NL8602066A - Machine voor het bewerken van gewas. - Google Patents

Machine voor het bewerken van gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL8602066A
NL8602066A NL8602066A NL8602066A NL8602066A NL 8602066 A NL8602066 A NL 8602066A NL 8602066 A NL8602066 A NL 8602066A NL 8602066 A NL8602066 A NL 8602066A NL 8602066 A NL8602066 A NL 8602066A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
machine
machine according
mower
crop
processing
Prior art date
Application number
NL8602066A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8602066A priority Critical patent/NL8602066A/nl
Priority to EP87201538A priority patent/EP0258925A1/en
Publication of NL8602066A publication Critical patent/NL8602066A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D43/00Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
    • A01D43/04Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with haymakers, e.g. tedders

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

& .
C. van der Lely N.V., Maasland.
"MACHINE VOOR HET BEWERKEN VAN GEWAS"
De uitvinding heeft betrekking op een machine voor het bewerken van gewas, zoals een maaimachine, hooibouw-machine, schudder of kneuzer.
Bekende machines die inrichtingen van verschillen-5 de soort omvatten, bezitten het nadeel dat hun toepassing beperkt is tot het gelijktijdig uitvoeren van slechts twee bewerkingen terwijl het uitvoeren van slechts één bewerking, of het uitvoeren van meer dan twee bewerkingen op moeilijkheden stuit of niet mogelijk is.
10 Het is een doel van de uitvinding om een machine te verschaffen waarbij de genoemde nadelen zijn voorkomen.
Volgens de uitvinding omvat de machine een maaimachine voorzien van een gestel en met aankoppelpunten om de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker te 15 koppelen, terwijl het gestel tevens andere aankoppelpunten bezit om een andere bewerkingsmachine door middel van een driepuntsaankoppeling aan het gestel van de maaimachine te koppelen.
Volgens een aspect van de uitvinding omvat de 20 machine een maaimachine die een strook gewas bewerkt en tevens een andere bewerkingsmachine die voorzien is van ten minste één bewerkingsorgaan dat om een opwaartse as aandrijf baar is en dat een naburige strook bewerkt, en beide machines onafhankelijk van elkaar in opwaartse richting 25 hefbaar zijn. Volgens een volgend aspect van de uitvinding omvat de machine twee verschillende bewerkingsmachines, die zodanig aan de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar zijn, dat één bewerkingsmachine aan één zijde van een zijdelingse begrenzing van de trekker gewas bewerkt en 30 de andere bewerkingsmachine aan de andere zijde van de begrenzing gewas bewerkt.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een uitvoe- 8602066 2 1 rings voorbeeld van een machine volgens .de uitvinding;
Figuur 2 is een zijaanzicht van de machine volgens de uitvinding gezien volgens de pijl II in figuur 1; 5 figuur 3 is gedeeltelijk een aanzicht en gedeelte lijk een doorsnede volgens de lijnen III-III in figuur 1;
Figuur 4 is een bovenaanzicht in vergrote vorm van een deel van de machine volgens de pijl IV in figuur 2;
Figuur 5 is een horizontaal zijaanzicht volgens de -*-0 lijnen V-V in figuur 4.
De uitvindingsgedachte wordt geïllustreerd en toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld. De uitvindingsgedachte is echter niet beperkt tot dit uitvoerings voorbeeld maar kan ook betrekking hebben op een andere ^ bewerkingsmachine waarvan de aard verschilt van die van de getekende en beschreven andere bewerkingsmachine, doch waarmee een analoge doelstelling wordt vervuld.
De machine volgens figuur 1 omvat eeru maaimachine 1 alsmede een andere bewerkingsmachine, in dit geval *) n uitgevoerd als hooibouw- kneusmachine 2 die slechts als hooibouwmachine, als kneuzer zowel als beide (bijvoorbeeld als hark) kan worden gebruikt.
De maaimachine 1 omvat een gestel 3 dat voorzien is van twee op afstand van elkaar opgestelde onderste 2 5 aankoppelpunten 4 (figuur 1 en 3) en een bovenste aankoppel-punt 5 die aan de onderste hefarmen, resp. de topstang van een driepuntshefinrichting 6 van een de machine voortbewegende trekker 7 koppelbaar zijn. Het gestel 3 omvat een de onderste aankoppel punten 4 dragende, rechte, hori-zontale in de werkstand, op afstand boven de grond gelegen draagbalk 8 (figuur 3) waaraan een zich opwaarts uitstrekkende bok 9 is vastgelast die, gezien in de rijrichting A, de vorm heeft van een omgekeerde U of V. De bok is met zijn beide onderste vrije einden bevestigd op de 3 ‘i bovenzijde van de balk 8, strekt zich opwaarts uit en draagt aan zijn bovenzijde het bovenste aankoppelpunt 5. De balk 8 eindigt nabij een zijdelingse begrenzing van de trekker en draagt aldaar een zwenkas 10, die evenwijdig aan de rij- 8602066 3 * 1 richting A en tevens evenwijdig aan een ingaande as 11 van de maaimachine is gericht. De ingaande as 11 is, gezien in het aanzicht volgens figuur 3, binnen de ruimte opgesteld die omsloten wordt door de bok 9 en de balk 8 en steunt af 5 op de bok De ingaande as 11 zet zich tot achter de bok 9 voort (figuur 2) en draagt aldaar een riemschijf 12, die door middel van een stel V-riemen 13 in aandrijvende verbinding staat met een riemschijf 14, die om de zwenkas 10 aandrijfbaar is gelegerd.
^•0 De ingaande as 11 en daarmede de riemschij ven 12 en 14 zijn aandrijfbaar door middel van een tussenas 15 die de ingaande as 11 koppelt met de af takas van de trekker 7.
Om de zwenkas 10 is een zich in vertikale richting uitstrekkende uithouder 16, die tevens een tandwielover-15 brenging omvat, verzwenkbaar verbonden met de balk 8. De uithouder 16 is star verbonden met een maaibalk 17, die zich dwars op de rijrichting A uitstrekt en tijdens bedrijf op de grond rust. De balk 17 is voorzien van;een aantal maaischijven 18, die om opwaartse assen aandrijfbaar zijn 20 met behulp van één zich in de balk 17 bevindend aandrijfmechanisme, dat door het zich in de uithouder 16 bevindende tandwielmechanisme vanaf de riemschijf 14 wordt aangedreven. De van messen voorziene maaischijven 18 worden daarbij in de in figuur 1 aangegeven draairichtingen aangegeven, 25 doch een andere combinatie van draairichtingen is eveneens mogelijk. Aan de uithouder 16 is een hefboom 19 op starre wijze bevestigd. Tussen het uiteinde van de vanaf de zwenkas 10 in de werkstand schuin buitenwaarts en opwaarts gerichte hefboom 19 en een nabij de bovenzijde van de bok 9 aange-30 bracht oor 20 is een vanaf de bestuurderszitplaats van de trekker bedienbare hydraulische cylinder 21 aangebracht door middel waarvan de hefboom 19 tesamen met de uithouder 16 en de maaibalk 17 opklapbaar is om de horizontale in de rijrichting A gelegen zwenkas 10 vanuit zijn werkstand naar een opwaarts gerichte, in figuur 3 met stippellijnen aangeduide transport s tand van de maaibalk 17. In de transport stand bevindt de maaimachine 8, 16, 17, 19 zich geheel op afstand boven de grond.
8602066 *» 4
Door middel van de maaibalk 1.7 is een strook grond ter breedte van ongeveer 2 meter bewerkbaar die aan de buitenzijde van een zijdelingse begrenzing van de trekker 7 is gelegen en ongeveer op deze begrenzing aansluit.
5 Z.oals in figuur 1 is aangeduid, is de maaimachine 1 voorzien van zwadvormende organen 22. De voorzijden van de zwadvormende organen 22 sluiten nabij de maaibalk 17 aan op de buitenste begrenzingen van de strook gewas die door de maaiorganen 18 wordt gemaaid, en zijn, gerekend in achter-^ waartse richting, onderling convergerend opgesteld zodat de organen 22 het gemaaide gewas afleggen in een zwad, waarvan de breedte 23 kleiner is dan de werkbreedte van de maaibalk 17. Gerekend in een richting dwars op de richting A is de aan de zijde van de trekker gelegen begrenzing van het zwad ^ 23 op afstand gelegen van de nabijgelegen begrenzing van de te maaien strook gewas. Dit geldt eveneens voor de buitenste begrenzing van het maaizwad die, gerekend dwars op de richting A, eveneens op afstand ligt van de buitenste begrenzing van de te maaien strook gewas. Op deze wijze η η wordt bereikt dat bij een volgende werkgang van de machine strookvormige ruimten worden verkregen die niet zijn bedekt met gewas, welke ruimten dan door de trekkerwielen kunnen worden bereden.
Nabij het bovenste aankoppelpunt 5 is de bok 9 25 voorzien van in wezen twee andere aankoppelpunten 24 en 25, die elk een zich vanaf de bovenzijde van de bok 9 achterwaarts uitstrekkende plaat 26 omvatten, welke platen 26 aan hun achter de achterzijde van de bok 9 gelegen einden elk zijn voorzien van een gat; de hartlijnen van deze gaten 30 liggen m eikaars verlengde. De beide platen 26 zijn op afstand van elkaar en symmetrisch ten opzichte van een vertikaal vlak door de hartlijn van de ingaande as 11 opgesteld, welk vlak 27 (figuur 3) samenvalt met het vertikale symmetrievlak van de bok 9 en, tijdens bedrijf, ongeveer 35 met het langssymmetrievlak van de trekker 7.
Op de bovenzijde van de balk 8 van het gestel 3 van de maaimachine 1 zijn de twee oren 28 gelast, waartussen een uiteinde van een hydraulische cylinder 29 om een aan de 8602066 5 * 1 oren 28 bevestigde, loodrecht op het symmetrievlak 27 gerichte zwenkas 30 verzwenkbaar is aangebracht. De hydraulische cylinder 29 strekt zich vanaf de zwenkas 30 in achterwaartse richting uit.
5 Qe gaten in de achterste uiteinden van de beide platen 26 en een vork die op het achterste uiteinde van de zuigerstang van de hydraulische cylinder 29 is aangebracht, vormen drie bevestigingspunten 24, 25 resp. 31 die aan de achterzijden van het gestel 3 zijn aangebracht (figuur 1 en 10 3).
Het geheel achter de trekker 7 gelegen gestel 3 van de maaimachine 1 omvat derhalve aankoppelpunten 4 en 5 aan zijn voorzijde, en bevestigingspunten 24, 25 en 31 aan zijn achterzijde. De bevestigingspunten 24 en 25 zijn door ^ middel van een zich dwars op de rij richting A en het vlak 27 uitstrekkende koppelstang 32 (figuur 3) bevestigbaar aan de bovenzijde van een hulpbok 33 en het bevestigingspunt 31 is bevestigbaar aan het midden van de onderzijde van de hulpbok 33. De hulpbok 33, die evenwijdig aan een opwaarts gericht vlak is opgesteld is derhalve ten opzichte van de bok 9 verzwenkbaar om een loodrecht op het symmetrievlak 27 gerichte zwenkas (die samenvalt met de hartlijn van de koppelstang 32) door middel van de vanaf de bestuurderszit-plaats van de trekker bedienbare hydraulische cylinder / zuigerstangcombinatie 29 door middel waarvan het achterste en onderste bevestigingspunt 31 ten opzichte van de laatstgenoemde zwenkas naar voren resp. naar achteren zwenkbaar is. De zwenkas 32 kruist de zwenkas 10 loodrecht.
De hulpbok 33 is aan zijn onderzijde voorzien van ^ onderste andere aankoppelpunten 34 en 35, die op afstand van elkaar zijn gelegen en symmetrisch zijn aangebracht ten opzichte van het vlak 27. De hulpbok 33 is nabij zijn bovenzijde voorzien van een bovenste andere aankoppelpunt 36 die, evenals de andere aankoppelpunten 34 en 35, in dit 35 uitvoeringsvoorbeeld, achter de achterzijde van de hulpbok 33 zijn opgesteld (figuur 1 en 2). De aankoppelpunten 34 -36 zijn bestemd voor het aankoppelen van een andere bewer-kingsmachine die voorzien is van een driepuntsaankoppeling.
8602066 m * 6 ^ De andere bewerkingsmachine 2. is, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, uitgevoerd als een cirkelhooier, geschikt voor het schudden van gewas en het op zwad leggen van geschud gewas resp. het in een smal zwad afleggen van gewas, al o,f niet voorzien van een werkzame kneusinrichting.
De andere bewerkingsmachine 2 bezit een zich dwars op de rijrichting A uitstrekkende gestelbalk 37 die aan beiden einden voorzien is van een harkorgaan 38, 39. De harkorganen 38 en 39 zijn motorisch aandrijfbaar om de ^ draaiingsassen 40 resp. 41. De opwaarts gerichte draaiingsassen 40 en 41 zijn, gerekend in opwaartse richting schuin naar voren opgesteld en sluiten, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, met een vertikale lijn een hoek in van ongeveer 15°; deze hoek kan echter ook een andere, in het bijzonder een kleinere grootte bezitten. De bewerkingsmachine 2 bezit een ingaande as 42, die voorwaarts is gericht en door middel van een van universele koppelingen voorziene tussenas 43 aandrijfbaar gekoppelde is met een achterwaarts gerichte verlenging van de as 11 van de maai-9 π machine 1, waarbij deze verlenging achter de achterzijde van de riemschijf 12 uitsteekt en aldaar is aangeduid met het verwijzingscijfer 44.
De via de aftakas van de trekker, de tussenas 15, de as 11, 44 en de tussenas 43 aangedreven ingaande as 42 25 van de bewerkingsmachine 2 drijft op bekende wijze het harkorgaan 39 en een in de gestelbalk 37 gelegen aandrijvende as het harkorgaan 38 aan in onder ling tegengestelde richtingen B.
Elk der beide harkorganen 38 en 39 is voorzien van een aantal tandengroepen 45. Elke tandengroep 45 omvat twee ongeveer boven elkaar gelegen verende tanden 46 en 47 (figuur 4) die elk door middel van een stel windingen 48 resp. 49 verend bevestigd zijn aan het uiteinde van een bijbehorende spaak 50 van het betreffende harkwiel 38 resp. 3 3 39. Ten opzichte van de draairichting B strekken de tanden 46 en 47 zich, gerekend vanaf de bijbehorende windingen, achterwaarts en neerwaarts uit en zijn nabij hun vrije uiteinden haakvormig in buitenwaartse richting afgebogen 8602066 * 7 * 1 waarbij deze afgebogen einddelen 51 resp. 52 in hoofdzaak de werkzame delen van de tanden van de tandengroep vormen. De hoogte van de harkorganen boven de grond is zodanig dat de tandeinden 51 en 52 van elke tandengroep tijdens een deel 5 van hun voorste baanhelft nabij de bodem resp. de op het veld staande stoppels komen en over dit deel van hun banen het gewas opnemen en in het gebied tussen de beide harkorganen door in achterwaartse richting schuin opwaarts werpen.
10 De harkorganen worden ondersteund door loop wielen 52A die zodanig instelbaar en vastzetbaar zijn dat de helling van de draaiingsassen op op zichzelf bekende wijze instelbaar is.
In het midden van de lengte van de gestelbalk 37 15 is een drager of trekarm 53 op starre wijze aan de gestelbalk 37 bevestigd. De drager 53 strekt zich vanaf de gestelbalk 37 zodanig schuin voorwaarts uit, dat het voorste einde van de drager, gezien in de rijrichting A, ongeveer voor de draaiingsas van het rechter harkwiel 39 is gelegen. Het 20 voorste uiteinde van de drager 53 is om een opwaarts gerichte, scharnieras 54 verzwenkbaar bevestigd aan een tot de harkwielmachine 2 behorende bok 55. De bok 55 is, gezien in de rijrichting A, recht achter de hulpbok 33 gelegen die tot het gestel 3 van de maaimachine 1 behoort. De bok 55 “5 die gezien in de rijrichting A, de vorm van een omge keerde U of V bezit en die in de in figuur 1 getekende opstelling eveneens symmetrisch is opgesteld ten opzichte van het sym-metrievlak 27, bezit in voorwaartse richting uitstekende onderste koppelpunten. 56 en 57 en een bovenste koppelpunt 58, die passend zijn op de onderste andere aankoppelpunten 34 en 35 en het bovenste andere aankoppelpunt 36 van de hulpbok 33. De bok 55 van de hooibouw- kneusmachine 2 vormt tesamen met zijn koppelpunten 55 - 58 een driepuntsaankoppe-ling waarmee de hooibouwmachine 2 aan het gestel 3 van de 35 maaimachine 1 bevestigbaar is door middel van losneembare grendelpennen.
De hoek die de drager 53, gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 1, met de bok 55 insluit is door middel 8602066 - 8 - » 1 van een stelarm 59 in verschillende . standen instelbaar. Door middel van de stelarm 59 kan derhalve de afwerprichting van de harkorganen 38 en 39 ten opzichte van de rijrichting A gewijzigd worden, kan de machine 2 ten opzichte van de 5 maaimachine. zijdelings worden ingesteld, terwijl door middel van deze verstelarm de hooibouwmachine 2 zodanig om de scharnieras 54 kan worden verdraaid dat een transportstand van de hooibouwmachine kan worden ingesteld, waarbij de breedte van de machine, gezien in de rijrichting A, aanmer-kelijk kleiner is dan die in de figuur 1 getekende werkstand. Daarbij omsluit de bok 55 de tussenas 43 met zoveel ruimte dat een verandering van de richting van de tussenas 43 deze as niet hindert. In de in figuur 1 getekende opstelling waarbij de draaiingsas 41 bij benadering nabij de symmetrieas 27 is gelegen, neemt het harkorgaan 39' een symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 27 gelegen zwad op en voert dit tussen de beide harkorganen 38 en 39 door in achterwaartse richting,· dit gewas wordt;aansluitend in een zwad afgelegd waarvan de breedte naar wens instelbaar 20 is.
Hiertoe is nabij elk der beide uiteinden van de gestelbalk 37 een arm 60 aangebracht, die vanaf het betreffende gestelbalkeinde, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, achterwaarts is gericht. Elke arm 60 draagt aan 2 5 ° zijn achterste uiteinden een geleidmgsorgaan 61 voor het gewas, dat, gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 1, ten opzichte van de bijbe horende arm 60 in meerdere standen instelbaar en vastzetbaar is. Elk geleidingsorgaan 61 sluit aan zijn voorzijde aan op de tandenbaan van de tandengroepen 45 van het harkorgaan 38 of 39 waarachter het geleidingsorgaan is opgesteld. Elk geleidingsorgaan 61 omvat een aan zijn voorzijde opwaarts gerichte pijpvormige houder 62 die aan zijn onderzijde achterwaarts is afgebogen; met dit afgebogen gedeelte glijdt het geleidingsorgaan over de grond en volgt de bodemoneffenheden. Aan het opwaarts gerichte gedeelte van de houder 62 zijn achterwaarts gerichte verenstalen staven 63 aangebracht, die alle ongeveer horizontaal naar achteren zijn gericht en aan hun 8602066 * - 9 - 1 achterzijden vrij uitsteken. De houder 62 omvat aan zijn bovenzijde een binnenwaarts afgebogen deel 64 waaraan eveneens achterwaarts gerichte staven zijn aangebracht die met het verwijzingscijfer 65 zijn aangeduid. Het opwaarts 5 gerichte ge.deelte van de houder 62 is, gerekend in opwaartse richting, enigszins schuin buitenwaarts gericht zodat de houder 62, 64, gezien in de rijrichting A, tesamen met de staven 63 en 65 in staat is om een zwad te vormen waarvan de buitenbegrenzing bij benadering de vorm bezit van het groot- *0 ste deel van een cirkel. De geleidingsorganen 61 zijn elk door middel van een ongeveer verticale zwenkas 66 verzwenkbaar bevestigd aan het achterste uiteinde van de bijbehorende arm 60. Aan het einde van het binnenwaarts gerichte deel 64 van de houder 62, welk einde op afstand van 15 3e ZWenkas 66 is gelegen, is een stelarm 67 verzwenkbaar bevestigd die in ongeveer horizontale richting voorwaarts is gericht en waarvan het voorste uiteinde in één van meerdere aan de arm 60 aangebrachte gaten 68 kan worden gestoken, zodat het geleidingsorgaan, zwenkend om de zwenkas 66 ten •>n opzichte van de bijbehorende arm 60 gezien in bovenaanzicht in verschillende standen kan worden vastgezet.
Elk der armen 60 is aan zijn voorzijde ten opzichte van het overige gedeelte van de hooibouw machine 2 verzwenkbaar om een ongeveer verticale zwenkas 69, terwijl ^ de zwenkas 69 ten opzichte van de gestelbalk 37 verzwenkbaar is om een horizontale, evenwijdig aan de gestelbalk 37 gerichte zwenkas 70 (figuur 4). Door middel van de zwenkas 69 kan de hoek die de beide armen 60 onderling insluiten worden ingesteld terwijl het betreffende geleidingsorgaan 61 door middel van de zwenkas 70 de bodemoneffenheden kan volgen. Teneinde de hoek tussen de beide armen 60 te kunnen fixeren is op afstand van de zwenkas 69 een einde van een stelarm 71 verzwenkbaar aan de arm 60 bevestigd; het andere einde van de stelarm 71 kan in één van een aantal aan de 35 gestelbalk 37 aangebrachte gaten 72 worden gestoken.
Met behulp van de stelarmen 71 kunnen de geleidingsorganen 61 in de in figuur 1 met getrokken lijnen aangegeven stand worden opgesteld waarbij de geleidings- 8602066 ψ . - 10 - 1 organen de begrenzingsbreedte van het door de harkorganen 38 en 39 achterwaarts en zijwaarts geworpen gewas in een schud-stand van de machine bepalen; in dit geval wordt het gewas over een betrekkelijk brede strook grond geworpen waarvan de 5 breedte ongeveer overeenstemt met de werkbreedte van de harkorganen. In dit geval wordt de vorm waarin het gewas is afgelegd met "zwad" aangeduid.
In de met stippellijnen aangeduide stand van de geleidingsorganen 61 wordt het door de harkorganen 38 en 39 ^ verplaatste gewas op een strook grond afgelegd waarvan de breedte aanmerkelijk kleiner is dan de werkbreedte van de beide harkorganen; de vorm waarin het gewas hierbij wordt afgelegd wordt eveneens met "zwad" aangeduid.
In alle standen van de geleidingsorganen 61 worden deze organen door middel van de stelarmen 67 zodanig ten opzichte van de armen 60 ingesteld, dat de staven 63 en 65 ongeveer evenwijdig aan de rijrichting A verlopen. De verstelling van de armen 60 geschiedt met behulp van de stelarmen 71.
*·υ Opgemerkt wordt dat het gewenst is dat elk der tandengroepen 45 van de harkorganen een (niet-getekende) verstelmechanisme bezit dat zodanig is ingericht, dat de werkzame tanden 51, 52 in de werkstand waarbij het gewas over een grote breedte dient te worden verspreid, ten 2 5 opzichte van de bijbehorende draaiingsas ongeveer radiaal zijn ingesteld, terwijl deze tandeinden ten opzichte van de draaiingsrichting B achterwaarts zijn gericht in een werkstand waarbij het gewas op een smal zwad moet worden afgelegd.
Het afleggen van het gewas in een smaller of breder zwad heeft betrekking op een harkfunctie van de machine. Een dergelijke harkfunctie kan ook op andere wijze worden uitgevoerd zoals nader zal worden toegelicht.
De hooibouwmachine 2, elders andere bewer-35 kingsmachine genoemd, is aan zijn achterzijde voorzien van een kneusorgaan 73. In verband met het feit dat de harkorganen 38 en 39 symmetrisch zijn opgesteld ten opzichte van een verticaal, in de rijrichting A gelegen vlak 74 (figuur 8602066 t * 11 1 4) is het kneusorgaan 73 symmetrisch opgesteld ten opzichte van dit vlak 74. Het vlak 74 is evenwijdig gericht aan het symmetrievlak 27 doch ligt met betrekking tot de maaibalk 17 aan de van de maaibalk 17 af gekeerde zijde van het vlak 27.
5 Nabij het .. midden van de gestelbalk 37 is een horizontale dwars op de rijrichting A gelegen zwenkas 75 door middel van aan de gestelbalk 37 bevestigde oren 76 aan de achterzijde van de gestelbalk 37 aangebracht. Om de zwenkas 75 zijn twee op korte afstand naast elkaar gelegen achterwaarts gerichte en evenwijdig aan het symmetrievlak 74 gerichte dragers 77 verzwenkbaar (figuur 4 en 5)- die op afstand achter de gestelbalk 37 op symmetrische wijze ten opzichte van het vlak 74 in buitenwaartse richting zijn afgebogen in de vorm van staafhouders 78. De afgebogen delen 78 zijn onderling 15 star verbonden door middel van een koppelplaat 79 die loodrecht op het vlak 74 en evenwijdig aan de lengterichting van de gestel balk 37 is gericht. Gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 4 beslaat, gerekend ten opzichte;van de bijbehorende draaiingsas 40 resp. 41, elke cirkeldeelvormig 20 gebogen, ten opzichte van de bijbehorende draaiingsas coaxiaal opgestelde staafhouder 78 in dit uitvoeringsvoor-beeld een omtrekshoek van ongeveer 30°. Deze de kneusorganen zelf dragende houders 78 kunnen echter, afhankelijk van de aard van het gewas, de aard van de machine, de rijsnelheid ^ en het toerental een kleinere of grotere omtrekshoek beslaan maar kunnen in bovenaanzicht ook rechtlijnig zijn uitgevoerd. Elke stripvormige houder 78 is voorzien van een rij gaten, waarin de bovenste einden van een aantal kneusstaven 80 zijn bevestigd. Het kneusorgaan dat de staven 80 omvat, is in bovenaanzicht derhalve V-vormig uitgevoerd. De staven 80 strekken zich vanaf de bijbehorende, boven het betreffende harkorgaan 38 resp. 39 gelegen houder 78 schuin neerwaarts en achterwaarts uit (figuur 4 en 5). De staven 80 zijn in dat gebied opgesteld waarin de harkorganen 38 en 39 het opgenomen gewas in achter waartse en schuin buitenwaartse richting afwerpen. De staven 80 bezitten aan hun onderzijden vrij uitstekende einden. Deze vrije einden liggen in een werkzame stand ter hoogte van of onder het bwd 2 0 66 ! v *> - 12 - 1 vlak dat door de einden van de tanden. 51 van de tanden-groepen 45 wordt vastge legd, zodat al het gewas of nagenoeg al het gewas dat door de harkorganen wordt afgeworpen in aanraking komt met één of meer van de staven 80. Gezien 5 in bovenaanzicht (figuur 4), zijn de staven 80 vanaf hun bevestiging in de houder 78 eerst evenwijdig aan de rijrichting A resp. evenwijdig aan het vlak 74 gericht en zijn vervolgens nabij hun vrije uiteinden enigszins buitenwaarts in de richting van de geleidingsorganen 61 afgebogen, maar zij kunnen ook, gezien in bovenaanzicht, over hun gehele lengte recht en bijvoorbeeld evenwijdig aan het vlak 74 zijn opgesteld. De staven zijn in het algemeen onderling evenwijdig opgesteld. Elk der beide rijen staven is evenwijdig aan de ver plaatsingsrichting van een zich nabij één of meer ^ staven bevindend gewasdeel gericht (in dit geval aangepast aan het verspreidingspatroon van een cirkelhooier), maar één rij kneusstaven kan, in bovenaanzicht, op alternatieve wijze dwars op de verplaatsingsrichting worden opgesteld, bijvoorbeeld radiaal ten opzichte van de draaiingsas van een harkorgaan, en/of loodrecht op het vlak 74 en dus een hoek insluitend met de verplaatsingsrichting van het gewas.
Op de bovenzijde van de koppelplaat 79 zijn twee op afstand van elkaar opgestelde, evenwijdig aan het symmetrievlak 74 gerichte instelplaten 81 bevestigd, die 2 5 zijn voorzien van een aantal gaten 82 (figuur 4, 5). Door een tweetal in de platen 81 aangebrachte gaten 82 kan een grendelpen 83 worden gestoken. De grendelpen 83 fixeert in elk van zijn mogelijke standen, die bepaald zijn door de gekozen gaten 82, een bus 84 ten opzichte van de platen 81 en daarmee ten opzichte van de staven 80. Aan de bus 84 is een staaf 85 bevestigd die vanaf de bus 84 in voorwaartse richting verloopt. De hartlijn van de staaf 85 ligt in het
symmetrievlak 74. Gerekend ten opzichte van de rijrichting A
steekt het voorste uiteinde van de staaf 85 door een gat dat 35 is aangebracht m een plaat 86 die vanaf de gestelbalk 37 opwaarts is gericht en tegen de voorzijde van deze gestelbalk is geklemd. Dit gat is uitgevoerd als een opwaarts gericht sleufgat teneinde uiteenlopende hoekstanden van de 8602066 - 13 - » 1 staaf 85 ten opzichte van de plaat 86 mogelijk te maken. De staaf 85 kan daarbij desgewenst worden gesteund en geleid door een bus 87 die verzwenkbaar is om een zwenkas 88 die loodrecht op het vlak 74 is gericht en welke zwenkas ten 5 opzichte v$n de plaat 86 is vastgezet. Aan de van de bus 84 afgekeerde voorzijde van de plaat 86 wordt de staaf 85 omsloten door een schotelveer 89, die aan zijn achterzijde tegen de plaat 86 rust en althans in de getekende stand aan zijn voorzijde tegen een moer 90 aanligt die op de voorzijde 10 van de staaf 85 door middel van schroefdraad is bevestigd.
In het in de figuren 4 en 5 getekende uit-voeringsvoorbeeld is de grendelpen 83 door het meest nabij de plaat 86 gelegen stel gaten 82 gestoken. In deze opstelling is het kneusorgaan in de vorm van de staven 80 het 15 meest werkzaam daar de onderste einden van de staven 80’ het meest in het gebied steken waarin het gewas door de hark-organen wordt geplaatst. Tijdens bedrijf van het kneusorgaan 73 werken de tanden van de harkorganen met de staven 80 samen doordat de tanden in het gebied waarin zij het 20 opgenomen gewas loslaten onmiddelijk naast of nabij en langs de staven 80 bewegen. Het door de tanden 51, 52 afgeworpen gewas vliegt daarbij met een grote snelheid tegen de staven 80, wordt ten dele om één of meer van deze staven geslagen en geknikt en glijdt in de richting van de vrije staafeinden neerwaarts en/of buitenwaarts af in de vorm van een zwad terwijl een ander deel langs de binnenzijde van de rijstaven of langs de buitenzijde van zo'n rij wordt geworpen, waarbij eveneens kneus werking optreedt voordat het gewas in het zwad valt.
30 Indien een geringere kneuswerking is gewenst wordt de grendelpen 83 door één van de volgende gaten 82 gestoken, zodat de werkzame staaflengte vermindert. Hierbij is het gehele kneusorgaan 77, 78, 79, 80 over een door de onderlinge afstand van de gaten bepaalde hoek om de zwenkas 33 75 opwaarts verzwenkt.
Indien in het geheel geen kneuswerking wordt gewenst wordt de grendelpen 83 door het verst vanaf de zwenkas 75 of de plaat 86 gelegen stel gaten 82 gestoken. In deze 8602066 14 1 stand is het gehele kneusorgaan opwaarts in de met stippellijnen aangeduide stand verzwenkt (figuur 5) waarbij het voorste einde van de staaf 85 in voorwaartse richting het verst door het gat in de plaat 86 uitsteekt. In deze stand 5 zijn de staven 85, gezien in zijaanzicht, volgens figuur 5 ongeveer evenwijdig aan de grond gericht en geheel buiten het werpgebied van de harkorganen 38 en 39. De dragers 77 die in de werkstand van het kneusorgaan ongeveer evenwijdig aan de tandenbaan zijn gericht, zijn in deze transportstand sterk opwaarts gericht.
Om de staaf 85 kan desgewenst een drukveer 91 worden geslagen die in de in figuur 5 getekende werkstand onder enige voorspanning tegen de bus 84 resp. de bus 87 rust. Het kneusorgaan wordt door zijn eigen gewicht in zijn 1^ werkzame stand gehouden doch kan door het tegen de staven 80 geworpen gewas gedurende korte tijd om de zwenkas 75 opwaarts worden verzwenkt zodat een stotende beweging kan optreden die ongewenst zou kunnen zijn. De in de werkstand van het kneusorgaan optredende drukkracht van de veer 91 die 20 om de zwenkas 75 een neerwaarts moment op het kneusorgaan uitoefent kan deze stotende werking onderdrukken of verhinderen. Anderzijds kan een lichte verende en stotende verzwenking om de zwenkas 75 van voordeel zijn om het afglijden van om de staven hangend gekneusd gewas neerwaarts te laten afglijden.
Indien de grendelpen 83 door een volgend, verder vanaf de zwenkas 75 gelegen stel gaten 82 wordt gestoken, zodat de werkzame lengte van de staven 80 en daarmee de kneuswerking is verminderd, is de voorspanning van de veer 30 91 in de werkzame stand van het kneusorgaan weer dezelfde zodat een geringere opwaarts verende verzwenking van het kneusorgaan zal ontstaan; een dergelijke stand is voor de behandeling van gevoelig gewas van belang. Indien de schotelveer 89 is aangebracht wordt de neerwaartse beweging 35 van het kneusorgaan enigszins afgeveerd; op deze wijze is de aard van de stotende werking en daarmede de trilling van de staven 80 beïnvloedbaar.
De staven 80 zijn bij voorkeur uit veren stalen 8602066 15 1 staafmateriaal vervaardigd teneinde breuk van de staven 80 na langdurige werking te vermijden.
Tijdens bedrijf wordt de de maaimachine 1 en de andere bewerkingsmachine 2, 73 omvattende, aan de 5 driepuntsh§finrichting 6 van de trekker 7 gekoppelde machine in de rijrichting A door de trekker 7 voortbewogen en vanaf de aftakas van de trekker 7 aangedreven. Het gestel 3 van de maaimachine 1 omvat de aankoppelpunten 4, 5 ter bevestiging van de maaimachine aan de driepuntshefinrichting 1® van de trekker en tevens de andere aankoppelpunten 34 - 36 om de andere bewerkingsmachine 2, 73 door middel van een driepuntsaankoppeling 56 - 58 aan het gestel 3 van de maaimachine 1 te koppelen. De andere bewerkingsmachine 2, 73 kan door middel van de driepuntsaankoppeling 56 - 58 onafhanke-lijk van de stand van de maaibalk 17 in een onwerkzame! in figuur 2 met stippellijnen aangeduide stand worden geheven. Daartoe wordt vanaf de bestuurderszitplaats van de trekker de hydraulische cylinder 29 bekrachtigd waardoor de hulpbok 33 verzwenkend om de koppelstang 32 aan zijn onderzijde 20 achterwaarts verzwenkt (gestippelde stand in figuur 2) waardoor de andere machine in zijn onwerkzame stand wordt gebracht .
Eén der tot de machine behorende bewerkings-machines, de maaibalk 17, bewerkt gewas aan één zijde van een zijkant van de trekker en de andere bewerkingsmachine 2, 73 bewerkt gewas aan de andere zijde van de genoemde zijkant van de trekker. Doordat beide machines onafhankelijk van elkaar in een werkzame stand resp. in een onwerkzame stand kunnen worden gebracht kan gewas in één bewerkingsgang bijvoorbeeld gemaaid, en/of gekneusd, en/of geschud en/of verspreid en/of bijeengeharkt worden.
Verder is het mogelijk om voor het schudden en/of kneuzen en/of spreiden en/of bijeenharken een machine toe te passen die ook gemakkelijk zonder werkzame maaimachine kan 35 worden gebruikt.
De werksnelheid van de machines kan hoog zijn en de maaimachine 1 kan maaien terwijl de kneus- schudmachine 2, 73 geheven is en omgekeerd.
8602066 -.. I II I· II 1— * * 16 1 De machine volgens de uitvinding kan één of meer van de volgende bewerkingen in één werkgang uitvoeren:
Maaien,
Maaien en kneuzen, 5 Haaien en schudden.
Maaien en verspreiden,
Maaien en twee gemaaide zwaden bijeenharken. Kneuzen,
Schudden,
Verspreiden, en
Twee zwaden bijeenharken
Het transport op de weg is zeer eenvoudig daar de verschillende machines individueel ten opzichte van de trekker gemakkelijk hefbaar zijn.
^ Indien de maaimachine 1 en één of meerdere delen van de andere bewerkingsmachine 2, 73 op een veld worden gebruikt, kan als voorbeeld voor een werkwijze de volgende bewerkingsvolgorde worden uitgevoerd. Allereerst kan de maaimachine in werking zijn gesteld, waarbij de andere o Π bewerkingsmachine 2, 73 door middel van de hydraulische cylinder 29 in zijn in figuur 2 gestippelde onwerkzame stand is geheven. Met behulp van de maaimachine wordt dan bijvoorbeeld een strook gewas langs de gehele omtrek van de veldbegrenzing gemaaid, waarbij de bewerking bijvoorbeeld
2 S
één- of tweemaal tegen de richting van de wijzers van de klok in wordt uitgevoerd. Hierbij kunnen één of twee naast elkaar liggende maaizwaden 23 worden gevormd. Hierna wordt de werkrichting resp. de rijrichting A omgedraaid, derhalve in de richting van de wijzers van de klok. De andere bewer- kingsmachine 2, 73 wordt dan allereerst door het bedienen van de hydraulische cylinder 29 in zijn werkzame stand gebracht, terwijl de maaimachine 1 in zijn werkzame stand blijft. De beide harkorganen 38 en 39 nemen dan het tijdens de voorgaande bewerkingsgang of bewerkingsgangen gevormde 35 maaizwad of maaizwaden op, waarbij het door de harkorganen verplaatste gewas naar keuze in een breed zwad (geleidings-organen 61 in de figuur 1 met getrokken lijnen getekende stand) of in een smal zwad (geleidingsorganen 61 in de in 8602066 17 1 figuur 1 met stippellijnen aangeduide s.tandj wordt afgelegd, al of niet met een werkzaam kneusorgaan. Opgemerkt wordt, dat de schud- kneusmachine 2 volgens het uitvoeringsvoor-beeld een werkbreedte bezit, die anderhalf tot tweemaal zo 5 groot is als die van de maaimachine 1. De werkbreedte van de machine 2 bedraagt ongeveer drie meter.
De maaimachine vormt intussen, gerekend ten opzichte van het midden van het veld, een aan de binnenzijde van de door de harkorganen afgelegde zwaden gelegen vol-^•0 gend maaizwad 23. Is de machine eenmaal rondgereden dan wordt de trekker meer binnenwaarts verplaatst en neemt het harkorgaan 39 het onder de trekker aankomende maaizwad 23 op en legt dit in de gewenste zwadvorm af, terwijl de maaimachine opnieuw een aan de andere zijde van de trekker-^ begrenzing gelegen maaizwad vormt. Deze bewerking kan doorgaan totdat het veldmidden is bereikt. Indien het gewas enigszins is gedroogd kan in een richting met die van de wijzers van de klok mee of andersom een nieuwe; bewerking van de gevormde zwaden worden uitgevoerd waarbij de maaibalk 20 17 om de zwenkas 10 (figuur 3) in de met stippellijnen aangegeven onwerkzame stand is gebracht en waarbij de andere bewerkingsmachine 2, 73 in zijn werkzame stand is gebracht. Hierbij kan het gewas worden geschud of indien het in de eerste bewerkingsgang reeds was geschud in een smal zwad ^ worden afgelegd. Indien het gewas tijdens de eerste bewerkingsgang nog niet was gekneusd, kan het kneusorgaan 73 in zijn in figuur 5 met getrokken lijnen aangegeven werkzame stand worden gebracht. Op deze wijze en analoge wijze kunnen alle in het voorgaande opgesomde bewerkingen met één en dezelfde machine worden uit gevoerd.
De uitvinding is niet beperkt tot de hiervoor beschreven andere bewerkingsmachine. Deze kan bijvoorbeeld in de vorm van een zijaanvoerhark met twee in dezelfde draaizin in aangedreven harkorganen worden uitgevoerd, ^ waarbij het gewas alvorens in een naast het maaizwad gelegen zwad te worden afgelegd een rij kneusstaven passeert die dwars op de gewasstroom is gericht. Deze kneuswerking sluit op de bewerking door beide harkorganen aan.
8602066

Claims (31)

1 CONCLUSIES
1. Machine voor het bewerken van gewas, zoals een maaimachine, hooibouwmachine, schudder of kneuzer, met het kenmerk, dat de machine een maaimachine omvat voorzien van 5 een gestel, en met aankoppelpunten om de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker te koppelen, terwijl het gestel tevens andere aankoppelpunten bezit om een andere bewerkingsmachine door middel van een driepuntsaankoppeling aan het gestel van de maaimachine te koppelen. ^ 2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de andere aankoppelpunten aan de van de trekker afgekeerde zijde aan het gestel van de maaimachine zijn bevestigd.
3. Machine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat althans een deel van de andere aankoppelpunten schar- 15 nierbaar ten opzichte van het gestel van de maaimachine 'zijn aangebracht.
4. Machine volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat althans een deel van de andere aankoppelpunten om ten minste één dwars op de rijrichting gelegen as scharnierbaar is.
5. Machine volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het onderste deel van de andere aankoppelpunten op hydraulische wijze vanaf het gestel van de maaimachine verplaatsbaar is.
6. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met 25 het kenmerk, dat het gestel van de maaimachine een aftakas voor het aandrijven van de verdere machine omvat.
7. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de andere bewerkingsmachine door middel van de andere aankoppelpunten in een onwerkzame stand opwaarts kan worden geheven.
8. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aankoppelpunten en de driepuntsaankoppe- ling ongeveer symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak van de trekker zijn opgesteld.
3 S
9. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine ten minste twee bewerkings-machines omvat, die onafhankelijk van elkaar in opwaartse richting hefbaar zijn. 8602066 » $ 19 *
10. Machine volgens conclusie 9, .met het kenmerk, dat maaiorganen van de maaimachine om een in de rijrichting gelegen zwenkas opklapbaar zijn.
11. Machine volgens conclusies 9 of 10, met het ken-5 merk, dat jle respectievelijke assen waarom de bewerkings- machines ten opzichte van de driepuntshefinrichting kunnen worden geheven, elkaar ongeveer loodrecht kruisen.
12. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bewerkingsmachines gezamenlijk door middel van de driepuntshefinrichting hefbaar zijn.
13. Machine volgens een der conclusies 7-12, met het kenmerk, dat het heffen van de andere bewerkingsmachine vanaf de bestuurderszitplaats van de trekker kan worden bewerkstelligd.
14. Machine volgens een der voorgaande conclusies,’met het kenmerk, dat de machine een maaimachine omvat die een strook gewas bewerkt en tevens een andere bewerkingsmachine omvat, voorzien van ten minste één bewerkingsorgaan dat om een opwaartse as aandrijfbaar is en dat een naburige strook bewerkt en beide machines onafhankelijk van elkaar in opwaartse richting hefbaar zijn.
15. Machine voor het bewerken van gewas, zoals een maaimachine, hooibouwmachine, schudder of kneuzer, met het kenmerk, dat de machine een maaimachine omvat die een strook 25 gewas bewerkt en tevens een andere bewerkingsmachine omvat, voorzien van ten minste één bewerkingsorgaan dat om een opwaartse as aandrijfbaar is en dat een naburige strook bewerkt en beide machines onafhankelijk van elkaar in opwaartse richting hefbaar zijn.
16. Machine volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat de andere bewerkingsmachine een hooischudder omvat.
17. Machine volgens een der conclusies 14 - 16, met het kenmerk, dat de andere bewerkingsmachine een kneus- a c inrichting omvat.
18. Machine volgens een der conclusies 14 - 17, met het kenmerk, dat de andere bewerkingsmachine ten opzichte van de maaimachine in zijdelingse richting instelbaar is. ύΰΟ 2 0 6 6
19. Machine volgens concusie 17 of 18, met het kenmerk dat de kneusinrichting in een onwerkzame stand brengbaar is.
20. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine twee verschillende bewerkings- 5 machines oriivat, die zodanig aan de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar zijn, dat één bewerkingsmachine aan één zijde van een zijdelingse begrenzing van de trekker gewas bewerkt en de andere bewerkingsmachine aan de andere zijde van de begrenzing gewas bewerkt.
21. Machine voor het bewerken van gewas, zoals een maaimachine, hooibouwmachine, schudder of kneuzer, met het kenmerk, dat de machine twee verschillende bewerkings-machines omvat, die zodanig aan de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar zijn, dat één bewerkingsmachine ^ aan één zijde van een zijdelingse begrenzing van de trekker gewas bewerkt en de andere bewerkingsmachine aan de andere zijde van de begrenzing gewas bewerkt.
22. Machine volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat één der bewerkingsmachines een maaimachine en de 20 andere bewerkingsmachine een schud-kneusmachine is.
23. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaimachine is voorzien van om opwaartse draaiingsassen aandrijfbare maaiorganen,
24. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met 2 5 het kenmerk, dat de werkbreedte van de schud-kneusmachine groter is dan de werkbreedte van de maaimachine.
25. Machine volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de werkbreedte van de schud-kneusmachine ongeveer 1,5 - 2 maal zo groot is als de werkbreedte van de maaimachine. ^ 26. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de werkbreedte van de maaimachine ongeveer 2 meter bedraagt.
27. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de werkbreedte van de schud-kneusmachine 35 ongeveer 3 meter bedraagt.
28. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaimachine zwadorganen bezit die het gewas op een zwad afleggen waarvan de breedte kleiner is dan 8602066 - . ί 8 de werkbreedte van de maaimachine.
29. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schudmachine zwadorganen bezit, die het verspreiden van gewas buiten de werkbreedte 'van de schudmachine verhinderen.
30. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat beide bewerkingsmachines door middel van de aftakas van de trekker aandrijfbaar zijn.
31. Machine volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat 10 a de andere bewerkingsmachine met behulp van een aandrijfas aandrijfbaar is, die met een door de aftakas aandrijfbare as van de maaimachine koppelbaar is. 15 20 25 30 35 8602066
NL8602066A 1986-08-14 1986-08-14 Machine voor het bewerken van gewas. NL8602066A (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602066A NL8602066A (nl) 1986-08-14 1986-08-14 Machine voor het bewerken van gewas.
EP87201538A EP0258925A1 (en) 1986-08-14 1987-08-13 A crop processing machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602066 1986-08-14
NL8602066A NL8602066A (nl) 1986-08-14 1986-08-14 Machine voor het bewerken van gewas.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8602066A true NL8602066A (nl) 1988-03-01

Family

ID=19848408

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8602066A NL8602066A (nl) 1986-08-14 1986-08-14 Machine voor het bewerken van gewas.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP0258925A1 (nl)
NL (1) NL8602066A (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9016694U1 (nl) * 1990-12-10 1991-02-28 H. Niemeyer Soehne Gmbh & Co Kg, 4446 Hoerstel, De
DE4042158A1 (de) * 1990-12-28 1992-07-02 Helmut Maier Verfahren zum ernten von bodengewaechs und vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
CN102511238B (zh) * 2011-12-23 2013-11-13 浙江大学 一种小型全液压自走式割晒机

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1008945B (de) * 1956-03-26 1957-05-23 Troester A J Fa Anbauvorrichtung fuer mehrere Bodenbearbeitungsgeraete zum Anbau an einen Schlepper
US2870852A (en) * 1957-08-09 1959-01-27 Deere & Co Hitch for series-connected implements
DE1177397B (de) * 1960-09-09 1964-09-03 Stockey & Schmitz Anbaugeraet, insbesondere Maehwerk, fuer Ackerschlepper
FR1599812A (nl) * 1968-10-29 1970-07-20
FR2418993A7 (fr) * 1978-03-02 1979-09-28 Faou Sa Ets Jean Combinaison d'outils du travail du sol
EP0211967A1 (de) * 1985-07-29 1987-03-04 Rabewerk GmbH + Co. Kombinationsgerät für die Bodenbearbeitung in der Landwirtschaft

Also Published As

Publication number Publication date
EP0258925A1 (en) 1988-03-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8303201A (nl) Hooibouwmachine.
US6862873B2 (en) Windrow merging attachment
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
HU182488B (en) Swath harvesting machine connected with rough fodder processing device
EP0217436B1 (en) Machine for working grass, hay or other crops on the field
EP0882386B1 (en) A combination of mowers for grass crops
EP0083460B1 (en) Agricultural implement
CA2890534C (en) Device for harvesting long agricultural products and agricultural self-propelled unit for harvesting agricultural products comprising the device
NL9402063A (nl) Hooibouwmachine.
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
NL8602066A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.
NL8602065A (nl) Machine voor het kneuzen van gewas.
US5437333A (en) Adjustable rock collecting implement with guards
NL1007596C1 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
NL7909234A (nl) Hooibouwmachine.
NL1015538C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas, zoals bijvoorbeeld gras of hooi.
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
US3866402A (en) Side delivery rake support
US20220377984A1 (en) Agricultural apparatus
US20230029318A1 (en) Rotary Rake
JP2796585B2 (ja) 農産物収穫機の安全装置
NL1009947C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
US3669192A (en) Apparatus for harvesting cereal grains, leafy vegetables or hoed vegetables
SU404185A1 (ru) Сеноворошилка
NL9000529A (nl) Hooibouwmachine.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable