NL1018903C2 - Stalvloer. - Google Patents

Description

Stalvloer.

BESCHRIJVING: 5

Gebied van de uitvinding.

De uitvinding heeft betrekking op een stalvloer omvattende ten minste twee parallelle rijen vloerdelen, welke vloerdelen elk zijn voorzien van een onder- en bovenzijde, 10 welke bovenzijde een loopvlak vormt en hellend verloopt ten opzichte van de onderzijde, waarbij de bovenzijde van de vloerdelen van een rij aflopen in de richting van de andere rij, en welke stalvloer een giergoot omvat die aanwezig is tussen de rijen vloerdelen. Een dergelijke stalvloer wordt in het bijzonder toegepast in stallen voor runderen. De stalvloer bevindt zich hierbij boven een mestkelder en rust met op in de kelders aanwezige 15 ondersteuningen, meestal muren.

Stand van de techniek.

Een dergelijke stalvloer is algemeen bekend. De bekende stalvloer bestaat uit 20 losse, zelfdragende vloerelementen die in een rij aanwezig zijn en die elk bestaan uit twee vloerdelen met een tapvormige dwarsdoorsnede met daartussen een giergoot. De toepassing van de bekende stalvloer is relatief duur omdat deze een spoelsysteem vereist waarmee een aantal keren per dag het loopvlak schoongespoten dient te worden om te voorkomen dat de stalvloer te glad wordt waardoor de dieren kunnen uitglijden.

25

Samenvatting van de uitvinding.

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een stalvloer van de in de aanhef omschreven soort waarvan de toepassing goedkoper is dan die van de bekende 30 stalvloer. Hiertoe is de stalvloer volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de vloerdelen aan de bovenzijde zijn voorzien van een gleuvenpatroon.

Door het gleuvenpatroon is de kans dat dieren uitglijden verkleind waardoor i i , ' 2 de stalvloer minder vaak schoongespoten hoeft te worden of zelfs in het geheel niet meer schoongespoten hoeft te worden. In dit laatste geval is geen spoelsysteem nodig het kosten bespaart.

Opgemerkt wordt dat een vloerelement met een gleuvenpatroon ter 5 verkleining van de kans op uitglijden van de dieren op zich bekend is uit het Nederlandse octrooi nummer 1017024. Echter toepassing van een gleuvenpatroon in een stalvloer van de in de aanhef omschreven soort heeft als additioneel voordeel dat de noodzaak van frequent schoonspoelen van de stalvloer of zelfs van toepassing van een spoelsysteem met langer aanwezig is. Juist door dit voordeel dat niet direct verwacht kon worden, is de 10 toepassing van een stalvloer van de in de aanhef omschreven soort meer rendabel geworden, waardoor een dergelijke milieuvriendelijke stalvloer eerder en meer zal worden toegepast is veestallen.

Een andere reden waarom de toepassing van de bekende stalvloer relatief duur is, is dat voor het aanbrengen van de stalvloer eerst de bestaande vloer uit de stal 15 verwijderd dient te worden voordat de zelfdragende vloerelementen geplaatst kunnen worden.

Een uitvoeringsvorm van de stalvloer volgens de uitvinding waarbij de bestaande vloer niet verwijderd hoeft te worden is gekenmerkt, doordat de stalvloer voorts een zelfdragende ondervloer omvat en de vloerdelen gevormd zijn door losse vloerelementen 20 die op de ondervloer aanwezig zijn, waarbij de giergoot een profiel omvat dat tussen de rijen vloerelementen aanwezig is. De zelfdragende ondervloer is meestal reeds aanwezig in bestaande stallen, waardoor enkel de losse vloerelementen en het profiel op de bestaande ondervloer aangebracht hoeven te worden, zonder deze laatste te hoeven te verwijderen.

Bij voorkeur is het profiel een opendoos profiel met een C-vormige 25 dwarsdoorsnede.

De mest en urine kan worden verwijderd door een mestschuif die qua vorm op de stalvloer aangepast is. De mestschuif heeft dus bij voorkeur dezelfde V-vorm als die welke gevormd is door twee tegenover elkaar aanwezige vloerdelen. De mestschuif verplaatst zich in de lengterichting van de rijen van vloerdelen en schraapt de mest en urine 30 van de stalvloer en duwt deze voor zich uit tot in een mestkelder aan het einde van de rijen.

Om de afvoer van mest en urine te verbeteren, is een verdere uitvoeringsvorm van de stalvloer gekenmerkt, doordat in de vloerdelen en/of tussen aangrenzende vloerdelen ï ij i ' ” Λ 3 doorlopende gaten aanwezig zijn voor het afvoeren van mest, welke gaten zich uitstrekken van de bovenzijde tot aan de onderzijde van de vloerdelen.

Bij voorkeur zijn ook in de ondervloer doorlopende gaten aanwezig voor het afvoeren van mest, welke gaten zich uitstrekken van de bovenzijde tot aan de onderzijde van 5 de ondervloer en welke gaten althans deels aansluiten op de gaten in of tussen de vloerdelen.

Beknopte omschrijving van de tekeningen.

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van in de 10 tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de stalvloer volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van de stalvloer in dwarsdoorsnede, waarbij de stalvloer is opgebouwd uit losse vloerelementen die gedragen worden door een ondervloer; 15 Figuur 2 een bovenaanzicht van de in figuur 1 weergegeven stalvloer;

Figuur 3 een perspectivisch aanzicht van een vloerelement van de stalvloer; Figuur 4 een deels opengewerkt detail van het vloerelement ter plaatse van een in het vloerelement aanwezig gat; en

Figuur 5 een tweede uitvoeringsvorm van de stalvloer volgens de uitvinding 20 in dwarsdoorsnede waarbij de stalvloer is opgebouwd uit zelfdragende stalvloerelementen.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen.

In de figuren 1 en 2 is een eerste uitvoeringsvorm van de stalvloer volgens 25 de uitvinding in doorsnede respectievelijk bovenaanzicht weergegeven. De stalvloer 1 is opgebouwd uit een zelfdragende ondervloer 3 bestaande uit losse elementen, die met de uiteinden op keldermuren 5 rusten en die de afstand tussen de keldermuren 5 overspannen. Op de ondervloer 3 bevinden zich twee evenwijdige rijen van losse vloerelementen 7,9 met daartussen een giergoot 11. De vloerelementen 7, 9 hebben een onder- en bovenzijde 13, 30 15, waarbij de bovenzijde 15 een loopvlak vormt en hellend verloopt ten opzichte van de onderzijde 13. Hierbij lopen de bovenzijden 15 van de vloerelementen 7,9 van een rij afin de richting van de andere rij. De giergoot 11 is gevormd door een opendoos profiel met een 4 C-vormige dwarsdoorsnede en is aanwezig tussen de beide rijen vloerelementen 7,9.

Op de bovenzijde 15 van de vloerelementen 7, 9 terechtkomende mest en urine wordt regelmatig verwijderd door een mestschuif 17. De mestschuif 17 is aan de onderzijde in het midden bevestigd aan een aandrijfbare ketting (met weergegeven), die zich 5 in het profiel van de giergoot 11 uitstrekt.

De vloerelementen 7, 9 zijn aan de bovenzijde 15 voorzien van een gleuvenpatroon 19 (zie figuur 2), waarvan de gleuven 21 een ruitvormig patroon in het loopvlak van het vloerelement 7, 9 vormen.

Tussen aangrenzende vloerelementen 7, 9 zijn doorlopende gaten 23 10 aanwezig voor extra afVoer van mest. De gaten 23 zijn gevormd door een uitsparing in de langszijde van een vloerelement en strekken zich uit van de bovenzijde 15 tot aan de onderzijde 13 van de vloerelementen 7,9. Ook in de ondervloer 3 zijn doorlopende gaten 25 aanwezig voor het afvoeren van mest. Deze gaten 25 strekken zich eveneens uit van de bovenzijde tot aan de onderzijde en sluiten aan op de gaten 23 tussen de vloerelementen.

15 Eventueel kunnen in de vloerelementen 7,9 doorlopende gaten 27 aanwezig zijn voor een verdere afvoer van mest. Deze gaten 27 bevinden zich dan bij voorkeur in de gleuven 21 van het vloerelement 7,9 en sluiten ook zoveel mogehjk aan op de gaten 25 m de ondervloer 3.

In figuur 3 is een vloerelement 9 in detail in perspectief weergegeven. Het 20 vloerelement 9 is van beton. Aan de bovenzijde 15 van het vloerelement 9 bevindt zich het gleuvenpatroon 19. De gleuven 21 vormen een ruitvormig patroon waarvan de hoeken ongelijk zijn aan 90°. Het aan een langszijde van het vloerelement 9 aanwezige gat 23 is aan de bovenzijde 15 van het vloerelement 9 kleiner dan aan de onderzijde 13 om te voorkomen dat het gat 23 verstopt kan raken.

25 In figuur 4 is een deels opengewerkt detail van het vloerelement 9 ter plaatse van een in het vloerelement aanwezig gat 27 weergegeven. De gaten 27 bevinden zich in de gleuven 21 van het vloerelement 9 buiten het snijpunt van twee elkaar snijdende gleuven 21. De gleuven 21 hebben een trapeziumvormige dwarsdoorsnede, waarbij de beide zijwanden naar beneden toe naar elkaar toelopen.

30 ln figuur 5 is een tweede uitvoeringsvorm van de stalvloer 101 volgens de uitvinding in doorsnede weergegeven. Hierbij vormt elk elementen van de ondervloer één geheel met twee vloerelementen en vormen zij samen een stalvloerelement 103. Het ? · V K ? ' 5 stalvloerelement 103 bestaat dus uit twee vloerdelen 105 en 107 en een ondervloerdeel 109, waarbij tussen de vloerdelen 105 en 107 een giergoot 111 gevormd is. De bovenzijde 113 van de vloerdelen 105 en 107 zijn ook hier voorzien van een gleuvenpatroon. Tussen naburige stalvloerelementen 103 bevinden zich ook hier bij voorkeur doorlopende gaten 115 5 en eventueel bevinden zich ook in de vloerdelen 105 en 107 en aansluitend in het ondervloerdeel 109 doorlopende gaten 117 voor extra afvoer van mest en urine.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de 10 in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwij kende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. Zo is het niet noodzakelijk dat er tussen en in de vloerelementen gaten aanwezig zijn. De mest en urine kan ook volledig door de mestschuif verwijderd worden.

Claims (5)

1 Stalvloer omvattende ten minste twee parallelle rijen vloerdelen, welke vloerdelen elk zijn voorzien van een onder- en bovenzijde, welke bovenzijde een loopvlak vormt en hellend verloopt ten opzichte van de onderzijde, waarbij de bovenzijde van de 5 vloerdelen van een rij aflopen in de richting van de andere rij, en welke stalvloer een giergoot omvat die aanwezig is tussen de rijen vloerdelen, met het kenmerk, dat de vloerdelen aan de bovenzijde zijn voorzien van een gleuvenpatroon.

2 Stalvloer volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stalvloer voorts een zelfdragende ondervloer omvat en de vloerdelen gevormd zijn door losse vloerelementen 10 die op de ondervloer aanwezig zijn, waarbij de giergoot een profiel omvat dat tussen de rijen vloerelementen aanwezig is.

3 Stalvloer volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het profiel een opendoos profiel is met een C-vormige dwarsdoorsnede.

4 Stalvloer volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, dat in de vloerdelen 15 en/of tussen aangrenzende vloerdelen doorlopende gaten aanwezig zijn voor het afvoeren van mest, welke gaten zich uitstrekken van de bovenzijde tot aan de onderzijde van de vloerdelen.

5 Stalvloer volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat ook in de ondervloer doorlopende gaten aanwezig zijn voor het afvoeren van mest, welke gaten zich uitstrekken 20 van de bovenzijde tot aan de onderzijde van de ondervloer en welke gaten althans deels aansluiten op de gaten in of tussen de vloerdelen. I ’ \ '