NL1030017C2

NL1030017C2 - Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel.

Info

Publication number: NL1030017C2
Application number: NL1030017A
Authority: NL
Inventors: Donald Pi-Hsiang Wu
Original assignee: Pi Hsiang Machinery Mfg Co
Priority date: 2005-09-13
Filing date: 2005-09-23
Publication date: 2007-03-26
Also published as: DE102005043524B3; FR2891396B1; LU91199B1; GB2430184A; FR2891396A1; GB0519005D0; GB2430184B; US7383904B2; CA2521178A1; US20070056785A1; CA2521178C

Description

INRICHTING VOOR HET STARTEN VAN EEN HULP - AANDRIJFEENHE ID VOOR EEN ROLSTOEL

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Toepassingsgebied van de uitvinding

De huidige uitvinding heeft betrekking op een 5 inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid, en meer in het bijzonder op een inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel.

Beschrijving van de stand van de techniek 10 In de Amerikaanse octrooien 6,230,831, 5,818,189, 6,354,390 en 5,878,829 wordt een rolstoel met een hulp-aandrij feenheid gepubliceerd waarvan de elektromotor kan worden gestart door middel van een inrichting voor het starten van de motor wanneer de gebruiker het handwiel 15 verdraait.

Volgens de gangbare technologie wordt het starten van een rolstoel met een hulp-aandrijfeenheid in het algemeen geregeld door een elektronische component voor precisiebesturing of door een sensor. Het gebruik van zulke 20 elektronische precisiecomponenten zal echter niet alleen de kosten opdrijven, maar ook het aantal storingen doen toenemen.

De huidige uitvinding is gedaan om de hiervoor beschreven nadelen te verminderen en/of geheel uit de weg te 25 ruimen.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

1030017 2

Het primaire doel van de huidige uitvinding is het beschikbaar maken van een startinrichting die de motor kan starten voor het leveren van extra aandrijvend vermogen op het moment dat de gebruiker het handwiel van de rolstoel 5 verdraait. De inrichting van de huidige uitvinding is compact en eenvoudig van constructie en ze kan gemakkelijk worden aangemaakt en samengebouwd.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

10

Fig. 1 is een uit elkaar getrokken aanzicht dat de belangrijkste componenten weergeeft in overeenstemming met een eerste voorkeursuitvoering van de huidige uitvinding;

Fig. 2 is een vergroot aanzicht van fig. 1; 15 Fig. 3 is een vergroot aanzicht van de aandrijfplaat van fig. 1;

Fig. 4 is een samenstellingstekening van de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van fig. 2; 20 Fig. 5 laat de rolstoel zien met een inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid in overeenstemming met de eerste uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding;

Fig. 6 is een dwarsdoorsnede-aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid 25 weergeeft voor het starten;

Fig. 7 is een dwarsdoorsnede-aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van fig. 6 weergeeft, waarbij de wielen naar voren bewegen;

Fig. 8 is een dwarsdoorsnede-aanzicht dat de 30 inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van fig. 6 weergeeft, waarbij de wielen naar achteren bewegen;

Fig. 9 is een vergroot en verduidelijkend aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp- 1030017 3 aandrijfeenheid weergeeft voor het starten;

Fig. 10 is een vergroot en verduidelijkend aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van fig. 9 weergeeft, waarbij de wielen naar 5 voren bewegen;

Fig. 11 is een vergroot en verduidelijkend aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van fig. 9 weergeeft, waarbij de wielen naar achteren bewegen; 10 Fig. 12 is een uit elkaar getrokken aanzicht dat de belangrijkste componenten weergeeft in overeenstemming met een tweede voorkeursuitvoering van de huidige uitvinding;

Fig. 13 is een vergroot aanzicht van fig. 12;

Fig. 14 is een dwarsdoorsnede-aanzicht in 15 overeenstemming met een tweede uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid weergeeft voor het starten;

Fig. 15 is een dwarsdoorsnede-aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid van 20 fig. 14 weergeeft, waarbij de wielen naar voren bewegen;

Fig. 16 is een vergroot en verduidelijkend aanzicht in overeenstemming met de tweede uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding, dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid laat zien voor het starten; 25 Fig. 17 is een vergroot en verduidelijkend aanzicht dat de inrichting voor het starten van een hulp-aandrij feenheid van fig. 16 weergeeft, waarbij de wielen naar voren bewegen.

30 GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE VOORKEURSUITVOERINGEN

Een beschouwing van fig. 1-6 en 9 laat zien, dat een inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor 1030017 4 een rolstoel volgens een eerste uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding een motor omvat met aan beide zijden van de rolstoel een startinrichting.

De rolstoel 20 is aan beide zijden voorzien van een 5 wiel 21, en in het hart van het wiel 21 bevindt zich een wielnaaf 22 met een binnenruimte voor het onderbrengen van een motor 23. De motor 23 wordt aangedreven door een accu (niet getoond) of ze kan een motor zijn met een externe rotor, waarvan de rotor 231 is vastgezet aan de wielnaaf 22 10 en waarbij de stator 232 van de motor 23 is vastgezet aan het frame 201 van de rolstoel 20, zodat de motor 23 het wiel 21 i kan verdraaien. j i

De startinrichting voor het starten van de motor 23 j is aan één zijde van de naaf 22 geplaatst en ze omvat een ! 15 behuizing 30, meerdere primaire activeringspennen 40, j meerdere secundaire activeringspennen 50, een primaire

activeringsplaat 60, een secundaire activeringsplaat 70, een I

aandrijfplaat 80, meerdere terugdrijfveren 90, een handwiel 100, een primaire schakelaar 200 en een secundaire schakelaar 20 300. j

De behuizing 30 wordt vastgezet aan één zijde van de ! naaf 22, zodat de binnenruimte wordt afgedekt en ze heeft een j centraal axiaal gat 31. De behuizing 30 is op verschillende j radiale posities ringvormig voorzien van meerdere primaire 25 gaten 32 met een stapsgewijs veranderende binnendiameter en van meerdere secundaire gaten 33 met een stapsgewijs veranderende binnendiameter. Op het buitenoppervlak van de behuizing 30 zijn meerdere positioneringsuitsteeksels 34 aangebracht en meerdere uitstekende blokken 35.

30 Elk van de primaire activeringspennen 40 omvat een dik gedeelte 41 en een dun gedeelte 42, en een bovenoppervlak van het dunne gedeelte 42 is voorzien van een draadgat 43. Er wordt een veer 44 aangebracht op het dunne gedeelte 42 en dan 1 0 3 A n i 7 5 wordt het dunne gedeelte 42 in de primaire gaten 32 met stapsgewijs veranderende binnendiameter van de behuizing 30 geplaatst. Een einde van de veer 44 ligt aan tegen de binnenflens van de respectievelijke gaten 32 met stapsgewijs 5 veranderende binnendiameter, zodat de primaire activeringspennen 40 elastisch zijn opgesloten in de primaire gaten 32 met stapsgewijs veranderende binnendiameter.

Elk van de secundaire activeringspennen 50 omvat een dik gedeelte 51 en een dun gedeelte 52, en in een 10 bovenoppervlak van het dunne gedeelte 52 is een draadgat 53 aangebracht. Een veer 54 is axiaal gemonteerd op het dunne gedeelte 52 dat in de secundaire gaten 33 met stapsgewijs veranderende diameter van de behuizing 30 wordt geplaatst.

Een eind van de veer 54 ligt aan tegen de binnenflens van de 15 respectievelijke gaten 33 met stapsgewijs veranderende binnendiameter, zodat de secundaire activeringspennen 50 elastisch zijn aangebracht in de secundaire gaten 33 met stapsgewijs veranderende diameter.

De eerste activeringsplaat 60 wordt aangebracht op 20 het binnenoppervlak van de behuizing 30, en de draadgaten 43 in het dunne gedeelte 42 van de primaire activeringspennen 40 worden door middel van schroeven 61 aangetrokken tegen het oppervlak van de primaire activeringsplaat 60.

De tweede activeringsplaat 70 wordt aangebracht op 25 een binnenoppervlak van de behuizing 30, en de draadgaten 53 in het dunne gedeelte 52 van de secundaire activeringspennen 50 wordt door middel van schroeven 71 aangetrokken tegen het oppervlak van de secundaire activeringsplaat 70.

De aandrijfplaat 80 wordt aangebracht aan het 30 buitenoppervlak van de behuizing 30 door een axiale buis 81 aan één zijde van de aandrijfplaat 80 in het axiale gat 31 van de behuizing 30 te steken, en vervolgens wordt er een opsluitring 82 aangebracht aan het einde van de axiale buis 1030017 6 81 om te voorkomen dat de aandrijfplaat 80 losraakt van de behuizing 30. De opsluitring 82 kan C-vormig zijn. Tussen de axiale buis 81 en het axiale gat 31 is een lager 83 aangebracht en de opsluitring 82 wordt ook gebruikt om het 5 lager 83 vast te zetten. De aandrijfplaat 80 is voorzien van meerdere gaten 84 die de verdraaiing beperken en die om de uitsteeksels 34 van de behuizing 30 heenvallen, zodat de aandrijfplaat 80 ten opzichte van de behuizing 30 kan verdraaien voor zover de gaten 84 dat toelaten. In het 10 oppervlak van de aandrijfplaat 80 dat aanligt tegen de behuizing 30 zijn meerdere primaire uitsparingen 85 met een schuin aflopende bodem en meerdere secundaire uitsparingen 86 met een schuin aflopende bodem aangebracht, waarbij de bodem van elk van de gaten afloopt van een ondiep einde 851, 861 15 naar een diep einde 852, 862. De hellingsrichting van de primaire gaten 85 met schuin aflopende bodem is echter tegengesteld aan die van de secundaire gaten 86 met schuin aflopende bodem. Verder bevinden er zich in de buitenste omtreksrand van de aandrijfplaat 80 meerdere sleuven 87.

20 De terugdrijfveren 90 zijn onder voorspanning geplaatst tussen de behuizing 30 en de aandrijfplaat 80, en ze bevinden zich in de sleuven 87 van de aandrijfplaat 80, zodanig dat het einde van de terugdrijfveren 90 aanligt tegen de uitstekende blokken 35 van de behuizing 30. De 25 terugdrijfveren zorgen er voor dat het dikke gedeelte 41 van de primaire activeringspennen 40 aan blijven liggen tegen het diepe einde 852 van de primaire gaten 85 met schuin aflopende bodem, en dat het dikke gedeelte 51 van de secundaire activeringspennen 50 aan blijft liggen tegen het diepe einde 30 862 van de secundaire gaten 86 met schuin aflopende bodem.

Het handwiel 100 is in het midden voorzien van een verbindingsgedeelte 101 waarmee het handwiel 100 wordt vastgezet aan de aandrijfplaat 80, en het handwiel 100 1030017 7 beweegt synchroon met de aandrijfplaat 80.

De primaire schakelaar 200 is verbonden met de stator 232 voor het starten en stoppen van de motor 23 en ze moet worden bediend door de primaire activeringsplaat 60. Wanneer 5 de primaire activeringsplaat 60 de primaire schakelaar 200 bedient, zal de motor 23 worden gestart of gestopt.

De secundaire schakelaar 300 is verbonden met de stator 232 voor het starten en stoppen van de motor 23 en ze moet worden bediend door de secundaire activeringsplaat 70.

10 Wanneer de secundaire activeringsplaat 70 de secundaire schakelaar 300 bedient, zal de motor 23 worden gestart of gestopt.

Wanneer de gebruiker het handwiel 100 naar voren verdraait (met de klok mee), zal de aandrijfplaat 80 samen 15 met het handwiel 100 mee verdraaien. De draaiende verplaatsing van de aandrijfschijf 80 wordt beperkt door de gaten 84 en door de positioneeruitsteeksel 34. Wanneer de positioneeruitsteeksels 34 worden verplaatst naar het einde van het gat 34 dat de rotatie begrensd, zal het dikke 20 gedeelte 41 van de primaire activeringspennen 40 bewegen vanaf het diepe einde 852 naar het ondiepe einde 851 van de primaire gaten 85 met een schuin aflopende bodem. De primaire activeringspen 40 zal, wanneer ze naar het ondiepe einde 851 toe beweegt, zich verplaatsen in de richting van het dunne 25 gedeelte 42. Ondertussen zal de primaire activeringsplaat 60 door de primaire activeringspennen 40 naar buiten worden geduwd (zoals getoond in fig. 7 en 10) omdat de primaire activeringsplaat 60 is verbonden met het dunne gedeelte 42 van de respectievelijke primaire activeringspennen 40. De 30 buitenwaartse verplaatsing van de primaire activeringsplaat 60 zal de primaire schakelaar 200 bedienen hetgeen ertoe leidt dat de motor 23 aandrijvend hulpvermogen gaat leveren. Op dit moment bevinden de secundaire activeringspennen 50 1 0 3 00 1 7 8 zich bij het diepe einde 862 van de respectievelijke secundaire gaten 86 met schuin aflopende bodem, en daarom zal de secundaire activeringsplaat 70 niet naar buiten bewegen en zal de secundaire schakelaar 300 niet worden bediend.

5 Verder zullen, wanneer de gebruiker het handwiel 100 naar achteren verdraait (tegen de klok in), de positioneeruitsteeksels 34 worden verplaatst naar het andere eind van de gaten 84 die de verdraaiing beperken, en de dikke gedeeltes 51 van secundaire activeringspennen 50 zullen zich 10 verplaatsen van het diepe einde 862 naar het ondiepe einde 861 van de secundaire gaten 86 met schuin aflopende bodem. De secundaire activeringspennen 50 zullen, wanneer ze zich bevinden bij het ondiepe einde 861, zijn verplaatst in de richting van het dunne gedeelte 52. Ondertussen zal de 15 secundaire activeringsplaat 70 naar buiten worden geduwd door de secundaire activeringspennen 50 (zoals getoond in fig. 8 en 11) omdat de secundaire activeringsplaat 70 is verbonden met het dunne gedeelte 52 van de respectievelijke secundaire activeringspennen 50. Door de buitenwaartse verplaatsing van 20 de tweede activeringsplaat 70 zal de secundaire schakelaar 300 worden bediend, hetgeen ertoe leidt dat de motor 23 aandrijvend hulpvermogen gaat leveren. Op dat moment bevinden de primaire activeringspennen 40 zich bij het diepe einde 852 van de respectievelijke primaire gaten 85 met schuin 25 aflopende bodem, en daarom zal de primaire activeringsplaat 60 niet naar buiten verplaatsen, en dienovereenkomstig zal de primaire schakelaar 200 niet worden bediend.

Een beschouwing van fig. 12, 13, 14 en 16 maakt duidelijk, dat een inrichting voor het starten van een hulp-30 aandrijfeenheid voor een rolstoel volgens een tweede voorkeursuitvoering van de huidige uitvinding gelijk is aan de eerste voorkeursuitvoering, met het verschil dat de eenheid voor het leveren van hulpvermogen in de tweede 1030017 9 voorkeursuitvoering alleen kan worden gestart wanneer de rolstoel naar voren toe beweegt. Met andere woorden, de inrichting van deze uitvoeringsvorm is constructief eenvoudiger en ze omvat alleen maar meerdere gaten 410 met 5 een stapsgewijs veranderende binnendiameter, meerdere activeringspennen 420, een activeringsplaat 430, meerdere uitsparingen 440 met schuin aflopende bodem en een schakelaar 450. Wanneer de gebruiker het handwiel naar voren beweegt, kunnen de activeringspennen 420 bewegen van het diepe einde 10 441 naar het ondiepe einde 442 van de uitsparingen 440 met schuin aflopende bodem (zoals getoond in fig. 15 en 17), waardoor de activeringsplaat 430 naar buiten toe beweegt en de schakelaar 450 bedient, zodat de motor 23 een aandrijvend hulpvermogen zal gaan leveren. De aandacht wordt erop 15 gevestigd dat de twee einden van de terugdrijfveer 460 respectievelijk zijn vastgemaakt aan de behuizing 30 en aan de aandrijfplaat 80.

De schakelaar is bij voorkeur een microschakelaar.

1030017 _ _ ____

Claims

1. Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel die een motor omvat met aan elke kant van een rolstoel een startinrichting; waarbij de rolstoel aan elke kant is voorzien van een 5 wiel, en waarbij in het centrum van het wiel een wielnaaf is met een binnenruimte voor het onderbrengen van de motor, de rotor van de motor is bevestigd aan de wielnaaf, en de stator van de motor is vastgezet aan een frame van de rolstoel; waarbij de startinrichting voor het starten van de 10 motor aan één zijde van de naaf is geplaatst en omvat: een behuizing die als deksel aan één zijde van de wielnaaf is vastgemaakt voor het afdekken van de binnenruimte van de wielnaaf, en die is voorzien van een centraal axiaal gat, en waarbij er op verschillende radiale posities van de 15 behuizing ringvormig meerdere primaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter en meerdere secundaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter zijn aangebracht, en er op een buitenoppervlak van de behuizing meerdere positioneeruitsteeksels zijn geplaatst; 20 meerdere primaire activeringspennen die elk een dik gedeelte en een dun gedeelte omvatten, waarbij een veer axiaal is aangebracht op het dunne gedeelte, en waarbij dan het dunne gedeelte in de primaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter van de behuizing wordt geplaatst, 25 zodat de primaire activeerpennen elastisch in de primaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter zijn aangebracht; meerdere secundaire activeerpennen die elk een dik gedeelte en een dun gedeelte omvatten, waarbij er een veer 30 axiaal is gemonteerd op het dunne gedeelte van de secundaire activeringspennen, en waarbij dan het dunne gedeelte in de 1030017 secundaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter van de behuizing wordt geplaatst, zodat de secundaire activeringspennen elastisch in de secundaire gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter zijn ondergebracht; 5 een primaire activeringsplaat die is aangebracht op een binnenoppervlak van de behuizing en waarbij de dunne gedeelten van de respectievelijke primaire activeringspennen zijn vastgezet op het oppervlak van de primaire ί activeringsplaat; 10 een secundaire activeringsplaat die is aangebracht op een binnenoppervlak van de behuizing en waarbij de dunne gedeeltes van de respectievelijke secundaire activeringspennen zijn vastgezet aan het oppervlak van de secundaire activeringsplaat; 15 een aandrijfplaat die is geplaatst bij het buitenoppervlak van de behuizing op zodanige wijze dat een axiale buis aan één zijde van de aandrijfplaat in het axiale gat van de behuizing wordt gestoken, en waarbij er dan een opsluitring wordt aangebracht aan één einde van de axiale 20 buis om te voorkomen dat de aandrijfplaat los raakt van de behuizing, waarbij de aandrijfplaat is voorzien van meerdere gaten voor het beperken van de verdraaiing die om positioneeruitsteeksels van de behuizing heen vallen, zodat de aandrijfplaat ten opzichte van de behuizing kan verdraaien 25 voor zover de gaten dat toelaten, waarbij er in een oppervlak van de aandrijfplaat die aanligt tegen de behuizing meerdere primaire uitsparingen met een schuin aflopende bodem en meerdere secundaire uitsparingen met een schuin aflopende bodem zijn aangebracht, waarvan de bodems geleidelijk aflopen 30 van een ondiep einde naar een diep einde, en waarbij de richting waarin de bodem van de respectievelijke primaire gaten met aflopende bodem tegengesteld is aan die van de respectievelijke secundaire gaten met aflopende bodem; 1030017 meerdere terugdrijfveren die onder voorspanning zijn aangebracht tussen de behuizing en de aandrijfplaat, waarbij de terugdrijfveren een elastische kracht leveren die ervoor zorgt dat het dikke gedeelte van de primaire 5 activeringspennen aan blijft liggen tegen het diepe einde van de primaire uitsparingen met schuin aflopende bodem, en die ervoor zorgen dat het dikke gedeelte van de secundaire activeringspennen aan blijft liggen tegen het diepe einde van de secundaire uitsparingen met schuin aflopende bodem; 10 een handwiel dat door middel van een verbindingsgedeelte is vastgezet aan de aandrijfplaat; een primaire schakelaar die is verbonden met de stator voor het starten en stoppen van de motor en die moet worden bediend door de primaire activeringsplaat, zodat de 15 motor wordt gestart of gestopt wanneer de primaire activeringsplaat de primaire schakelaar bedient; en een secundaire schakelaar die is verbonden met de stator, voor het starten en stoppen van de motor en die moet worden bediend door de secundaire activeringsplaat, zodat de 20 motor wordt gestart of gestopt wanneer de secundaire activeringsplaat de secundaire schakelaar bedient.

2. Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel volgens conclusie 1, waarbij er tussen de axiale buis van de aandrijfplaat en het 25 axiale gat van de behuizing een lager is geplaatst.

3. Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel volgens conclusie 1, waarbij er in een buitenomtreksrand van de aandrijfplaat meerdere sleuven zijn aangebracht, en er op het 30 buitenoppervlak van de behuizing meerdere uitstekende blokken zijn geplaatst, waarbij de respectievelijke terugdrijfveren onder voorspanning tussen de behuizing en de aandrijfplaat zijn geplaatst en ondergebracht in sleuven, op zodanige wijze 1030017 dat één eind van de terugdrijfveren aanligt tegen de uitstekende blokken.

4. Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel volgens conclusie 1, 5 waarbij de schakelaar een microschakelaar is, zodat de motor wordt gestart of gestopt wanneer de activeringsplaten dicht bij de microschakelaar komen.

5. Inrichting voor het starten van een hulp-aandrijfeenheid voor een rolstoel die een motor omvat met aan 10 elke zijde van een rolstoel een startinrichting; waarbij de rolstoel aan elke kant is voorzien van een wiel, en waarbij er in het centrum van het wiel een wielnaaf is met een binnenruimte voor het onderbrengen van een motor, waarbij een rotor van de motor is vastgezet aan de wielnaaf 15 en waarbij de stator van de motor is bevestigd aan een frame van de rolstoel; waarbij de startinrichting voor het starten van de motor aan één zijde van de naaf is geplaatst en omvat: een behuizing die als deksel aan één zijde van de 20 wielnaaf is vastgezet om de binnenruimte van de wielnaaf af te dekken en die is voorzien van een centraal axiaal gat, en waarbij er op radiale posities van de behuizing ringvormig meerdere gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter zijn aangebracht en er op een buitenoppervlak van de 25 behuizing meerdere positioneeruitsteeksels zijn geplaatst; meerdere activeringspennen die elk een dik gedeelte en een dun gedeelte hebben, waarbij er een veer axiaal is gemonteerd op het dunne gedeelte van de activeringspennen, waarna het dunne gedeelte in de gaten met stapsgewijs 30 veranderende binnendiameter van de behuizing wordt geplaatst, zodat de activeringspennen elastisch in de gaten met stapsgewijs veranderende binnendiameter zijn ondergebracht; een activeringsplaat die is aangebracht op een 1030017 binnenoppervlak van de behuizing, waarbij de dunne gedeelten van de respectievelijke activeringspennen zijn vastgezet aan het oppervlak van de activeringsplaat; een aandrijfplaat die aan het buitenoppervlak van de 5 behuizing is aangebracht op zodanige wijze dat een axiale buis aan één zijde van de aandrijfplaat in het axiale gat van de behuizing wordt gestoken, waarna er een opsluitring wordt aangebracht aan één eind van de axiale buis om te voorkomen dat de aandrijfplaat los raakt uit de behuizing, waarbij de 10 aandrijfplaat is voorzien van meerdere gaten die de verdraaiing begrenzen, die om positioneringsuitsteeksels van de behuizing heen vallen, zodat de aandrijfplaat ten opzichte van de behuizing kan verdraaien voor zover de gaten dat toelaten, en waarbij er in een oppervlak van de aandrijfplaat 15 dat aanligt tegen de behuizing meerdere uitsparingen met een schuin aflopende bodem zijn aangebracht, waarbij elke bodem geleidelijk afloopt van een ondiep einde naar een diep einde; meerdere terugdrijfveren die onder voorspanning zijn geplaatst tussen de behuizing en de aandrijfplaat, waarbij de 20 terugdrijfveren een elastische kracht leveren die ervoor zorgen dat het dikke gedeelte van de activeringspennen aan blijft liggen tegen het diepe einde van de uitsparingen met schuin aflopende bodem; een handwiel dat door middel van een 25 bevestigingsgedeelte is vastgezet aan de aandrijfplaat; een schakelaar die is verbonden met de stator voor het starten en stoppen van de motor en die moet worden bediend door de activeringsplaat, zodat de motor wordt gestart of gestopt wanneer de bedieningsplaat de schakelaar 30 bedient. 1030017