NL1014307C1 - Diefstalbeveiligingsinrichting voor grondverzetinrichtingen, zoals graafbakken, baggerwerktuigen of andere rups- of wielvoertuigen met een hydraulisch circuit voor het bedienen van de rupsbanden of een willekeurig ander werkorgaan, zoals de mechanische bak of dergelijke. - Google Patents

Description

Diefstalbeveiligingsinrichting voor grondverzetinrichtingen, zoals 5 graafbakken, baggerwerktuigen of andere rups- of wielvoertuigen met een hydraulisch circuit voor het bedienen van de rupsbanden of een willekeurig ander werkorgaan, zoals de mechanische bak of dergelijke.

De onderhavige uitvindig heeft betrekking op een diefstal-10 beveiligingsinrichting voor zware grondverzetmachines of -voertuigen, zoals baggermachines of andere rupsvoertuigen of wielschrapers, omvattende een lichaam, dat in het hydraulische circuit van het voertuig is opgenomen en de besturing van een gebruiksorgaan, zoals de rupsbanden van het voertuig of een van zijn werkorganen mogelijk 15 maakt, waarbij het lichaam tussen de gebruikelijke pomp van het hydraulische circuit, een vloeistofhouder en ten minste een hydraulisch orgaan voor de bediening van het gebruiksorgaan is opgenomen.

Zoals bekend, worden zware voertuigen of grondverzetapparaten 20 op rupsbanden of wielen, die voor langere tijd op bouwplaatsen worden ingezet, ook wanneer ze niet gebruikt worden, vaak dag en nacht en tijdens de rusttijd (zoals bijvoorbeeld tijdens de nacht) op de bouwplaats gelaten, om een voortdurend verplaatsen vanaf de bouwplaats naar een meer of minder ver van de werkplaats verwijderde 25 parkeerplaats te vermijden. Er bestaat daardoor de dringende noodzaak om op ieder voertuig van het genoemde type een diefstalbeveiligingsinrichting aan te brengen, die eenvoudig is te activeren en te de-activeren en solide is uitgevoerd en zodanige eigenschappen bezit dat de stoten, trillingen en andere belastingen waaraan dergelijke 30 werkvoertuigen tijdens hun gebruik zijn onderworpen, weerstaan kunnen worden. Een dergelijke inrichting moet vermijden dat niet geautoriseerde personen in staat zijn het zware voertuig in bedrijf te stellen, bijvoorbeeld om het op een ander transportvoertuig te laden, waarmee het dan op ontoelaatbare wijze van de bouwplaats wordt 35 weggetransporteerd.

Het doel van de onderhavige uitvinding is een dergelijke diefstalbeveiligingsinrichting te verschaffen die eenvoudig geactiveerd en gedeactiveerd kan worden en waarvan de aanwezigheid op 1014307 2 het zware voertuig, wanneer zij gedeactiveerd is, het gebruik daarvan op geen enkele wijze hindert.

Deze en andere voor de vakman in het vervolg herkenbare doelen worden bereikt met een diefstalbeveiligingsinrichting van het in de 5 aanhef genoemde type die gekenmerkt wordt doordat het lichaam ten minste één met een leiding van het op de pomp aangesloten hydraulische circuit verbonden hoofdkanaal heeft, waarvandaan een eerste en een tweede kanaal lopen, die met een houder respectievelijk het gebruiksorgaan zijn verbonden, waarbij in het 10 kanaal een afsluitorgaan is aangebracht dat in staat is om naar keuze de drukbelasting of de circulatie van de in de beide genoemde kanalen aanwezige vloeistof af te sluiten, om de bediening van het gebruiksorgaan toe te staan of de ontlasting van de druk in de houder mogelijk te maken en daardoor de inbedrijfstelling van het 15 gebruiksorgaan te verhinderen.

Vookeursuitvoeringsvormen van de diefstalbeveiligingsinricht-ing volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

Voor een beter begrip van de onderhavige uitvinding wordt de bijgevoegde tekening alleen als toelichting en bij wijze van 20 voorbeeld gepresenteerd, zonder de uitvinding daartoe te beperken. In de tekening toont: fig. 1 een zij-aanzicht van de diefstalbeveiligingsinrichting volgens de uitvinding; fig. 2 een vooraanzicht van de diefstalbeveiligingsinrichting 25 volgens de uitvinding; fig. 3 een doorsnede volgens de lijn 3-3 in fig. 2.

In de figuren van de tekening is de diefstalbeveiligings-inrichting algemeen met 1 aangeduid en heeft een lichaam of blokdeel 2, dat een hoofddeel 3 bezit, waarvandaan een hol zijdeel 4 3 0 uitsteekt. In het deel 3 van de in de tekening getoonde inrichting bevindt zich een paar hoofdkanalen 5, die in evenwijdige vlakken met evenwijdige assen zijn aangebracht en in verbinding staan met een pomporgaan 6 van een hydraulisch circuit, dat op een op zich bekende wijze één of meer gebruiksorganen 7, zoals de rupsbanden van het 35 voertuig, een baggergrijper of een ander werkorgaan bedient. Vanaf elk hoofdkanaal 5 lopen twee paar leidingen of kanalen 8 en 9, die eveneens in evenwijdige vlakken met evenwijdige assen zijn aangebracht. Het eerste kanaal 8 verbindt het lichaam 2 1014307 3 (respectievelijk het hoofdkanaal 5 daarvan) met een houder 10 voor de vloeistof die een deel van het hydraulische circuit vormt, terwijl het tweede kanaal 9 dit lichaam (en het hoofdkanaal) met het betreffende gebruiksorgaan 7 verbindt. Met de inrichting volgens de 5 figuren van de tekening kunnen twee verschillende gebruiksorganen tegen diefstal worden beveiligd; in elk geval kan het lichaam 2 al naar gelang de toepassing zowel slechts één enkel kanaal 5, één enkel kanaal 8 en één enkel kanaal 9...als ook meerdere hiervan bezitten, al naar gelang de toepassingsomstandigheden. Elke groep kanalen 8, 9 en 10 hoofdkanaal 5, die in eenzelfde vlak liggen (of waarbij in ieder geval de kanalen 8 en 9 vanaf een en hetzelfde kanaal 5 lopen) maakt de toepassing van inrichting 1 als diefstalbeveiligingsinrichting voor een gebruiksorgaan mogelijk.

Door elk hoofdkanaal 5 steekt loodrecht een cilindrisch 15 afsluitlichaam 11, dat ten minste een doorgaand gat 12 (twee in de figuren van de tekening) heeft, waarvan de hartlijn loodrecht op de langshartlijn W van het lichaam staat. Elk gat 12 kan in een coaxiale positie ten opzichte van een bijbehorend hoofdkanaal 5 worden gebracht, zodat de pomp 6 wordt verbonden met de houder 10; als 20 alternatief kan het lichaam 11 ten opzichte van het hoofdkanaal 5 worden verdraaid, zodat dit afgesloten wordt en de genoemde verbinding wordt onderbroken. De draaiing van het lichaam 11 vindt plaats in de zitting 13 van het deel 3 van het lichaam 2, die in verbinding staat met een in het deel 4 van de laatstgenoemde 25 aangebrachte zitting 14. In de zitting 14 is een gebruikelijk met een sleutel bedienbaar afsluitorgaan 15 gezet, waarvan de met de sleutel bedienbare cilinder 16 op een bovendeel 17 van het lichaam ll is aangesloten. In het gebied van dit deel 17 bezit het lichaam 11 een ringvormige uitsparing 18 waarin een gebruikelijk afdichtelement 20 30 is gezet. Ook is in de uitsparing 18 nog een afdichtring 21 gezet.

Bij voorkeur is het af sluitorgaan 15 een uitvoering met een hoge veiligheid (op zich bekend) ofwel een uitvoering die veilig is tegen het uitboren met een boor. en in het algemeen tegen oneigenlijke manipulaties of openbreken. .............

3 5 Aan het deel 17 van het lichaam 11 kan ook een magnetisch orgaan 21 zijn aangebracht, dat met een detectie-orgaan 22 van een bekend electrisch diefstalbeveiligingsinrichtingscircuit 23 (schematisch weergegeven in fig. 1) samenwerkt en geschikt is om de draaiing i Ö14 3 0 7 4 van het lichaam 11 in het blokdeel 2 vast te stellen en de beveiligingsstroomkring 23 uit of in te schakelen, die de electrische startorganen van het voertuig of van een van de gebruiksorganen stuurt.

5 Op het deel 17 is verder een veiligheidsring 24 aangebracht, die het wegnemen van het lichaam 11 van het blokdeel 2 verhindert.

Zoals reeds vermeld werd, is elk hoofdkanaal 5 met de pomp 6 verbonden via een van zijn schroefdraadeinden 5A, dat zelf met een verbindingsleiding 25 op de pomp is aangesloten. Analoge leidingen 26 10 en 27 verbinden elk kanaal 8 en 9 met het betreffende gebruiksorgaan 7 en de houder 10, waarbij de leidingen 26 en 27 op schroefdraadeinden 8A en 9A van de betreffende kanalen zijn aangesloten.

De toepassing van de diefstalbeveiligingsinrichting is als 15 volgt: om het normale gebruik van het voertuig of één van zijn gebruiksorganen ervan toe te staan, wordt het lichaam n zo aangebracht (waarin men met een geschikte sleutel de cilinder 16 van het blokdeel 15 bedient), dat zijn doorgangsopening loodrecht op het betreffende hoofdkanaal 5 staat; met andere woorden, het lichaam ll 20 wordt zodanig aangebracht dat de verbinding tussen het einde 5A en het einde 8A van het lichaam 2 afgesloten is en vervolgens de verbinding tussen de pomp 6 en de houder 10 onderbroken is. In deze eerste werkstand van het lichaam 11 zet de pomp 6 de zich in de leiding 27 bevindende vloeistof onder druk (respectievelijk zet deze 25 op de bekende wijze in beweging) en maakt daarmee het gebruik van het gebruiksorgaan 7 mogelijk. Bijvoorbeeld wordt het gebruik van de rupsbanden mogelijk gemaakt (van deze laatste keert de vloeistof in een op zich bekende wijze naar de houder 10 terug).

Om de werking van het gebruiksorgaan 7 te verhinderen wordt 30 het lichaam zodanig in de zitting gedraaid dat elk van zijn doorgangsopeningen 12 coaxiaal ten opzichte van het betreffende hoofdkanaal 5 komt te liggen. In dit geval ontlaadt de druk in de leiding 27 zich in de met de houder 10 verbonden leiding 26, zodat het gebruiksorgaan 7 niet meer in werking kan treden. Ook wanneer de 35 pomp 6 verder werkt, veroorzaakt deze op geen enkele wijze een drukwerking op de in de leiding 27 aanwezige vloeistof respectievelijk bewerkstelligt deze geen voldoende circulatie ervan, i 1014307 5 waardoor in dit geval het gebruiksorgaan 7 niet inzetbaar is {bijvoorbeeld kan het zware voertuig zich niet meer bewegen).

Dankzij de onderhavige uitvinding wordt een eenvoudig vervaardigbare en toepasbare diefstalbeveiligingsinrichting ver-5 schaft, waarvan de ingreep in het hydraulische circuit van het voertuig geen enkele nadelige uitwerking kan hebben tijdens de toepassing van het werkapparaat)

Er is een uitvoeringsvorm van de uitvinding beschreven. Er zijn echter in het licht van de voorgaande beschrijving ook andere 10 uitvoeringsvormen mogelijk. Elk kanaal 8 zou bijvoorbeeld de eenvoudige voortzetting van het betreffende hoofdkanaal 5 kunnen zijn in plaats van loodrecht daarop te staan. Ook dergelijke oplossingen zijn als binnen het kader van de onderhavige uitvinding vallend te beschouwen.

1014307

Claims (11)

1- C jl 'jl i, « waarin het bedieningsorgaan (15) voor het afsluitorgaan (11) is aangebracht.

1. Diefstalbeveiligingsinrichting voor zware grondverzetmachines of -voertuigen, zoals baggermachines of andere rupsvoertuigen of wielschrapers, omvattende een lichaam, dat in het hydraulische circuit van het voertuig is opgenomen en de besturing van een gebruiksorgaan, zoals de rupsbanden van het voertuig of een van zijn 10 werkorganen mogelijk maakt, waarbij het lichaam tussen de gebruikelijke pomp van het hydraulische circuit, een vloeistofhouder en ten minste een hydraulisch orgaan voor de bediening van het gebruiksorgaan is opgenomen, met het kenmerk, dat het lichaam (2) ten minste één met een leiding van het op de pomp (6) aangesloten 15 hydraulische circuit verbonden hoofdkanaal (5) heeft, waarvandaan een eerste en een tweede kanaal (8, 9) lopen, die met een houder (10) respectievelijk het gebruiksorgaan (7) zijn verbonden, waarbij in het kanaal (5) een afsluitorgaan (11) is aangebracht dat in staat is om naar keuze de drukbelasting of de circulatie van de in de beide 20 genoemde kanalen (8, 9) aanwezige vloeistof af te sluiten, om de bediening van het gebruiksorgaan (7) toe te staan of de ontlasting van de druk in de houder (10) mogelijk te maken en daardoor de inbedrijfstelling van het gebruiksorgaan (7) te verhinderen.

2. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede kanaal (8, 9) direct en vrij zijn verbonden met het betreffende kanaal (5).

3. Diestalbeveiligingsinrichting volgens' conclusie 1, met het 30 kenmerk, dat het afsluitorgaan een cilindrisch lichaam (11) is, dat is voorzien van een doorgaande opening (12) en in staat is zich in twee werkstanden ten opzichte van het betreffende kanaal te positioneren, waarbij in een eerste stand de verbinding tussen de pomp (6) en de houder wordt afgesloten, om zo de drukbelasting en de 35 circulatie van de naar het gebruiksorgaan (7) stromende vloeistof toe te staan, en in de tweede werkstand dit lichaam (11) zodanig is aangebracht dat de opening (12) coaxiaal ten opzichte van het betreffende kanaal (5) ligt en de vrije verbinding tussen de pomp en 1014307 de houder mogelijk is gemaakt, welke vrije verbinding de drukbelasting van de houder mogelijk maakt, welke vrije verbinding de drukbelasting naar het gebruiksorgaan (7) en daarop volgend de activering ervan verhindert. 5

4. Diestalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het cilinderlichaam (11) loodrecht op het kanaal (5) staat en in een zitting (13) van het lichaam (2) van de diefstalbeveiliging is gezet. 10

5. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het cilinderlichaam (11) door middel van een sleutel is verbonden met een bedieningsorgaan (15) voor het draaien ervan.

6. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan (15) een uitvoering met een afsluiting met een hoge veiligheid is.

7. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens de conclusie 3 en 5, met 20 het kenmerk, dat van het cilinderlichaam (11) of het bedieningsorgaan er één functioneel met een electrisch diefstalbeveiligings-inrichtingscircuit (23) is verbonden, dat in staat is de ongewenste activering door derden van met het gebruiksorgaan (7) functioneel verbonden electrische organen te verhinderen. 25

8. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede kanaal (8, 9) loodrecht op het hoofdkanaal (5) zijn aangebracht.

9. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste kanaal (8) een deel van het hoofdkanaal (5) vormt.

10. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het 35 kenmerk, dat het lichaam (2) een hoofddeel (3) heeft, waarin het hoofdkanaal (5) en het eerste en het tweede kanaal zijn aangebracht, en een vanaf het hoofddeel (3) omhoog stekend zijdeel (4) heeft,

11. Diefstalbeveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het 5 kenmerk, dat deze meerdere groepen kanalen heeft, die in het lichaam (2) zijn aangebracht en in verschillende vlakken liggen, waarbij elke groep een hoofdkanaal (5) heeft, dat is verbonden met een pomp (6), een met de houder (10) verbonden hoofdkanaal (8) , en een tweede met een overeenkomstig gebruiksorgaan verbonden kanaal (9). 10 1014307