NL9000529A - Hooibouwmachine. - Google Patents

Hooibouwmachine. Download PDF

Info

Publication number
NL9000529A
NL9000529A NL9000529A NL9000529A NL9000529A NL 9000529 A NL9000529 A NL 9000529A NL 9000529 A NL9000529 A NL 9000529A NL 9000529 A NL9000529 A NL 9000529A NL 9000529 A NL9000529 A NL 9000529A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rake
bracket
tractor
frame part
frame
Prior art date
Application number
NL9000529A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL8105770A external-priority patent/NL188013B/nl
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL9000529A priority Critical patent/NL9000529A/nl
Publication of NL9000529A publication Critical patent/NL9000529A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D75/00Accessories for harvesters or mowers
    • A01D75/20Devices for protecting men or animals
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1078Having only one row of rotors arranged on the same horizontal line perpendicular to the advance direction of the machine
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D80/00Parts or details of, or accessories for, haymakers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Agricultural Machines (AREA)

Description

C. van der Lely N.V., Maasland HOOIBOUWMACHINE
Hooibouwmachine voortbeweegbaar door een trekker, welke machine is voorzien van gewasbewerkingsorganen die tijdens het bedrijf om opwaartse assen worden aangedreven, en voorzien van een eerste gesteldeel en een hieraan scharnie-rond aangebracht tweede gesteldeel, waarbij althans ten minste het tweede gesteldeel van althans één gewasbewerkings-orgaan is voorzien, welk tweede gesteldeel vanuit een werk-stand ten opzichte van het eerste gesteldeel in een transportstand opklapbaar is.
Het is bekend om bij een hooibouwmachine van het hierboven genoemde soort het tweede gesteldeel met de hand op te klappen (Nederlandse octrooiaanvrage nr. 7204572).
Volgens de uitvinding is de machine voorzien van een vanaf de trekker bedienbare inrichting voor het hydraulisch naar boven zwenken van het tweede gesteldeel naar de transportstand, van middelen om het gesteldeel in de transportstand vast te houden en van een veerinrichting, met behulp waarvan het tweede gesteldeel wederom in de werkstand kan worden terug gezwenkt.
Volgens een gunstige uitvoeringsvorm van de uitvinding is de machine voorzien van een tussen het eerste en tweede gesteldeel zich bevindende grendelinrichting, waarmede de tweede gestelbalk in de transportstand tegen naar beneden zwenken wordt geblokkeerd.
Bij voorkeur kan volgens de uitvinding de grendelinrichting door middel van de trekker buiten bedrijf worden gesteld, bijvoorbeeld door middel van een bedieningskoord.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een eerste uitvoe-ringsvoorbeeld in de vorm van een aan een trekker bevestigde cirkelhooier;
Fig. 2 is een deel van fig. 1 op vergrote schaal;
Fig. 3 is een zijaanzicht van de machine volgens f ig. 1;
Fig. 4 is een aanzicht en gedeeltelijk een doorsnede volgens de lijn IV- IV in fig. 2;
Fig. 5 is een aanzicht en gedeeltelijk een doorsnede volgens de lijn V - V in fig. 2;
Fig. 6 is een aanzicht en gedeeltelijk een doorsnede volgens de lijn VI - VI in fig. 2;
Fig. 7 is een bovenaanzicht van de machine volgens de voorgaande figuren in een transportstand;
Fig. 8 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoe-ringsvoorbeeld volgens de uitvinding in de vorm van een aan een trekker bevestigde maaimachine;
Fig. 9 is een zijaanzicht en gedeeltelijk een doorsnede volgens de lijn IX - IX in fig. 8;
Fig. 10 is een zijaanzicht van een aan een trekker bevestigde cirkelhooier volgens een ander uitvoeringsvoor-beeld van de uitvinding.
In fig. 1 is een bovenaanzicht van een cirkel-hooiêr volgens de uitvinding getekend, terwijl de voor de uitvinding belangrijkste delen in fig. 2 op vergrote schaal zijn aangegeven. Afgezien van de beschermingsorganen en hun bevestiging volgens de uitvinding, wordt het overige deel van de cirkelhooier globaal aangeduid.
De .cirkelhooier 1 omvat een hoofdgestelbalk 2 die ongeveer horizontaal en dwars op de rijrichting A is gericht. De hoofdgestelbalk 2 is door middel van steunen 3 star aan een bok 4 bevestigd, die de vorm heeft van een omgekeerde U waaraan nabij het bovenste punt en nabij de beide onderste uiteinden aansluitmiddelen 5 zijn aangebracht, aan elk waarvan één van de armen 6 van een driepuntshefirnichting van een trekker 7 kan worden bevestigd. Van de trekker 7 is alleen het achterste gedeelte weergegeven, waarbij een cabine 8 en spatborden 9 zijn te herkennen, welke spatborden loopwielen van de trekker aan boven- en achterzijde afdekken.
Nabij beide uiteinden van de hoofdgestelbalk 2 zijn aan deze balk harkorganen 10 gelegerd, die om schuin opwaarts gerichte draaiingsassen 11 op bekende wijze vanaf de trekker 7 aandrijfbaar zijn. Elk der harkorganen 10 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld een aantal spaken 12, waarbij aan het uiteinde van de spaken 12 tandengroepen 13 zijn aangebracht, waarvan de tanden zich vanaf het uiteinde van de bijbehorende spaak 12 eerst schuin neerwaarts uitstrekken en vervolgens buitenwaarts zijn afgebogen en ongeveer evenwijdig zijn gericht aan een vlak dat loodrecht op de bijbehorende draaiingsas 11 staat. De tandeinden liggen derhalve, gerekend in de richting van de bijbehorende draaiingsas 11, op afstand onder het vrije einde van de spaak 12. Aan de einden van de spaken 12 van de harkorganen kunnen uiteraard ook tanden bevestigd zijn, die zich in de werkstand geheel neerwaarts of schuin buitenwaarts en neerwaarts uitstrekken. Nabij elk uiteinde van de hoofdgestelbalk 2 is de legering voor een scharnieras 14 aangebracht, die ongeveer horizontaal en evenwijdig aan de rijrichting A is gericht. Om elk der scharnier-assen 14 is een gestelbalk 15 verzwenkbaar bevestigd, die tijdens bedrijf ongeveer in het verlengde van de gestelbalk 2 is gelegen. Nabij het buitenste uiteinde van elke gestelbalk 15 is een harkorgaan 10 gelegerd, dat om een tijdens bedrijf evenwijdig aan de draaiingsas 11 gelegen draaiingsas 16 door middel van de trekker aandrijf baar is. De uitvoering van de beide buitenste harkorganen 10 is identiek aan die van de beide binnenste harkorganen 10 en kan dus zijn voorzien van tanden of tandengroepen die buitenwaarts zijn gericht, maar ook van tandengroepen die tijdens bedrijf geheel neerwaarts zijn gericht en waarbij in deze gevallen de tandeinden op afstand onder de spaken 12 zijn gelegen.
De cirkelhooier 1 kan zijn voorzien van paren zwadborden, die zowel in een werkzame stand als in een onwerkzame stand ten opzichte van het overige deel van de machine kunnen worden ingesteld.
Elk der vier harkorganen 10 wordt op bekende wijze ondersteund door middel van een loopwiel dat in dit geval vrij verzwenkbaar kan zijn aangebracht om de bijbehorende draaiingsas 11, respectievelijk 16.
Tijdens bedrijf kunnen de beide gestelbalken 15 samen met de eraan bevestigde buitenste harkorganen 10 om de bijbehorende scharnieras 14 vrij op en neer verzwenken, ten einde het mogelijk te maken dat de buitenste harkorganen 10 in hoogterichting bodemoneffenheden kunnen volgen.
Een tweede op zichzelf bekende functie van de scharnierassen 14 is de mogelijkheid om ten dienste van de transportstand van de cirkelhooier 1 de beide buitenste gestelbalken 15 met de eraan bevestigde buitenste harkorganen 10 zodanig op te klappen dat de gestelbalken 15 opwaarts zijn gericht. De laatstgenoemde mogelijkheid bewerkstelligt een kleinere breedte van de machine tijdens het transport.
Bij de in fig. 1 getekende cirkelhooier wordt het opklappen van de beide gestelbalken 15 met de eraan bevestigde buitenste harkorganen 10 bewerkstelligd door een hydraulische cilinder 17 die is aangesloten op het hydraulische systeem van de trekker 7 en die vanuit de cabine 8 kan worden bediend. De hydraulische cilinder 17 is enkelwérkend uitgevoerd: na hydraulische bekrachtiging van de cilinder schuift de zuigerstang ervan binnenwaarts in de cilinderruimte. Het uiteinde van de cilinder zelf is door middel van een opwaarts gerichte, star aan één der gestelbalken 15 bevestigde steun 18 met die gestelbalk verbonden, terwij1 het uiteinde van de zuigerstang op analoge wijze door middel van een opwaarts gerichte, star aan de andere gestelbalk 15 bevestigde steun 19 met deze gestelbalk verzwenkbaar is verbonden. Na bekrachtiging van de hydraulische cilinder 17 worden de beide gestelbalken 15 door de cilinder 17 opwaarts naar elkaar toe verzwenkt tot in een stand waarbij een verdere verzwenking van de gestelbalken 15 ten opzichte van de hoofdgestelbalk 2 door een aanslag of aanslagen wordt verhinderd. Volgens een bekende uitvoeringsvorm zijn op de hoofdgestelbalk 2 aangebrachte aanslagen verend uitgevoerd, zodat de beide gestelbalken 15 in de transportstand onder veerdruk aanliggen tegen de aanslagen. Indien de hydraulische druk in de cilinder 17 wordt weggenomen, bewerkstelligen de verende aanslagen dat de beide gestelbalken 15 een buitenwaartse impuls verkrijgen, waarna de gestelbalken 15 met de daaraan bevestigde harkorganen door hun eigen gewicht in de werkstand neerwaarts verzwenken, waarbij de uit de cilinder vloeiende hydraulische vloeistof op beheerste wijze via een relatief licht uitge voerd ontlastventiel wordt afgevoerd. De uitvinding voorziet onder andere in een eenvoudige vervanging van deze verende aanslagen, zoals nader zal worden uiteengezet.
Aan elk der beide gestelbalken 15 is een grendel-pen 20 aangebracht die horizontaal en voorwaarts is gericht, terwijl in de nabijheid van elke grendelpen 20 aan het uit-einde van de hoofdgestelbalk 2 een grendel 21 is aangebracht die na bekrachtiging van de hydraulische cilinder 17 bij het opwaarts verzwenken van de gestelbalken 15 automatisch om de nabijgelegen grendelpen 20 valt, zodat op deze wijze tijdens transport de gestelbalken 15 zijn vastgezet.
Aan elk der grendels 21 is een koord bevestigd, welke koorden tot in de cabine 8 zijn gevoerd. Indien de bestuurder de gestelbalken 15 vanuit de transportstand in de werkstand wenst te brengen, wordt de hydraulische cilinder 17 kortstondig bekrachtigd, zodat de bestuurder de grendels kan lichten door aan deze koorden te trekken, waarna de gestelbalken 15 zijn vrijgegeven voor neerwaartse beweging. Aan elk der buitenste delen van de cirkelhooier 1, welke delen elk een gestelbalk 15 en een buitenste harkorgaan 10 omvatten, is een beschermingsorgaan 22 aangebracht, dat zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekt en, gerekend ten opzichte van de rijrichting, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, vóór het buitenste harkorgaan 10 is gelegen. Het beuge1vormige beschermingsorgaan 22 omspant, in overeenstemming met geldende voorschriften, de zijkanten en tevens de voorzijde van de voorste helft van het betreffende harkorgaan 10. Deze bescherming is erop gericht te verhinderen dat personen aan de voorzijde of aan een zijkant van het harkorgaan in aanraking zouden kunnen komen met de aangedreven tanden en op deze wijze letsel zouden oplopen.
De bevestiging van de beugel 22 is in de figuren 2 - 6 verduidelijkt.
Aan elke der gestelbalken 15 zijn op op afstand van elkaar gelegen plaatsen steunplaten 23, respectievelijk 24 aangebracht, die in de werkstand van de machine opwaarts en tevens in de rijrichting A zijn gericht en die voor de gestelbalk 15 uitsteken. Aan de voorzijde van elk dezer platen is een plaatvormige steun 25, respectievelijk 26 star, doch losneembaar bevestigd, waarbij deze steunen 25 en 26, gerekend vanaf de platen 23 en 24, in voorwaartse richting uitsteken. De steunen 25 en 26 zijn derhalve eveneens star ten opzichte van de gestelbalk 15 bevestigd. In elk der steunen 25 en 26 is aan de achterzijde ervan een uitholling aangebracht, waar in een pijpvormige as 27 is gelegen, waarvan de hartlijn 28 evenwijdig aan die van de gestelbalk 15 is gericht en tijdens bedrijf derhalve ongeveer horizontaal en dwars op de richting A is gelegen. Zoals uit fig. 2 blijkt, is aan de beide uiteinden van de as 27 de het voorste deel van het harkorgaan 10 omspannende beugel 22 star bevestigd. De beugel 22 kan samen met de as 27 verzwenken in de ruimte die door de delen 23, 25, respectievelijk 24, 26 wordt omsloten, in welke ruimte de as 27 als zwenkas is gelegerd.
Onder verwijzing naar de figuren 2 en 6, is op de as 27 een plaat 29 bevestigd, die evenwijdig aan de plaatvormige steun 25 is gericht, maar, in tegenstelling tot de plaat 25, star aan de as 27 is aangebracht. De plaat 29 ligt aan de van de steun 26 afgekeerde zijde van de steun 25 (op korte afstand van deze steun) en steekt in voorwaartse richting b buiten de as 27 uit, zoals uit fig. 6 blijkt.
Aan de plaat 25 is een pen 30, die loodrecht op de plaat 25 is gericht, star bevestigd, welke pen in de richting van de plaat 29 over enige afstand uitsteekt.
In de steun 25 en tevens in de steun 26 is een uitsparing 31 aangebracht waardoor een, althans in hoofdzaak, evenwijdig aan de hartlijn 28 gelegen torsiestaaf 32 is gestoken. Deze torsiestaaf 32 strekt zich, gerekend in buitenwaartse richting (fig. 2), buiten de plaat 26 uit tot aan een plaatvormige inklemming 33 die star aan de as 27 is bevestigd. De torsiestaaf 32 is ter plaatse van de inklemming 33 over 180® teruggebogen en ligt met dit uiteinde tussen de inklemming 33 die zelf star aan de as 27 is aangebracht. Het andere einde van de torsiestaaf 32 steekt juist door de uitsparing 31 in de steunplaat 25 en is direct aan de binnenzijde van de plaat 25 in voorwaartse richting over 90° afgebogen, een staafdeel 34 vormend. Het staafdeel 34 dat door een uiteinde van de torsiestaaf 32 wordt gevormd, ligt nabij zijn vrije uiteinde (en op afstand van de uitsparing 31 in de plaat 25), op de met de plaat 25 star verbonden pen 30 aan (fig. 6).
Zoals uit de figuren 4 en 6 blijkt, is het staaf-deel 34 vanaf de uitsparing 31 schuin opwaarts gericht, terwijl het uiteinde nabij de inklemming 33 ongeveer horizontaal of iets neerwaarts is gericht. Dit betekent dat de torsiestaaf 32 een voorspanning bezit. Daar het staafdeel 34 via de pen 30 op de steun 25 en de steunplaat 23 ten opzichte van de gestelbalk 15 wordt afgesteund, tracht de voorgespannen staaf 32 via de inklemming 33 het buitenste einde van de as 27 en de beugel 22 opwaarts te torderen. Dit wordt echter verhinderd doordat bij een opwaartse verzwenking van de beugel 22 en de as 27 de aan de as 27 star bevestigde plaat 29 tegen de pen 30 zal gaan aanliggen. De beugel 22 en de daarmee een geheel vormende as 27 bezitten derhalve een inwendige voorspanning die voorkomt dat de in principe verzwenkbaar aangebrachte beugel 22 tijdens de in de figuren 2-6 afge-beelde werkstand op hinderlijke wijze klappert.
Aan de steunen 3 (fig. 1) is een horizontale, dwars op de rijrichting A gelegen stang 35 bevestigd, die aan beide uiteinden is voorzien van aanslagen die worden gevormd door de beide -benen 36 en 37 van een over ongeveer 90° omgezette aanslagpijp 38. Het been 36 van de pijp 38 is, gerekend in een richting dwars op de rijrichting A, op korte afstand binnen de binnenste begrenzing van de beugel 22 opgesteld en is ongeveer verticaal gericht. Het andere been 37 is, gerekend in de richting van zijn vrije uiteinde, buitenwaarts en schuin achterwaarts gericht en ligt, zoals uit fig. 2 blijkt, onder het binnenste deel van de beugel 22. De hiervoor genoemde, tijdens het bedrijf van de machine voorgespannen beugel 22 ligt in deze toestand op betrekkelijk geringe afstand boven het been 37 van de aanslagpijp 38. De beugel 22 kan tegen de werking van de torsiestaaf 32 in neerwaarts verzwenken, totdat de binnenbegrenzing van de beugel 22 op het been 37 komt aan te liggen. Deze voorzorg is genomen in verband met personen die in aanraking komen met de beugel 22: zou de beugel 22 onbegrensd neerwaarts kunnen verzwenken, dan zou de persoon direct gevaar lopen om in aanraking te komen met het draaiende harkorgaan 10. De aanslag 37 verhindert dit ongehinderde neerwaarts verzwenken en blijft bescherming bieden. Wordt nu de hydraulische cilinder 27 in werking gesteld, dan verzwenken, zoals hiervoor is uiteengezet, de beide gestelbalken 15 met de daaraan gelegerde harkorganen 10 opwaarts, teneinde in een transportstand te komen met geringe werktuigbreedte. Tijdens dit opwaarts verzwenken komt het binnenste deel van elke beugel 22 in aanraking met het opwaarts gerichte been 36 van de aanslag 38. Bij verdere ver-zwenking van de betreffende gestelbalk 15 wordt de beugel 22 ten opzichte van de gestelbalk 15 neerwaarts (of, in deze inmiddels reeds opwaarts verzwenkte stand) beter: buitenwaarts verzwenkt tot in de in fig. 7 aangegeven eindstand waarbijde torsiestaaf 32 geheel of bijna geheel gespannen is. De door de torsiestaaf 32 uitgeoefende spanning is in de in fig. 7 aangegeven stand in evenwicht met de door de cilinder 17 uitgeoefende kracht. In deze einstand vinden de zuiger en zuigerstang van de cilinder ten opzichte van de cilinder-wand zelf een aanslag. Zoals uit fig. 7 blijkt, bevindt het voorste gedeelte van de beugel 22 zich in een vlak dat, gerekend ten opzichte van het verticale symmetrievlak van de cirkelhooier, -buiten het vlak ligt waarin de tandeinden van de buitenste harkorganen 10 zijn gelegen. Het vlak dat de buitenste einden van de tanden van déze buitenste harkorganen omvat, is in fig. 7 aangeduid met het verwijzingscijfer 39. Op deze wijze wordt bereikt dat personen die zich naast de rijdende combinatie van trekker en cirkelhooier bevinden, worden beschermd tegen aanraking met de tandeinden van de buitenste harkorganen.
Ook in deze tweede stand is het beschermingsorgaan derhalve werkzaam.
Ten gevolge van de in fig. 7 aangegeven verplaatste stand van de beugel 22 treedt eveneens het voordeel op dat de beugel bij het opklappen van de gestelbalken 15 niet in aanraking komt met trekkerdelen.
In fig. 7 is met het verwijzingscijfer 22' de met stippellijnen getekende stand aangegeven waarin de beugel 22 zich zou bevinden indien de stand van deze beugel ten opzichte van de gestelbalk 15 in de werkstand zou zijn gehandhaafd. In dit geval zou de beugel in aanraking zijn gekomen met trekkerdelen, zoals in dit geval de spatborden 9. Dit betekent dat het werktuig volgens de uitvindingsgedachte op geringere afstand ten opzichte van de trekker, respectievelijk de hefinrichting 6 kan worden gebouwd, zodat een meer gunstige ligging van het zwaartepunt van de machine ten opzichte van de trekker ontstaat.
Een derde voordeel van de constructie volgens de uitvinding is gelegen in het feit dat de beugel 22, zoals hiervoor werd uiteengezet, in de transportstand van de cirkelhooier onder veerspanning aanligt tegen het opstaande been 36 van de aanslagpijp 38 zodat, als reactiekracht, een buitenwaarts gerichte kracht wordt uitgeoefend op de in de transportstand ongeveer verticaal gerichte gestelbalken 15. Nadat de trekkerbestuurder, zoals hiervoor is beschreven, door middel van de koorden de grendels 21 heeft gelicht, zullen de gestelbalken 15 met de daaraan bevestigde buitenste harkorganen 10 door de veerspanning die wordt veroorzaakt door de beugels 22 in buitenwaartse richting worden gedrukt, waarna de gestelbalken 15 en de buitenste harkorganen door eigen gewicht -verder in de werkstand kunnen zakken. Hierdoor kan worden afgezien van de hiervoor genoemde verende aanslagen, waarvan de functie door de beugel 22 wordt overgenomen.
Het zal duidelijk zijn dat het toepassen van een door het opklappen van buitenste werktuigdelen automatisch verplaatsbare beschermingsorganen niet is beperkt tot een cirkelhooier, maar ook kan worden toegepast bij bijvoorbeeld roterende eggen met opwaarts gerichte draaiingassen van de egtanden, bij wiedeggen, bij schudeggen, bij grondfrezen met horizontale draaiingassen, bij klepelmaaiers, in het algemeen bij landbouwwerktuigen waarbij beschermingsorganen kunnen worden toegepast ter bescherming van personen tegen aanraking met bewerkingsorganen en waarbij één of meer buitenste machinedelen worden opgeklapt in een transportstand of andere werkstand. Zo is de uitvindingsgedachte ook toepasbaar bij bijvoorbeeld opklapbare {naaitafels van maaidorsers.
In de fig. 8 en 9 is de toepassing van een verplaatsbaar beschermingsorgaan voorgesteld bij een maaimachine 40 die op op zichzelf bekende wijze een bok 41 omvat met aansluitpunten voor de bevestiging aan de driepuntshef-inrichting van een trekker. Aan de bok is een draagarm 42 bevestigd, die ten opzichte van de bok verzwenkbaar is om een ongeveer horizontale, in de rijrichting A gelegen zwenkas, waarvan de hartlijn met het verwijzingscijfer 43 is aangegeven. Aan het buitenste uiteinde van de draagarm 42 is een maaideel 44 aangebracht dat, evenals de draagarm 42, dwars op de rijrichting A is gericht en buiten een zijkant van de trekker uitsteekt. Het maaideel 44 omvat een gestelbalk 45 die tijdens bedrijf over de grond glijdt en waarin een aandrijfmechanisme is aangebracht voor de aandrijving van een aantal naast elkaar opgestelde, paarsgewijs in tegengestelde richting aandrijfbare maaielementen 46, die om opwaarts gerichte draaiingsassen draaibaar op de gestelbalk 45 zijn aangebracht. Het maaideel 44 is om een zwenkas ten opzichte van de draagarm 42 in op- en neerwaartse richting verzwenkbaar; de hartlijn van deze zwenkas is met het verwijzingscijfer 47 in fig. 8 aangegeven. De hartlijn 47 is evenwijdig aan de hartlijn 43 gericht en ligt, gezien in het bovenaanzicht van fig. 8, nabij een zijdelings verticaal begrenzingsvlak van de trekker. De aandrijving van de maaielementen 46 is op op zichzelf bekende wijze uitgevoerd. De draagarm 42 wordt door middel van een uitbreekmechanisme 48 aan een zijkant van de bok 41 afgesteund. Het maaideel 44 rust nabij de zwenkas 47 doormiddel van een glijschoen 49 op de grond, welke glijschoen verschillende hellende standen van de draaiingsassen van de maaielementen 46 toelaat.
Boven het maaideel 44 is een, in bovenaanzicht rechthoekig, stangenstelsel 50 aangebracht dat, gezien in bovenaanzicht, de maaielementen 46 (gerekend ten opzichte van de rijrichting A) aan de voorzijde, aan de buitenzijde en aan de achterzijde ruim omsluit. Aan deze zijden van het stangenstelsel 50 (dat op het maaideel .44 afsteunt) is aan de omtreksstangen van dit stangenstelsel een afschermdoek 51 aangebracht dat vanaf deze omtreksstangen naar beneden hangt en het maaideel 44 aan de voorzijde, buitenzijde en achterzijde afsluit. De omtreksstangen van het stangenstelsel 50 beschermen personen tegen aanraking door de draaiende maai-elementen, terwijl het beschermingsdoek 51 dient te verhinderen dat losgeraakte messen van de maaielementen 46 worden weggeslingerd. Het stangenstelsel 50 omvat in het getekende uitvoeringsvoorbeeld een voorste deel in de vorm van een een beschermingsorgaan vormende beugel 52 die ten opzichte van het overige deel van het stangenstelsel 50 verzwenkbaar is om een in de werkstand ongeveer horizontale, evenwijdig aan de gestelbalk 45 en dwars op de rijrichting A gelegen zwenkas; deze zwenkas wordt door twee in eikaars verlengde gelegen zwenkassen 53 en 54 bewerkstelligd. Nabij de binnenste zijkant van de beugel 52 is nabij de zwenkas 53 een steun 55 bevestigd (fig. 9) die door middel van een zwenkbaar aan deze steun bevestigde stang 56 op zwenkbare wijze gekoppeld is aan een arm 57 van een tuimelaar 58. De tuimelaar 58 omvat een evenwijdig aan de gestelbalk 45 gelegen as 59 (fig. 8) waaraan de arm 57 star is bevestigd, terwijl aan het binnenste uiteinde van de as 59 een tweede arm 60 star is bevestigd. Zoals uit fig. 8 blijkt, ligt de arm 60, gerekend dwars op de richting A en in bovenaanzicht, op afstand van de zwenkas 47 en tevens, ge-rekend in verticale richting, hoger dan deze zwenkas 47. Het vrije uiteinde van de arm 60 is door middel van een flexibel element, zoals een koord of een ketting 61, verbonden met een deel dat vast is opgesteld ten opzichte van de zwenkas 47. Dit deel wordt bewerkstelligd door een horizontale en dwars op de rijrichting A gelegen stangvormige drager 62 die star is bevestigd aan een leger van de zwenkas die om de hartlijn 47 is gelegen.
Aan een nabij de zwenkas 53 van de beugel 52 gelegen deel van deze beugel is een tweede steun 63 bevestigd die, evenals de steun 55 opwaarts is gericht. Aan het vrije uiteinde van de steun 53 is een trekveer 64 bevestigd, waarvan het andere uiteinde aan het vaste deel van het stangenstelsel 50 is aangebracht. De trekveer 64 tracht de beugel 52 opwaarts te verzwenken en houdt het element 61 gespannen.
Indien de maaimachine 40 vanuit zijn in de fig. 8 en 9 getekende werkstand om de zwenkas 47 in een transport-stand wordt opgeklapt, wordt ten gevolge van de ligging van de uiteinden van het flexibele element 61 ten opzichte van deze zwenkas 47 door het element 61 een neerwaarts gerichte trekkracht uitgeoefend op de arm 60 van de tuimelaar 58, zodat de arm 57 de stang 56 in de richting B drukt en de gehele beugel 52 neerwaarts verzwenkt in een stand die in fig. 9 met stippellijnen en met het verwijzingscijfer 52' is aangegeven. Daar tijdens het in de transportstand brengen van het maaideel 44 tevens de hefinrichting enigszins wordt geheven, wordt de voorzijde van het stangenstelsel 52 in de transportstand naar achteren verplaatst ten opzichte van zijn voorzijde in de werkstand over een afstand die in fig. 9 met het verwijzingscijfer 65 is aangegevén. Op deze wijze wordt bereikt dat de maaimachine over de afstand 65 ten opzichte van de trekker meer naar voren kan worden aangebracht dan wanneer de voorzijde van het stangenstelsel 50 niet automatisch verzwenkbaar was uitgevoerd, daar in het laatste geval het binnenste uiteinde van het stangenstelsel 50 in aanraking zou komen met de nabijgelegen trekkerwielen of de spatborden van deze wielen. Dit betekent dat het zwaartepunt van de maaimachine, gezien in zijaanzicht, dichter nabij de hef inrichting-van de trekker kan worden aangebracht, zodat een kleiner type trekker kan worden toegepast voor het bedrijven van de maaiamchine.
In fig. 10 is een ander uitvoeringsvoorbeeld aangegeven van de uitvindingsgedachte. Deze heeft als voorbeeld betrekking op een cirkelhooier die in zijaanzicht is weergegeven. Deze cirkelhooier omvat een gestel met één, twee of meer harkorganen 10 die zijn voorzien van spaken 12 en tandengroepen 13 die op dezelfde wijze kunnen zijn uitgevoerd en gevormd als in het eerste uitvoeringsvoorbeeld. Indien twee of meer harkorganen 10 aanwezig zijn, zijn deze op een dwars op de rijrichting A gelegen gestelbalk aangebracht door middel van legeringen en opwaarts gerichte draaiingsassen. De gestelbalk is in fig. 10 aangegeven met het verwijzingscijfer 66. Aan de gestelbalk 66 is een bok 67 door middel van steu nen 68 aangebracht, waarbij de bok 67 weer voorzien is van aansluitmiddelen voor bevestiging van de bok en daarmee het gehele werktuig aan de driepuntshefinrichting van een trekker. Aan de gestelbalk 66 is een beschermingsbeugel 69 aangebracht, die zich vóór en tevens aan de zijkanten van de harkorganen uitstrekt. De beugel 69 omvat steundelen 70 die star aan de gestelbalk 66 zijn bevestigd en die zich vanaf deze balk in voorwaartse richting uitstrekken. De steundelen 70 zijn aan hun voorste uiteinden voorzien van in eikaars verlengde gelegen scharnieren die op een afstand van de gestelbalk 66 zijn gelegen, die in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer overeenstemt met de straal van de cirkel die wordt beschreven door de vrije uiteinden van de spaken 12. De scharnieren 71 zijn horizontaal en evenwijdig aan de gestelbalk 66 en derhalve dwars op de rijrichting A opgesteld. Om de scharnieren 71 is een beschermingsorgaan in de vorm van een voorste deel 72 van de beugel 69 ten opzichte van het overige deel van het werktuig op- en neerwaarts verzwenkbaar. Het deel 72 van de beugel 69 vormt de aan de voorzijde en aan de zijkanten van de harkorganen 10 bewerkstelligde afscherming tegen de draaiende harkorganen. De in fig. 10 getekende werkstand stemt overeen met een voor harken van gewas geschikte stand, waarbij de draaiingsas of draaiingsassen van het harkorgaan·· 10, respectievelijk de harkorganen 10 relatief steil zijn opgesteld, zodat het harkorgaan of de harkorganen ten opzichte van de grond een relatief vlakke stand innemen.
De steunen 68 en de bok 67 zijn tezamen ten opzichte van de gestelbalk 66 om een ongeveer horizontale, evenwijdig aan de gestelbalk 66 opgestelde zwenkas 73 verzwenkbaar. Aan de achterzijde van de steunen 68 is een achterwaarts uitstekende arm 74 star bevestigd, die recht boven een aan de gestelbalk 66 star bevestigde arm 75 is gelegen. De beide armen 74 en 75 zijn onderling verzwenkbaar verbonden door middel van een opwaarts gerichte spindel 76. Door verdraaiing van de spindel 7 6 kan de afstand tussen de armen 74 en 75 en daarmede tevens de stand van de bok 67 ten opzichte van de gestelbalk 66 en het harkorgaan 10 of de harkorganen 10 worden gewijzigd. Daartoe is de spindel 76 op afstand achter de zwenkas 73 gelegen. Door de afstand tussen de armen 74 en 75 te verkleinen door middel van de spindel 76, kan worden bereikt dat de draaiingsas van het harkorgaan 10 of de draaiingsassen van de harkorganen 10 ten opzichte van de grond meer naar voren hellend kunnen worden ingesteld, zodat het vlak waarin de tandeinden van de onderste tanden 13 draaien een grotere hoek met de grond insluit. Een dergelijke stand is geschikt voor het schudden van gewas. Aan een onderste steun 68 is een vanaf de steun neerwaarts gerichte arm 77 bevestigd, die ten opzichte van de steun 68 om een evenwijdig aan de gestelbalk 66 gelegen zwenkas 78 verzwenkbaar is. De arm 77 is bij voorkeur als een draaispindel uitgevoerd, zodat deze arm een instelbare lengte bezit. Het onderste uiteinde van de arm 77 is om een evenwijdig aan de zwenkas 78 gelegen zwenkas 79 verzwenkbaar bevestigd aan een stangvormige hefboom 80 die star is bevestigd aan het verzwenkbare voorste deel 72 van de beugel 69. Indien de machine volgens fig. 10 uit de harkstand in de voor schudden geschikte stand wordt gesteld door middel van bediening van de spindel 76, ver-zwenkt het voorste deel 72 van de beugel 69 automatisch in de stand die in fig. 10 met verwijzingscijfer 72' is aangegeven door middel van de arm 77 en de hefboom 80. In deze stand bevindt het voorste deel 72 van de beugel zich op relatief geringe hoogte boven de grond. Tijdens bedrijf wordt zich vóór het harkorgaan of de harkorganen bevindend gewas door middel van een aan de voorzijde van het beschermingsorgaan 72 aangebrachte geleidingsplaat 81 tegen de grond gedrukt en daarbij tijdelijk vastgehouden. De tandengroepen 13 kunnen dan het door de geleidingsplaat 81 enigszins gefixeerde gewas uitkammen, zodat in elkaar verstrengelde gewassen die op het veld liggen, uit elkaar worden getrokken en door de harkorganen zijwaarts of achterwaarts worden verplaatst zonder dat vorming van in elkaar verstrengelde hooiballen optreedt. De voorzijde van de geleidingsplaat 81 die zich over de hele dwars op de rijrichting gelegen afmeting van de beugel 69 uitstrekt is daartoe, in opwaartse richting gerekend, schuin voorwaarts geplaatst en aan de voorzijde afgerond, terwijl aan de bovenzijde eventueel een extra voorziening kan worden aangebracht in de vorm van een opstaande plaatstrip 82 of dergelijke ten dienste van de afschermingsfunctie van de beugel 69. Op deze wijze wordt door verplaatsing van een deel van het werktuig het beschermingsorgaan in een werkzame stand gebracht, welke werkzame stand in dit laatste uitvoerings-voorbeeld, in tegenstelling tot de voorgaande uitvoerings-voorbeelden, geen verband houdt met het instellen van een transportstand van het werktuig.
De uitvoeringsvoorbeelden geven weer dat een beschermingsbeugel van een landbouwwerktuig functioneel een tweede en zelfs meer dan twee toegevoegde taken kan vervullen, waardoor een dergelijk onderdeel dat oorspronkelijk geen eigenlijke functie had, voor het functioneren van het werktuig zelf, beter kan worden benut.
De uitvinding beperkt zich niet tot hetgeen in de beschrijving en conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de figuren en details van de figuren, al dan niet beschreven.

Claims (3)

1. Hooibouwmachine voortbeweegbaar door een trekker, welke machine is voorzien van gewasbewerkingsorganen die tijdens het bedrijf om opwaartse assen worden aangedreven, en voorzien van een eerste gesteldeel en een hieraan scharnierend aangebracht tweede gesteldeel, waarbij althans ten minste het tweede gesteldeel van althans één gewasbewerkings-orgaan is voorzien, welk tweede gesteldeel vanuit een werk-stand ten opzichte van het eerste gesteldeel in een transportstand opklapbaar is, met het kenmerk, dat de machine is voorzien van een vanaf de trekker bedienbare inrichting voor het hydraulisch naar boven zwenken van het tweede gesteldeel naar de transportstand, van middelen om het gesteldeel in de transportstand vast te houden en van een veerinrichting, met behulp waarvan het tweede gesteldeel wederom in de werkstand kan worden terug gezwenkt.
2. Hooibouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de machine is voorzien van een tussen het eerste en tweede gesteldeel zich bevindende grendelinrichting, waarmede de tweede gestelbalk in de transportstand tegen naar beneden zwenken wordt geblokkeerd.
3. Hooibouwmachine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de grendelinrichting door middel van de trekker buiten bedrijf kan worden gesteld, bijvoorbeeld door middel van een bedieningskoord.
NL9000529A 1981-12-22 1990-03-08 Hooibouwmachine. NL9000529A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9000529A NL9000529A (nl) 1981-12-22 1990-03-08 Hooibouwmachine.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8105770 1981-12-22
NL8105770A NL188013B (nl) 1981-12-22 1981-12-22 Landbouwwerktuig.
NL9000529A NL9000529A (nl) 1981-12-22 1990-03-08 Hooibouwmachine.
NL9000529 1990-03-08

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9000529A true NL9000529A (nl) 1990-08-01

Family

ID=26645746

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9000529A NL9000529A (nl) 1981-12-22 1990-03-08 Hooibouwmachine.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9000529A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0701771A1 (en) * 1994-09-16 1996-03-20 Maasland N.V. An agricultural machine

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0701771A1 (en) * 1994-09-16 1996-03-20 Maasland N.V. An agricultural machine
NL9401502A (nl) * 1994-09-16 1996-05-01 Maasland Nv Landbouwmachine.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4214428A (en) Raking and baling machine
US5507139A (en) Crop aerator having a pivoted header frame
US4785614A (en) Combination rake and tedding apparatus
NL8105770A (nl) Landbouwwerktuig.
RU2006118343A (ru) Сельскохозяйственная машина для валкования и подборки скошенной массы, находящейся на земле
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
HU182488B (en) Swath harvesting machine connected with rough fodder processing device
EP0217436B1 (en) Machine for working grass, hay or other crops on the field
US3706191A (en) Raking implements
US5233817A (en) Cutter annex to cutter head of lawn mower
US3484803A (en) Wheel rake
NL9000529A (nl) Hooibouwmachine.
US4015413A (en) Agricultural implement for raking or spreading crop lying on the ground having an improved frame
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
US4300337A (en) Power operated brush rake
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
NL1007596C1 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
US5437333A (en) Adjustable rock collecting implement with guards
NL8602289A (nl) Maaimachine.
HU215294B (hu) Függesztőkeret mezőgazdasági betakarítógépekhez, főként rotációs vágószerkezetű fűkaszákhoz
NL8602066A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.
NL9100572A (nl) Landbouwmachine.
NL9200243A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8602065A (nl) Machine voor het kneuzen van gewas.
AU741684B2 (en) An implement for displacing crop lying on the soil

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed