NL1007236C2 - Hooibouwmachine. - Google Patents

Description

HOOIBOUWMACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een hooibouwma-chine voorzien van ten minste één harkorgaan dat om een opwaartse as draaibaar wordt aangedreven, welk harkorgaan een 5 aantal om zwenkassen naar boven zwenkbare naar buiten uitstekende armen bezit, voorzien van één of meer naar buiten uitstekende om zwenkassen zwenkbare tanden, waarbij in de transportstand de armen naar boven worden gezwenkt en de tanden ten opzichte van de armen om de zwenkassen naar 10 beneden worden gezwenkt.

Een dergelijke hooibouwmachine is beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7 607 884.

De bekende machine heeft armen die aan hun vrije uiteinden tanden dragen. De armen bestaan uit rechte holle 15 kokervormige balken, waaraan de tanden die tijdens het bedrijf om zwenkassen naar boven kunnen zwenken zijn aangebracht .

Het is gebleken dat deze constructie vooral op oneffen terrein minder effectief functioneert.

20 Het doel van de uitvinding is het verbeteren van deze machine. Volgens de uitvinding hebben de armen met tanden een zodanig gemeenschappelijk zwaartepunt (Z), dat bij het roteren van het harkorgaan onder normale bedrijfsomstandigheden de armen met de tanden door de centrifugaal-25 kracht naar de grond toe worden bewogen.

Hiermede wordt bereikt dat de tanden minder gevoelig zijn voor grotere oneffenheden.

De armen en tanden van deze bekende inrichting kunnen in een transportstand worden gebracht door het naar 30 boven zwenken van de armen en het naar beneden zwenken van de tanden. Het harkorgaan heeft een conische, van plaatmateriaal uitgevoerde, mantel, waaraan de armen zijn bevestigd. Deze constructie is relatief zwaar en geeft bovendien geen bescherming aan de armen in de opgeklapte positie.

35 Volgens een verder aspect van de uitvinding heeft het harkorgaan een gestel met een aantal naar beneden gerichte benen en armen, welke armen in de transportstand om de zwenkassen kunnen worden opgeklapt, zodat zij althans gedeel- 1007236 2 telijk tussen de benen liggen. Hiermede kan een lichter gestel en een betere bescherming van de armen verkregen worden.

Bij de bekende constructie kunnen de armen en de 5 tanden in de transportstand naar boven worden gezwenkt en door middel van haken worden vastgezet.

Volgens een verder aspect van de uitvinding bezit het harkorgaan een boven de armen gelegen, rondom het harkor-gaan aangebracht, scherm. Hiermee kan een tweeledig doel 10 worden bereikt, nl. dat de tanden in de transportstand onder het scherm worden opgeborgen en dat geen aparte vastzetmidde-len nodig zijn. Verder dient het scherm als geleidingsorgaan voor gewas wanneer de machine veel gewas moet verplaatsen.

De uitvinding zal aan de hand van een uitvoerings-15 voorbeeld nader worden toegelicht.

Figuur 1 is een bovenaanzicht van een machine volgens de uitvinding;

Figuur 2 is een zijaanzicht volgens pijl II in figuur 1; 20 Figuur 3 is op grotere schaal een zijaanzicht volgens de pijl III in figuur 1.

De hooibouwmachine volgens dit uitvoeringsvoorbeeld kan als schudder en als een inrichting voor het bijeenharken van zwaden functioneren.

25 De machine bezit twee harkorganen 1 en 2 die om een opwaartse as 3 respectievelijk 4 draaibaar zijn.

De harkorganen zijn hiertoe aan een gestelbalk 5 aangebracht, welke gestelbalk aan een gesteldeel 6 is gemonteerd, dat in het normale bedrijf naar voren in de rijrich-30 ting A uitsteekt.

Aan het gesteldeel 6 is een bok 7 bevestigd waarmede de inrichting op op zich bekende wijze aan de driepunts-hefinrichting van een trekker kan worden gekoppeld. De bok 7 bezit hiervoor onderste aankoppelpunten 8 en een bovenste 35 aankoppelpunt 9.

Op op zich bekende wijze is het gesteldeel 6 ten ; '

t i . vJ

3 opzichte van de bok om een opwaartse as 10 zwenkbaar. Ook kan bij het opheffen van de machine de zwenkbaarheid van het gesteldeel 6 met de bok 7 opgeheven worden, hetgeen voor het transport gunstig is.

5 In de gestelbalk 5 is een niet getekende, op zich bekende, aandrijving voor de harkorganen aangebracht die door middel van een koppelas 11 en een niet getekende tussenas met de aftakas van een trekker kan worden verbonden.

Tijdens het bedrijf worden de harkorganen 1 en 2 in 10 tegengestelde draairichtingen B en C aangedreven, zodanig dat zij in het midden van de machine een achterwaartse beweging hebben. Aan de achterzijde van de gestelbalk 5 is een draag-gestel 12 bevestigd waaraan, door middel van een gestelbalk 13 die om horizontale assen 14 naar boven zwenkbaar aan het 15 draaggestel 12 is gekoppeld, een tweetal zwadinrichtingen 15 is gemonteerd. Deze zwadinrichtingen zijn om opstaande assen 16 zwenkbaar met de gestelbalk 13 verbonden en kunnen in een aantal posities worden vastgezet.

De inrichting is op op zich bekende wijze voorzien 2 0 van een beschermingsbeugel 17 die om de voorkant en de zijkant van de machine is aangebracht.

De harkorganen 1 en 2 zijn elk voorzien van een tiental armen 18 die om assen 19 met een gestel 20 van het harkorgaan zijn gekoppeld. De assen 19 kruisen de draaiings-25 assen 3 en 4 althans ten naaste bij onder een hoek van 90° en raken althans ten minste een cirkel die om de assen 3 en 4 getrokken kan worden.

Zoals in figuur 3 is afgebeeld bezitten de armen 18 een aanslag 21 die in contact kan komen met een hoepelvormige 30 gestelbalk 22 van het gestel 20 van het harkorgaan. Hierdoor wordt de benedenwaartse beweging van een arm begrensd. De armen 18 hebben in zijaanzicht, zoals afgebeeld is in figuur 3, de vorm van een omgekeerde U.

Door middel van het ene been 23 is de arm 18 via de 35 zwenkassen 19 met het gestel van het harkorgaan verbonden. Aan het andere been 24 van de arm 18 zijn in dit uitvoerings-voorbeeld twee harktanden 25 en 26 bevestigd. Het is echter ook mogelijk dat aan iedere arm één of drie tanden zijn 7 / * n / v 3 β 4 aangebracht.

In figuur 3 zijn de arm 18 en de harktanden 25 en 26 in de werkstand afgebeeld, waarbij zij naar buiten uitsteken. In deze stand is bij voorkeur het zwaartepunt X van de 5 arm op grotere afstand 27 van de grond gelegen dan de afstand 28 van de zwenkas 19 boven de grond.

De harktanden 25 en 26 zijn aan een drager 29 aangebracht, welke drager om een zwenkas 30 draaibaar met het been 24 van de arm 18 is verbonden.

10 De zwenkas 30 kruist de draaiingsassen 3 of 4 van het bijbehorende harkorgaan en is tijdens het bedrijf althans in hoofdzaak horizontaal gelegen en is althans ten naaste bij tangentieel aan een om de as 3 respectievelijk 4 verlopende cirkel gelegen, bij voorkeur maakt de as een hoek tussen 10° 15 en 20° met de tangens. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het een hoek van 15 °.

De harktanden 25 en 26 en de drager 29 hebben een zwaartepunt Y dat op een zodanige afstand 31 boven de grond is gelegen dat onder normale bedrijfsomstandigheden bij het 20 roteren van het harkorgaan de tanden door de centrifugaal-kracht om de zwenkas 30 naar beneden worden gezwenkt. Bij voorkeur is de afstand 31 boven de grond groter dan de afstand 32 van de zwenkas 30 boven de grond.

Het gezamenlijke zwaartepunt Z van de arm 18 en de 25 tanden 25 en 26 met drager 29 is op een zodanige afstand 33 boven de grond gelegen dat, onder normale bedrijfsomstandigheden, bij het roteren van het harkorgaan de armen (18) met de tanden (25, 26) door de centrifugaalkracht naar beneden worden gezwenkt. Bij voorkeur is de afstand 33 boven de grond 30 groter dan de afstand 28 van de zwenkas 19 tot de grond.

Op op zich bekende wijze zijn de tanden om een opwaartse as 34 verstelbaar met de drager 29 gekoppeld, zodat de tanden in verschillende posities kunnen worden ingesteld, bijvoorbeeld een positie voor het zwad vormen waarbij de 35 tanden het meest slepende zijn (figuur 1, harkorgaan 2) en ten minste een minder slepende stand voor de schudder (figuur 1, harkorgaan 1).

De arm 18 heeft van boven gezien een vorm waarbij •’7236 5 in de draairichting B, C gezien de benen 23 en 24 enigszins naar achteren steken.

Het gestel 20 van het harkorgaan bestaat uit een draaggestel 35 waaraan een vijftal naar beneden uitstekende 5 gestelbalken 36 is bevestigd.

De onderzijden van de gestelbalken 36 zijn aan de cirkelvormige gestelbalk 22 bevestigd, waardoor een draaggestel voor de armen 18 en de harktanden 25 en 2 6 wordt gevormd. In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn totaal 10 armen op 10 gelijke onderlinge afstanden van de gestelbalk 22 aange bracht .

Aan het draaggestel 35 is door middel van een aantal armen 37 een scherm 38 van flexibel materiaal, zoals een weefsel met kunststof gecoat, aangebracht dat rondom het 15 harkorgaan is gelegen en dat als geleidingsorgaan voor het gewas dat door de tanden wordt verplaatst dienst doet. De onderkant van het scherm 38 ligt op een hoogte 39 boven de grond die kleiner is dan de afstand van het bovenste punt van een naar boven gezwenkte arm 18 tot de grond. De afstand 39 20 van de onderkant van dit scherm boven de grond is echter groter dan de afstand 40 van de bovenkant van de armen 18 boven de grond ter plaatse van het scherm. De hoogte 41 van de bovenkant van het scherm tot aan de gestelbalk 22 is groter dan de afstand van de zwenkas 19 tot aan de buitenste 25 zijkant van het been 24. De afstand 39 is groter dan 30 cm, bij voorkeur ongeveer 40 cm.

De armen 18 en tanden 25, 26 kunnen in een trans- portpositie gebracht worden die afgebeeld is in figuur 3.

Door de constructie van het scherm is het mogelijk 30 de armen 18 met de om de zwenkassen 30 zwenkbare harktanden 25 en 26 zodanig te zwenken dat zij onder het scherm door in een transportstand kunnen worden gebracht.

Hiertoe worden de harktanden 25 en 26 tegen de richting van de wijzers van de klok in gedraaid, totdat zij 35 naast de armen 18 liggen en vervolgens kunnen de armen en de harktanden tezamen onder het scherm 38 door, dat naar boven gevouwen kan worden, in de transportstand worden gebracht. De armen 18 liggen in de opgeklapte stand tussen de gestelbalken f r- -· · ,·- ,.

6 36 van het harkorgaan. De armen en tanden kunnen dan niet meer zonder meer naar buiten zwenken. Dit is slechts mogelijk wanneer het scherm 38 wordt opgetrokken.

Door de ligging van de zwaartepunten Y en Z worden 5 tijdens het bedrijf, door de centrifugaalkracht die op de armen 18 en de tanden 25, 26 wordt uitgeoefend, de armen met tanden tegen de grond gedrukt. Het is hierbij van belang, dat niet alleen de tanden, maar ook de combinatie van armen en tanden, onderhevig zijn aan deze centrifugaalkracht, waardoor 10 de werking van de tanden ook bij oneffen grond, vooral bij grote oneffenheden, gunstig is. Zoals in figuur 1 is afge-beeld overlappen de cirkels die de punten van de tanden doorlopen elkaar. De posities van de tanden van de harkorga-nen zijn hiervoor een weinig versprongen opgesteld. In dit 15 uitvoeringsvoorbeeld zijn aan elke arm twee tanden aange bracht. Het is uiteraard ook mogelijk dat slechts één tand of meer dan twee tanden aan de arm wordt of worden bevestigd.

Zoals gebruikelijk zijn de harkorganen door er onder aangebrachte loopwielen 42 afgesteund.

20 De uitvinding is niet beperkt tot datgene dat uitdrukkelijk is beschreven, maar omvat ook de details die in de figuren zijn weergegeven zonder expressis verbis beschreven te zijn.

1 Λ p. "7 Λ /' 5 ' ' O 0

Claims (17)

1. Hooibouwmachine voorzien van ten minste één harkor-gaan dat om een opwaartse as draaibaar wordt aangedreven, welk harkorgaan een aantal om zwenkassen naar boven zwenkbare 5 naar buiten uitstekende armen bezit, voorzien van één of meer naar buiten uitstekende om zwenkassen zwenkbare tanden, waarbij in de transportstand de tanden van de armen naar beneden worden gezwenkt, met het kenmerk, dat de armen (18) met tanden (25, 26) een zodanig gemeenschappelijk zwaartepunt 10 (Z) hebben, dat bij het roteren van het harkorgaan onder normale bedrijfsomstandigheden de armen (18) met de tanden (25, 26) door de centrifugaalkracht naar de grond toe worden bewogen.

2. Hooibouwmachine volgens conclusie 1, met het ken-15 merk, dat het harkorgaan een gestel (20) heeft met een aantal naar beneden gerichte benen (24) en verder armen (18) die in de transportstand om de zwenkassen (19) kunnen worden opgeklapt, zodat zij althans gedeeltelijk tussen de benen liggen.

3. Hooibouwmachine voorzien van ten minste één harkor- 20 gaan dat om een opwaartse as draaibaar aangedreven wordt, welk harkorgaan een aantal om zwenkassen (19) naar boven zwenkbare, naar buiten uitstekende armen (18) bezit, voorzien van één of meer naar buiten uitstekende om zwenkassen (30) zwenkbare tanden (25, 26), waarbij in de transportstand de 25 tanden ten opzichte van de armen naar beneden worden gezwenkt, met het kenmerk, dat het harkorgaan een gestel (20) heeft met een aantal naar beneden gerichte benen (24) en verder armen (18) die in de transportstand om de zwenkassen (19) kunnen worden opgeklapt, zodat zij althans gedeeltelijk 30 tussen de benen liggen.

4. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkorgaan een boven de armen (18) gelegen, rondom het harkorgaan aangebracht, scherm (38) bezit.

5. Hooibouwmachine voorzien van ten minste één harkor gaan dat om een opwaartse as draaibaar aangedreven wordt, welk harkorgaan een aantal om zwenkassen (19) naar boven ; " '' ? O Q zwenkbare, naar buiten uitstekende armen (18) bezit, voorzien van één of meer naar buiten uitstekende om zwenkassen (30) zwenkbare tanden (25, 26), waarbij in de transportstand de tanden ten opzichte van de armen naar beneden gezwenkt 5 worden, met het kenmerk, dat het harkorgaan een boven de armen (18) gelegen, rondom het harkorgaan aangebracht, scherm (38) bezit.

6. Hooibouwmachine volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de onderkant van het scherm (38) op een hoogte 10 (39) boven de grond ligt die geringer is dan de hoogte boven de grond van het bovenste punt van een naar boven gezwenkte arm (18).

7. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zwenkassen (19) van de armen 15 (18) ten naaste bij tangentieel ten opzichte van de draai- ingsas van het harkorgaan zijn gelegen.

8. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de zwenkassen (30) van de tanden (25, 26) althans ten naaste bij tangentieel, maar bij voor- 20 keur onder een hoek van circa 15°, ten opzichte van de draaiingsas van het harkorgaan zijn gelegen.

9. Hooibouwmachine volgens een door voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de armen (18) van groepen tanden (25, 26) zijn voorzien.

10. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tand (25) of tanden (25, 26) van een arm (18) een zodanig zwaartepunt (Y) heeft (hebben) dat bij het roteren van het harkorgaan onder normale be drijfsomstandigheden de tand (tanden) door de centrifugaal-30 kracht om de zwenkas (30) naar de grond toe wordt (worden) bewogen.

11. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwaartepunt (X) van een groep tanden (25, 26) in de werkpositie op een grotere afstand (28) 35 van de grond is gelegen dan de zwenkas (30).

12. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat het gemeenschappelijke zwaartepunt (Z) van de arm met de bijbehorende tand (tanden) op een 1. r ^ · ί <; grotere afstand (33) boven de grond is gelegen dan de zwenkas (19) van de arm (18).

13. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tand (tanden) (25, 26) van de 5 armen (18) om opstaande assen (34) zwenkbaar aan de armen (18) is (zijn) aangebracht.

14. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de armen (18) door middel van een tot een arm behorende aanslag (21) in beperkte mate om de 10 bijbehorende zwenkas (19) kunnen zwenken.

15. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de armen (18) buisvormig zijn.

16. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de armen (18) in zijaanzicht 15 althans in hoofdzaak de vorm hebben van een omgekeerde U.

17. Hooibouwmachines volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in de werkstand, van boven gezien, de cirkels die door de punten van de tanden (25, 26) worden doorlopen elkaar overlappen. , N * . , ‘ /'N ' · ; - W’s