt dat de informatie uit het beeldelement a1 tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan het beeldelement a2 hetzelfde als de informatie van het beeldelement a1 en keert de informatie van het beeldelement om met betrekking tot de informatie van het beeldelement av
Het ao-adresregister 300 wordt opnieuw voorzien van het adres van het beeldelement a2 of b2 zodat het a2 of b2-adres een nieuw βο-adres wordt. Deze nieuwe informatie wordt geleverd naar de adresregelketens-------------- 45 221 en 222 voor het opstellen van het ao-adres en het opnieuw starten van het decoderen.
— - Dn i litganq uit Ha flrirasmgftikftten 999 wnidt toegevoerd naar het decodeeriijngeheugen 212 en daaruit geleverd bij de uitgangsklem 310.
Ook met betrekking tot de bovenstaande decodeerinrichting zijn de terugstelcondities voor de detectoren, de registers, de tellers, enz. niet beschreven of getekend, maar vereiste ketens van deze ketens (de 50 decodeerorganen 231, 232, 233 en 234, de tellers 271 en 272, de optellers 261,263 en 265, het aftrekorgaan 262, de detectoren 251 en 252, enz.) worden teiuggesteld voor elke instelling van het ao-adres.
Het eindigen van een lijn wordt bereikt door het bewaken van het ao-adres door de adresregelketen 222 en op het ogenblik dat het adres van het beeldelement a,, het adres wordt van het lijneindebeeldelement, is decodering van die lijn voltooid en wordt decodering van de volgende lijn hervat.
55 Bij de bovenstaande uitvoering wordt, teneinde het codeerrendement van de informatiebron te verbeteren, de Horizontale of Verticale mode gekozen door het maken van een vergelijking tussen het aantal bits -[aoa^ + Ja^] en het aantal bits foa,] + {b^j en veranderingsbeeldelementen worden in paren gecodeerd.
192421 10
Maar er wordt overwogen twee veranderingsbeeldelementen te coderen door het maken van een vergelijking tussen de aantallen bits [a0a.,] en [b^j in eerste instantie en dan de Horizontale of Verticale mode te kiezen in afhankelijkheid of de bovengenoemde voorwaarde: [a^j + [a1a2] < {b^a,] + {b^j.....(b) is gevormd of niet wanneer de voorwaarde [aga.,] < [b2a1] is gevormd.
5 Indien in dit geval de voorwaarde [a^] < [b^] niet is gevormd, wordt slechts [^a,] natuurlijk gecodeerd en als uitgang geleverd en wordt het beeldelement a, ingesteld als een nieuw startbeeldelement ag. In deze gevallen wordt het criterium voor het kiezen van elke mode ernstiger voor het verkrijgen van verder verbeterd codeenendement, in vergelijking met dat in het bovenstaande.
Dit zal hierna als voorbeeld worden beschreven.
10 Figuren 6A, 6B en 6C tonen voorbeelden van facsimilesignalen, waarbij de blanco blokken witte beeldelementen weergeven en gearceerde blokken zwarte beeldelementen, zoals in het voorafgaande.
Nauwkeurig dezelfde definities als in het bovenstaande worden gebruikt voor het startbeeldelement ao en de andere veranderingsbeeldelementen a1t a2, b1t b2, enz.
Zoals hierna zal worden beschreven, worden de beeldelementen op de codeerlijn en de referentielijn 15 opvolgend met elkaar vergeleken voor het detecteren van de veranderingsbeeldelementen op de beide aftastlijnen voor het coderen.
- ----------(Proceduret)rDeze1sexact dezelfdeals die in het voorafgaande enzaTdus niet opnieuw worden beschreven.
(Procedure 2): In een geval waar het veranderingsbeeldelement a1 wordt gedetecteerd op de codeerlijn 20 voorafgaand aan de detectie van b2 van de veranderingsbeeldelementen b1 en b2 op de referentielijn (zie figuur 6A), wordt het aantal bits [a0a.,] dus het aantal bits gecodeerd vanaf de afstand a0a1 in de Horizontale mode, opgeteld bij de modecode ”1111”, verkregen. Tegelijk wordt de afstand bta, gecodeerd in de Verticale mode ter verkrijging van het aantal bits [b^], zie Tabel A.
Vervolgens worden deze gecodeerde aantallen bits vergeleken met elkaar. Wanneer de voorwaarde 25 [aga.,] > [b1a1] wordt gevormd, wordt geoordeeld dat hoge correlatie bestaat tussen het veranderingsbeeldelement a., dat wordt gecodeerd en het referentiebeeldelement b, en de afstand btat wordt gekozen in de Verticale mode voor het verschuiven van een nieuw startbeeldelement naar de positie van het beeldelement a,. Wanneer vervolgens de voorwaarde [aga.,] < [b1a1] wordt gevormd, wordt de Procedure 3 vervolgens gebruikt.
30 (Procedure 3): Het aftasten van beeldelementen wordt verkregen totdat het veranderingsbeeldelement a2 en het referentiebeeldelement b2 optreden en de afstand a0a1 en a.,a2 worden gecodeerd in de Horizontale mode en dan wordt het aantal bits [a0a.,] + [a.,a2] dat de gecodeerde waarden van bovengenoemde afstanden zijn opgeteld bij de modecode ”1111”, verkregen. Tegelijkertijd wordt het aantal bits [b1a1] + [b2a2] dat de afstand ^a, en b^ zijn gecodeerd in de Verticale mode, verkregen.
35 Het gecodeerde aantal bits aldusverkregenrtaqarf-Ha^gl en^a.,] + [b^j worden met elkaar --------- vergelekenvoorhetkto overeenstemrmngjriet de volgende^n^tojj^^^^^^^^^_
Wanneer deze omstandigheid is gevormd, wordt de Verticale mode van werking uitgevoerd voor het_ coderen van de afstanden b1a1 en b^ in een paar en voor het verschuiven van een nieuw startbeeld-40 element naar de positie van het beeldelement a^.
Wanneer vervolgens [a^] + [a^j < [b1a1] + [b^;,] wordt opgesteld, wordt de Horizontale mode van werking uitgevoerd voor het coderen van de afstanden a0a1 en a^ in een paar en het verschuiven van een nieuw startbeeldelement in de positie van het beeldelement e^.
In het volgende wordt het bovenstaande beschreven aan de hand van figuren 6A. 6B en 6C.
45 In het volgende zal [aga,] < [b1a1] (a) — wordon aangegeven ale de eerste cunditieiuiiiiure en .....' · ————* [aga,] + [a1a2] < [b1a1] + Md ------(b)~ worden aangegeven als de tweede conditieformule.
50 In het voorbeeld van figuur 6A blijkt uit de Tabel A, Μ,] = 11111000 = 8 bits, en [b1a1] = 11011 =5 bits.
Dus is daar de eerste conditieformule (a) niet ingesteld. Aldus is in dit geval de Verticale mode van werking niet toegepast voor het coderen van [b^j resulterend in "11011”.
55 Overeenkomstig is in het geval van figuur 6B: M,]8 11110111 =8 bits -------
Md = 101 = 3 bits 11 192421 [b^] = 100 = 3 bits.
Daarom is [a^] + [a^] = 11 bits en [b1a1] + [b^] = 6 bits. De tweede conditieformule (b) is niet ingesteld. Als resultaat wordt bij dit voorbeeld de Verticale mode gekozen voor het coderen van [b^j + [b^a] zodat ”101” en ”100” zijn gecodeerd in een paar.
5 In figuur 6C is [a^,] = 11111000 = 8 bits [b1a1] » 1101000001 = 9 bits.
Aldus is de eerste conditieformule (a) ingesteld.
Vervolgens is 10 [a1a2] = 011 =3 bits pW] = 1101000001 = 9 bits [aoa,] + [a1a2] = 11 bits, en [b1a1] + [b2a2] = 18 bits.
De tweede conditieformule (b) is ook ingesteld, zodat bij de Horizontale mode de gecodeerde uitgangen van [a^] en [a^j respectievelijk ”11111000” en ”011 ” worden.
15 Wanneer bij het bovenstaande [a^] < [b1a1] is gevormd, wordt de Horizontale of Verticale mode gekozen afhankelijk van het feit of [a^.,] + [a^ < [b1a1 + {b^j is gevonnd of niet. Maar als deze -----------condittetonnule Iran bijvoorbeeld:--------------------------------------------------------------- iaoaiJ < [^a,] + m [aoa^ + [a,a2] < [b1a1] + [b2a2] + m 20 (m is een geheel getal) worden gebruikt zoals het geval bij de voorgaande uitvoeringsvorm, of het is ook mogelijk gebruik te maken van a0a1 < b1a1 + m (a0a1 + ata2) < (b1a1 + b^) + m 25 (m is een geheel getal).
Verder is het ook mogelijk gebruik te maken van andere codes dan de MH-code en de D (n) code.
Hierna zal een beschrijving worden gegeven van de schakeling voor het in praktijk brengen van bovenstaande uitvoeringsvorm. Aan de zijde van de codeerinrichting is het nodig enige wijzigingen aan te brengen in de schakeling zoals afzonderlijk in figuren 7A en 7B is aangegeven, welke moeten worden 30 gecombineerd volgens de lijn VU—VII, waarbij een vergelijker 61 voor het detecteren van [a^] < [b1a1] is aangebracht afgezien van de vergelijker 60 en voor het coderen van [b^J in de Verticale code wanneer aan de bovenstaande conditie niet wordt voldaan, een a1 •adresteller 84 en poorten 77 en 78 zijn aanwezig in figuur 7A.
Aan de zijde van de codeerinrichting is het ook nodig iets te wijzigen in de modeoode-identificatieketen ______35 203 of dergelijke en een aftrekorgaan 266 extra aan te brengen, evenals een poort 288 in figuur bk,-------
teneinde te zorgen voor het geval dat de uitgangen v2+ en v2~ worden gevormd zoals in figuur 8A. iBiiMMMP^AangozIan gemeond wordt t rintdeaa wijagtagawwa^dwwehakeling ¥oldoetwlo«ltddoli|l»eijor*M*<liNdoywraieiiM
detail worden beschreven.
Vervolgens wordt eert toelichting gegeven van een stelsel van onderdrukking van degradatie van 40 beeldkwaliteit van het gereproduceerde beeld tengevolge van een codefout.
Bij het onderhavige codeerstelsel wordt een beeldsignaal van de codeeriijn gecodeerd waarbij beeldsignaalinformatie van een referentielijn onmiddetlijk voorafgaand aan de codeeriijn wordt gebruikt.
Aldus wordt ook aan de zijde van de decodeerinrichting het beeldsignaal van de decodeeriijn gedecodeerd door gebruik te maken van de reeds gedecodeerde beeldsignaaiinformatie van de referentielijn. Aldus _ __ 45 worden het coderen en decoderen opvolgend uitgevoerd door gebruik te maken van de beeldsignaalinformatie van aftastlijnen onmiddellijk voorafgaand aan de codeer- en decodeerlijnen respectielijk. Indien . een codefout optreedt tongevolgo van kotonruie en dorgotijke woenetoer onjuiste weergave ven beeldsigna* — len van een bepaalde lijn wordt veroorzaakt, worden de beeldsignalen van de opvolgende lijnen niet op de juiste wijze weergegeven, resulterend in een duidelijk gedegradeerde beeldkwaliteit van het weergegeven 50 beeld.
Het is dus nodig het optreden van een codefout te detecteren, de degradatie van de beeldkwaliteit te onderdrukken bij de lijn waarin de codefout is opgetreden en om snel vanaf de codefouttoestand te herstellen, zodat de verstoring van de beeldkwaliteit tengevolge van de codefout niet wordt doorgegeven over de andere lijnen.
55 Deze doelen worden verkregen op de volgende wijze. Aan de zijde van de codeerinrichting wordt een detecteerbare, zogenaamde zelf-gesynchioniseerde eerste regelcode ingevoerd, vanaf een gewenste positie in een codereeks, in een vooraf bepaalde periode van een beeldsignaal bijvoorbeeld onmiddellijk vooraf- 192421 12 gaand aan het starten van het coderen van een lijn No. 1 elke vier lijnen (K = 4) overeenkomstig figuur 9. Beeldsignaalinfoimatie van de lijn No. 1 wordt gecodeerd (bijvoorbeeld in een looplengtecode RL) zonder gebruik van beeldsignaalinformatie van een lijn onmiddellijk voorafgaand aan de lijn No. 1. De aftastlijnen
No. 2, No. 3.....No. K onmiddellijk volgend op de lijn No. 1 worden onderworpen aan de twee-dimensionale 5 opeenvolgingscodering volgens de onderhavige werkwijze. Een tweede regelcode verschillend van de eerste regelcode voor het detecteren van het optreden van een codefout, wordt ingevoerd juist voordat het te coderen signaal van elk van de lijnen No. 2 tot K optreedt. Aan de zijde van de decodeerinrichting wordt dit, wanneer de zelf-gesynchroniseerde eerste regelcode wordt gedetecteerd, gedecodeerd als de lijn No. 1 zonder gebruik van informatie omtrent de onmiddellijk voorafgaande lijn onder de aanname, dat de direct 10 opvolgende codereeks is gecodeerd volgens een looplengtecode RL. Wanneer de tweede regelcode wordt gedetecteerd, wordt hij gedecodeerd met gebruik van informatie van de onmiddellijk voorafgaande lijn onder de aanname dat hij is gecodeerd volgens de onderhavige werkwijze. Direct na het voltooien van het decoderen van elke lijn, wordt de aanwezigheid of afwezigheid van de eerste of tweede regelcode getest voor het uitvoeren van fouttesten. Wanneer een fout wordt gedetecteerd, wordt de te decoderen lijn, waarin 15 de fout is gedetecteerd, onderworpen aan bewerking zoals vervanging met een beeldsignaal van de onmiddellijk voorafgaande lijn waardoor verstoring van de beeldkwaliteit wordt onderdrukt. Bij het detecteren regelcode wordt gedetecteerd, wordt het decoderen van de looplengtecode TL onmiddellijk gestart voor het herstel uit de fouttoestand.
20 Figuur 10 toont in blokvorm een codee [inrichting gebaseerd op die principes en figuur 11 toont een bijbehorende decodeerinrichting.
In figuur 10 is een facsimilebeeldsignaalingangslijn 1 verbonden via een schakelaar 101a met een RL-codeerorgaan 102 elke K-lijnen onder de besturing van een schakelaarregelketen 101. Op dit tijdstip levert een eerste regelcodegenerator 104 de eerste regelcode en codeert het RL-codeerorgaan 102 een lijn 25 (No. 1) in een looplengtecode. Bij het voltooien van deze codering wordt de schakelaar 101a verbonden met een twee-dimensionaal codeerorgaan 103 volgens de uitvinding, zoals aangegeven in figuur 4A, waardoor de twee-dimensionale codering wordt verkregen van de lijnen No. 2 tot K volgens de uitvinding en de tweede regelcode wordt ingevoerd door een tweede regelcodegenerator 105 juist voorafgaand aan het te coderen signaal van elke aftastlijn.
30 Aan de zijde van de decodeerinrichting volgens figuur 11 wordt, wanneer de eerste regelcode is gedetecteerd door een eerste regelcodedetector 106, de looplengtecode gedecodeerd dooreen looplengte-codedecodeerorgaan 107 voor slechts één lijn (No. 1) en de weergegeven beeldelementinformatie wordt opgeslagen in een lijngeheugen 108 en na voltooiing van het decoderen van de lijn No. 1 wordt de inhoud ____ van het lijngeheugen _108 overgedragen naar. een lijngeheugen 109. Daarna wordt opvoigenddecoderen_______ 35 van de lijnen No. 2, 3,... K overeenkomstig het coderen volgens de onderhavige werkwijze, uitgevoerd door zulk· een codeerargattfFtfe als in figuur-SA-te aangegeven, waarbij-gebruik wordt gemaakt vari de inHoud»1 - ^-r--r., - -van-het lijngeheugen 109 als de informatie van de referentietrjnrNa het voltooien van hetdecoderen van elke lijn worden de regelcodes gedetecteerd door de regelcodedetectoren 106 en 111 en dit wordt getest ' dooreen codefoutdetector 112 voor het optreden van een codefout. Wanneer een codefout is opgetreden, 40 vindt geen decodering plaats tot de aftastlijn No. K. Dan wordt na detectie van de eerste regelcode een normale decodeerwerking gestart voor het herstellen vanuit de codefouttoestand.
Zoals boven in detail is beschreven, veroorlooft de onderhavige werkwijze het coderen met hoog rendement zonder afhankelijk te zijn van correlatie tussen aangrenzende lijnen van signalen, door het juiste kiezen van de twee soorten codeerstelsels, waarbij een signaal met hoge correlatie tussen naburige lijnen 45 zoals een monochroom binair facsimilesignaal, wordt gecodeerd met hoog rendement en gebruik wordt -gemaakt van een afstand tussen een te-coderen verandaringsbooldolomont on een naburig element en n waarbij in het geval van een deel zonder correlatie met een lijn juist daarboven, juist zoals een eerste lijn_____________________________ van een document, een veranderingsbeeldelement wordt gecodeerd onder toepassing van een afstand tussen dit element en een ander beeldelement op dezelfde lijn. In vergelijking tussen de uitvinding volgens 50 de oudere octrooiaanvrage en de onderhavige werkwijze heeft men de voordelen verkregen van verbeterd codeerrendement, verminderde transmissietijd en verminderde hoeveelheid geheugens voor het opslaan of verwerken van informatie.
Verder bestaat het voordeel, dat door het invoeren van een zelf-gesynchroniseerde eerste regelcode bijvoorbeeld elke K-aftastlijnen, waarbij slechts één aftastlijn wordt gecodeerd in een looplengtecode; het 55 coderen van de opvolgende aftastlijnen en dan het testen voor een codefout bij voltooiing van het coderen van elke aftastlijn, degradatie van de beeldkwaliteit tengevolge van de codefout wordt voorkomen zich te verspreiden, waardoor snel herstel uit de codefouttoestand mogelijk is.
13 192421
In het onderstaande zal een andere uitvoering betreffende het tweede doel nu worden beschreven, waarbij het twee-dimensionale codeeiprincipe als boven-beschreven en het één-dimensionale codeer-prindpe, zoals het looplengtecodeerprincipe, aanpassend zijn aangenomen.
Vervolgens zal een voorbeeld van de één-dimensionale codering worden beschreven. Figuur 6D toont 5 een voorbeeld van een facsimilesignaal. In het één-dimensionale codeerstelsel bestaat een loop vanaf een beeldelement G, naar een beeldelement direct voorafgaand aan een beeldelement C2 uit vijf zwarte beeldelementen en wordt dus gecodeerd tot ”0011” bijvoorbeeld volgens de MH-code in tabel A. Een loop vanaf het beeldelement C2 naar een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan een beeldelement C3 bestaat uit zeven witte beeldelementen en wordt dus gecodeerd tot ”1111” en een loop vanaf het beeld* 10 element C3 naar een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan het beeldelement C4 bestaat uit twee zwarte beeldelementen en wordt dus gecodeerd ”11”. Deze gecodeerde reeksen worden opgeslagen of als een één-dimensionale gecodeerde lijn aan de uitgang geleverd.
In het volgende worden voorbeelden van ketens beschreven voor het praktisch uitvoeren van de onderhavige werkwijze volgens de hierboven beschreven principes.
15 Figuur 12 toont een voorbeeld van een codeerinrichting, waarbij het gedeelte binnen de stippellijnen hetzelfde is als bij figuren 7A en 7B. Een veranderingsbeeldelementdetector 13 is samengesteld uit een ---------1-bitsgeheugen^n eenaiitsluitend-OF-keten zoalsin figuur éB^etder zijn ereen NANB-keten 7 en een — EN-keten 8, een teller 34, codeerorganen 55 en 56, gecodeerde signaalgeheugens 91 en 92, een vergelijker 62, poorten 77 en 78, een eerste regelcodegenerator 102 en een tweede regelcodegenerator 101.
20 Hierna zal de constructie en werking van deze uitvoeringsvorm in detail worden beschreven. Een te coderen facsimilesignaal wordt geleverd vanaf de ingangsklem 1 naar het codeeriijngeheugen 2 voor opslag daarin. Voor dit tijdstip wordt als een signaal van een referentielijn, een signaal van de voorgaande lijn opgeslagen in het lijngeheugen 2, overgedragen naar het referentielijngeheugen 3 voor opslag daarin. Het ao-geheugen 4 heeft daarin het niveau opgeslagen van het startbeeldelement ag, zoals verderop wordt 25 beschreven. Het uitlezen van het codeeriijngeheugen 2 en het referentielijngeheugen 3 tegelijk start vanaf de positie van het startbeeldelement ag onder de besturing van de adresregelketen 5.
De veranderingsbeeldelementdetectoren 11,12 en 13 zijn respectievelijk elk geconstrueerd volgens figuur 4B en vergelijken de beeldelementsignalen uitgelezen uit de lijngeheugens 2 en 3 respectievelijk, met onmiddellijk voorafgaande beeldelementsignalen van elke lijn voor het afleveren van ”0” of ”1" in afhanke-30 lijkheid van het feit of de eerste signalen hetzelfde niveau hebben als de laatste signalen of niet.
De b1-detector 23 is een EN-keten welke een ”1” levert op een uitgangslijn b1p wanneer een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelementdetector 12 en het niveau van het gedetecteerde veranderingsbeeldelement verschilt van dat van het startbeeldelement a0, dat wil zeggen wanneer de uitgang uit de uitsluiten-OF-keten 6 een ”1” is. De b2-detector 24 levert ”1” op een ____35 uitgangslijn b2p in het geval dat een veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderings-_ beeldelementdetector 12 na detectie van het veranderingsbeeldelement b1 door de ^-detector 23. Deze welke een ”1” levert op een uitgangslijn p, waardoor wordt beoordeeld dat de werkingsmode de Pass-mode is in een geval waar het beeldelement ai niet is gedetecteerd op het ogenblik van het optreden van ”1” op 40 de uitgangslijn b2p (in dit geval is a1n hetgeen de uitgang Q is van een flip-flop in de a.,-detector 21, een ”1”) zoals later zal worden beschreven. Met ”1” op de uitgangslijn p wordt het Pass-modecodesignaal gevoerd naar het gecodeerde signaalgeheugen 91. Hierna wordt een nieuw startbeeldelement verschoven naar de positie juist onder het beeldelement b2 op de volgende wijze. Bij het optreden van ”1” op de lijn b^ stopt het b2-adresregister 81 met het tellen van impulsen uit de adresregelketen 5 en slaat de telwaarde op. Deze 45 informatie wordt geleverd via de poort 74 naar het ao-adresregister 84 op het ogenblik dat de Pass- modedetector 40 een ”1” levert op de lijn p. De inhoud van het ag-adresregister 84 wordt toegevoerd naar ---------de adresregelketen 5 voor het herstarten van de codeerwerking met het nieuwe startbeeldelement a<,____ ___ De veranderingsbeeldelementdetector 11 levert bij het detecteren van een veranderingsbeeldelement___ een uitgang ”1” naar de a1-detector 21 (een flip-flop). Als resultaat hiervan verandert de informatie op de 50 lijnen a1p en a1n van ”0” tot ”1” en van ”1” naar ”0” respectievelijk. De a^etector 22 is een flip-flop, welke een ”1” levert op een lijn a^ wanneer een veranderingsbeeldelement is gedetecteerd door de veranderings-beeldelementdetector 11 nadat het beeldelement a1 is gedetecteerd door de a^etector 21 (”1” op de lijn a1p). De a0a1-teller 32 start het tellen van impulsen vanaf het moment van instellen van ag in de adresregelketen 5, maar stopt met tellen bij ontvangst van ”1” uit de lijn a1p en levert de telwaarde naar het aga,-55 codeerorgaan 52. De a0a1-oodeerketen codeert de telwaarde met ”1111" opgeteld aan zijn kop, waarbij gebruik wordt gemaakt van een codetabel overeenkomstig de kolom van de Horizontale mode van Tabel A.
De a1a2 32 start het tellen met ”1” op de lijn a1p en stopt het tellen bij ”1” op de lijn en levert de 192421 14 telwaarde naar het a^-codeenorgaan. Het a^ a2-codeerorgaan 51 codeert de telwaarde met gebruik van zulk een tabel als getekend in de kolom MH (xy) van Tabel A. De b^-teller 33 ontvangt de uitgangen uit de lijnen b1p en a1p en start het impulstellen met een eerst optredende ”1” in één van de uitgangen en stopt het tellen bij een volgend optredende ”1” in de andere uitgang. Naar de b,a1 -richtingsdetector 25 worden 5 dus toegevoerd de uitgangen uit de lijnen b1p en a1p en met de schakeling volgens figuur 4C levert deze detector een ”1” op een lijn + wanneer ”1” van de lijn b1p, eerder verschijnt dan of gelijktijdig met ”1” van de lijn a1p, maar in het tegengestelde geval een uitgang ”1” op een lijn
Het b1a1-codeerorgaan 53 codeert b1a1 met een teken + of - daaraan toegevoegd op de basis van de telwaarde van de b^-teller 33 en de uitgang van de lijn + of - vanaf de b^-richtingsdetector 25 zoals 10 getekend in de kolom van de Verticale mode van Tabel A. De bitaantallen gecodeerd door de codeer· organen 52 en 53, worden vergeleken in waarde met elkaar in de vergelijker 61. Wanneer de toestand {a^j > [b^.,] is gevormd, wordt een ”1” geleverd op de lijn V (Verticale mode) terwijl wanneer deze voorwaarde niet is gevormd, een ”1 ” wordt geleverd op de lijn h (Horizontale mode). In het geval van de verticale mode waarin ”1” wordt geleverd op de lijn V van de vergelijker 61, wordt het gecodeerde signaal 15 van het b^.,-codeerorgaan 53 geleverd via de poort 71 naar het gecodeerde signaal geheugen 91. Aan de andere kant worden bij de horizontale mode waarbij ”1 ” wordt geleverd op de lijn h, de poorten 72 en 73 ----------geopend orrrdaardoor de gecodeerdesigrraten te teveren van de a^, eh a^^deerörgahen Ώ naar het gecodeerde signaal geheugen 91.
De veranderingsbeeldelementdetector 13 is een detector voor het één-dimensionale coderen. Bij detectie 20 van een veranderingsbeeldelement door deze detector, stait de teller 34 het tellen van klokimpulsen Pc en na detectie van het volgende veranderingsbeeldelement wordt deze telling een keer gestopt en de telwaarde op dat moment wordt gecodeerd door het codeerorgaan 55 of 56 van de volgende trap.
De uitgang uit de teller 34 wordt gecodeerd door het codeerorgaan 55 of 56 in afhankelijkheid van het feit of het signaal wit of zwart is. Een signaal uit het codeeriijngeheugen 2 en de uitgang uit de verande-25 ringsbeeldelementdetector 13 worden namelijk toegevoerd naar de NAND-keten 7 en de EN-keten 8 en de uitgangen uit de NAND-keten 7 en de EN-keten 8 worden geleverd naar de codeerorganen 55 en 56 respectievelijk. Het codeerorgaan 55 of 56 werkt in afhankelijkheid van het feit of de uitgangen uit de NAND-keten en de EN-keten elk ”0” (wit) of ”1” (zwart) zijn. Op deze wijze wordt de telwaarde van de teller 34 toegevoerd naar het codeerorgaan 55 of 56 en daarin gecodeerd volgens de MH-code van Tabel A, en 30 wordt daarna als een ééndimensionaal gecodeerde reeks toegevoerd naar het gecodeerde signaalgeheugen 92. Het gecodeerde uitgangssignaal aldus opgeslagen in het gecodeerde signaalgeheugen 91, is een twee-dimensionaal gecodeerd signaal, zodat het gecodeerde uitgangssignaal opgeslagen in het gecodeerde signaalgeheugen 92 een één-dimensionaal gecodeerd signaal is. Deze gecodeerde signalen worden toegevoerd naar de vergelijker 62 en met elkaar vergeleken bijvoorbeeld in het aantal bits voor elke lijn in 35 de uitgangen van de geheugens 91 en 92 voor het kiezen van een geschiktst signaal van beide geheugen- uitgangssignalen. ____________.....
""""““‘"’ Wanneer net een dimensionale coderen wonJt'geoordeefd om voordelig te zijn als een resultaat van de vergelijking in de vergelijker 62, wordt de uitgang 8t een ”1” voor het openen van de poort 78 voor het doorlaten van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 92 naar het signaalcombineerorgaan 110.
40 Tegelijk levert de eerste regelcodegenerator 102 een eerste tegelcode (een eerste lijnsynchnonisatiesignaal LSS1) bijvoorbeeld ”01111111” hetgeen aangeeft dat de lijn een één-dimensionaal gecodeerde lijn is. Deze regelcode wordt toegevoegd aan de kop van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 92.
In het geval dat het twee-dimensionale coderen wordt geoordeeld voordelig te zijn als resultaat van de vergelijking in de vergelijker 62, wordt een uitgang een ”1” voor het openen van de poort 77 om ___________ 45 daardoor de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 91 toe te voeren aan het signaalcombineerorgaan 110. Tegelijkertijd levert de tweede regelcodegenerator 101 een tweede regelcode (een tweede__ lijnsynchronisatiesignaal LSS2) bijvoorbeeld ”01111110” aangevende dat de lijn een twee-dimensionaal ------ gecodeerde lijn is. Deze regelcode wordt toegevoegd aan de kop van de informatie van het gecodeerde signaalgeheugen 91. Het signaalcombineerorgaan 110 combineert de regelcode uit de regelcodegenerator 50 101 of 102 en het signaal uit de pooit 77 of 78 tot een samengesteld signaal, dat wordt uitgezonden vanuit de uitgangsklem 120 na te zijn omgezet in een uitgangssignaalreeks.
In het geval van het vormen van de eerste en tweede regelcodes in de vorm van ”01111111” en ”01111111” respectievelijk zoals boven beschreven, teneinde deze regelcodes te kunnen onderscheiden van andere codes, is het nodig bijvoorbeeld om gedwongen een ”0” in te voeren in de regelcodes bij elke 55 vijf ”1” opvolgend optredend in de gecodeerde signalen, zoals ”1111101...”. Het is onnodig te zeggen, dat de decodesrzijde de gecodeerde signalen decodeert met het verwijderen van ”0” volgend op ”11111 ” in het gecodeerde signaal.
15 192421
Voor het verkorten van de tekst zijn de condities voor het terugstellen van de detectoren, registers, tellers, enz. niet beschreven noch getekend. De vereiste van deze ketens (de b2-detector 24, de at-detector 21, de a2-detector 22, de registers 81, 82 en 83, de b^-richtingsdetector 25, de tellers 31, 33 en 32, enz.) worden teruggesteld voor elke instelling van het beeldelement Sq.
5 Het onderbreken van de werking van deze codeerinrichting wordt verplaatst onder de besturing van de adresregelketen. Het a0-adies wordt namelijk steeds bewaakt door de adiesregelketen 5 en het coderen wordt gestopt op het moment wanneer het ag-adres een lijneindebeeldelement wordt en het ag-adres wordt opnieuw ingesteld als een lijnstartbeeldelement en dan wordt codering van de volgende lijn hernomen.
Een voorbeeld van een decodeerinrichting voor het ontvangen van een facsimilesignaal gecodeerd 10 volgens de uitvoeringsvorm van figuur 12, ziet men in figuur 13, waar de gestippeld omsloten ketens zijn toegevoegd aan het decodeeroigaan van figuur 8A. Het omsloten deel omvat een eerste regelcodedetector 311, een tweede regelcodedetector 312, flip-flops 321 en 322, poorten 287, 331 en 332, een ééndimensionaal codeerorgaan 234 en gedecodeerde signaal geheugens 341 en 342.
In het volgende wordt de constructie en de werking van de decodeerinrichting van figuur 13 in detail 15 besproken. Een gecodeerd signaal uit de ingangsklem 201 wordt een keer opgeslagen in het ingangsbuffer-geheugen 202. Het signaal uit het ingangsbuffergeheugen 202 wordt eerst getest door de eerste en tweede regelcodedetectoren 311 en 312 om na te gaan of het signaal ééndimensionaal of tweedimensionaal is gecodeerd.
Indien de ingevoerde regelcode bijvoorbeeld ”01111110" is, wordt het signaal beoordeeld ais twee-_______________; 20 dimensionaal gecodeerd en de tweede regelcodedetector 312 levert een uitgang ”1” voor het instellen van de flip-flop 322, zodat de poort 288 is geopend. Wanneer de regelcode bijvoorbeeld ”01111111” is, wordt het signaal geoordeeld als één-dimensionaal gecodeerd en de eerste regelcodedetector 311 levert een uitgang ”1” voor het instellen van de flip-flop 321, waarbij de poort 287 is geopend. Op dit ogenblik wordt de flip-flop 322 teruggesteld en dus wordt de poort 288 gesloten.
25 In het geval dat een twee-dimensionaal gecodeerd signaal wordt toegevoerd voor het openen van de poort 288, spreekt de mode-code-identificatieketen 203, welke een constructie heeft overeenkomstig figuur 5B, aan op het openen van de poort 288 voor het aflezen van een vereist aantal signalen (bijvoorbeeld vier bits ten hoogste, zie de Tabel A) uit het ingangsbuffergeheugen 202 voor identificatie van de mode van het ingangssignaal, dat wil zeggen de Pass-mode, de Horizontale mode of de Verticale mode. Wanneer het 30 signaal ”1110” is, wordt het beschouwd de Pass-mode aan te geven en een ”1 ” wordt geleverd naar een lijn p. Wanneer het signaal ”1111 ” is, wordt het beschouwd de Horizontale mode aan te geven en een ”1” wordt geleverd op een lijn h. Wanneer het signaal ”0”, ”100” of ”1100” is, wordt het beschouwd de richting aan te geven van de afstand b1a1 als plus in de Verticale mode, zodat een ”1” wordt geleverd op een lijn _V+, Wannegr het signaal ”101 ” of ”1101” is, wordt het beschouwd aan te geven, da^de richting van de__ 35 afstand b1a1 min is in de Verticale mode, zodat een ”1” wordt geleverd op een lijn V-. De adresregelketen ra———ifceen esnrtraetie aealein figuur — identificatieketen een ”1” is, impulsen vanaf Sao worden toegevoerd naar het geheugen 211 om dit bit voor bit te verschuiven vanaf het ao-adres.
Wanneer de identificatieketen 203 een ”1” levert op de lijn p, verschuift de adresregelketen 221 het 40 refeientielijngeheugen 211 vanaf het adres van het beeldelement ao voor het starten van detectie van de beeldelementen b1 en b2. Het referentielijngeheugen 211 heeft daarin vooraf informatie opgeslagen van de voorafgaande lijn via het gedecodeerde lijngeheugen 212. De veranderingsbeeldelementdetector 240 heeft de constructie volgens figuur 4B en levert een uitgang ”1” bij elke detectie van een beeldelement dat verschilt van het onmiddellijk voorafgaande in de signaal reeks toegevoerd naar het lijngeheugen 211. Op 45 het ogenblik dat de veranderingsbeeldelementdetector 240 de uitgang ”1” levert, indien het gedetecteerde beeldelement verschilt in niveau van het beeldelement ao, wordt de uitgang ”1” geleverd via de uitsluitend-OF-keten 293 naar de b1-detector 251 (een EN-keten) voor het leveren van een uitgang ”1” op een Ejn b1p-teller 272 ontvangt impulsen uit de adresregelketen 221 en telt het aantal impulsen optredende in het tijdinterval vanaf het ao-adres tot b, (totdat ”1” wordt geleverd op de lijn b1p). De b2-detector 252 levert een 50 uitgang ”1 ” op een lijn b2p wanneer een ander veranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd door de veranderingsbeeldelementdetector 240 na detectie van het beeldelement b2 (”1” op de lijn b1p). Deze b1-detector omvat een flip-flop en een EN-keten. De a^-teller 271 ontvangt impulsen uit de adresregelketen 221 en telt deze, optredende in het tijdinterval vanaf het aQ-adres tot b2 (totdat ”1” wordt geleverd op de lijn b^,). Bij het optreden van ”1” op de lijn b^ stopt de adresregelketen 221 een keer voor het uiteenden 55 van verschuivingsimpulsen. De informatie van de a^-teller 271 wordt toegevoerd naar het ao-register 300 via de poort 281, welke wordt geopend door het leveren van de uitgang ”1” op de lijn p van de modecode-identificatieketen 203. De inhoud van het ao-register 300 wordt toegevoegd aan de adresregelketens221 en 192421 16 222, zodat het ao-adres opnieuw wordt ingesteld en de decodeerwerking wordt hervat.
In een geval dat de identificatieketen 203 een ”1” levert op de lijn V+ of V- (Verticale mode), wordt de uitgang ”1” uit de OF-keten 291 toegevoerd naar de adresregelketen 221 en het b1a1-decodeerorgaan 231.
Als resultaat wordt decodering betreffende de bovengenoemde b1 en b2 uitgevoerd en de telwaarde van de 5 a0b1-teller geeft het adres aan van het beeldelement b1 met betrekking tot het beeldelement ap. Het b1a1-decodeerorgaan 231 leest signalen van een woord uit het ingangsbuffergeheugen 202 en decodeert deze. De gedecodeerde waarde wordt toegevoegd door de opteller 261 aan de waarde van de a0b1-teller 272 en tegelijk afgetrokken door het aftrekorgaan 262, van de waarde van de a^-teller 272. In een geval dat de uitgangslijn V+ van de modecode-identificatieketen 203 een ”1” geeft, wordt de poort 284 geopend, 10 zodat de inhoud van de opteller 261 wordt geleverd via de OF-keten 292 naar de adresregelketen 222 en naar het ao-register 300 via de poort 282. Indien in tegenstelling hiertoe de uitgangslijn V- van de modecode-identificatieketen 203 een ”1 ” heeft, wordt de poort 285 geopend, welke de inhoud van het aftrekorgaan 262 doorlaat naar de adresregelketen 222 via de OF-keten 292 en naar het ap-register 300 via_____ de poort 282.
15 De adresregelketen 222 heeft een constructie zoals in figuur 8B, waarbij het adres van het beeldelement a, wordt ingesteld op basis van de inhoud overgedragen daaraan via de OF-keten 292, de beeldelement-slgnalelf weergeeft op de decödeeriijn vanaf heTbeëidelement ap töteeril>eeldelerrient onmiddellijk voorafgaand aan a1 identiek met het niveau van het beeldelement a<, en het niveau van het beeldelement a1 omkeert ten opzichte van het niveau van het beeldelement ap. De inhoud van het ap-register 300 wordt 20 toegevoerd naar de adresregelketens 221 en 222, waardoor het adres van het beeldelemenrap öpnleuvr wordt ingesteld en het decoderen wordt hervat.
In het geval dat de lijn h van de modecode-identificatieketen 203 een ”1” (Horizontale mode) is, lezen de a0a1 en a^ decodeerorganen 232 en 233 opvolgend signalen van twee woorden uit het ingangsbuffergeheugen 202 en het a0a1-decodeerorgaan 232 decodeert het eerste ene woord en het a^-25 decodeerorgaan 233 het tweede ene woord. De gedecodeerde waarden worden toegevoegd aan de adresregelketen 222 en aan het ap-register 300 via de poort 283 of 286. De adresregelketen 222 stelt het adres van de beeldelementen a1 en ap in, geeft het beeldelementsignaal weer op de gecodeerde lijn vanaf het beeldelement ap tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan at op hetzelfde niveau als dat van het beeldelement ap en keert het niveau van het beeldelement a1 om en geeft daarna de beeldelement-30 signalen weer vanaf het beeldelement a1 tot een beeldelement onmiddellijk voorafgaand aan e^ op hetzelfde niveau als dat van het beeldelement a1 en stelt het niveau van het beeldelement in als verschillend van het niveau van het beeldelement av Het ap-adresregister 300 herstelt de adressen van de beeldelementen a., en a2, zodat het a2-adres een nieuw ap-adres wordt. Deze nieuwe informatie wordt geleverd naar de adresregelketens 221 en 222 voor het instellen van het ap-adres en het opnieuw starten van het decoderen.
Ofr—Be twoo dimensionaal·godecudeeiüci uilguuyeiwaii Ue VwHcale an I tuiLmiUilw naar de adresregelketen 222, worden daarin verwerkt zoals boven beschreven en dan ongeslagen in het_ is, de poort 332 geopend door zijn uitgang zodat het twee-dimensionaal gedecodeerde signaal, opgeslagen in het gedecodeerde signaalgeheugen 342, wordt toegevoerd naar het gedecodeerde lijngeheugen 212 en 40 dan afgeleverd via de uitgangsklem 350.
Wanneer vervolgens de eerste regelcodedetector 311 de regelcode detecteert voor het aangeven van het één-dimensionaal gecodeerde signaal, wordt de poort 287 geopend zoals boven gezegd, en wordt het signaal van de lijn gedecodeerd door het éón-dimensionale decodeerorgaan 234, waarna het wordt opgeslagen in het gedecodeerde signaalgeheugen 341. Op dit tijdstip wordt, aangezien de poort 331 open 45 is, het één-dimensionaal gedecodeerde signaal geleverd naar het gedecodeerde lijngeheugen 212, waarna het wordt afgeleverd via de uitgangsklem 350.
Ook met betrekking tot de bovenstaande decodeerinrichting zijn de terugsteltoestanden voor de detectoren, de registers, de tellers, enz. niet beschreven noch getekend. Maar de vereiste daarvan (de modecode-identificatieketen 203, de b2-detector 252, de adresregelketens 221 en 222, de tellers 271 en 50 272, de decodeerorganen 231, 232 en 233, enz.) zijn teruggesteld bij elk instellen van het adres. Het beëindigen van een lijn wordt verkregen door het ap-adres te bewaken met de adresregelketen 222 en op het ogenblik dat het adres van het beeldelement ap het adres wordt van het laatste beeldelement van een aftastlijn, is het decoderen van die lijn voltooid en wordt het decoderen van de volgende lijn hervat.
Bij de bovenbeschreven uitvoering worden de aantallen bits van de één-dimensionaal en de twee-55 dimensionaal gecodeerde signalen voor elke lijn vergeleken en het gecodeerde signaal met een kleiner aantal gecodeerde bits wordt gekozen. Maar deze vergelijking tussen de hoeveelheden informatie van de ~ één-dimensionaal en twee-dimensionaal gecodeerde signalen is niet speciaal beperkt tot het bovenstaande.
17 192421
Bijvoorbeeld wordt het absolute aantal en een vooraf bepaald referentie-aantal van beeldelement-veranderingspunten van de te coderen lijn vergeleken met elkaar. Indien het eerste kleiner is dan het laatste, wordt de één-dimensionaal gecodeerde lijn gebruikt en indien het laatste kleiner is dan het eerste, wordt de twee-dimensionaal gecodeerde lijn gebruikt. Overeenkomstig wordt een verschil tussen het 5 absolute aantal beeldelementveranderingspunten van de te coderen lijn en het absolute aantal beeld-elementveranderingspunten van een onmiddellijk voorafgaande referentielijn vergeleken met een vooraf bepaald referentie-aantal. Indien het eerste kleiner is dan het laatste, wordt de twee-dimensionaal gecodeerde lijn gebruikt en indien de eerste groter is dan de laatste wordt de één-dimensionaal gecodeerde lijn gebruikt.
10 In het bovenstaande worden de één-dimensionaal en twee-dimensionaal gecodeerde lijnen selectief gebruikt in overeenstemming met de resultaten van de vergelijking tussen de hoeveelheden informatie van de één-dimensionaal en twee-dimensionaal gecodeerde signalen bij het einde van het aftasten van een lijn, maar het is ook mogelijk codering en vergelijking te gebruiken voor eik signaal van een vooraf bepaalde lengte op een aftastlijn. Terwijl buitendien de bovenstaande uitvoering is beschreven in verband met een 15 geval waarbij het twee-dimensionaal opeenvolgingscodestelsel wordt gebruikt, kan de uitvinding in de praktijk worden uitgevoerd, zelfs indien een ander twee-dimensionaal codeerstelsel wordt gebruikt.
Zoals inlref bovenstaande is beschreven, wordteiOT digitaal facsimilesignaal gecodeerd doorliet — één-dimensionale en het twee-dimensionale codeerstelsel voor elke lijn en in overeenstemming met de hoeveelheden infoimatie van de twee gecodeerde signalen wordt een gunstige daarvan gekozen als een 20 gecodeerde uitgang, bijvoorbeeld overeenkomstig figuur 14. Aldus is er de mogelijkheid, dat de tweedimensionaal gecodeerde uitgangen opvolgend worden geleverd over een aantal lijnen. Met het tweedimensionale codeerstelsel wordt echter elke lijn gecodeerd en gedecodeerd door het gebruik van beefdsignaalinformatie van een referentielijn onmiddellijk daaraan voorafgaand zoals boven beschreven en een codefout resulterend uit een ketenruis of dergelijke is waarschijnlijk de oorzaak voor een aanzienlijke 25 degradatie van de beeldkwaliteit van het weergegeven beeld in die lijnen, volgend op de lijn waarin de codefout is opgetreden. In een geval daarom, waar een codefout is gedetecteerd, kan een vraagherhaal-stelsel worden gebruikt zoals bij een vierdraadshuisschakeling of gegevenscommunicatiewerk en een twee-draadsnetwerkketen zoals een gewone telefoonketen gebruikt, is het nodig het verspreiden van de fout te voorkomen.
30 Hierna zal een beschrijving worden gegeven van een stelsel voor het beperken van degradatie van de beeldkwaliteit van een weergegeven beeld tengevolge van de codefout. Dit dient ter voorkoming, dat in het één-dimensionale, twee-dimensionaal aanpasbare codeerstelsel als in het bovenstaande beschreven, het aantal twee-dimensionaal gecodeerde lijnen in opeenvolging aan de uitgang geleverd, bijvoorbeeld K fijnen (K j^ge^hik^gtozen. maar is aangegeven als vijf) overschrijdt, zoals aangegeven in figuuM4^n figuw 35 14 wordt in het geval, dat wordt geoordeeld dat een lén-dimensionaal gecodeerde lijn gunsfi^svooreerT^""1"""^ — eerste lijn en dat twee-dimensionaal gecodeerde liinen gunstig zijn voor tweede tot achtste lijnen, een____trwmtmmm één-dimensionaal gecodeerde lijn gedwongen gebruikt voor de zesde lijn in plaats van de tweedimensionaal gecodeerde lijn, zodat K vijf niet overschrijdt. In figuur 14 wordt voor een negende lijn een één-dimensionaal gecodeerde uitgang geleverd volgens de beoordeling, dat dit gunstig is voor de lijn. Zelfs 40 indien de één-dimensionaal gecodeerde lijn wordt gekozen als resultaat van vergelijking tussen de één-dimensionaal en twee-dimensionaal gecodeerde lijnen, wordt dus een één-dimensionaal gecodeerde lijn gedwongen ingebracht na K - 1 opvolgende twee-dimensionaal gecodeerde lijnen, tellend vanaf de één-dimensionaal gecodeerde lijn. Aldus kan een één-dimensionaal gecodeerde lijn in bepaalde gevallen worden ingevoegd nadat twee-dimensionale lijnen minder dan K aan de uitgang worden geleverd.
45 Bij een uitvoeringsvorm gebaseerd op zulke principes, heeft men in de codeerinrichting een K-deeltelier 130 aangebracht, evenals een afwijsketen 131 en een OF-keten 132 aangegeven binnen de stippellijn in figuur 15. Wanneer de uitgang Sg uit de veigelijker 62 opvolgend wordt geleverd voor K lijnen, wordt de uitgang S2 afgewezen door de afwijsketen 131 en de uitgang uit de OF-keten 132 aangegeven wordt toegevoerd naar de eerste regelcodegenerator 102 en de poort 78, met het resultaat dat de eerste 50 regelcode en een één-dimensionaal gecodeerd signaal zijn overgedragen naar het signaalcombineerorgaan 110. Voor de decodeerinrichting echter is geen wijziging nodig.
Het zal duidelijk zijn dat onderhavige werkwijze een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid over te dragen informatie toelaat en het verspreiden voorkomt van gedegradeerde beeldkwaliteit tengevolge van een codefout of dergelijke.
Claims (4)
1. Werkwijze voor de transmissie van een facsimilesignaal waarbij een facsimilesignaal met twee niveaus, verkregen door het aftasten van een oorspronkelijk beeld en het daaropvolgend monsteren van het 5 aftastuitgangssignaal, in beeldelementen wordt ontvangen als een ingangssignaal en waarbij de positie van een informatieveranderingsbeeldelement dat is veranderd van het ene naar het andere van de twee signaalniveaus, wordt gecodeerd en uitgezonden, met de volgende stappen: eerste stap: een start beeldelement wordt ingesteld op een te coderen codeeraftastlijn van welke lijn de codering 10 begint; tweede stap: een eerste informatieveranderingsbeeldelement wordt gedetecteerd dat direct volgt op het start beeldelement op de codeeraftastlijn; -------------- derde stap: 15 het detecteren van een eerste referentiebeeldelement dat een eerste informatieveranderingsbeeidelement is, gelegen na een beeldelement juist boven het startbeeldelement op een refeientie-aftastlijn die önmiaaëllijk voorafgaat aan de codeeraftastlijn, en dat een signaalniveau heeft dat verschilt van dat van het startbeeldelement, en het detecteren van een tweede referentiebeeldelement dat direct volgt op het eerste referentiebeeldelement; 20 vierdestap: ' het detecteren, in een eerste mode, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement aan een beeldelement juist boven het eerste informatieveranderingsbeeldelement over meer dan n beeldelementen (n is gelijk aan 0 of aan een positief geheel getal) voorafgaat; vijfde stap: 25 het detecteren, niet in de eerste mode, van de toestand waarin het tweede referentiebeeldelement niet over meer dan n beeldelementen voorafgaat aan een beeldelement juist boven het eerste informatiever-anderingsbeeldelement; zesde stap: het vergelijken van een eerste correlatie tussen het startbeeldelement en het eerste informatieverande-30 ringsbeeldelement met een tweede correlatie tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement wanneer de bovengenoemde toestand is gedetecteerd als niet in de eerste mode; zevende stap: het coderen van de aanwezigheid van de eerste en tweede referentiebeeldelementen in de eerste mode mÊm^~~35 "ÜTT'llUl IIIStBfIWTTaTTTfBrbeeiddamerii juisi cWIS^flSnWeecie ΓθΤθΓθηϋθΟθθΙΟθΐά^ιόήι element in de eerste stap wanneer de eerste mode is gedetecteerd; _____ acntste stap: het coderen van een afstand tussen het startbeeldelement en het eerste informatieveranderingsbeeld-element in een tweede mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeldelement als 40 startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie hoger is dan de tweede correlatie; negende stap: het coderen van de afstand tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement in een derde mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeld-element als startbeeldelement in de eerste stap indien de eerste correlatie niet hoger is dan de tweede 45 correlatie; tiende stap: het uitzenden van de gecodeerde uitgangssignalen van de zevende, achtste en de negende stap na het combineren daarvan in een samengesteld signaal, met het kenmerk, dat in de tweede stap bovendien een tweede informatieveranderingsbeeldelement wordt 50 gedetecteerd, dat in de zesde stap de eerste correlatie bovendien tussen het eerste informatieveranderings-beeldelement en het tweede informatieveranderingsbeeldelement plaatsvindt en de tweede correlatie bovendien tussen het tweede informatieveranderingsbeeldelement en het tweede referentiebeeldelement plaatsvindt, dat in de achtste stap bovendien een afstand tussen het eerste informatieveranderingsbeeld-element en het tweede informatieveranderingsbeeldelement wordt gecodeerd, en dat in de negende stap 55 bovendien een afstand tussen het tweede informatieveranderingsbeeldelement en het tweede referentiebeeldelement wordt gecodeerd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt door 19 192421 elfde stap: het vergelijken van een derde correlatie tussen het startbeeldelement en het eerste informatieverande-ringsbeeldelement met een vierde correlatie tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement wanneer de bovengenoemde toestand als niet de eerste mode is 5 gedetecteerd; dertiende stap: het coderen van een afstand tussen het eerste informatieveranderingsbeeldelement en het eerste referentiebeeldelement als een derde mode en het instellen van het eerste informatieveranderingsbeeld-element als startbeeldelement in de eerste stap indien de derde correlatie lager is dan de vierde 10 correlatie, waarbij de tiende stap verder het gecodeerde uitgangssignaal van de dertiende stap combineert.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door: ________ veertiende stap: het op elkaar volgend coderen door een eendimensionale werkwijze van de informatieveranderingsbeel-15 delementen op een codeeraftastlijn voor elke voorafbepaalde lengte van de codeeraftastlijnen om eendimensionale codes te ontwikkelen en de eendimensionale codes op te slaan;__ _ vijftiende stap: het vergelijken van de hoeveelheid informatie van de eendimensionale codes met de tweedimensionale codes die voor elke voorafbepaalde lengte van de codeeraftastlijn zijn opgeslagen; 20 zestiende stap: het kiezen van het samengestelde signaal als een uitgangssignaal indien de informatiehoeveelheid van de eendimensionale codes hoger is dan de informatiehoeveelheid van de tweedimensionale codes; zeventiende stap: het kiezen van de eendimensionale codes als een uitgangssignaal indien de informatiehoeveelheid van 25 de eendimensionale codes niet hoger is dan de informatiehoeveelheid van de tweedimensionale codes; achttiende stap: het toevoegen van een bijzondere stuurcode aan het gecodeerde uitgangssignaal van elk van de stappen zestien en zeventien voor de uitzending daarvan na combinatie tot een samengesteld transmissiesignaal.
4. Werkwijze volgens conclusie 1,2 of 3, gekenmerkt door: negentiende stap: het tijdelijk stoppen van de tweedimensionale codeeroperatie en het coderen van de posities van informatieveranderingsbeeldelementen van alleen de eerstvolgende aftastcodeeriijn zonder referentie aan -de positias-van infoimatifluftmnHflringshftflidfllfimantap van aan andere aftastliin indien_het aantal van de .. 35 codeeraftastlijnen een vooraf ingestelde waarde heeft bereikt om RL-codes te ontwikkelen die met het --------------—samengestelde signaal worden gecombineerd:—------------ ----------------- —~"r-c'·---------.... Hierbij 15 bladen tekening
Applications Claiming Priority (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
JP14459478 | 1978-11-22 | ||
JP53144594A JPS5927505B2 (ja) | 1978-11-22 | 1978-11-22 | 二次元逐次符号化方式 |
JP603079 | 1979-01-24 | ||
JP603079A JPS5599880A (en) | 1979-01-24 | 1979-01-24 | Coding system suitable for one and two dimension |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL7908320A NL7908320A (nl) | 1980-05-27 |
NL192421B NL192421B (nl) | 1997-03-03 |
NL192421C true NL192421C (nl) | 1997-07-04 |
Family
ID=26340105
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL7908320A NL192421C (nl) | 1978-11-22 | 1979-11-14 | Codeerwerkwijze voor facsimilesignalen. |
Country Status (7)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US4258392A (nl) |
AU (1) | AU518355B2 (nl) |
CA (1) | CA1128646A (nl) |
DE (1) | DE2946982C2 (nl) |
FR (1) | FR2442558A1 (nl) |
GB (1) | GB2038592B (nl) |
NL (1) | NL192421C (nl) |
Families Citing this family (19)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CA1128645A (en) * | 1978-07-31 | 1982-07-27 | Yasuhiro Yamazaki | Transmission method and system for facsimile signal |
US4355306A (en) * | 1981-01-30 | 1982-10-19 | International Business Machines Corporation | Dynamic stack data compression and decompression system |
US4475127A (en) * | 1981-02-24 | 1984-10-02 | Nippon Electric Co., Ltd. | System for transmitting a video signal with short runs avoided in a signal encoded from the video signal |
US4710813A (en) * | 1981-06-04 | 1987-12-01 | Compression Labs, Inc. | Low bandwidth video teleconferencing system and method |
US4379949A (en) * | 1981-08-10 | 1983-04-12 | Motorola, Inc. | Method of and means for variable-rate coding of LPC parameters |
US4511213A (en) * | 1981-12-24 | 1985-04-16 | Kokusai Denshin Denwa Kabushiki Kaisha | Coding method for multilevel-gradated picture signal |
US4486784A (en) * | 1982-12-27 | 1984-12-04 | International Business Machines Corporation | Image compression systems |
JPS59126368A (ja) * | 1983-01-10 | 1984-07-20 | Hitachi Ltd | 符号化復号化装置 |
JPS59231976A (ja) * | 1983-06-15 | 1984-12-26 | Ricoh Co Ltd | デ−タ圧縮方式 |
US4562484A (en) * | 1983-08-19 | 1985-12-31 | Advanced Micro Devices, Inc. | Method and device for decoding two-dimensional facsimile signals |
US4558371A (en) * | 1983-08-19 | 1985-12-10 | Advanced Micro Devices, Inc. | Method and device for two-dimensional facsimile coding |
FR2580095A1 (en) * | 1985-04-05 | 1986-10-10 | Uap Incendie Accidents | Method and device for acquisition, local archiving or long range transmission, with possible remote archiving, and the subsequent reproduction, from the local archiving or the remote archiving, of documents constituted by texts and/or images |
EP0302432A3 (en) * | 1987-08-04 | 1991-02-27 | Brooktree Corporation | Document decompressing system |
GB2208059B (en) * | 1987-08-11 | 1991-09-25 | Apple Computer | Video compression algorithm |
JP2510353B2 (ja) * | 1990-11-07 | 1996-06-26 | 村田機械株式会社 | 画像デ―タのスム―ジング処理方法 |
DE4243984A1 (en) * | 1992-02-24 | 1993-08-26 | Dirr Josef | Telefax or colour television image coding system |
US5576835A (en) * | 1992-02-24 | 1996-11-19 | Dirr; Josef | Method for run-length coding for shortening transmission time |
KR970003425B1 (ko) * | 1993-11-19 | 1997-03-18 | 엘지전자 주식회사 | 팩시밀리의 데이타 압축 전송방법 |
US5689255A (en) * | 1995-08-22 | 1997-11-18 | Hewlett-Packard Company | Method and apparatus for compressing and decompressing image data |
Family Cites Families (10)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE2253378C3 (de) * | 1972-10-31 | 1981-02-19 | Licentia Patent-Verwaltungs-Gmbh, 6000 Frankfurt | Verfahren und Anordnung zur Codierung von Faksimilesignalen |
US3830964A (en) * | 1973-01-03 | 1974-08-20 | Eg & G Inc | Apparatus and method for transmitting a bandwidth compressed digital signal representation of a visible image |
US3927251A (en) * | 1973-05-18 | 1975-12-16 | Rca Corp | Method and apparatus for the detection and control of errors in two-dimensionally compressed image data |
JPS587109B2 (ja) * | 1974-09-09 | 1983-02-08 | ケイディディ株式会社 | フアクシミリシンゴウ ノ ジヨウホウヘンカガソアドレスフゴウカホウシキ |
JPS51132015A (en) * | 1974-12-23 | 1976-11-16 | Fujitsu Ltd | Picture signal encoding transmission system |
JPS5255313A (en) * | 1975-10-30 | 1977-05-06 | Kokusai Denshin Denwa Co Ltd | Facsimile signal coding system |
JPS5818824B2 (ja) * | 1975-11-07 | 1983-04-14 | ケイディディ株式会社 | フアクシミリシンゴウノ フゴウカホウシキ |
JPS5290216A (en) * | 1976-01-24 | 1977-07-29 | Mita Industrial Co Ltd | Picture signal band compressing method |
JPS6043703B2 (ja) * | 1976-02-27 | 1985-09-30 | 富士ゼロックス株式会社 | 2値信号フアクシミリデ−タ圧縮方式 |
JPS5816667B2 (ja) * | 1976-07-21 | 1983-04-01 | ケイディディ株式会社 | フアクシミリ信号のインタ−ライン符号化方式 |
-
1979
- 1979-11-07 CA CA339,350A patent/CA1128646A/en not_active Expired
- 1979-11-14 NL NL7908320A patent/NL192421C/nl not_active IP Right Cessation
- 1979-11-16 AU AU52908/79A patent/AU518355B2/en not_active Expired
- 1979-11-19 US US06/095,927 patent/US4258392A/en not_active Expired - Lifetime
- 1979-11-21 FR FR7928678A patent/FR2442558A1/fr active Granted
- 1979-11-21 DE DE2946982A patent/DE2946982C2/de not_active Expired
- 1979-11-22 GB GB7940496A patent/GB2038592B/en not_active Expired
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
NL192421B (nl) | 1997-03-03 |
FR2442558A1 (fr) | 1980-06-20 |
US4258392A (en) | 1981-03-24 |
CA1128646A (en) | 1982-07-27 |
DE2946982C2 (de) | 1985-10-17 |
GB2038592A (en) | 1980-07-23 |
AU5290879A (en) | 1980-06-26 |
AU518355B2 (en) | 1981-09-24 |
FR2442558B1 (nl) | 1985-04-12 |
NL7908320A (nl) | 1980-05-27 |
DE2946982A1 (de) | 1980-05-29 |
GB2038592B (en) | 1982-12-08 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL192421C (nl) | Codeerwerkwijze voor facsimilesignalen. | |
NL192420C (nl) | Werkwijze en inrichting voor transmissie van facsimilesignalen. | |
US4134133A (en) | Method for interline-coding facsimile signal | |
EP0710028A2 (en) | Image decoding apparatus | |
JPS587109B2 (ja) | フアクシミリシンゴウ ノ ジヨウホウヘンカガソアドレスフゴウカホウシキ | |
CA1106055A (en) | Method for transmitting a facsimile signal by sequential edge differential coding | |
KR100556844B1 (ko) | 동영상 전송 시스템의 에러 검출 방법 | |
US4630124A (en) | Quality selectable facsimile image coding system | |
EP0152479A1 (en) | METHOD AND DEVICE FOR TWO-DIMENSIONAL FACSIMILE CODING. | |
JPS5854695B2 (ja) | 信号制御方式 | |
EP0034187B1 (en) | Compressed data restoring system | |
EP1032218B1 (en) | Coding device and method, and decoding device and method | |
US6975771B1 (en) | Coding device and method using a strong correlation noted pixel selection | |
JPH0789618B2 (ja) | 画像符号化方法 | |
US5243435A (en) | Method of decoding MR codes of continuous vertical mode data for the same change points | |
JPS5923514B2 (ja) | 二次元逐次符号化方式 | |
JPS6339187B2 (nl) | ||
JPS5927505B2 (ja) | 二次元逐次符号化方式 | |
JPS5927544B2 (ja) | フアクシミリ信号復号化装置 | |
JPS6231260A (ja) | 画像信号の二次元符号化装置 | |
JPS6252985B2 (nl) | ||
JPS6365270B2 (nl) | ||
JPH06225165A (ja) | 2値画像の符号化・復号化方式 | |
JPS6231263A (ja) | 画像信号の二次元符号化装置 | |
JPH01115233A (ja) | マルチフレームの同期方式 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1A | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
A85 | Still pending on 85-01-01 | ||
CNR | Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection) |
Free format text: KOKUSAI DENSHIN DENWA KABUSHIKI KAISHA EN NIPPON |
|
BC | A request for examination has been filed | ||
V4 | Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent |
Free format text: 19991114 |