<Desc/Clms Page number 1>
INRICHTING VOOR HET ZIJWAARTS VERPLAATSEN VAN OP DE GROND LIGGEND GRAS, HOOI
OF DERGELIJK MATERIAAL.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gras, hooi of dergelijk materiaal, bestaande uit een verplaatsbaar gestel, een aantal schuin ten opzichte van de voortbewegingsrichting aangebrachte, door aanraking met de grond en/of het materiaal in draaiing gebrachte harkwielen en een in horizontale zin verstelbare, ter voortbeweging van het gestel dienende arm.
Bij de tot nu toe bekende inrichtingen van de bovengenoemde soort wordt de verstelbare arm gevormd door een betrekkelijk korte trekarm, die met het de harkwielen dragende rijgestel verbonden is in een punt, dat gelegen is in het voorste gedeelte van het gestel of althans voor een door het wielvlak van het voorste harkwiel gaand vlak, en waarbij deze arm zich ongeveer ter hoogte van het rijgestel uitstrekt.
De uitvinding beoogt een inrichting met een op bijzondere wijze aangebrachte en uitgevoerde arm te verschaffen, waardoor de constructie van het rijgestel en de voortbeweging daarvan belangrijk vereenvoudigd, het gewicht der inrichting verminderd en de ligging der harkwielen alsmede der legers voor deze harkwielen ten opzichte van het rijgestel verbeterd kunnen worden.
Daartoe liggen volgens de uitvinding het vrije einde van de verstelbare arm en het verbindingspunt van deze arm met het rijgestel aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der door de wielomtrek der harkwielen heengaande vlakken.
De uitvinding beoogt verder de genoemde arm zodanig verstelbaar uit te voeren, dat deze zowel als trekarm als op de wijze van een duworgaan voor de inrichting gebruikt en bij voorkeur over de harkwielen heen verdraaid kan worden, hetgeen volgens de uitvinding bereikt kan worden, doordat delen van de verstelbare arm zich op verschillende hoogten bevinden
<Desc/Clms Page number 2>
en het vrije einde van deze arm belangrijk lager ligt dan het hoogste deel daarvan, terwijl bij voorkeur het hoogst gelegen gedeelte van de arm zich op een groter hoogte boven de grond bevindt dan het boven liggende deel der harkwielen.
Verdere kenmerken, voordelen en bijzonderheden der onderhavige uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving aan de hand van de tekening, waarin enige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding bij wijze van voorbeeld zijn weergegeven..
Fig. i toont een schematisch bovenaanzicht van een zijaanvoerhark, welke door een tractor wordt voortgeduwd.
Fig. 2 is een soortgelijk bovenaanzicht van een zijaanvoerhark die in een zwadkeerder kan worden veranderd.
Fig. 3 en 4 stellen schematische bovenaanzichten van twee harkinrichtingen voor, die resp. door middel van een trekker of met dierlijke trekkracht voortbewogen en eveneens in een zwadkeerder veranderd kunnen worden.
Fig. 5 is een zijaanzicht der inrichting volgens fig.
2, van rechts en loodrecht op de harkwielen gezien.
Fig. 6 is een soortgelijk zijaanzicht der inrichting volgens fig. 4.
Bij de in fig. 1 afgebeelde uitvoeringsvorm bestaat de zijaanvoerhark uit zes schuin ten opzichte van de rijrichting aangebrachte harkwielen 1, die elk vrij draaibaar zijn om de pen van een kruk 2. De krukken 2 zijn draaibaar aangebracht in legers 3, welke zich op regelmatige afstanden bevinden in een schuin ten opzichte van de rijrichting gelegen gestelbalk 4. De balk 4 van het gestel is aan het vooreinde voorzien van een zelfinstellend loopwiel 5 en aan het achtereinde van een korte arm 6, die door middel van een kogelscharnier 7 of een andere alzijdig beweegbare koppeling met een aan het vooreinde van een trekker 8 bevestigde drager 9 verbonden is.
Voorts draagt de gestelbalk 4 een beugel 10, die zich in een ongeveer verticaal vlak boven de balk 4 uitstrekt en ongeveer in het midden van zijn horizontaal bovendeel met het ene einde van een verstelbare arm 11 verbonden is. Het andere einde van de arm 11 is over een koppelorgaan 12, dat ongeveer dezelfde bewegingsvrijheden heeft als het koppelorgaan 7, met een aan het vooreinde van de trekker 8 bevestigde drager 13 verbonden. De koppelorganen 7 en 12 zijn zo ver van elkaar verwijderd, dat de zijaanvoerhark zowel bij het rechtuit rijden als bij het maken van bochten recht voor de trekker gehouden kan worden, zonder dat bijzonder grote krachten optreden.
De bevestiging van de arm 11 aan de beugel 10 is zodanig, dat de arm 11 om het bevestigingspunt in een horizontaal vlak zwaaibaar is en in staat is, de balk 4 van het rijgestel in de juiste schuine stand met betrekking tot de rijrichting te houden. In de vergrendelde stand zorgt de arm tevens, dat de harkwielen 1 en de beugel 10 in verticale stand worden gehouden.
In de bedrijfsstand wordt de balk 4 door het loopwiel 5 en de arm 6 ongeveer ter hoogte van de naven. der harkwielen gehouden. De koppelorganen 7 en 12 bevinden zich eveneens ongeveer op die hoogte. Delen van de verstelbare arm 11 zijn evenwel op grotere hoogten gelegen.
Slechts het met de drager 13 verbonden einde van de arm 11 bevindt zich op een hoogte, welke ongeveer met de hoogte der harkwielnaven boven de grond overeenkomt, terwijl het tegenoverliggende einde van deze arm, dat met het bovenste gedeelte van de beugel 10 verbonden is, belangrijk hoger, en wel boven het bovenste gedeelte van de harkwielen 1 ligt (zie ook fig. 5).. Door deze bijzondere vormgeving is de verstelbare arm 11 om het verbindingspunt met de beugel 10 ongeveer in horizontale zin over de harkwielen 1 heen zwaaibaar, totdat hij de met stippellijnen aangegeven stand 14 heeft bereikt . Het tegenover het draaipunt aan de beu-
<Desc/Clms Page number 3>
gel 10 gelegen einde van de arm 11 is voorzien van geschikte middelen voor het losneembaar aanbrengen van een loopwiel..
In de met stippellijnen aangegeven stand 14 van de arm is dit loopwiel door 15 aangeduid. In de nabijheid van dit loopwiel 15 is de arm 14 voorzien van een haak of derg., waardoor een trekkracht op de arm uitgeoefend en Let loopwiel 15 in overeenstemming met de richting van de trekkracht ingesteld kan worden.
Het is duidelijk, dat in deze stand van de verstelbare arm 11 de hark door dierlijke kracht kan worden voortbewogen, wanneer de gestelbalk 4 aan het achtereinde voorzien wordt van een losneembaar loopwiel 16. Dit loopwiel 16 kan ook opklapbaar met de gestelbalk zijn verbonden, zodat het zo nodig voor het dragen van de gestelbalk naar omlaag geklapt kan worden.
Op gelijke hoogte met de drager 13 is aan de trekker 8 nog een drager 13e aangebracht, welke naar achteren is gericht. De bui- teneinden der dragers 13 en 13e zijn met elkaar verbonden door een staaf
22, die voorzien is van een reeks geschikte bevestigingsmiddelen, zodanig dat het koppelorgaan 12 van de verstelbare arm 11 eventueel met een de- zer bevestigingsmiddelen verbonden kan worden, waardoor de schuine stand van de gestelbalk 4 ten opzichte van de rijrichting en dientengevolge de werk- zame breedte van de hark zich wijzigt.'
De verstelbare arm kan in de met stippellijnen aangegeven stand 14 ten opzichte van het rijgestel vergrendeld worden door middel van een over de harkwielen 1 gevoerde stang of schoor 17.
Deze stang 17 is enerzijds met het hooggelegen deel van de arm 14, anderzijds met een dienovereenkomstig hooggelegen deel van de beugel 10 verbonden. Dezelfde stang of schoor kan ook voor de vergrendeling gebruikt worden, wanneer de arm 11 als duworgaan voor de hark dient. In dit geval bevindt de stang zich in de met 18 aangeduide stand, waarbij zij bij voorkeur aan een laaggelegen deel van de beugel 10 aangrijpt. In plaats van de stang of schoor 17,18 kunnen natuurlijk andere geschikte vergrendelingen voor de verstelbare arm toegepast worden.
Wanneer de hark door een trekker voortgetrokken moet worden, kunnen de aan het achtereinde van de trekker 8 aanwezige bevestigingsmiddelen 19 gebruikt worden, waarvan er één met het vrije einde van de in de stand 14 gezwaaide arm verbonden wordt.
Opgemerkt wordt, dat de uitvinding niet beperkt is tot een uitvoering, waarbij de verstelbare arm uit zijn achter het rijgestel gelegen stand (duwstand) in een voor dit gestel gelegen stand (trekstand) gezwaaid kan worden, hoewel in de meeste gevallen deze uitvoering de voorkeur verdient. In sommige gevallen kan echter de verstelbare arm zo uitgevoerd zijn, dat hij hetzij alleen als duworgaan, hetzij alleen als trekorgaan kan dienen. Wezenlijk voor de onderhavige uitvinding is, dat de verstelbare arm ten opzichte van de harkwielen steeds zodanig is aangebracht, dat zijn beide uiteinden zich aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der wielvlakken van de harkwielen bevinden.
Bij de in fig. 2 afgebeelde uitvoeringsvorm zijn de harkwielen 1 niet aan een enkele balk, doch in groepen van drie harkwielen aan twee balken 4a en 4b bevestigd, welke door de beugel 10 met elkaar zijn verbonden.
De achterste balk 4a draagt de arm 6, die op soortgelijke wijze als in fig. 1 met de trekker 8 is verbonden. De verstelbare arm 11 is weer met zijn ene einde aan de drager 13 en met het tegenover gelegen einde aan het bovenste gedeelte van de beugel 10 bevestigd. Deze beugel 10 is met het naar omlaag gerichte been 20 met de balk 4a en met het andere, eveneens naar omlaag gerichte been 21 met de balk 4 b draaibaar verbonden. In de in fig,. 2 afgebeelde stand wordt echter elke draaibeweging der benn 20 en 21 ten opzichte van de balken 4a en 4b door geschikte vergrendelingen verhinderd. (zie ook fig. 5. )
In deze stand wordt de inrichting op soortgelijke wijze als de in fig. 1 afgebeelde inrichting als zijaanvoerhark gebruikt.
Wanneer echter de vergrendelingen tussen de beugelbenen 20,21 en de balken 4a,4b
<Desc/Clms Page number 4>
losgemaakt worden, kan de beugel 10 in de met 10e aangegeven, gestippelde stand omgezwaaid worden, waarbij het been 20 zich om een loodrechte as draait en het andere been 21, evenals het draaipunt van de verstelbare arm 11 aan de beugel 10, de met volle lijnen aangegeven cirkelbogen beschrijven. Daarbij kan de balk 4b om het been 21 als draaiingsas in de gestippelde stand 4e omgezwaaid worden. Nadat de balken 4a en 4e weer ten opzichte van de beugel 10e vergrendeld zijn geworden, zijn de harkwielen in twee groepen elk van drie elkaar overlappende wielen evenwijdig naast elkaar aangebracht.
De zijaanvoerhark is nu in een zwadkeerder ge- transformeerde waarbij de door de balk 4a gedragen harkwielen het zwad A-A en de zich aan de balk 4e bevindende harkwielen tegelijkertijd het het naburige zwad B-B bewerken. De op deze wijze ontstane zwadkeerder kan door middel van de met de beugel 10e verbonden, verstelbare arm voortbewogen worden, waarbij deze arm hetzij als trekorgaan (stand 14e van de verstelbare arm) hetzij als duworgaan (stand lle van de met de drager 13e verbonden arm) dienst doet.
De einden van de in fig. 2 weergegeven dragers 13 en 13e zijn weer met elkaar verbonden door een staaf 22, waaraan de verstelbare arm 11 in verschillende punten bevestigd kan worden, zoals reeds met betrekking tot fig. 1 werd beschreven. Hierdoor wordt een wijziging van de schuine stand der balken 4a en 4b resp. 4a en 4e ten opzichte van de rijrichting mogelik gemaakt, zodat de werkzame breedte der inrichting zowel bij gebruik als zijaanvoerhark, als bij gebruik als zwadkeerder gegewijzigd kan worden. Wanneer de inrichting met de arm 14 resp. 14e voortgetrokken wordt, kan de werkzame breedte door verandering van de hoek- stand van deze arm ten opzichte van de beugel 10 resp. 10e geregeld worden.
Daar de afstand tussen de hartlijnen der zwaden afhankelijk is van de lengte van de gebruikte maaibalk, kan het doelmatig zijn, wanneer de beugel 10 in verschillende hoekstanden ten opzichte van de balken 4a en 4e ingesteld kan worden. Doordat de beugel 10 meer loodrecht op de rijrichting geplaatst wordt, kunnen zwaden met een grotere onderlinge afstand gekeerd worden. Om te verhinderen dat de zwaden meer dan een halve slag worden gekeerd, kan eventueel de schuine stand van de balken 4a en 4e worden gewijzigd.
De in fig. 3 en 4 afgebeelde inrichtingen kunnen eveneens naar verkiezing als zijaanvoerhark of als zwadkeerder worden gebruikt.
Eenvoudigheidshalve worden deze inrichtingen alleen beschreven in combinatie met een verstelbare arm, die uitsluitend als trekorgaan gebezigd wordt. Het is echter duidelijk, dat deze inrichtingen ook geschikt zijn om door een trekker te worden voortgeduwd.
De zijaanvoerhark volgens fig. 3 omvat vier harkwielen 1, die twee aan twee aan een balk 24a resp. 24b zijn aangebracht. Deze balken zijn door een beugel 25 met elkaar verbonden. De beugel 25 komt overeen met de beugel 10 volgens fig. 2 en draagt een zwaai.bare arm 26, die als trekorgaan dienst doet. In de met volle lijnen getekende stand werkt de inrichting als zijaanvoerhark, waarbij de overeenkomstige onderdelen door geschikte middelen onderling vergrendeld zijn. De balk 24a wordt door een loopwiel 27 en de balk 24b door een bij voorkeur zelfinstellend loopwiel 28 gedragen.
Deze loopwielen 27 en 28 zijn recht onder de naar omlaag gerichte benen 29 resp. 30 van de beugel 25 aangebracht.
De zijaanvoerhark kan in een zwadkeerder worden veranderd, zoals in fig. 3 met stippellijnen is aangegeven. Dit geschiedt doordat de beugel 25 naar rechts tot in de stand 25e gedraaid wordt. De balk 24b wordt in de stand 24e en de balk 24a in de daaraan evenwijdige stand 24d bewogen. Daarna wordt de verstelbare arm 26 in de stand 26e gebracht en worden alle onderdelen weer ten opzichte van elkaar vergrendeld. Het loopwiel 27 kan in de nieuwe stand 27d vastgezet worden.
De in fig. 4 afgebeelde inrichting omvat zes harkwielen 1,
<Desc/Clms Page number 5>
die twee aan twee door de balken 24a resp. 24b. resp. 24c gedragen worden. In plaats van door middel van een beugel zijn de gestelbal- ken 24a,24b en 24c door een kamvormig koppelingsorgaan 31 met el- kaar verbonden, welk orgaan drie naar omlaag gerichte tanden of be- nen 32,33 en 34 heeft. De tand 32 is draaibaar met de balk 24a verbon- den, de middelste tand 33 is op dezelfde wijze met de balk 24 b ge- koppeld en de tand 34 is draaibaar verbonden met de balk 24c. De verstelbare arm 26 is zwaaibaar in een punt 35 aan de bovenzijde van het koppelorgaan 31 bevestigd (zie ook fig. 6.)
Wanneer de inrichting als zijaanvoerhark wordt gebruikt., bevinden de onderdelen zich in de met volle lijnen aangegeven stand.
Onder de tand 32 wordt de balk 24a gedragen door een loopwiel 36, waarvan het wielvlak in de rijrichting H is gelegen. De balk 24c wordt ondersteund door een zelfinstellend loopwiel 37.
De inrichting kan getransformeerd worden in een zwadkeerder, die tegelijkertijd drie zwaden kan keren. Daartoe worden de balken 24a,
24b en 24c in de standen 24d,24e en 24f omgezwaaid, doordat zij om de tanden 32,33 en 34 van het koppelorgaan 31 verdraaid worden. Nadat de balken in deze standen zijn vergrendeld, moet de zo gevormde zwadkeerder, die uit drie evenwijdige groepen van elk twee harkwielen bestaat, voort- bewogen worden in de richting van de pijl K met behulp van de verstelbare arm, die daartoe uit de oorspronkelijke stand 26 in de stand 26e omgezwaaid en in die stand vastgezét wordt. Het loopwiel 32 wordt verdraaid in een stand loodrecht op de oorspronkelijke stand, terwijl het loopwiel 37 automatisch zijn nieuwe en juiste stand zal innemen.
Het verdient aanbeveling, wanneer in de stand als zwadkeerder de balken 24d,24e en 24f tezamen met hun harkwielen over 1800 terugverdraaid kunnen worden, zodanig dat de inrichting gebruikt kan worden als een zwadkeerder, die echter in een richting tegengesteld aan de pijl K bewogen wordt. Een dergelijke terugverdraaiing der balken wordt mogelijk gemaakt door de hoge ligging van het koppelingsorgaan 31, zonder dat de onderdelen der inrichting op een nadelige wijze tegen elkaar stoten.
Eisen.
1. Inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gras, hooi of dergelijk materiaal, bestaande uit een verplaatsbaar gestel, een aantal schuin ten opzichte van de voortbewegingsrichting aangebrachte, door aanraking met de grond en/of het materiaal in draaiing gebrachte harkwielen en een in horizontale zin verstelbare, ter voortbeweging van het gestel dienende arm, met het kenmerk, dat het vrije einde van de verstelbare arm (11) en het verbindingspunt (35) van deze arm met het rijgestel (4,10) aan tegenovergestelde zijden van ten minste één der door de wielomtrek der harkwielen (1) heengaande vlakken liggen.
2. Inrichting volgens eis 1, met het kenmerk, dat delen van de verstelbare arm (11) zich op verschillende hoogten bevinden en het vrije einde van deze arm belangrijk lager ligt dan het hoogste deel daarvan.
3. Inrichting volgens eis 1 of 2, met het kenmerk, dat het hoogste deel van de verstelbare arm (11) hoger ligt dan het bovenste gedeelte der harkwielen. (1).
4. Inrichting volgens een der eisen 1-3, met het kenmerk, dat de verstelbare arm (11,14) in ten minste één stand vergrendeld wordt door een, deze arm met het rijgestel verbindende stang of schoor (17,18).
5. Inrichting volgens een der eisen 1-4, met het kenmerk, dat aan het vrije einde van de verstelbare arm middelen voor het losneembaar aanbrengen van een loopwiel (15) aanwezig zijn. **WAARSCHUWING** Einde van DESC veld kan begin van CLMS veld bevatten **.
<Desc / Clms Page number 1>
DEVICE FOR SIDEWARD MOVEMENT OF GROUND GRASS, HAY
OR SUCH MATERIAL.
The invention relates to a device for laterally displacing grass, hay or the like material lying on the ground, consisting of a movable frame, a number of arranged obliquely with respect to the direction of travel, by contact with the ground and / or the material in Rotating rake wheels and an arm which is adjustable in horizontal direction and serving to move the frame.
In the hitherto known devices of the above-mentioned type the adjustable arm is formed by a relatively short drawbar which is connected to the chassis carrying the rake wheels at a point located in the front part of the frame or at least in front of a through the wheel face of the front rake wheel, and wherein this arm extends approximately at the height of the chassis.
The object of the invention is to provide a device with a specially arranged and designed arm, whereby the construction of the chassis and its movement are considerably simplified, the weight of the device is reduced and the position of the rake wheels as well as the bearings for these rake wheels relative to the chassis could be improved.
To this end, according to the invention, the free end of the adjustable arm and the point of connection of this arm with the chassis lie on opposite sides of at least one of the planes passing through the wheel circumference of the rake wheels.
A further object of the invention is to make said arm adjustable in such a way that it can be used both as a pulling arm and in the manner of a pusher for the device and can preferably be rotated over the rake wheels, which can be achieved according to the invention by dividing parts. of the adjustable arm are at different heights
<Desc / Clms Page number 2>
and the free end of this arm is substantially lower than the highest part thereof, while preferably the highest part of the arm is at a greater height above the ground than the upper part of the rake wheels.
Further characteristics, advantages and particularities of the present invention will become apparent from the following description with reference to the drawing, in which some embodiments of the device according to the invention are shown by way of example.
FIG. i shows a schematic top view of a side feed rake, which is pushed by a tractor.
FIG. 2 is a similar top view of a side feed rake that can be converted into a harrow.
FIG. 3 and 4 represent schematic top views of two rakes, respectively. propelled by means of a tractor or with animal pulling power and can also be converted into a windrow.
FIG. 5 is a side view of the device of FIG.
2, seen from the right and perpendicular to the rake wheels.
FIG. 6 is a similar side view of the device of FIG. 4.
In the embodiment shown in Fig. 1, the side feed rake consists of six rake wheels 1 arranged obliquely with respect to the direction of travel, each of which is freely rotatable about the pin of a crank 2. The cranks 2 are rotatably mounted in bearings 3, which are arranged at regular intervals. distances are in a frame beam 4 which is oblique to the direction of travel. The beam 4 of the frame is provided with a self-adjusting running wheel 5 at the front end and a short arm 6 at the rear end, which can be moved by means of a ball joint 7 or another coupling which is movable on all sides is connected to a carrier 9 attached to the front end of a tractor 8.
Furthermore, the frame beam 4 carries a bracket 10 which extends in an approximately vertical plane above the beam 4 and is connected to one end of an adjustable arm 11 approximately in the middle of its horizontal upper part. The other end of the arm 11 is connected over a coupling member 12, which has approximately the same freedom of movement as the coupling member 7, to a carrier 13 attached to the front end of the trigger 8. The other end of the arm 11 is connected to a carrier 13 attached to the front end of the tractor. The coupling members 7 and 12 are so far apart that the side-feed rake can be held straight in front of the tractor both when driving straight ahead and when making turns, without particularly great forces occurring.
The attachment of the arm 11 to the bracket 10 is such that the arm 11 is pivotable about the attachment point in a horizontal plane and is capable of holding the beam 4 of the chassis in the correct oblique position with respect to the direction of travel. In the locked position, the arm also ensures that the rake wheels 1 and the bracket 10 are held in vertical position.
In the operating position the beam 4 is passed through the running wheel 5 and the arm 6 approximately at the level of the hubs. the rake wheels. The coupling members 7 and 12 are also located approximately at that height. However, parts of the adjustable arm 11 are located at greater heights.
Only the end of the arm 11 connected to the carrier 13 is at a height which approximately corresponds to the height of the rake wheel hubs above the ground, while the opposite end of this arm, which is connected to the upper part of the bracket 10, is significantly higher, namely above the upper part of the rake wheels 1 (see also fig. 5). Due to this special design, the adjustable arm 11 can be swiveled about the connection point with the bracket 10 over the rake wheels 1 in approximately horizontal direction, until it has reached the position 14 indicated by dotted lines. The opposite of the pivot point on the beu-
<Desc / Clms Page number 3>
Gel 10 at the end of the arm 11 is provided with suitable means for releasably mounting a running wheel.
In the position 14 of the arm indicated by dotted lines, this running wheel is indicated by 15. In the vicinity of this running wheel 15, the arm 14 is provided with a hook or the like, through which a pulling force is exerted on the arm and the running wheel 15 can be adjusted in accordance with the direction of the pulling force.
It is clear that in this position of the adjustable arm 11 the rake can be moved by animal force, if the frame beam 4 is provided with a detachable running wheel 16 at the rear end. This running wheel 16 can also be connected to the frame beam so that it can be folded up, so that if necessary, it can be folded down to carry the frame beam.
At the same height as the carrier 13, another carrier 13e is arranged on the tractor 8, which carrier is directed to the rear. The outer ends of the supports 13 and 13e are connected together by a rod
22, which is provided with a series of suitable fastening means such that the coupling member 12 of the adjustable arm 11 can optionally be connected to one of these fastening means, whereby the oblique position of the frame beam 4 with respect to the direction of travel and consequently the working the width of the rake changes. '
The adjustable arm can be locked in the position 14 indicated by dotted lines with respect to the chassis by means of a rod or strut 17 passed over the rake wheels 1.
This rod 17 is connected on the one hand to the uppermost part of the arm 14 and on the other hand to a corresponding upright part of the bracket 10. The same bar or strut can also be used for locking when the arm 11 serves as a pusher for the rake. In this case, the rod is in the position indicated by 18, preferably engaging a low-lying part of the bracket 10. Instead of the rod or strut 17, 18, other suitable locks for the adjustable arm can of course be used.
When the rake is to be pulled by a tractor, the fastening means 19 present at the rear end of the tractor 8 can be used, one of which is connected to the free end of the arm swung into position 14.
It is noted that the invention is not limited to an embodiment in which the adjustable arm can be swung from its position located behind the chassis (push position) into a position located in front of this frame (pull position), although in most cases this embodiment is preferred. deserves. In some cases, however, the adjustable arm may be configured to serve either as a pusher only or as a pulling member only. It is essential to the present invention that the adjustable arm is always arranged with respect to the rake wheels such that its two ends are on opposite sides of at least one of the wheel surfaces of the rake wheels.
In the embodiment shown in Fig. 2, the rake wheels 1 are not attached to a single beam, but in groups of three rake wheels to two beams 4a and 4b, which are connected together by the bracket 10.
The rear beam 4a carries the arm 6, which is connected to the tractor 8 in a manner similar to that in FIG. The adjustable arm 11 is again attached with its one end to the carrier 13 and with the opposite end to the upper portion of the bracket 10. This bracket 10 is rotatably connected with the downwardly directed leg 20 to the beam 4a and to the other, likewise downwardly directed leg 21 to the beam 4b. In the figure shown in fig. 2, however, any rotational movement of the legs 20 and 21 relative to the beams 4a and 4b is prevented by suitable locks. (see also fig. 5.)
In this position, the machine is used as a side feed rake in a manner similar to that shown in FIG.
However, when the interlocks between the bracket legs 20, 21 and the beams 4a, 4b
<Desc / Clms Page number 4>
be loosened, the bracket 10 can be pivoted in the position indicated by 10e, with the leg 20 turning about a perpendicular axis and the other leg 21, as well as the pivot point of the adjustable arm 11 on the bracket 10, the full lines describe circular arcs. The beam 4b can herein be pivoted about the leg 21 as an axis of rotation in the dotted position 4e. After the beams 4a and 4e have again been locked with respect to the bracket 10e, the rake wheels are arranged in two groups each of three overlapping wheels parallel to each other.
The side-feed rake has now been transformed into a rake, with the rake wheels carried by the beam 4a working the swath A-A and the rake wheels located on the beam 4e simultaneously working the adjacent swath B-B. The swather thus created can be moved by means of the adjustable arm connected to the bracket 10e, this arm either as a pulling element (position 14e of the adjustable arm) or as a pusher element (position 11e of the arm connected to the carrier 13e. ) is in service.
The ends of the carriers 13 and 13e shown in Fig. 2 are again connected together by a rod 22, to which the adjustable arm 11 can be attached at various points, as already described with regard to Fig. 1. This causes a change in the oblique position of beams 4a and 4b, respectively. 4a and 4e are made possible with respect to the direction of travel, so that the effective width of the implement can be changed both when used as a side-feed rake and when used as a windrow. When the device with the arm 14 resp. 14e is pulled forward, the effective width can be adjusted by changing the angular position of this arm relative to the bracket 10 and 10, respectively. 10th to be arranged.
Since the distance between the center lines of the swaths depends on the length of the cutter bar used, it may be advantageous if the bracket 10 can be adjusted to different angular positions with respect to the beams 4a and 4e. Because the bracket 10 is placed more perpendicular to the direction of travel, swaths can be turned at a greater mutual distance. In order to prevent the swaths from being turned more than half a turn, the slanting position of the beams 4a and 4e can optionally be changed.
The devices shown in FIGS. 3 and 4 can also be optionally used as a side feed rake or as a windrow rake.
For the sake of simplicity, these devices are only described in combination with an adjustable arm, which is used exclusively as a pulling element. However, it is clear that these devices are also suitable for being pushed by a tractor.
The side feed rake according to Fig. 3 comprises four rake wheels 1, which are attached two by two to a beam 24a resp. 24b. These beams are interconnected by a bracket 25. The bracket 25 corresponds to the bracket 10 according to Fig. 2 and carries a pivotable arm 26 which serves as a pulling element. In the position shown in full lines, the device functions as a side feed rake, the corresponding parts being interlocked by suitable means. The beam 24a is carried by a running wheel 27 and the beam 24b by a preferably self-adjusting running wheel 28.
These running wheels 27 and 28 are directly under the downwardly directed legs 29 and 28, respectively. 30 of the bracket 25.
The side feed rake can be converted to a rake, as shown in dotted lines in Fig. 3. This is done by turning the bracket 25 to the right to the position 25e. The beam 24b is moved to the position 24e and the beam 24a to the parallel position 24d. After that, the adjustable arm 26 is brought into the position 26e and all parts are locked again with respect to each other. The running wheel 27 can be locked in the new position 27d.
The device shown in fig. 4 comprises six rake wheels 1,
<Desc / Clms Page number 5>
those two by two through the beams 24a resp. 24b. resp. 24c be worn. Instead of using a bracket, the frame beams 24a, 24b and 24c are connected together by a comb-like coupling member 31, which member has three downwardly directed teeth or legs 32, 33 and 34. The tooth 32 is rotatably connected to the beam 24a, the middle tooth 33 is coupled to the beam 24b in the same manner, and the tooth 34 is rotatably connected to the beam 24c. The adjustable arm 26 is pivotally mounted in a point 35 on the top of the coupling member 31 (see also Fig. 6.)
When the device is used as a side feed rake, the parts are in the position shown in solid lines.
Beneath the tooth 32, the beam 24a is carried by a running wheel 36, the wheel face of which lies in the direction of travel H. The beam 24c is supported by a self-adjusting running wheel 37.
The device can be transformed into a windrow rotator, which can turn three windrows simultaneously. To this end, the beams 24a,
24b and 24c swung about in positions 24d, 24e and 24f by being rotated about the teeth 32, 33 and 34 of the coupling member 31. After the beams have been locked in these positions, the harrow thus formed, which consists of three parallel groups of two rake wheels each, must be moved in the direction of the arrow K with the aid of the adjustable arm, which has to be moved from its original position. 26 is swung over into position 26th and locked in that position. The running wheel 32 is rotated in a position perpendicular to the original position, while the running wheel 37 will automatically assume its new and correct position.
It is recommended that in the position as a windrower the beams 24d, 24e and 24f together with their rake wheels can be rotated back through 1800, so that the device can be used as a windrower, but moved in a direction opposite to the arrow K . Such a back rotation of the beams is made possible by the high position of the coupling member 31, without the parts of the device adversely impacting against each other.
Requirements.
Device for laterally displacing grass, hay or similar material lying on the ground, consisting of a movable frame, a number of rake wheels arranged obliquely with respect to the direction of travel and rotated by contact with the ground and / or the material, and a horizontally adjustable arm serving for movement of the frame, characterized in that the free end of the adjustable arm (11) and the point of connection (35) of this arm with the chassis (4, 10) on opposite sides of the at least one of the planes passing through the wheel circumference of the rake wheels (1).
Device according to claim 1, characterized in that parts of the adjustable arm (11) are located at different heights and the free end of this arm is significantly lower than the highest part thereof.
Device according to claim 1 or 2, characterized in that the highest part of the adjustable arm (11) is higher than the top part of the rake wheels. (1).
Device as claimed in any of the claims 1-3, characterized in that the adjustable arm (11, 14) is locked in at least one position by a rod or strut (17, 18) connecting this arm to the chassis.
Device according to any one of the requirements 1-4, characterized in that means for releasably mounting a running wheel (15) are present at the free end of the adjustable arm. ** WARNING ** End of DESC field may contain beginning of CLMS field **.