BE518628A - - Google Patents

Info

Publication number
BE518628A
BE518628A BE518628DA BE518628A BE 518628 A BE518628 A BE 518628A BE 518628D A BE518628D A BE 518628DA BE 518628 A BE518628 A BE 518628A
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
arm
rake
rake wheels
carrier
adjustable arm
Prior art date
Application number
Other languages
English (en)
Publication of BE518628A publication Critical patent/BE518628A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/14Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially horizontal axis
    • A01D78/148Rakes having only one heads carrying arm

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  INRICHTING VOOR HET ZIJWAARTS VERPLAATSEN VAN OP DE GROND LIGGEND GRAS, HOOI
OF DERGELIJK MATERIAAL. 



   De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gras, hooi of dergelijk materiaal, bestaande uit een verplaatsbaar gestel, een aantal schuin ten opzichte van de voortbewegingsrichting aangebrachte, door aanraking met de grond en/of het materiaal in draaiing gebrachte harkwielen en een in horizontale zin verstelbare, ter voortbeweging van het gestel dienende arm. 



   Bij de tot nu toe bekende inrichtingen van de bovengenoemde soort wordt de verstelbare arm gevormd door een betrekkelijk korte   trekarm,   die met het de   harkwielen   dragende rijgestel verbonden is in een punt, dat gelegen is in het voorste gedeelte van het gestel of althans voor een door het wielvlak van het voorste harkwiel gaand vlak, en waarbij deze arm zich ongeveer ter hoogte van het rijgestel uitstrekt. 



   De uitvinding beoogt een inrichting met een op bijzondere wijze aangebrachte en uitgevoerde arm te verschaffen, waardoor de constructie van het rijgestel en de voortbeweging daarvan   belangrijk   vereenvoudigd, het gewicht der inrichting verminderd en de ligging der harkwielen alsmede der legers voor deze harkwielen ten opzichte van het rijgestel verbeterd kunnen worden. 



   Daartoe liggen volgens de uitvinding het vrije einde van de verstelbare arm en het verbindingspunt van deze arm met het rijgestel aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der door de wielomtrek der harkwielen heengaande vlakken. 



   De uitvinding beoogt verder de genoemde arm zodanig verstelbaar uit te voeren, dat deze zowel als trekarm als op de wijze van een duworgaan voor de inrichting gebruikt en bij voorkeur over de harkwielen heen verdraaid kan worden, hetgeen volgens de uitvinding bereikt kan worden, doordat delen van de verstelbare arm zich op verschillende hoogten bevinden 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 en het vrije einde van deze arm belangrijk lager ligt dan het hoogste deel daarvan, terwijl bij voorkeur het hoogst gelegen gedeelte van de arm zich op een groter hoogte boven de grond bevindt dan het boven liggende deel der harkwielen. 



   Verdere kenmerken, voordelen en   bijzonderheden   der onderhavige uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving aan de hand van de tekening, waarin enige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding bij wijze van voorbeeld zijn weergegeven.. 



     Fig.   i toont een schematisch bovenaanzicht van een zijaanvoerhark, welke door een tractor wordt voortgeduwd. 



   Fig. 2 is een soortgelijk bovenaanzicht van een zijaanvoerhark die in een zwadkeerder kan worden veranderd. 



   Fig. 3 en 4 stellen schematische   bovenaanzichten   van twee harkinrichtingen voor, die resp. door middel van een trekker of met dierlijke trekkracht   voortbewogen   en eveneens in een zwadkeerder veranderd kunnen worden. 



   Fig. 5 is een zijaanzicht der inrichting volgens fig. 



  2, van rechts en loodrecht op de harkwielen gezien. 



   Fig. 6 is een   soortgelijk   zijaanzicht der inrichting volgens fig.   4.   



   Bij de in fig. 1 afgebeelde uitvoeringsvorm bestaat de zijaanvoerhark uit zes schuin ten opzichte van de rijrichting aangebrachte harkwielen 1, die elk vrij draaibaar zijn om de pen van een kruk 2. De krukken 2 zijn draaibaar aangebracht in legers 3, welke zich op regelmatige afstanden bevinden in een schuin ten opzichte van de rijrichting gelegen gestelbalk 4. De balk 4 van het gestel is aan het vooreinde voorzien van een zelfinstellend loopwiel 5 en aan het achtereinde van een korte arm 6, die door middel van een kogelscharnier 7 of een andere   alzijdig   beweegbare koppeling met een aan het vooreinde van een trekker 8 bevestigde drager 9 verbonden is.

   Voorts draagt de gestelbalk 4 een beugel 10, die zich in een ongeveer verticaal vlak boven de balk 4 uitstrekt en ongeveer in het midden van zijn horizontaal bovendeel met het ene einde van een verstelbare arm 11 verbonden is. Het andere einde van de arm 11 is over een koppelorgaan 12, dat ongeveer dezelfde   bewegingsvrijheden   heeft als het koppelorgaan 7, met een aan het vooreinde van de trekker 8 bevestigde drager 13 verbonden. De koppelorganen 7 en 12 zijn zo ver van elkaar verwijderd, dat de zijaanvoerhark zowel bij het rechtuit rijden als bij het maken van bochten recht voor de trekker gehouden kan worden, zonder dat bijzonder grote krachten optreden. 



   De bevestiging van de arm 11 aan de beugel 10 is zodanig, dat de arm 11 om het bevestigingspunt in een horizontaal vlak zwaaibaar is en in staat is, de balk 4 van het rijgestel in de juiste schuine stand met betrekking tot de rijrichting te houden. In de vergrendelde stand zorgt de arm tevens, dat de harkwielen 1 en de beugel 10 in verticale stand worden gehouden. 



   In de bedrijfsstand wordt de balk 4 door het loopwiel 5 en de arm 6 ongeveer ter hoogte van de   naven.   der   harkwielen   gehouden. De koppelorganen 7 en 12 bevinden zich eveneens ongeveer op die hoogte. Delen van de verstelbare arm 11 zijn evenwel op grotere hoogten gelegen. 



  Slechts het met de drager 13 verbonden einde van de arm 11 bevindt zich op een hoogte, welke ongeveer met de hoogte der harkwielnaven boven de grond overeenkomt, terwijl het tegenoverliggende einde van deze arm, dat met het bovenste gedeelte van de beugel 10 verbonden is,   belangrijk   hoger, en wel boven het bovenste gedeelte van de harkwielen 1 ligt (zie ook fig. 5).. Door deze bijzondere vormgeving is de verstelbare arm 11 om het verbindingspunt met de beugel 10 ongeveer in horizontale zin over de harkwielen 1 heen zwaaibaar, totdat hij de met stippellijnen aangegeven stand 14 heeft bereikt . Het tegenover het draaipunt aan de beu- 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 gel 10 gelegen einde van de arm 11 is voorzien van geschikte middelen voor het losneembaar aanbrengen van een loopwiel..

   In de met   stippellijnen   aangegeven stand 14 van de arm is dit loopwiel door 15 aangeduid. In de nabijheid van dit loopwiel 15 is de arm 14 voorzien van een haak of derg., waardoor een trekkracht op de arm uitgeoefend en Let loopwiel 15 in overeenstemming met de richting van de trekkracht ingesteld kan worden. 



   Het is   duidelijk,   dat in deze stand van de verstelbare arm 11 de hark door   dierlijke   kracht kan worden voortbewogen, wanneer de gestelbalk 4 aan het achtereinde voorzien wordt van een losneembaar loopwiel 16. Dit loopwiel 16 kan ook opklapbaar met de gestelbalk zijn verbonden, zodat het zo nodig voor het dragen van de gestelbalk naar omlaag geklapt kan worden. 



   Op gelijke hoogte met de drager 13 is aan de trekker 8 nog een drager 13e aangebracht, welke naar achteren is gericht. De bui- teneinden der dragers 13 en 13e zijn met elkaar verbonden door een staaf
22, die voorzien is van een reeks geschikte bevestigingsmiddelen, zodanig dat het koppelorgaan 12 van de verstelbare arm 11 eventueel met een de- zer bevestigingsmiddelen verbonden kan worden, waardoor de schuine stand van de gestelbalk 4 ten   opzichte   van de rijrichting en dientengevolge de werk- zame breedte van de hark zich wijzigt.' 
De verstelbare arm kan in de met   stippellijnen   aangegeven stand 14 ten opzichte van het rijgestel vergrendeld worden door middel van een over de harkwielen 1 gevoerde stang of schoor 17.

   Deze stang 17 is enerzijds met het hooggelegen deel van de arm 14, anderzijds met een dienovereenkomstig hooggelegen deel van de beugel 10 verbonden. Dezelfde stang of schoor kan ook voor de vergrendeling gebruikt worden, wanneer de arm 11 als duworgaan voor de hark dient. In dit geval bevindt de stang zich in de met 18 aangeduide stand, waarbij zij bij voorkeur aan een laaggelegen deel van de beugel 10 aangrijpt. In plaats van de stang of schoor   17,18   kunnen natuurlijk andere geschikte vergrendelingen voor de verstelbare arm toegepast worden. 



   Wanneer de hark door een trekker voortgetrokken moet worden, kunnen de aan het achtereinde van de trekker 8 aanwezige bevestigingsmiddelen 19 gebruikt worden, waarvan er één met het vrije einde van de in de stand 14 gezwaaide arm verbonden wordt. 



   Opgemerkt wordt, dat de uitvinding niet beperkt is tot een uitvoering, waarbij de verstelbare arm uit zijn achter het rijgestel gelegen stand (duwstand) in een   voor   dit gestel gelegen stand (trekstand) gezwaaid kan worden, hoewel in de meeste gevallen deze uitvoering de voorkeur verdient. In sommige gevallen kan echter de verstelbare arm zo uitgevoerd zijn, dat hij hetzij alleen als duworgaan, hetzij alleen als trekorgaan kan dienen. Wezenlijk voor de onderhavige uitvinding is, dat de verstelbare arm ten opzichte van de harkwielen steeds zodanig is aangebracht, dat zijn beide uiteinden zich aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der wielvlakken van de harkwielen bevinden. 



   Bij de in fig. 2 afgebeelde uitvoeringsvorm zijn de   harkwielen   1 niet aan een enkele balk, doch in groepen van drie harkwielen aan twee balken 4a en 4b bevestigd, welke door de beugel 10 met elkaar zijn verbonden. 



  De achterste balk 4a draagt de arm 6, die op soortgelijke wijze als in fig. 1 met de trekker 8 is verbonden. De verstelbare arm 11 is weer met zijn ene einde aan de drager 13 en met het tegenover gelegen einde aan het bovenste gedeelte van de beugel 10 bevestigd. Deze beugel 10 is met het naar omlaag gerichte been 20 met de balk 4a en met het andere, eveneens naar omlaag gerichte been 21 met de balk 4 b draaibaar verbonden. In de in fig,. 2 afgebeelde stand wordt echter elke   draaibeweging   der   benn   20 en 21 ten opzichte van de balken   4a   en 4b door geschikte vergrendelingen verhinderd. (zie ook fig. 5. ) 
In deze stand wordt de inrichting op   soortgelijke   wijze als de in fig. 1 afgebeelde inrichting als zijaanvoerhark gebruikt.

   Wanneer echter de vergrendelingen tussen de beugelbenen 20,21 en de balken 4a,4b 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 losgemaakt worden, kan de beugel 10 in de met 10e aangegeven, gestippelde stand omgezwaaid worden, waarbij het been 20 zich om een loodrechte as draait en het andere been 21, evenals het draaipunt van de verstelbare arm 11 aan de beugel 10, de met volle lijnen aangegeven cirkelbogen beschrijven. Daarbij kan de balk 4b om het been 21 als draaiingsas in de gestippelde stand 4e omgezwaaid worden. Nadat de balken   4a   en 4e weer ten opzichte van de beugel 10e vergrendeld zijn geworden, zijn de harkwielen in twee groepen elk van drie elkaar overlappende wielen evenwijdig naast elkaar aangebracht.

   De zijaanvoerhark is nu in een zwadkeerder ge-   transformeerde   waarbij de door de balk   4a   gedragen harkwielen het zwad A-A en de zich aan de balk   4e   bevindende harkwielen tegelijkertijd het het naburige zwad B-B bewerken. De op deze wijze ontstane zwadkeerder kan door middel van de met de beugel 10e verbonden, verstelbare arm voortbewogen worden, waarbij deze arm hetzij als trekorgaan (stand 14e van de verstelbare arm) hetzij als   duworgaan   (stand lle van de met de drager 13e verbonden arm) dienst doet. 



   De einden van de in fig. 2 weergegeven dragers 13 en 13e zijn weer met elkaar verbonden door een staaf 22, waaraan de verstelbare arm 11 in verschillende punten bevestigd kan worden, zoals reeds met betrekking tot fig. 1 werd beschreven. Hierdoor wordt een wijziging van de schuine stand der balken 4a en 4b resp.   4a   en 4e ten opzichte van de rijrichting mogelik gemaakt, zodat de werkzame breedte der inrichting zowel bij gebruik als zijaanvoerhark, als   bij   gebruik als zwadkeerder gegewijzigd kan worden. Wanneer de inrichting met de arm 14 resp.   14e   voortgetrokken wordt, kan de werkzame breedte door verandering van de   hoek-   stand van deze arm ten opzichte van de beugel 10 resp. 10e geregeld worden. 



   Daar de afstand tussen de hartlijnen der zwaden afhankelijk is van de lengte van de gebruikte maaibalk, kan het doelmatig zijn, wanneer de beugel 10 in verschillende hoekstanden ten opzichte van de balken 4a en 4e ingesteld kan worden. Doordat de beugel 10 meer loodrecht op de rijrichting geplaatst wordt, kunnen zwaden met een grotere onderlinge afstand gekeerd worden. Om te verhinderen dat de zwaden meer dan een halve slag worden gekeerd, kan eventueel de schuine stand van de balken   4a   en 4e worden gewijzigd. 



   De in fig. 3 en 4 afgebeelde inrichtingen kunnen eveneens naar verkiezing als zijaanvoerhark of als   zwadkeerder   worden gebruikt. 



  Eenvoudigheidshalve worden deze inrichtingen alleen beschreven in combinatie met een verstelbare arm, die   uitsluitend   als trekorgaan gebezigd wordt. Het is echter duidelijk, dat deze inrichtingen ook geschikt zijn om door een trekker te worden   voortgeduwd.   



   De zijaanvoerhark volgens fig. 3 omvat vier harkwielen 1, die twee aan twee aan een balk   24a   resp. 24b zijn aangebracht. Deze balken zijn door een beugel 25 met elkaar verbonden. De beugel 25 komt overeen met de beugel 10 volgens fig. 2 en draagt een   zwaai.bare   arm 26, die als trekorgaan dienst doet. In de met volle lijnen getekende stand werkt de inrichting als zijaanvoerhark, waarbij de overeenkomstige onderdelen door geschikte middelen onderling vergrendeld zijn. De balk   24a   wordt door een loopwiel 27 en de balk 24b door een bij voorkeur zelfinstellend loopwiel 28 gedragen. 



  Deze loopwielen 27 en 28 zijn recht onder de naar omlaag gerichte benen 29 resp. 30 van de beugel 25 aangebracht. 



   De zijaanvoerhark kan in een zwadkeerder worden veranderd, zoals in fig. 3 met stippellijnen is aangegeven. Dit geschiedt doordat de beugel 25 naar rechts tot in de stand 25e gedraaid wordt. De balk 24b wordt in de stand 24e en de balk 24a in de daaraan evenwijdige stand   24d   bewogen. Daarna wordt de verstelbare arm 26 in de stand 26e gebracht en worden alle onderdelen weer ten opzichte van elkaar vergrendeld. Het loopwiel 27 kan in de nieuwe stand 27d vastgezet worden. 



   De in fig. 4 afgebeelde inrichting omvat zes harkwielen 1, 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 die twee aan twee door de balken 24a resp.   24b.   resp. 24c gedragen worden. In plaats van door middel van een beugel zijn de gestelbal- ken 24a,24b en   24c   door een kamvormig koppelingsorgaan 31 met el- kaar verbonden, welk orgaan drie naar omlaag gerichte tanden of be- nen 32,33 en 34 heeft. De tand 32 is draaibaar met de balk 24a verbon- den, de middelste tand 33 is op dezelfde wijze met de balk   24   b ge- koppeld en de tand 34 is draaibaar verbonden met de balk 24c. De verstelbare arm 26 is zwaaibaar in een punt 35 aan de bovenzijde van het koppelorgaan 31 bevestigd (zie ook fig. 6.) 
Wanneer de inrichting als zijaanvoerhark wordt gebruikt., bevinden de onderdelen zich in de met volle lijnen aangegeven stand. 



   Onder de tand 32 wordt de balk   24a   gedragen door een loopwiel 36, waarvan het wielvlak in de rijrichting H is gelegen. De balk   24c   wordt ondersteund door een zelfinstellend loopwiel 37. 



   De inrichting kan getransformeerd worden in een zwadkeerder, die tegelijkertijd drie zwaden kan keren. Daartoe worden de balken 24a,
24b en   24c   in de standen 24d,24e en 24f omgezwaaid, doordat zij om de tanden 32,33 en 34 van het koppelorgaan 31 verdraaid worden. Nadat de balken in deze standen zijn vergrendeld, moet de zo gevormde zwadkeerder, die uit drie evenwijdige groepen van elk twee harkwielen bestaat, voort- bewogen worden in de richting van de pijl K met behulp van de verstelbare arm, die daartoe uit de oorspronkelijke stand 26 in de stand 26e omgezwaaid en in die stand vastgezét wordt. Het loopwiel 32 wordt verdraaid in een stand loodrecht op de oorspronkelijke stand, terwijl het loopwiel 37 automatisch zijn nieuwe en juiste stand zal innemen. 



   Het verdient   aanbeveling,   wanneer in de stand als zwadkeerder de balken   24d,24e   en   24f   tezamen met hun harkwielen over 1800 terugverdraaid kunnen worden, zodanig dat de inrichting gebruikt kan worden als een zwadkeerder, die echter in een richting tegengesteld aan de pijl K bewogen wordt. Een dergelijke terugverdraaiing der balken wordt mogelijk gemaakt door de hoge ligging van het koppelingsorgaan 31, zonder dat de onderdelen der inrichting op een nadelige wijze tegen elkaar stoten. 



   Eisen. 



  1. Inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gras,   hooi   of dergelijk materiaal, bestaande uit een verplaatsbaar gestel, een aantal schuin ten opzichte van de voortbewegingsrichting aangebrachte, door aanraking met de grond en/of het materiaal in draaiing gebrachte harkwielen en een in horizontale zin verstelbare, ter voortbeweging van het gestel dienende arm, met het kenmerk, dat het vrije einde van de verstelbare arm (11) en het verbindingspunt (35) van deze arm met het rijgestel   (4,10)   aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der door de wielomtrek der harkwielen (1) heengaande vlakken liggen. 



  2. Inrichting volgens eis 1, met het kenmerk, dat delen van de verstelbare arm (11) zich op verschillende hoogten bevinden en het vrije einde van deze arm belangrijk lager ligt dan het hoogste deel daarvan. 



  3. Inrichting volgens eis 1 of 2, met het kenmerk, dat het hoogste deel van de verstelbare arm (11) hoger ligt dan het bovenste gedeelte der harkwielen. (1). 



  4. Inrichting volgens een der eisen   1-3,   met het kenmerk, dat de verstelbare arm (11,14) in ten minste één stand vergrendeld wordt door een, deze arm met het rijgestel verbindende stang of schoor (17,18). 



  5. Inrichting volgens een der eisen 1-4, met het kenmerk, dat aan het vrije einde van de verstelbare arm middelen voor het losneembaar aanbrengen van een loopwiel (15) aanwezig zijn. **WAARSCHUWING** Einde van DESC veld kan begin van CLMS veld bevatten **.

Claims (1)

  1. 6. Inrichting volgens een der eisen 1-5, met het kenmerk, dat de verstelbare arm (11,14) verbonden is met een koppelingsorgaan voor een of meer harkwielen opnemende dragers (4,24), waarbij elke drager ten op- <Desc/Clms Page number 6> zichte van het koppelingsorgaan om een in hoofdzaak loodrechte as draaibaar en in ten minste twee standen vastzetbaar is.
    7. Inrichting volgens eis 6, met het kenmerk, dat het koppelingsorgaan gevormd wordt door een beugel- of kamvormig orgaan (10 resp. 31), waarbij het bovenste gedeelte van dit orgaan met de verstelbare arm (11,14,26) zwaaibaar is verbonden en de naar omlaag gerichte benen of tanden (20,21 of 29,30 resp. 32,33,34) draaibaar aan de harkwielen opnemende dragers (A,24) zijn gemonteerd.
    8. Inrichting volgens eis 6 of 7, met het kenmerk, dat de harkwielen opnemende dragers (4,24) geschikt zijn om zowel in elkaars verlengde als evenwijdig aan elkaar en schuin ten opzichte van het koppelingsorgaan aangebracht en vergrendeld te worden.
    9. Inrichting volgens eis 6,7, of 8, met het kenmerk, dat elke drager voorzien is van ten minste twee harkwielen (1.) 10. Inrichting volgens een der eisen 7-9, met het kenmerk, dat althans één der dragers voorzien is van een loopwiel (36), dat zich onder een been (32) van het koppelingsorgaan bevindt.
    11. Inrichting volgens een der voorgaandé eisen, met. het kenmerk, dat de inrichting voor een trekker (8) bevestigd is en wel door het vrije einde van de verstelbare arm (11) en door het vrije einde van een verlengstuk (6) van een drager ( 4a).
    12. Inrichting volgens eis 11, met het kenmerk dat middelen voor het losneembaar bevestigen van een loopwiel (16) in de nabijheid van het met de trekker (8) verbonden einde van de drager (4a) aanwezig zijn.
    13. Inrichting volgens eis 11, met het kenmerk dat een opklapbaar loopwiel in de nabijheid van het met de trekker (8) verbonden einde van de drager (4a) aangebracht is.
    14. Inrichting volgens een der eisen 6-9, met het kenmerk, dat de harkwielen opnemende dragers (24a,24b,24c) in staat zijn om uit hun onderling evenwijdige stand tezamen met hun harkwielen (1) over 1800 terugverdraaid te worden.
BE518628D BE518628A (nl)

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE518628A true BE518628A (nl)

Family

ID=155120

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE518628D BE518628A (nl)

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE518628A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2819578A (en) * 1955-03-11 1958-01-14 Wuster Heinrich Rotary rake and tedder

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2819578A (en) * 1955-03-11 1958-01-14 Wuster Heinrich Rotary rake and tedder

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6907719B2 (en) Agricultural implement comprising a transporting device
US4214428A (en) Raking and baling machine
US6658828B2 (en) Mowing implement including mowing units connected to carrier frame exclusive of windrowing device
DK2839731T3 (en) Green fodder harvesting machine
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL1034660C2 (nl) Hooibouwmachine.
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
BE518628A (nl)
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
NL1037836C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas.
NL1007596C1 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
US20220322606A1 (en) Rake mountable to a front end loader
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
NL7909234A (nl) Hooibouwmachine.
NL9100572A (nl) Landbouwmachine.
NL1009947C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL9300974A (nl) Hooibouwmachine.
NL1034853C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
NL8602066A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.
BE512929A (nl)
NL1007236C2 (nl) Hooibouwmachine.
NL1006116C1 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas.
NL8501837A (nl) Maaiinrichting.
NL1027727C1 (nl) Hooibouwmachine.