NL1010563C2 - Betratingselement alsmede straat voorzien van een reeks van dergelijke bestratingselementen. - Google Patents

Description

Titel: Bestratingselement alsmede straat voorzien van een reeks van dergelijke bestratingselementen

De uitvinding heeft betrekking op een bestratingselement vervaardigd uit waterdoorlatend materiaal.

Dergelijke bestratingselementen zijn bijvoorbeeld 5 bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage NL-A-9301143. De daarin beschreven bestratingselementen zijn voorzien van een bovenste waterdoorlatende laag en een onderste waterdichte laag. De bekende bestratingselementen zijn met name bedoeld voor het bestraten van grote oppervlakken 10 zoals straten, trottoirs, pleinen en dergelijke. Zij hebben tot voordeel dat het water niet op het bovenoppervlak van het bestratingselement blijft staan maar direct in het bestratingselement zakt, totdat het de waterdichte laag bereikt. Deze waterdichte laag is bij voorkeur enigszins 15 schuin gelegd (onder afschot), zodat het water binnen de bestratingselementen een bepaalde richting uitstroomt, bij voorkeur naar een waterafvoerput. De waterafvoerputten voeren het water naar het riool.

Momenteel is er een ontwikkeling gaande om het 20 regenwater niet allemaal naar het riool af te voeren maar terug te brengen in de grond, zodat het grondwaterniveau gehandhaafd blijft. Bij zeer sterke regenval kan de aanvoer van water echter zodanig zijn, dat het niet allemaal direct in de grond kan worden opgenomen maar moet worden afgevoerd 25 naar tijdelijke opslagbekkens, zoals bijvoorbeeld een vijver, een sloot, een wadi of een zogenaamde infiltratieput waarin het water tijdelijk wordt opgeslagen en van waaruit het langzaam in de bodem infiltreert. Een wadi is een gebied dat bij zware regenval mag onderlopen 30 teneinde een soort buffer te vormen voor het overtollige regenwater. In periodes van droogte dienen deze wadi's als buffer voor het op peil houden van het grondwaterniveau. Bovendien zijn er omstandigheden denkbaar dat de regenval zodanig is, dat ook de vijvers, wadi's, sloten en ' " * 05 6 3 2 infiltratieputten het water niet meer kunnen verwerken. Onder die omstandigheden is afvoer van water naar het riool noodzakelijk, zodat het uit het regengebied kan worden afgevoerd.

5 Uit de praktijk zijn ontwateringsinrichtingen voor straten bekend in de vorm van rioolputten. De instroomopeningen van deze rioolputten bevinden zich nabij de langsranden van de straat in de zogenaamde rollaag van de straat. De rioolputten zijn voorzien van een eerste 10 afvoermogelijkheid door infiltratie vanuit de rioolput naar de grond. Wanneer het debiet te groot wordt kan het overtollige water via een overstort naar een regenwaterleiding worden geleid. Wanneer de regenwaterleiding, die het water bijvoorbeeld naar een 15 vijver, sloot, wadi of dergelijke voert, het water niet meer kan verwerken, wordt met behulp van een tweede overstort het water afgevoerd naar het riool.

Een bezwaar van deze bekende constructie is dat slechts ter hoogte van de rioolput infiltratie van 20 regenwater in de grond plaatsvindt. Er is derhalve een relatief klein infiltratiegebied beschikbaar. Een ander bezwaar van de bekende inrichting is de kostprijs van de bijzonder uitgevoerde rioolput en de daarbij behorende regenwaterleidingen met overstortmogelijkheden naar de 25 rioolleidingen. De bekende constructie is dermate kostbaar, dat deze in de praktijk nog niet veel wordt toegepast. Bovendien dient voor het plaatsen van de regenwaterleidingen en de diverse overstortvoorzieningen de straat te worden opengebroken. Dit brengt aanzienlijke 30 kosten met zich mee en veroorzaakt bovendien een hoop verkeersoverlast.

De uitvinding beoogt een waterdoorlatend bestratingselement, zodat het water in de ondergrond kan dringen, en dat tevens over de mogelijkheid beschikt om bij 35 zeer zware regenval het overtollige regenwater af te voeren 3 zonder dat daartoe de hierboven beschreven, kostbare constructie noodzakelijk is.

De uitvinding verschaft hiertoe een bestratingselement vervaardigd uit waterdoorlatend 5 materiaal, waarbij in het bestratingselement een leidingdeel is opgenomen dat is voorzien van een aantal instroomopeningen, waarbij het leidingdeel aansluitbaar is op een eerste waterafvoerstelstel, waarbij de instroomopeningen zich in het bestratingselement bevinden. 10 De waterdoorlatendheid van het materiaal waaruit het bestratingselement is vervaardigd biedt vanzelfsprekend wel enige weerstand tegen het doorlaten van water. De grootte van deze weerstand is afhankelijk van de hoeveelheid open ruimte in het materiaal. Bij veel open ruimte zal de 15 weerstand laag zijn, terwijl bij een geringe open ruimte de weerstand hoger is. De hoeveelheid open ruimte in het materiaal is onder meer afhankelijk van de grootte van de deeltjes waaruit het materiaal is opgebouwd. Als gevolg van de weerstand tegen het doorlaten van water, zal bij een 20 grote toevoer van water, bijvoorbeeld als gevolg van harde regenval, het waterniveau in het bestratingselement stijgen. Het waterniveau zal binnen het bestratingselement blijven stijgen totdat het de instroomopeningen van het leidingdeel bereikt. Via deze instroomopeningen zal het 25 overtollige water in het leidingdeel treden alwaar het een geringere weerstand zal ondervinden dan in het waterdoorlatende materiaal, zodat een snelle afvoer van het water mogelijk is. Op deze wijze kan bij niet al te zware regenval het regenwater worden opgenomen in de grond die 30 zich onder het bestratingselement bevindt, terwijl bij zwaardere regenval het niet in de ondergrond op te nemen water via het leidingdeel wordt afgevoerd. Het spreekt vanzelf dat de leidingdelen op een waterafvoerstelsel dienen te zijn aangesloten. Een dergelijk waterafvoer-35 stelstel kan bijvoorbeeld leiden naar een vijver, sloot, wadi, infiltratieput of dergelijk waterreservoir. Eventueel 4 zal het waterafvoerstelsel ook kunnen zijn aangesloten op het riool.

Volgens een nadere uitwerking van de uitvinding is het bijzonder gunstig wanneer op het leidingdeel een 5 overloopleiding is aangesloten, waarbij een deel van de overloopleiding een traject doorloopt dat zich boven het niveau van de instroomopeningen bevindt, waarbij de overloopleiding aansluitbaar is op een tweede waterafvoerstelsel.

10 Doordat op het leidingdeel een overloopleiding is aangesloten wordt het mogelijk om het regenwater op drie manieren af te voeren. Bij niet al te zware regenval zal het regenwater via het doorlatende materiaal van het bestratingselement in de ondergrond dringen. Wanneer de 15 regenval zodanig is dat het waterniveau binnen het bestratingselement de instroomopeningen bereikt, zal een deel van het water via het leidingdeel naar een eerste waterafvoerstelsel worden geleid. Het eerste waterafvoerstelsel kan het water bijvoorbeeld naar een 20 sloot, een vijver, een wadi en/of infiltratieput leiden. Aldus blijft het regenwater beschikbaar om op een later ~ tijdstip, gedurende een periode van droogte te worden gebruikt voor besproeiing van het land of, in het geval van wadi's of infiltratieputten, voor geleidelijke opname in de 25 ondergrond. Wanneer binnen het bestratingselement het waterniveau nog verder stijgt als gevolg van zeer zware regenval, zal een deel van het water dat in het leidingdeel stroomt, via de overloopleiding die is aangesloten op het leidingdeel, worden afgevoerd naar het tweede 30 waterafvoerstelsel. Dit tweede waterafvoerstelsel kan bijvoorbeeld worden gevormd door het riool.

Volgens een alternatieve nadere uitwerking van de uitvinding kan het bestratingselement zijn voorzien van een eerste leidingdeel met eerste instroomopeningen en een 35 tweede leidingdeel met tweede instroomopeningen, waarbij de eerste instroomopeningen zich op een ander niveau tussen 5 een onderzijde en een bovenzijde van het bestratingselement bevinden dan de tweede instroomopeningen, waarbij het eerste leidingdeel aansluitbaar is op een eerste waterafvoerstelsel, waarbij het tweede leidingdeel 5 aansluitbaar is op een tweede waterafvoerstelsel.

Ook bij deze alternatieve nadere uitwerking is het mogelijk dat bij lichte regenval het water in de ondergrond infiltreert, dat bij iets zwaardere regenval het water tevens naar een sloot, vijver, wadi, infiltratieput of 10 dergelijk reservoir wordt geleid en dat bij zeer zware regenval het overtollige water bijvoorbeeld naar het riool wordt gevoerd.

Bij voorkeur zijn de afmetingen van het bestratingselement zodanig dat het plaatsbaar is op de 15 positie van de rollaag van een straat. Dergelijke bestratingselementen kunnen eenvoudig in bestaande infrastructuur worden ingepast zonder dat daartoe het wegdek behoeft te worden verwijderd. Hierdoor zijn slechts zeer geringe infrastructurele werkzaamheden noodzakelijk, 20 hetgeen de benodigde investeringen aanzienlijk beperkt. De bestratings-elementen kunnen in een reeks met de kopse einden tegen elkaar aan worden gelegd, waarbij tegelijkertijd een verbinding tussen de leidingdelen van de opeenvolgende bestratingselementen tot stand wordt 25 gebracht, zodat een leiding wordt gevormd. Bij voorkeur liggen de opeenvolgende bestratingselementen enigszins op afschot, zodat het water in de door de opeenvolgende leidingdelen gevormde leiding automatisch een bepaalde richting uitstroomt. Eventueel kunnen om de zoveel meter 30 tussen twee opeenvolgende bestratingselementen zandopvangputten zijn opgesteld, zodat in het waterdoorlatende materiaal opgenomen zanddeeltjes naar de zandopvangputten kunnen migreren door het waterdoorlatende materiaal van het bestratingselement.

35 De uitvinding heeft tevens betrekking op een straat die is voorzien van een reeks bestratingselementen volgens 6 de uitvinding, waarbij de leiding, die wordt gevormd door de op elkaar aansluitende leidingdelen van de met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen reeks bestratingselementen, is aangesloten op een waterafvoerstelsel of, indien de 5 leidingdelen van de bestratingselementen zijn aangesloten op een overloopleiding of indien de bestratingselementen zijn voorzien van eerste en tweede leidingdelen, is aangesloten op een eerste en een tweede waterafvoerstelsel. Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn 10 beschreven in de volgconclusies en zullen aan de hand van een-tweetal uitvoeringsvoorbeelden, onder verwijzing naar de tekening, verder worden verduidelijkt.

Figuur 1 toont een doorsnede-aanzicht over lijn I-I uit figuur 3 van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van het 15 bestratingselement volgens de uitvinding; figuur 2 toont een doorsnede-aanzicht van een straat die aan weerszijden is begrensd door bestratingselementen van het type dat is weergegeven in figuur 1; figuur 3 toont een doorsnede-aanzicht over lijn III-20 III uit figuur 1, ter hoogte van een rioolput; figuur 4 toont een gedeelte van een straat ter hoogte van een rioolput, welke straat wordt begrensd door een trottoir; en figuren 5-8 tonen een aantal doorsnede-aanzichten 25 van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een bestratingselement volgens de uitvinding.

Het in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld toont een doorsnede-aanzicht van een bestratingselement B dat is vervaardigd uit waterdoorlatend materiaal 1. Het 30 waterdoorlatende materiaal 1 kan bijvoorbeeld polymeerbeton zijn met een open structuur. In het bestratingselement B is een leidingdeel 2 opgenomen dat is voorzien van een aantal instroomopeningen 3. Het in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld weergegeven bestratingselement B heeft een vorm 35 die geschikt is om te worden geplaatst in de rollaag van een straat 8. De opeenvolgende bestratingselementen B komen .· > /Λ 7 dan met de kopse uiteinden tegen elkaar aan te liggen, waarbij de verschillende leidingdelen 2 van de opeenvolgende bestratingselementen B op elkaar worden aangesloten. Aldus wordt een leiding gevormd die op een 5 waterafvoerleidingssysteem aansluitbaar is. Hierbij kan onder een waterafvoerstelsel worden verstaan een buizenstelsel, zoals bijvoorbeeld het riool of een buizenstelsel dat leidt naar een vijver, een wadi, een infiltratieput of een sloot. Een waterafvoerstelsel kan 10 echter ook worden gevormd door een kelderbox, hetgeen een reservoir is waardoorheen het water langzaam in de grond kan infiltreren. Eventueel kan het waterafvoerstelsel ook worden gevormd door een geperforeerde buis die diep in de grond is geslagen, zodat het water via deze buis in de 15 grond kan infiltreren. In figuur 1 is schematisch een kelderbox 6 weergegeven, zij het niet op schaal ten opzichte van het bestratingselement B. Op het leidingdeel 2 is een overloopleiding 4 aangesloten. Een deel van de overloopleiding 4 doorloopt een traject dat zich boven het 20 niveau van de instroomopeningen 3 bevindt. De overloopleiding 4 is aansluitbaar op een tweede waterafvoerleidingsstelsel. Het tweede waterafvoer-leidingstelsel kan bijvoorbeeld worden gevormd door het riool.

25 Verder is het bestratingselement B uit het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld aan de bovenzijde nog voorzien van een filterlaag 5 die verhindert dat het waterdoorlatende materiaal 1 van het bestratingselement dichtslibt met zwerfvuil. De filterlaag 5 kan bijvoorbeeld 30 zijn opgebouwd uit polymeerbeton met een korrelgrootte die kleiner is dan 3 mm.

De korrelgrootte van het waterdoorlatende materiaal 1 kan bijvoorbeeld liggen tussen de 4-10 mm.

Figuur 2 toont een doorsnede-aanzicht van een straat 35 8 die aan weerszijden is voorzien van bestratingselementen B volgens de uitvinding. Hierbij dient te worden opgemerkt u i 0 5' 6 31 8 dat de verhouding tussen de breedte van de straat 8 en de grootte van de bestratingselementen B in de onderhavige tekening niet conform de werkelijkheid is. De breedte van de in figuur 2 weergegeven bestratingselementen B is 5 zodanig dat deze op de plaats van de rollaag van de straat 8 kunnen worden opgenomen. Duidelijk zichtbaar is het waterdoorlatende materiaal 1, de filterlaag 5 en de doorsnede, van de leiding 2. Het straatoppervlak is enigszins onder afschot aangelegd, zodat het op de straat 8 10 vallende regenwater naar de bestratingselementen B stroomt.

Figuur 3 toont een doorsnede-aanzicht van een bestratingselement B dat is opgenomen in de rollaag van een straat. De doorsnede uit figuur 3 is genomen ter hoogte van een rioolput of kolk 7. Duidelijk zichtbaar is dat de 15 overloopleiding 4 van het bestratingselement B uitmondt in de rioolput 7.

Figuur 4 toont nog een variant van de straat 8 uit figuur 3, waarbij langs de straat 8 een trottoir 9 is aangebracht. Zowel in het trottoir 9 als in de straat 8 is 20 een reeks bestratingselementen B' respectievelijk B

opgenomen. Teneinde het meer vervuilde water afkomstig van de straat 8 gescheiden te houden van het minder vervuilde water afkomstig van het trottoir 9, is het bijzonder gunstig wanneer de leiding 2' van het bestratingselement B' 25 dat zich ter hoogte van het trottoir 9 bevindt, uitmondt op een ander waterafvoerstelsel dan de leiding 2 van het bestratingselement B dat zich in de rollaag van de straat 8 bevindt. Slechts bij zeer zware regenval die zodanig is dat de overlopen 4', respectievelijk 4 in werking treden, zal 30 het overtollige water afkomstig van het trottoir 9 en de straat 8 in de rioolput 7 worden geloosd.

Figuur 5 toont een doorsnede-aanzicht over de lijn V-V uit figuren 7 en 8. Figuur 6 toont een doorsnede-aanzicht over lijnen VI-VI uit figuren 7 en 8. Figuur 7 35 toont een doorsnede-aanzicht over lijn VII-VII uit figuur 5 en figuur 8 toont een doorsnede-aanzicht over lijn VIII- 9 VIII uit figuur 6. Het in deze figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld B2 is vervaardigd uit waterdoorlatend materiaal 11. Op een bovenzijde is het bestratingselement B2 voorzien van een filterlaag 12. De filterlaag 12 is 5 eveneens waterdoorlatend maar beschikt over een fijnere korrelstructuur dan het waterdoorlatende materiaal 11 teneinde dichtslibben door zwerfvuil van het waterdoorlatende materiaal 11 te verhinderen.

Het bestratingselement B2 van dit 10 uitvoeringsvoorbeeld is voorzien van een eerste leidingdeel 13 met eerste instroomopeningen 14. Verder bevat het bestratingselement B2 een tweede leidingdeel 15 met tweede instroomopeningen 16. Het eerste leidingdeel 13 is aansluitbaar op een eerste waterafvoerstelsel, zoals 15 bijvoorbeeld een kelderbox, een infiltratieput of een buizenstelsel dat leidt naar een vijver, een sloot of een wadi. Het tweede leidingdeel 15 is aansluitbaar op een tweede waterafvoerstelsel dat bijvoorbeeld wordt gevormd door het riool. De eerste instroomopeningen 14 bevinden 20 zich op een lager niveau binnen het bestratingselement B2 dan de tweede instroomopeningen 16.

Zowel voor het uitvoeringsvoorbeeld dat is weergegeven in figuren 1-4 als voor het uitvoeringsvoorbeeld dat is weergegeven in de figuren 5-8 geldt dat de 25 leidingdelen 2, 13, 15 aan het ene uiteinde zijn voorzien van een mof 2a, 13a, 15a, waarvan het andere uiteinde van het overeenkomstige leidingdeel van een naburig bestratingselement B, resp. B2 passend opneembaar is. Alhoewel niet weergegeven, kunnen de bestratingselementen 30 B, B2 aan het ene kopse uiteinde daarvan zijn voorzien van een messing en aan het andere kopse uiteinde daarvan zijn voorzien van een bijpassende groef, zodat onderlinge verschuiving van met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen bestratingselementen B, B2 wordt verhinderd.

35 De werking van de getoonde bestratingselementen is als volgt: wanneer het zachtjes regent en er derhalve een 1 0101 o 3 10 matige aanvoer van water is zal het water afkomstig van de straat 8 of het trottoir 9 naar de bestratingselementen B of B2 stromen. Als gevolg van de waterdoorlatendheid van de filterlaag 5, respectievelijk 12 en het waterdoorlatende 5 materiaal 1, respectievelijk 11 zal het water via het bestratingselement B, B2 in de ondergrond kunnen dringen.

De ondergrond neemt het water op, zodat verdroging of daling van het grondwaterpeil wordt tegengegaan. Doordat over in hoofdzaak de gehele lengte van de straat 10 bestratingselementen die waterdoorlaten naar de ondergrond zijn aangebracht, vindt geen concentratie van verontreiniging plaats. De zelfreinigende werking van de bodem kan hierdoor op optimale wijze worden benut. Bij iets hardere regenval zal het waterniveau binnen het 15 bestratingselement B, B2 langzaam stijgen als gevolg van de stromingsweerstand die het water in het bestratingselement B, B2 en in de onder het bestratingselement aanwezige ondergrond ondervindt. Op een zeker moment zal het waterniveau binnen het bestratingselement B, B2 zodanig 20 zijn gestegen dat het de instroomopeningen 3, respectievelijk 14 bereikt. Via deze instroomopeningen zal het water in het leidingdeel 2, respectievelijk 13 treden en via deze leiding 2, respectievelijk 13 worden afgevoerd : naar bijvoorbeeld een wadi, een vijver, een sloot, een 25 infiltratieput, een kelderbox of dergelijk waterafvoerstelsel voor het afvoeren van water dat niet direct in de ondergrond kan worden opgenomen. Bij zeer zware en langdurige regenval kan het voorkomen dat zelfs de afvoer via de leiding 2, respectievelijk 13 onvoldoende is. 30 In dat geval verschaffen beide uitvoeringsvoorbeelden B, B2 de mogelijkheid om het overtollige water af te voeren naar een tweede waterafvoerstelsel. In het eerste uitvoeringsvoorbeeld is deze mogelijkheid gecreëerd doordat op de leiding 2 een overloopleiding 4 is aangesloten.

35 Wanneer het waterniveau binnen het bestratingselement B stijgt tot het niveau van de overloopleiding 4, zal als ' —*·., 11 gevolg van de werking van de communicerende vaten water via de overloopleiding 4 worden afgevoerd. Zoals duidelijk is weergegeven in figuren 3 en 4 kan de overloopleiding 4 uitmonden in een rioolput, zodat het overtollige water via 5 de rioolput en het daarop aangesloten rioolstelsel kan worden afgevoerd.

Bij het tweede uitvoeringsvoorbeeld is in plaats van een overloopleiding 4 een tweede leidingdeel 15 in het bestratingselement B2 opgenomen. Ook dit tweede leidingdeel 10 is voorzien van instroomopeningen 16 die zich echter op een hoger niveau in het bestratingselement B2 bevinden dan de eerste instroomopeningen 14. Pas wanneer het waterniveau binnen het bestratingselement B2 is gestegen totaan het niveau van de tweede instroomopeningen 16, zal het tweede 15 leidingdeel 15 worden gevuld met overtollig water dat naar een tweede waterafvoerstelsel kan worden gevoerd.

Een aanzienlijk voordeel van de getoonde uitvoeringsvoorbeelden van de bestratingselementen B, B2 is dat deze, zonder dat de weg daartoe behoeft te worden 20 opengebroken, kunnen worden geplaatst in de rollaag van de weg. Op deze wijze wordt vrij eenvoudig een hoogwaardig waterafvoersysteem gecreëerd dat verdroging van de ondergrond verhindert en bij zware regenval toch op adequate wijze het water kan afvoeren. Wanneer de 25 ondergrond niet geschikt is voor het direct daarin opnemen van water, kan aan de onderzijde en eventueel aan de zijkanten van het bestratingselement B een sluitlaag zijn aangebracht, zodat het bestratingselement in wezen een soort goot vormt. Een dergelijke sluitlaag kan bijvoorbeeld 30 worden gevormd door een folie of door een laag zeer fijnkorrelig polymeerbeton. De waterdoorlatendheid van het materiaal 1, resp. 11 kan dan worden gebruikt om het water in de langsrichting van het bestratingselement naar een verzamelpunt te voeren, zoals bijvoorbeeld een kelderbox of 35 infiltratieput.

12

Alhoewel in de getoonde uitvoeringsvoorbeelden de op instroomopeningen 3, 14, 16 worden gevormd door instroomopeningen van zich loodrecht op de leidingdelen 2, 13, 15 uitstrekkende leidingstompen, is het ook mogelijk 5 dat de instroomopeningen worden gevormd door doorboringen in de wanden van de leidingdelen 2, 13, 15. Opgemerkt zij verder dat een bestratingselement B dat niet is voorzien van een overloopleiding 4 of een tweede leidingdeel 15 voor het afvoeren van overtollig water naar een tweede 10 waterafvoerstelsel maar wel is voorzien van een enkel leidingdeel voor het afvoeren van water naar een eerste waterafvoerstelsel eveneens binnen het raam van de onderhavige uitvinding valt. Het bestratingselement volgens de uitvinding kan verder uitstekend worden toegepast bij 15 een waterdoorlatend wegdek dat aan de onderzijde is voorzien van een sluitlaag. Bij een dergelijk wegdek zal het daarop vallende water via de sluitlaag naar het bestratingselement stromen en aldaar via een zijwand van het bestratingselement in het bestratingselement kunnen 20 dringen. Het spreekt vanzelf dat de toepassingsmogelijkheden niet zijn beperkt tot straten maar tevens pleinen, promenades en dergelijke omvatten. Ook plaatsing - in het midden van de straat, in plaats van ter hoogte van de rollaag, behoort tot de mogelijkheden.

25 Ö 1 0 δ G 3

Claims (14)

1. Bestratingselement vervaardigd uit waterdoorlatend materiaal, waarbij in het bestratingselement (B, B2) een leidingdeel (2, 12, 15) is opgenomen dat is voorzien van een aantal instroomopeningen (3, 14,16), waarbij het 5 leidingdeel (2, 13) aansluitbaar is op een eerste waterafvoerstelsel (6), waarbij de instroomopeningen (3, 14, 16) zich in het bestratingselement (B, B2) bevinden.

2. Bestratingselement volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de instroomopeningen (3, 14, 16) zich bevinden 10 tussen een onderzijde en een bovenzijde van het bestratingselement (B, B2), waarbij het leidingdeel (2, 13, 15) zich uitstrekt tussen de instroomopeningen (3, 14, 16) en de onderzijde van het bestratingselement (B, B2).

3. Bestratingselement volgens conclusie 1 of 2, met het 15 kenmerk, dat op het leidingdeel (2) een overloopleiding (4) is aangesloten, waarbij een deel van de overloopleiding (4) een traject doorloopt dat zich boven het niveau van de instroomopeningen (3) bevindt, waarbij de overloopleiding (4) aansluitbaar is op een tweede waterafvoerstelsel (7) .

4. Bestratingselement volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het een eerste leidingdeel (13) met eerste instroomopeningen (14) en een tweede leidingdeel (15) met tweede instroomopeningen (16) bevat, waarbij de eerste instroomopeningen (14) zich op een ander niveau tussen een 25 onderzijde en een bovenzijde van het bestratingselement (B2) bevinden dan de tweede instroomopeningen (16), waarbij het eerste leidingdeel (13) aansluitbaar is op een eerste waterafvoerstelsel (6), waarbij het tweede leidingdeel (15) aansluitbaar is op een tweede waterafvoerstelsel (7).

5. Bestratingselement volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afmetingen daarvan zodanig zijn dat het plaatsbaar is op de positie van de rollaag van een straat (8).

6. Bestratingselement volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het of elk leidingdeel (2, 13, 15) in het bestratingselement (B, B2) aan het ene uiteinde is voorzien van een mof (2a, 13a, 15a) waarin het 5 andere uiteinde van het overeenkomstige leidingdeel (2, 13, 15) van een naburig bestratingselement (B, B2) passend opneembaar is.

7. Bestratingselement volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ene kopse uiteinde 10 daarvan is voorzien van een messing en het andere kopse uiteinde daarvan is voorzien van een bijpassende groef, zodat onderlinge verschuiving van met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen bestratingselementen (B, B2) wordt verhinderd.

8. Bestratingselement volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het waterdoorlatende materiaal (l, 11) door kunststof gebonden grint is.

. 9. Bestratingselement volgens conclusie 8, met het : kenmerk, dat de open ruimte in het door kunststof gebonden 20 grint 6%-50% bedraagt.

10. Bestratingselement volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze aan de bovenzijde is i voorzien van een waterdoorlatende filterlaag (5,12) met een , geringere korrelgrootte dan het overige waterdoorlatende 25 materiaal (1, 11) waaruit het bestratingselement (B, B2) is vervaardigd.

11. Straat voorzien van een reeks bestratingselementen (B, B2) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de leiding, die wordt gevormd door de op elkaar aansluitende 30 leidingdelen (2, 13) van de met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen reeks bestratingselementen (B), is aangesloten op een eerste waterafvoerstelsel (6).

12. Straat volgens conclusie 11 voorzien van bestratingselementen (B, B2) volgens conclusie 3 of 4, 35 waarbij de eerste leiding, die wordt gevormd door de op elkaar aansluitende eerste leidingdelen (2, 13) van de met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen reeks bestratingselementen (B, B2), is aangesloten op een eerste waterafvoerstelsel (6), waarbij de overloopleidingen (4) of de tweede leiding, die wordt gevormd door de op elkaar 5 aansluitende tweede leidingdelen (15) van de met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen reeks bestratingselementen (B2), zijn, respectievelijk is aangesloten op een tweede waterafvoerstelsel (7).

13. Straat volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat 10 het eerste waterafvoerstelsel (6) het water naar een vijver, wadi, sloot, infiltratieput, kelderbox of dergelijk waterreservoir leidt, waarbij het tweede waterafvoerstelsel wordt gevormd door het riool.

14. Straat volgens één der conclusies 11-13, met het 15 kenmerk, dat deze aan althans één langszijde is begrensd door een trottoir (9), waarbij het trottoir (9) is voorzien van een reeks bestratingselementen (B, B2) volgens één der voorgaande conclusies 1-10, waarbij een leiding, die wordt gevormd door de op elkaar aansluitende leidingdelen (2, 13) 20 van deze, met de kopse uiteinden tegen elkaar gelegen reeks bestratingselementen (B, B2), is aangesloten op een waterafvoerstelsel dat gescheiden is van het waterafvoerstelsel waarop de ten minste ene leiding (2, 13) is aangesloten die wordt gevormd door de leidingdelen in de 25 reeks bestratingselementen (B, B2) die zich bevindt ter plaatse van de rollaag van de straat (8). ':· 0 1 Ü 5 6