BE1025526A1

BE1025526A1 - Absorberend voorwerp met verbonden kanalen

Info

Publication number: BE1025526A1
Application number: BE20195004A
Authority: BE
Inventors: Steven Smet; Ingelgem Werner Van; Tom Derycke; Dries Verduyn
Original assignee: Drylock Tech Nv
Priority date: 2017-05-15
Filing date: 2019-01-04
Publication date: 2019-03-29
Also published as: BE1025430B1; WO2018210758A1; WO2018210751A1; CN111031981A; BR112019023931A2; CA3063241A1; FR3076707B1; RU188209U1; RU191377U1; CO2019013511A2; BE1025887B1; US20210290449A1; BR112019020730B1; US20200197238A1; RU194288U1; RU202964U1; CO2019013513A2; CA3063309A1; PL425517A1; EP3634347C0

Abstract

Een absorberend voorwerp omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel, waarbij de absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel; waarbij de absorberende kern een eerste en tweede longitudinale rand (131, 132) en een voorste en achterste transversale rand (133, 134) heeft, waarbij de absorberende kern voorzien is van een aantal bevestigingszones waarbij het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, waarbij het aantal bevestigingszones omvat: ten minste een eerste en een tweede permanente langwerpige bevestigingszone (140, 150), waarbij de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone zich naast elkaar uitstrekken vanaf een kruisgebied in de richting van de voorste en/of achterste transversale rand; ten minste één semi- permanent verbindend kanaal (1045) dat de eerste bevestigingszone met de tweede bevestigingszone verbindt.

Description

VAKGEBIED VAN DE UITVINDING

De huidige uitvinding heeft betrekking op het technische vakgebied van absorberende voorwerpen, bij voorkeur wegwerpbare persoonlijke verzorgingsvoorwerpen zoals luiers, babybroeken, incontinentiekleding voor volwassenen en dergelijke, en op absorberende structuren voor gebruik in dergelijke absorberende voorwerpen. In het bijzonder heeft de huidige uitvinding betrekking op een absorberende structuur omvattende een absorberende kern tussen een bovenvel en een ondervel.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Absorberende voorwerpen zoals luiers, babybroeken, incontinentiekleding voor volwassenen en dergelijke omvatten typisch een absorberende kern, gepositioneerd tussen een vloeistofdoorlaatbaar of doordringbaar, hydrofiel of semi-hydrofiel bovenvel en een vloeistofondoorlaatbaar of ondoordringbaar ondervel. De absorberende kern omvat absorberend materiaal dat in staat is om vloeistof en vloeibare lichaamsuitscheidingen van de gebruiker van het absorberende voorwerp te absorberen.

Een bestaand probleem dat geassocieerd is met dergelijke absorberende kernen die geen of weinig cellulosevezels of pluispulp bevatten, heeft te maken met de migratie, het verlies en het lekken van het absorberende deeltjesvormige polymeermateriaal uit het absorberende voorwerp in droge en/of natte toestand, wat leidt tot irritatie, huidproblemen en algemeen ongemak voor de gebruiker. Het gebrek aan effectieve en efficiënte immobilisatie en vloeistofverdeling leidt tot disfunctionele absorberende voorwerpen omwille van verlaagde opnamecapaciteit, gelblokkering, lekkages en het ontstaan van scheuren en/of gaatjes door het vloeistofdoorlaatbaar bovenvel en/of vloeistofondoorlaatbaar ondervel van dergelijke absorberende voorwerpen. Absorberende kernen hebben typisch een hoog absorberend vermogen en de absorberende kern kan een aantal keer zijn gewicht en volume vergroten. Deze toenames kunnen veroorzaken dat het absorberende voorwerp vervormt en/of uitzakt in het kruisgebied wanneer deze verzadigd raken met vloeistof. Dit kan lekken veroorzaken via een longitudinale en/of transversale rand van het absorberende voorwerp.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het doel van uitvoeringsvormen volgens de uitvinding is het verschaffen van een absorberend voorwerp van het type vermeld in de aanhef, met een verbeterde vloeistofverdeling en een verbeterd absorberend vermogen.

2019/5004

BE2019/5004 Volgens een aspect van de uitvinding wordt een absorberend voorwerp verschaft omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel. De absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel. De absorberende kern heeft een eerste en tweede longitudinale rand en een voorste en achterste transversale rand. De absorberende kern is voorzien van een aantal bevestigingszones waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel. Het aantal bevestigingszones omvat:

- ten minste een eerste en een tweede permanente langwerpige bevestigingszone, waarbij de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone zich naast elkaar uitstrekken vanaf een kruisgebied in de richting van de voorste en/of achterste transversale rand; en een eerste een tweede langwerpig kanaal vormen.

Ten minste één verbindend kanaal verbindt de eerste bevestigingszone met de tweede bevestigingszone, waarbij bij voorkeur het ten minste één verbindend kanaal overeenstemt met ten minste één semi-permanent kanaal dat geconfigureerd is om te verdwijnen na in contact te zijn geweest met vloeistof gedurende een voorafbepaalde tijdsperiode.

Door het verschaffen van een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone die met elkaar verbonden zijn door ten minste één verbindend kanaal, worden er bij het bevochtigen van de absorberende kern twee langwerpige kanalen gevormd die met elkaar verbonden zijn door het ten minste één verbindend kanaal dat in vloeistofverbinding is met de eerste en de tweede langwerpige kanalen. Op deze wijze kan, onmiddellijk bij bevochtiging, vloeistof van het eerste langwerpige kanaal naar het tweede langwerpige kanaal stromen en vice versa, waarbij de vloeistofverdeling wordt verbeterd, waarna de vloeistof kan worden geabsorbeerd door het absorberend materiaal.

Volgens een voorbeelduitvoeringsvorm omvat het ten minste één verbindend kanaal ten minste één van:

- een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste einddeel van de eerste bevestigingszone met een overeenkomstig voorste einddeel van de tweede bevestigingszone verbindt;

- een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste einddeel van de eerste bevestigingszone met een overeenkomstig achterste einddeel van de tweede bevestigingszone verbindt.

2019/5004

BE2019/5004 Op deze wijze wordt een goede verdeling verkregen in het voorste deel en/of in het achterste deel.

In het bijzonder voor een mannelijk persoon kan het wenselijk zijn om een voorste verbindende bevestigingszone te hebben.

De absorberende kern heeft een transversale kruislijn die de absorberende kern verdeelt in een voorste deel en een achterste deel aan weerszijden van de transversale kruislijn. Bij voorkeur is de voorste verbindende bevestigingszone gepositioneerd in het voorste deel en/of is de achterste verbindende bevestigingszone gepositioneerd in het achterste deel.

In een voorbeelduitvoeringsvorm strekt een verbindende bevestigingszone zich in hoofdzaak uit in een transversale richting van de absorberende kern. Dit kan voordelig zijn wanneer het eerste en het tweede langwerpige kanaal zich in hoofdzaak parallel uitstrekken. Op deze wijze wordt een absorberende kern verkregen die in hoofdzaak symmetrisch is ten opzichte van een longitudinale middenas. In andere symmetrische uitvoeringen kan de verbindende bevestigingszone in hoofdzaak V-vormig of U-vormig zijn, waarbij de V-vorm of U-vorm zodanig is ingericht dat die symmetrisch is ten opzichte van de longitudinale middenas van de absorberende kern.

In een voorbeeldsuitvoeringsvorm wordt bij bevochtiging van het absorberend materiaal, een eerste en een tweede kanaal gevormd bij de respectievelijke eerste en tweede langwerpige bevestigingszone, en zijn het eerste en tweede kanaal rechtstreeks verbonden met elkaar door middel van de ten minste één verbindende bevestigingszone, waarbij een eerste, tweede en ten minste één verbindingskanaal gevormd worden bij de respectievelijk eerste, tweede, en ten minste één verbindende bevestigingszone.

In een voorkeursuitvoeringsvorm komt het ten minste één semi-permanente verbindend kanaal overeen met ten minste één semipermanente bevestigingszone ingericht om los te komen na in contact geweest te zijn met een vloeistof voor een voorafbepaalde periode van tijd, waarbij de voorafbepaalde periode van tijd bij voorkeur kleiner is dan 30s.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de ten minste één verbindende bevestigingszone één of meer rechte delen en/of één of meer kromme delen.

In een voorbeelduitvoeringsvorm vormen de eerste bevestigingszone, de tweede bevestigingszone en de ten minste één verbindende bevestigingszone gezamenlijk een in hoofdzaak “U” vormige zone, of een in hoofdzaak “V” vormige zone. Een U-vorm of V-vorm verschaffen een goede geleiding van de vloeistof. Verder kunnen, met een U-vormige bevestigingszone, scherpe hoeken

2019/5004

BE2019/5004 worden vermeden voor het verder verbeteren van een goed vloeistoftransport van een eerste langwerpige bevestigingszone (één been) van de U-vormige bevestigingszone naar de tweede langwerpige bevestigingszone (het andere been) van de U-vormige bevestigingszone. Verder kan, met een V-vorm, vloeistof worden geleid van bijvoorbeeld een linker en rechter voorste deel naar een middendeel in het kruisgebied.

In een voorbeelduitvoeringsvorm begrenzen de eerste bevestigingszone, de tweede bevestigingszone en de ten minste één verbindende bevestigingszone gezamenlijk een in hoofdzaak omsloten gebied. Het in hoofdzaak gesloten gebied kan bijvoorbeeld een in hoofdzaak

O -vormig gebied zijn, of een in hoofdzaak polygoonvormig gebied, zoals een in hoofdzaak rechthoekig gevormd gebied, een in hoofdzaak driehoekig gevormd gebied, een diamantvormig gebied, een in hoofdzaak hexagonaal gevormd gebied. Op die manier kan vloeistof worden verdeeld rond de grens van het ingesloten gebied, zodat het kan worden geabsorbeerd van de gehele grens door het absorberende materiaal in het ingesloten gebied en door het absorberende materiaal in een gebied dat het ingesloten gebied omgeeft.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de eerste bevestigingszone en de tweede bevestigingszone in hoofdzaak evenwijdig en strekken zich uit in een longitudinale richting van de absorberende kern. In een andere voorbeelduitvoeringsvorm is een hoek tussen de eerste bevestigingszone en een longitudinale richting van de absorberende kern en een hoek tussen de tweede bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern kleiner dan 5 °.

In een voorbeelduitvoeringsvorm is het aantal bevestigingszones op symmetrische wijze aangebracht ten opzichte van een longitudinale middenas van de absorberende kern die zich uitstrekt tussen de voorste en achterste transversale rand.

In een voorbeelduitvoeringsvorm ligt de grootste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone in de transversale richting tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 20 en 50%; waarbij bij voorkeur de grootste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone in de transversale richting ligt tussen 10 mm en 100 mm, meer bij voorkeur tussen 20 mm en 80 mm, met nog meer voorkeur tussen 30 mm en 70 mm.

In een voorbeelduitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede bevestigingszones permanente bevestigingszones die bevestigd blijven bij bevochtiging, of semipermanente bevestigingszones ingericht om los te komen nadat ze in contact zijn geweest met vloeistof gedurende een

2019/5004

BE2019/5004 voorafbepaalde tijdsperiode, waarbij de voorafbepaalde tijdsperiode bij voorkeur kleiner is dan 30s.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat het absorberende materiaal cellulosevezelpulp en/of super absorberende deeltjes.

De absorberende kern heeft een eerste en tweede longitudinale rand en een eerste en een tweede transversale rand, waarbij de eerste rand de voorste rand of de achterste rand kan zijn en de tweede rand respectievelijk de achterste rand of de voorste rand kan zijn. De absorberende kern heeft een eerste deel en een tweede deel aan weerszijden van de transversale kruislijn. De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone strekken zich , ten minste in het eerste deel van de absorberende kern in de richting van de eerste transversale rand, naast elkaar uit.

In een eerste mogelijke uitvoeringsvorm kan het aantal bevestigingszones verder een derde en een vierde langwerpige bevestigingszone omvatten die zich naast elkaar uitstrekken, ten minste in het tweede deel van de absorberende kern, in de richting van de tweede transversale rand. Optioneel kunnen de derde en vierde langwerpige bevestigingszone verbonden worden door een verbindende bevestigingszone.

Gemeten in een transversale richting is een eerste maximale afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone bij voorkeur groter dan een tweede maximale afstand tussen de derde en vierde bevestigingszone.

Opgemerkt wordt dat de eerste transversale rand een voorste rand of een achterste rand kan zijn, afhankelijk van het gewenste gebruik van het absorberende voorwerp. Op gelijkaardige wijze kan het eerste deel een voorste deel of een achterste deel zijn, afhankelijk van het gewenste gebruik van het absorberende voorwerp. Door een verschillende afstand te hebben tussen de bevestigingszones in het voorste deel en in het achterste deel, is het mogelijk om het absorberende voorwerp aan te passen aan de drager. Voor een mannelijke persoon kan de maximale afstand bijvoorbeeld groter zijn in het voorste deel dan in het achterste deel, terwijl voor een vrouwelijke persoon de maximale afstand groter kan zijn in het achterste deel dan in het voorste deel. Verder is het mogelijk om het verschil tussen het voorste deel en het achterste deel te optimaliseren voor het verkrijgen van een unisex absorberend voorwerp.

In een tweede mogelijke uitvoeringsvorm kan het aantal bevestigingszones verder een derde bevestigingszone omvatten die zich uitstrekt van het kruisgebied in de richting van de tweede

2019/5004

BE2019/5004 transversale rand, waarbij, gezien in een projectie op een transversale richting, de derde bevestigingszone zich tussen de eerste bevestigingszone en de tweede bevestigingszone bevindt. Door een eerste en een tweede bevestigingszone te hebben in het voorste of achterste deel en een derde bevestigingszone in respectievelijk het achterste of voorste deel, waarbij de derde bevestigingszone zodanig is dat deze zich bevindt tussen de eerste en de tweede bevestigingszone, gezien in een projectie zoals hierboven gedefinieerd, is het mogelijk om het absorberende voorwerp aan te passen aan de drager. Voor een mannelijke persoon kunnen bijvoorbeeld de eerste en tweede bevestigingszone zich in het voorste deel bevinden en de derde bevestigingszone kan zich in het achterste deel bevinden, terwijl voor een vrouwelijke persoon de eerste en tweede bevestigingszone zich in het achterste deel kunnen bevinden en de derde bevestigingszone in het voorste deel. Verder is het mogelijk om het verschil tussen het voorste deel en achterste deel te optimaliseren voor het verkrijgen van een unisex absorberend voorwerp.

Voor een uitvoeringsvorm met een derde en vierde bevestigingszone, kan de eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone ten minste 5%, bij voorkeur ten minste 10% groter, meer bij voorkeur ten minste 20% groter zijn dan een tweede afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone. Dit verschil kan worden geoptimaliseerd in functie van het gewenste gebruik. Voor mannelijke personen kan het verschil bijvoorbeeld groter zijn.

In een uitvoeringsvorm die de voorkeur heeft voor een mannelijk persoon, kunnen de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone elk een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn hebben. Een derde en vierde langwerpige bevestigingszone kunnen elk een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn (L) hebben. Opgemerkt wordt dat de eerste bevestigingszone kan worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone en het voorste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn. Op gelijkaardige wijze kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de vierde bevestigingszone: in dat geval bevinden het achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone en het voorste uiteinde van de vierde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn.

In een uitvoeringsvorm die de voorkeur heeft voor een vrouwelijk persoon, kunnen de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone elk een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn hebben. Een derde en vierde langwerpige bevestigingszone kunnen elk een voorste

2019/5004

BE2019/5004 uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn (L) gebben. Opgemerkt wordt dat de eerste bevestigingszone kan worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone en het achterste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn. Op gelijkaardige wijze kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de vierde bevestigingszone: in dat geval bevinden het voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone en het achterste uiteinde van de vierde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn.

Voor een uitvoeringsvorm met een centrale derde bevestigingszone (in plaats van een derde en vierde bevestigingszone) die de voorkeur heeft voor een mannelijk persoon, kunnen de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone elk een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn hebben. En de derde langwerpige bevestigingszone kan een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruis (L) hebben. Opgemerkt wordt dat de eerste bevestigingszone kan worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone en het voorste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn. Op gelijkaardige wijze kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone en het voorste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn.

Voor een uitvoeringsvorm met een centrale derde bevestigingszone dat de voorkeur voor een vrouwelijke persoon heeft, kunnen de eerste en het tweede langwerpige bevestigingszone elk een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn hebben. Een derde langwerpige bevestigingszone kan een voorste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde grenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruis (L) hebben. Opgemerkt wordt dat de eerste bevestigingszone kan worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone en het achterste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn. Op gelijkaardige wijze kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de derde bevestigingszone: in dat geval bevinden het voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone en het achterste uiteinde van de derde bevestigingszone zich op de transversale kruislijn.

2019/5004

BE2019/5004 Voor een uitvoeringsvorm met een derde en vierde bevestigingszone, gezien in een projectie op de longitudinale richting van de absorberende kern, kan de eerste en de tweede bevestigingszone zich uitstrekken over een lengte die kleiner is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone. Om beter aan te passen aan het lichaam kunnen de derde en vierde bevestigingszones die dichter bij elkaar liggen, langer zijn om zich over een langer deel van het kruisgebied uit te strekken, bijvoorbeeld kunnen de derde en vierde bevestigingszones zich zowel in het eerste als het tweede deel uitstrekken vanaf de absorberende kern. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 5% minder, meer bij voorkeur ten minste 10% minder is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 25%, meer bij voorkeur ten minste 35%, met nog meer voorkeur ten minste 45% van de lengte van de derde en vierde bevestigingszone is.

Voor een uitvoeringsvorm met een derde bevestigingszone, gezien in een projectie op de longitudinale richting van de absorberende kern, strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die kleiner is dan de lengte van de derde bevestigingszone. Om beter aan te passen aan het lichaam kan de derde bevestigingszone langer zijn om zich over een langer deel van het kruisgebied uit te strekken, bijvoorbeeld kan de derde bevestigingszone zich zowel in het eerste als het tweede deel van de absorberende kern uitstrekken. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 5% minder, meer bij voorkeur ten minste 10% minder is dan de lengte van de derde bevestigingszone. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 25%, meer bij voorkeur ten minste 35%, met nog meer voorkeur ten minste 45% van de lengte van de derde bevestigingszone is.

In voorkeursuitvoeringen, in het bijzonder geschikt voor mannelijke personen, kan de eerste transversale rand een voorste rand zijn die bedoeld is om te worden gepositioneerd aan een voorzijde van een persoon, en de tweede transversale rand een achterste rand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd aan een achterzijde van een persoon; waarbij het eerste deel van de absorberende kern een voorste deel is en het tweede deel een achterste deel.

In voorkeursuitvoeringen, in het bijzonder geschikt voor vrouwelijke personen, kan de eerste transversale rand een achterste rand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd aan een achterzijde van een persoon, en de tweede transversale rand een voorste rand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd aan een voorzijde van een persoon; waarbij het eerste deel van de absorberende kern een achterste deel is en het tweede deel een voorste deel.

2019/5004

BE2019/5004

De afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone kan tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern zijn, meer bij voorkeur tussen 10 en 40%. Bijvoorbeeld, kan de afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone tussen 5 mm en 60 mm zijn, meer bij voorkeur tussen 10 mm en 50 mm, nog meer voorkeur tussen 15 mm en 40 mm.

De lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone kan groter zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, bijvoorbeeld groter dan 20% of zelfs groter dan 30% of 40% van de lengte van de absorberende kern. Op gelijkaardige wijze kan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone groter zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, bijvoorbeeld groter dan 20%. Ook, voor een uitvoeringsvorm met een centrale derde bevestigingszone, kan de lengte van de derde bevestigingszone groter zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, bijvoorbeeld groter dan 20% .

De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan de lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone, bij voorkeur ten minste 10% groter, meer bij voorkeur ten minste 20% groter.

In een mogelijke uitvoeringsvorm, gezien in een projectie op een longitudinale richting van het absorberende voorwerp, overlapt een projectie van de eerste en tweede bevestigingszone niet met een projectie van de derde en vierde bevestigingszone. In andere uitvoeringsvormen kan er echter een gedeeltelijke of zelfs volledige overlap zijn. De derde en vierde bevestigingszone kunnen zich bijvoorbeeld tussen de eerste en tweede bevestigingszone uitstrekken.

In een mogelijke uitvoeringsvorm met een centrale derde bevestigingszone, gezien in een projectie op een longitudinale richting van het absorberende voorwerp, overlapt een projectie van de eerste en tweede bevestigingszone niet met een projectie van de derde bevestigingszone. In andere uitvoeringsvormen kan er echter een gedeeltelijke of zelfs volledige overlap zijn. De derde bevestigingszone kan zich bijvoorbeeld tussen de eerste en tweede bevestigingszone uitstrekken.

In een mogelijke uitvoeringsvorm kan de eerste bevestigingszone worden gescheiden van de derde bevestigingszone door absorberend materiaal en kan de tweede bevestigingszone worden gescheiden van de vierde bevestigingszone door absorberend materiaal. Op die manier wordt een

2019/5004

BE2019/5004 capillaire brug gevormd tussen de eerste en tweede bevestigingszones éénerzijds en de derde en vierde bevestigingszones anderzijds.

In een andere mogelijke uitvoeringsvorm kan de eerste bevestigingszone worden verbonden met de derde bevestigingszone door een eerste semi-permanente bevestigingszone en kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de vierde bevestigingszone door een tweede semipermanente bevestigingszone. Dergelijke semi-permanente bevestigingszones zijn ingericht om losgemaakt te worden bij bevochtiging, zodat vloeistof in een transversale richting door het absorberende materiaal van de absorberende kern kan stromen.

Bij voorkeur is in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig in het aantal bevestigingszones.

Bij voorkeur zijn de eerste, tweede, derde en vierde bevestigingszones permanente bevestigingszones die bevestigd blijven bij bevochtiging. Ook in een uitvoeringsvorm zonder de vierde bevestigingszone, zijn bij voorkeur de eerste, tweede en derde bevestigingszones permanente bevestigingszones die bevestigd blijven bij bevochtiging.

Een afstand tussen de transversale kruislijn en een transversale middellijn die zich loodrecht op de longitudinale richting van de absorberende kern uitstrekt, door het midden van de absorberende kern, kan kleiner zijn dan 10%, meer bij voorkeur kleiner zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern.

De lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm . De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm.

De eerste en tweede bevestigingszones strekken zich uit, gezien in transversale richting van de absorberende kern, over de transversale afstand die ten minste 1 mm kan bedragen, bij voorkeur tenminste 3 mm, liever ten minste 4 mm, met nog meer voorkeur ten minste 5 mm, met de meeste voorkeur ten minste 6 mm.

De derde bevestigingszone en de vierde bevestigingszone kunnen in hoofdzaak evenwijdig zijn en zich uitstrekken in een longitudinale richting van de absorberende kern; of een hoek tussen de derde bevestigingszone en een longitudinale richting van de absorberende kern en een hoek tussen de vierde bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern kan kleiner zijn dan 5°.

2019/5004

BE2019/5004

Een positie en/of vorm van één of meer bevestigingszones van het aantal bevestigingszones kan worden aangegeven door middel van een onderscheidbare kleur en/of een gekleurd patroon. De positie en/of vorm van één of meer van het aantal bevestigingszones kan worden aangegeven door middel van een gedrukte inktlaag. De onderscheidbare kleur en/of het gekleurd patroon kan zijn aangebracht op ten minste een van het bovenvel, het bovenste kernwikkelvel, het ondervel en het onderste kernwikkelvel.

Gezien in een projectie op een longitudinale richting van de absorberende kern, kunnen het aantal bevestigingszones samen ten minste 30%, bij voorkeur ten minste 40% van een lengte van de absorberende kern bedekken. In weer andere uitvoeringsvormen die geschikt zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke personen (unisex), kan het verschil tussen de eerste afstand en de tweede afstand minder zijn dan 20% van de breedte van het absorberende voorwerp, bij voorkeur minder dan 10%, bijvoorbeeld tussen 0 en 8% of tussen 1 en 5%, waarbij de breedte wordt gemeten in de transversale richting van de absorberende kern.

Opgemerkt wordt dat in uitvoeringsvormen van de uitvinding het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel kunnen worden gevormd als één integraal vel of afzonderlijke delen kunnen omvatten rondom het absorberende materiaal.

In een voorbeelduitvoeringsvorm omvat de absorberende kern achtereenvolgens een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde zone, gezien in een longitudinale richting van het absorberende voorwerp, kijkend vanaf de voorste rand naar de achterste rand. De absorberende kern omvat een voorste deel dat zich uitstrekt tussen de voorste rand en een transversale kruislijn van de absorberende kern, en een achterste deel strekt zich uit tussen de achterste rand en de transversale kruislijn van de absorberende kern. De eerste, tweede en derde zone strekken zich uit in het voorste deel van de absorberende kern en de vierde en vijfde zone strekken zich uit in het achterste deel. Bij voorkeur strekt de ten minste één verbindende bevestigingszone die de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone verbindt zich uit in de tweede, derde of vierde zone. Meer bij voorkeur omvat de tweede en/of derde zone ten minste één voorste verbindende bevestigingszone die een eerste langwerpige voorste bevestigingszone en een tweede langwerpige voorste bevestigingszone verbindt; en/of omvat de vierde zone ten minste een achterste verbindende bevestigingszone die een eerste langwerpige achterste bevestigingszone en een tweede langwerpige achterste bevestigingszone verbindt. Bij voorkeur zijn in de eerste en vijfde zone nagenoeg geen permanente verbindingzones met een vloeistofgeleidings- of distributiefunctie aanwezig. Met

2019/5004

BE2019/5004 andere woorden, de eerste en vijfde zones kunnen kleine lokale bevestigingspunten omvatten die om andere redenen dan voor het beheer van de vloeistofverdeling zijn voorzien.

Bij voorkeur strekt een brugzone zich uit tussen de eerste voorste bevestigingszone en de derde achterste bevestigingszone, zodanig dat bij bevochtiging van het absorberende materiaal, een voorste en achterste kanaal worden gevormd met respectievelijk de eerste voorste en derde achterste bevestigingszone, waarbij de brugzone zich uitstrekt tussen het voorste en achterste kanaal. Op die manier kan, na kanaalvorming bij bevochtiging, vloeistof nog steeds vloeien door capillaire werking en/of massastroom tussen de eerste achterste en voorste bevestigingszone. Opgemerkt wordt dat de brugzone secundaire tijdelijke bevestigingszones kan omvatten die bij bevochtiging loskomen, terwijl de eerste voorste bevestigingszone en de eerste achterste bevestigingszone bevestigd blijven bij bevochtiging. Opgemerkt wordt dat het vloeistofpad door de brugzone elk pad kan zijn dat van een gebied grenzend aan de eerste zijrand naar een gebied grenzend aan de tweede rand gaat. Het kan een rechte transversale zone zijn, maar het kan ook een gekromde zone zijn, of een gedeeltelijk rechte en gedeeltelijk gekromde zone. Bij voorkeur is een minimale afstand tussen de eerste voorste bevestigingszone en de derde achterste bevestigingszone groter dan 3 mm, meer bij voorkeur groter dan 5 mm, met nog meer voorkeur groter dan 8 mm. Op die manier kan een voldoende doorstroming worden gegarandeerd. Deze minimumafstand (die gerelateerd is aan de capillaire stroming en/of massastroom) kan worden gevarieerd afhankelijk van de grootte van het absorberende voorwerp. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de brugzone ingericht om een capillaire stroming te veroorzaken zodat een stroming tegen de zwaartekracht mogelijk is.

KORTE FIGUURBESCHRIJVING

De bijgevoegde tekeningen worden gebruikt om momenteel de voorkeur genietende, nietbeperkende voorbeelduitvoeringsvormen van inrichtingen van de huidige uitvinding te illustreren. De bovenstaande en andere voordelen van de kenmerken en doelen van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter worden begrepen uit de volgende gedetailleerde beschrijving, gelezen in samenhang met de bijgevoegde tekeningen, waarin:

Figuur 1A een perspectivisch aanzicht van een voorbeelduitvoeringsvorm van een luier is;

Figuur 1B een bovenaanzicht van de luier van figuur 1A is;

Figuur 1C een schematische dwarsdoorsnede langs lijn CC van figuur 1B is; Figuur 1D een schematische dwarsdoorsnede langs de lijn DD van figuur 1B is;

2019/5004

BE2019/5004 Figuren 2A en 2B dwarsdoorsneden zijn ter illustratie van het effect dat de vloeistof wordt geabsorbeerd door de absorberende kern in een voorbeelduitvoeringsvorm van een absorberend voorwerp; en

Figuur 3 een schematische dwarsdoorsnede van een absorberende kern illustreert, waarbij drie mogelijke locaties zijn aangegeven voor de bevestigingszones;

Figuren 4A, 4B, 4C, 4D, 4E, 5A, 5B, 6A, 6B, 7, 8, 9A-9B , 9C-9F, 9G-9J, 10A-10B, 10C-10D, 10E-10F, 10G-10H, 11A-11D en 12A-12H andere voorbeelduitvoeringsvormen van een absorberende kern volgens de uitvinding illustreren;

Figuren 13A-13F verschillende uitvoeringsvormen van een bovenste kernwikkelvel en/of onderste kernwikkelvel van een absorberende kern illustreren.

BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVORMEN

Dezelfde of soortgelijke kenmerken en componenten zijn in de figuren met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Figuur 1A, 1B, 1C en 1D illustreren een voorbeelduitvoeringsvorm van een absorberend voorwerp, hier een luier. Figuur 1B toont het absorberende voorwerp in zijn platte, niet-samengetrokken toestand met de zijde van de drager gericht naar de kijker. De vakman begrijpt dat het absorberende voorwerp ook een broek of een incontinentiekledingstuk voor een volwassene, of dergelijke, kan zijn. Het absorberende voorwerp 100 omvat een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel en een absorberende kern 130 gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel. De absorberende kern 130 omvat absorberend materiaal 105 tussen een bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste kernwikkelvel 120. De absorberende kern 130 heeft een eerste en tweede longitudinale rand 131, 132 en een eerste en tweede transversale rand 133, 134.

De absorberende kern 130 is voorzien van een aantal bevestigingszones 140, 150, 160, 170 die ten minste een eerste bevestigingszone 140 en een tweede bevestigingszone 150 omvatten. De eerste en tweede bevestigingszones strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied CR in de richting van de eerste en/of tweede transversale rand 133, 134. In de eerste en tweede bevestigingszone is het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd aan het onderste kernwikkelvel 120

- langs een bevestiging die zich uitstrekt, gezien in een transversale richting van de absorberende kern, over een transversale afstand die ten minste 1 mm, bij voorkeur ten minste 2 mm, meer bij voorkeur ten minste 3 mm, met de meeste voorkeur ten minste 4 mm is; en/of

2019/5004

BE2019/5004 - langs een discontinue bevestiging op een veelheid aan locaties op een afstand van elkaar, gezien in de transversale richting van de absorberende kern. Op die manier worden bij bevochtiging van het absorberende materiaal een eerste en een tweede kanaal 140, 150 gevormd bij de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 respectievelijk.

Het absorberend voorwerp 100 is bij het bovenste kernwikkelvel voorzien met ten minste een eerste en een tweede bevestigingszone 140, 150 gelegen op een afstand d12 van elkaar. Op die manier strekken een eerste en tweede kanaal 140, 150 gevormd bij het bevochtigen zich elk uit vanaf een kruisgebied CR in de richting van de eerste transversale rand 133. Bij voorkeur is de afstand d12 tussen 10 mm en 50 mm, meer bij voorkeur tussen 15 en 30 mm. Bij voorkeur is de lengte van het eerste en tweede kanaal in hoofdzaak hetzelfde, meer bij voorkeur ligt de lengte 11 van het eerste kanaal en de lengte 12 van het tweede kanaal tussen 60 mm en 140 mm, meer bij voorkeur tussen 75 mm en 125 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste bevestigingszone en de eerste longitudinale zijde 131 tussen 20 en 30 mm, en ligt de afstand tussen de tweede bevestigingszone en de tweede longitudinale zijde 132 tussen 20 en 30 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste/tweede bevestigingszone en de transversale rand 133 tussen 50 en 125 mm, meer bij voorkeur tussen 75 en 115 mm.

Het eerste kanaal 140 en het tweede kanaal 150 zijn in hoofdzaak evenwijdig en lopen in de longitudinale richting van de absorberende kern 130. Het is echter ook mogelijk dat het eerste en tweede kanaal 140, 150 zich onder een kleine hoek ten opzichte van de longitudinale richting van de absorberende kern 130 uitstrekken, bijvoorbeeld een hoek tussen 5 en 10 °. De eerste en tweede bevestigingszone (en dus het eerste en tweede kanaal 140, 150) kunnen bijvoorbeeld enigszins naar buiten divergeren in de richting van de eerste transversale rand 133. Bij voorkeur zijn het eerste kanaal 140 en het tweede kanaal 150 op symmetrische wijze aangebracht ten opzichte van een longitudinale middellijn CL van absorberende kern 130.

Het absorberende voorwerp 100 is verder voorzien van een derde en een vierde kanaal 160, 170 gelegen op een afstand d34 van elkaar. Het derde en vierde kanaal 160, 170 strekken zich elk uit van het kruisgebied CR in de richting van de tweede transversale rand 134. De afstand d12 tussen het eerste en tweede kanaal 140, 150 verschilt van de afstand d34 tussen de derde en vierde kanaal 160, 170. Bij voorkeur is de afstand d34 tussen 25 mm en 80 mm, meer bij voorkeur tussen 35 mm en 55 mm. Bij voorkeur is de lengte van het derde en vierde kanaal 160, 170 in hoofdzaak gelijk, meer bij voorkeur ligt de lengte 13 van het derde kanaal en de lengte 14 van het vierde kanaal tussen 30 mm en 130 mm, meer bij voorkeur tussen 30 mm en 70 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de derde bevestigingszone/derde kanaal 160 en de eerste longitudinale zijde 131 tussen 20

2019/5004

BE2019/5004 en 30 mm, en ligt de afstand tussen de vierde bevestigingszone en de tweede longitudinale zijde 132 tussen 20 en 30 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de derde/vierde bevestigingszone en de transversale rand 134 tussen 30 mm en 100 mm, meer bij voorkeur tussen 40 mm en 75 mm.

Het derde kanaal 160 en vierde kanaal 170 zijn in hoofdzaak evenwijdig en lopen in de longitudinale richting van absorberende kern 130. Het is echter ook mogelijk dat het derde en vierde kanaal 160, 170 zich onder een kleine hoek ten opzichte van de longitudinale richting van absorberende kern 130 uitstrekken, bijvoorbeeld een hoek tussen 5 en 10 °. Het derde en vierde kanaal 160, 170 kunnen bijvoorbeeld enigszins naar buiten divergeren in de richting van de tweede transversale rand 134. Bij voorkeur zijn het derde kanaal 160 en het vierde kanaal 170 op symmetrische wijze aangebracht ten opzichte van een longitudinale middenlijn CL van absorberende kern 130.

Bij voorkeur is de afstand tussen een eindpunt 141 van eerste kanaal 140 en een eindpunt 161 van derde kanaal 160 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. Op gelijkaardige wijze is bij voorkeur de afstand tussen een eindpunt 151 van tweede kanaal 150 en een eindpunt 171 van vierde kanaal 170 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. Met meer voorkeur bevinden de eindpunten 141, 151, 161 en 171 zich in hoofdzaak op dezelfde transversale lijn L die functioneert als een vouwlijn waarlangs de luier in twee kan worden gevouwen. Echter in andere uitvoeringsvormen kan de vouwlijn passeren door de derde en vierde bevestigingszone of door de eerste en tweede bevestigingszone.

Het eerste, tweede, derde en vierde kanaal 140, 150, 160, 170 hebben elk een bodem die de bevestigingszone 140, 150, 160, 170 vormt , zie figuur 1C en figuur 1D. Bij de bodem 145, 155, 165, 175 is het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd aan het onderste kernwikkelvel 120. De breedte w van de bodem, gezien in een transversale richting van absorberende kern 130, is bij voorkeur groter dan 2 mm, meer bij voorkeur groter dan 3 mm en zelfs meer bij voorkeur groter dan 4 mm. Daartoe kan de bevestiging tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120 een bevestiging zijn die zich uitstrekt over een transversale afstand die ten minste 2 mm is, bij voorkeur ten minste 3 mm, meer bij voorkeur ten minste 4 mm; en/of de bevestiging kan een discontinue bevestiging op een veelheid aan locaties op een afstand van elkaar zijn, gezien in een transversale richting van absorberende kern 130. Bij voorkeur wordt de bevestiging aan de onderkant tussen het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel gerealiseerd door een van de volgende of een combinatie daarvan: persbinding, thermische binding, sonische binding, chemische binding, lijm, mechanische binding. De breedte w van de

2019/5004

BE2019/5004 bodem 145, 155 kan verschillen van de breedte van de bodem 165, 175. Ook kan de breedte van een bevestigingszone variëren, gezien in een longitudinale richting van de absorberende kern.

Buiten het aantal kanalen 140, 150, 160, 170, heeft absorberende kern 130 een maximale dikte t.

Bij voorkeur strekt elk kanaal 140, 150, 160, 170 zich uit doorheen ten minste 90% van de maximale dikte van de absorberende kern 130, meer bij voorkeur over 100% van de dikte van de absorberende kern 130, zodanig dat in het kanaal 140, 150, 160 170, in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120. Opgemerkt wordt dat het kanaal 140, 150, 160, 170 zich onder en/of boven de bevestigingszones kan bevinden, zoals hieronder in meer detail uitgelegd wordt met verwijzing naar figuur 3.

In een mogelijke uitvoeringsvorm is de bevestiging tussen bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120, hier aan de onderkant van elk kanaal 140, 150, 160, 170, een permanente bevestiging; en de absorberende kern 130 is zodanig ingericht dat, in een bevochtigde toestand van absorberende kern 130, het absorberende materiaal zich uitstrekt over de bodem 145, 155, 165, 175 van kanaal 140, 150, 160, 170. Dit is geïllustreerd in figuren 2A en 2B voor eerste en tweede kanalen 140, 150. Kanalen 140, 150, 160, 170 geleiden urine U of elke andere waterige vloeistof door de zijwanden van kanalen 140, 150, 160, 170 in de absorberende kern 130. Die zijwanden vormen een extra pad waarlangs de vloeistof in de absorberende kern 130 kan stromen en de diffusie van de vloeistof in de absorberende kern 130 kan verbeteren. Ook vanwege de zwelling van het kernmateriaal van de absorberende kern 130 zullen de buitenste banden van de absorberende kern 130 roteren rond de kanalen 140, 150 160, 170 zoals aangeduid door pijlen A in figuur 2B. Op die manier heeft de luier de vorm van een kuip of beker, zodat elke vloeistof NL die nog niet zou zijn geabsorbeerd door het absorberende materiaal 105 in de kuipvorm wordt gehouden. Dit resulteert in een betere bescherming tegen lekkage en een luier die perfect aansluit op het lichaam. Derhalve zal de luier van figuren 1A-1D meer bewegingsvrijheid creëren voor de drager van een bevochtigde luier.

Het is duidelijk voor de vakman dat de bevestigingszones kunnen worden verschaft door middel van continue bevestigingen in de transversale richting van de absorberende kern en/of continue bevestigingen in de longitudinale richting van de absorberende kern en/of discontinue bevestigingen in de transversale richting van de absorberende kern en/of discontinue bevestigingen in de longitudinale richting van de absorberende kern.

2019/5004

BE2019/5004 De absorberende kern 130 heeft een voorste deel 130a dat zich uitstrekt aan één zijde van een transversale kruislijn die in deze uitvoeringsvorm overeenkomt met vouwlijn L, en een achterste deel 130b dat zich uitstrekt aan de andere zijde van de transversale kruislijn L. Het eerste en tweede kanaal 140, 150 strekken zich tenminste uit in het voorste deel 130a van de absorberende kern 130 en het derde en vierde kanaal 160, 170 strekken zich ten minste in het achterste deel 130b van de absorberende kern 130 uit.

Het aantal kanalen 140, 150, 160, 170 bedekken samen ten minste 60%, bij voorkeur ten minste 70% van de lengte la van absorberende kern 130; inderdaad, in de uitvoeringsvorm van figuur 1A1D bestrijken de kanalen een lengte gelijk aan 11 + 13 die meer dan 60% van de lengte la van absorberende kern 130 is.

Het aantal kanalen 140, 150, 160, 170 kan worden aangegeven met een kleur en/of met een patroon die/dat verschilt van de kleur en/of het patroon van het bovenvel. In het bijzonder kan het gebied van de kanalen een afdruk omvatten die een gebruiker in staat stelt om de kanalen visueel te onderscheiden. Deze afdruk kan aangebracht zijn op het bovenvel, op het bovenste kernwikkelvel, op het onderste kernwikkelvel, op het ondervel, of op elk vel tussen het bovenvel en het ondervel, zolang het zichtbaar is voor een gebruiker. Aangezien de lagen gedeeltelijk transparant kunnen zijn, kan de afdruk worden aangebracht op een vel tussen het bovenvel en het ondervel, zolang deze zichtbaar is door het bovenvel en/of het ondervel. Bij voorkeur is de afdruk zichtbaar wanneer wordt gekeken naar het bovenvel van de luier. Een bovenvelgebied boven de eerste en tweede kanalen 140, 150 kan bijvoorbeeld worden bedrukt met een inkt van een eerste kleur en een bovenvelgebied boven de derde en vierde kanalen 160, 170 kan worden bedrukt met dezelfde kleur of met een andere kleur. Op die manier zal een gebruiker in staat zijn om het voorste deel en achterste deel van een luier gemakkelijk te herkennen, en zal hij gemakkelijker herkennen hoe de luier moet worden aangebracht.

Gezien in een longitudinale richting van de absorberende kern 130, kijkend vanaf de voorste rand 133 naar de achterste rand 134, omvat de absorberende kern 130 achtereenvolgens een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde zone Z1, Z2, Z3, Z4, Z5.

De eerste, tweede en derde zone Zl, Z2, Z3 strekken zich uit in het voorste deel 130a van de absorberende kern en de vierde en vijfde zone Z4, Z5 strekken zich uit in het achterste deel 130b. Bij voorkeur zijn in de eerste en vijfde zone Z1, Z5 in hoofdzaak geen permanente bevestigingszones aanwezig. De eerste en/of vijfde zone Z1, Z5 kunnen echter tijdelijke secundaire bevestigingen omvatten die bij bevochtiging loskomen. De tweede zone Z2 omvat de eerste en

2019/5004

BE2019/5004 tweede permanente langwerpige voorste bevestigingszone 130, 140, waarbij de eerste en tweede voorste bevestigingszones 130, 140 zich uitstrekken vanaf een rand van de eerste zone Zl in de richting van de derde zone Z3.

De vierde zone Z4 omvat een derde en vierde achterste langwerpige bevestigingszone 160, 170 . Een capillaire brugzone B strekt zich uit tussen de eerste voorste bevestigingszone 140 en de derde achterste bevestigingszone 160, zodanig dat bij het bevochtigen van het absorberende materiaal een voorste en achterste kanaal worden gevormd aan respectievelijk de eerste voorste en achterste bevestigingszone 140 160 waarbij de capillaire brugzone B zich uitstrekt tussen het voorste en achterste kanaal. Bij voorkeur is een minimale afstand x tussen de eerste voorste bevestigingszone 140 en de derde achterste bevestigingszone 160 groter dan 3 mm, meer bij voorkeur groter dan 5 mm. De capillaire brugzone B strekt zich verder uit tussen de tweede voorste bevestigingszone 150 en de vierde achterste bevestigingszone 170, zodanig dat bij bevochtiging van het absorberende materiaal een voorste en achterste kanaal worden gevormd bij de tweede voorste en vierde achterste bevestigingszone 150, 170 waarbij de capillaire brugzone B zich verder uitstrekt tussen het voorste en achterste kanaal. Bij voorkeur is een minimale afstand x tussen de tweede voorste bevestigingszone 150 en de vierde achterste bevestigingszone 170 groter dan 3 mm, meer bij voorkeur groter dan 5 mm.

Het chassis van de luier 100 in figuren 1A-1D omvat een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel (niet getoond in figuren 1C en 1D, maar het bovenvel is een vel boven het bovenste kernwikkelvel 110) en een vloeistofondoorlaatbaar ondervel (niet getoond in figuren 1C en 1D , maar het ondervel is een vel onder het onderste kernwikkelvel 110). Het bovenvel kan worden bevestigd aan het bovenste kernwikkelvel 110, bijvoorbeeld in de bevestigingszones 140, 150, 160, 170. Ook kan het ondervel worden bevestigd aan het onderste kernwikkelvel 120, bijvoorbeeld in de bevestigingszones 140, 150, 160, 170. Bij voorkeur omvat het chassis verder zijpanelen of oren 210, geëlastificeerde beenboorden 230 en elastische taillelementen (niet getoond). Een voorste uiteinde van luier 100 is ingericht als een voorste taillegebied 100a. Het tegenover liggende achteruiteinde is ingericht als een achterste taillegebied 100b van luier 100. Een tussenliggend deel van luier 100 is ingericht als kruisgebied CR, dat zich longitudinaal uitstrekt tussen de eerste en tweede taillegebieden 100a en 100b. Heupgebieden 100a en 100b kunnen elastische taillelementen omvatten zodanig dat zij zich rond de taille van de drager verzamelen om een verbeterde pasvorm en insluiting te verschaffen. Het kruisgebied CR is dat deel van luier 100 dat, wanneer de luier 100 wordt gedragen, in het algemeen is gepositioneerd tussen de benen van de drager. De omtrek van luier 100 wordt bepaald door de buitenranden van de luier 100 waarin longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak parallel lopen aan een longitudinale as van luier 100 en transversale eindranden

2019/5004

BE2019/5004 103, 104 tussen de longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak evenwijdig lopen aan een transversale as van luier 100. Het chassis omvat ook een bevestigingssysteem, dat ten minste één bevestigings- of vastmaakelement 212 en ten minste één landingszone 220 kan omvatten.

Het ondervel bedekt de absorberende kern 130 en strekt zich bij voorkeur uit tot voorbij de absorberende kern 130 naar de longitudinale randen 101, 102 en eindranden 103, 104 van de luier 100 en kan worden verbonden met het bovenvel. Het ondervel voorkomt dat lichaamsuitscheidingen die worden geabsorbeerd door de absorberende kern 130 en die zich in de luier 100 bevinden, andere externe voorwerpen die in contact kunnen komen met de drager, zoals bedlakens en onderkleding, bevuilen. In voorkeursuitvoeringsvormen is het ondervel in hoofdzaak ondoorlaatbaar voor lichaamsuitscheidingen en omvat een laminaat van een niet-geweven materiaal en een dunne kunststoffilm zoals een thermoplastische film. Het ondervel kan bestaan uit ademende materialen die het mogelijk maken dat damp uit de luier 100 ontsnapt terwijl nog steeds wordt voorkomen dat lichaamsuitscheidingen door het ondervel gaan. Het kan halfstijf, nietelastisch zijn en kan volledig of gedeeltelijk elastisch worden gemaakt en een ondervel bevatten.

Het bovenvel dat zich boven het bovenste kernwikkelvel 110 bevindt, is bij voorkeur zacht, vertoont goede doorsnijdingen en heeft een verminderde neiging om vanaf het vloeistofabsorberende materiaal te herbevochtigen. Het bovenvel kan halfstijf en niet-elastisch zijn of kan volledig of gedeeltelijk elastisch zijn. Het bovenvel is bedoeld om dicht bij de huid van de drager te worden geplaatst wanneer de luier 100 wordt gedragen. Het bovenvel staat toe dat lichaamsuitscheidingen snel daarin doordringen teneinde sneller naar absorberende kern 130 te stromen via een bovenoppervlak daarvan en via het aantal kanalen 140, 150, 160, 170, bij voorkeur zodanig dat dergelijke lichaamsafscheidingen niet kunnen terugvloeien door het bovenvel. Het bovenvel kan worden vervaardigd uit elk van een breed bereik van vloeistof- en dampdoorlatende, bij voorkeur hydrofiele, materialen. Het bovenste en onderste oppervlak van het bovenvel kunnen op verschillende wijze zijn behandeld. Optioneel kunnen zijpanelen 210, 210 'en/of taillekenmerklagen van het binnenste gebied worden gevormd uit hetzelfde enkele bovenvelmateriaal.

Als alternatief kan het bovenvel worden gevormd uit een veelheid aan verschillende materialen die over het bovenvel variëren. Een dergelijk meervoudig stuk ontwerp maakt het mogelijk om de gewenste eigenschappen en verschillende zones van het bovenvel te creëren.

De absorberende kern 130 kan elk absorberend materiaal omvatten dat in het algemeen samendrukbaar, aanpasbaar, niet-irriterend voor de huid van de drager is en in staat is om lichaamsuitscheidingen te absorberen en vast te houden. De absorberende kern 130 kan een grote verscheidenheid aan vloeistofabsorberende materialen omvatten die gewoonlijk worden gebruikt in

2019/5004

BE2019/5004 absorberende voorwerpen. Bij voorkeur omvat de absorberende kern 130 pluismateriaal, typisch cellulose-pluizige pulp. In andere uitvoeringsvormen kan de absorberende kern 130 echter nagenoeg pluisloos zijn en superabsorberende polymeren omvatten. De absorberende kern 130 kan ook een combinatie van celluloseachtige pluisplulp en superabsorberende polymeren omvatten. De absorberende kern 130 kan ingericht zijn om zich in hoofdzaak over de volledige lengte en/of breedte van luier 100 uit te strekken. Echter, zoals in de uitvoeringsvorm van figuren 1A-1D, heeft de absorberende structuur 130 bij voorkeur niet dezelfde omvang als de gehele luier 100 en is deze beperkt tot bepaalde gebieden van luier 100 met inbegrip van kruisgebied CR. In verschillende uitvoeringsvormen strekt de absorberende kern 130 zich uit naar de randen van luier 100 maar het absorberende materiaal is geconcentreerd in het kruisgebied CR of een andere doelzone van de luier 100. In de figuren 1A-1D is de absorberende kern 130 getoond met een in hoofdzaak rechthoekige configuratie, maar absorberende kern 130 kan anders gevormd zijn, zoals elliptisch, hondenbeenvormig, T-vormig of I-vormig. Meer in het bijzonder kan de breedte van het voorste deel 130a kleiner zijn dan de breedte van het achterste deel 130b van de absorberende kern.

Voorbeelden van algemeen voorkomende absorberende materialen die worden gebruikt voor absorberende kern 130 zijn cellulosevezelpulp, weefsellagen, sterk absorberende polymeren (zogenaamde superabsorberende deeltjes), absorberende schuimmaterialen, absorberende nietgeweven materialen en dergelijke. Het is gebruikelijk om celluloseachtige pluisplulp te combineren met superabsorberende polymeren in een absorberende kern. Superabsorberende polymeren zijn in water zwelbare, in water onoplosbare organische of anorganische materialen die in staat zijn ten minste ongeveer 20 maal het gewicht daarvan te absorberen en in een waterige oplossing die 0,9 gewichtspercent aan Natriumchloride bevat.

De luier 100 kan ook gebruik maken van een paar insluitingswanden of boorden 230. Elke boord 230 is een zich in de longitudinale richting uitstrekkende wandstructuur die bij voorkeur is gepositioneerd aan elke zijde van absorberende kern 130 en op een laterale afstand van de middenlijn CL is geplaatst. Wanneer de luier 100 wordt gedragen, functioneren de elastische elementen om de boorden 230 rondom de billen en de dijen van de drager samen te trekken op een wijze, die een afdichting vormt tussen de luier 100, de billen en de dijen.

De taillegebieden 100a en 100b omvatten elk een centraal gebied en een paar zijpanelen of oren 210, 210' die typisch de buitenste zijgedeelten van de taillegebieden omvatten. Om de luier 100 op zijn plaats te houden rond de drager, wordt bij voorkeur ten minste een deel van het achterste taillegebied 100b bevestigd, door elementen 212 vast te maken of te bevestigen aan ten minste een deel van het voorste taillegebied 100a. Als alternatief kan het absorberende voorwerp een broek en

2019/5004

BE2019/5004 dergelijke zijn. In deze configuratie kan het absorberende voorwerp al dan niet bevestigingselementen hebben.

De luier 100 kan ook gebruik maken van extra lagen, zoals een acquisitielaag en/of dispersielaag gelegen tussen het bovenvel en de absorberende kern 130, en/of deklaaglagen en/of andere lagen gesitueerd tussen absorberende kern 130 en ondervel. Een acquisitielaag en/of dispersielaag dient om de stroom te vertragen zodat de vloeistof voldoende tijd heeft om te worden geabsorbeerd door de absorberende kern 130. Figuur 2A en 2B tonen een acquisitielaag 190 boven het bovenste kernwikkelvel 110.

In een uitvoeringsvorm die de voorkeur heeft voor mannelijke personen of voor unisex is de afstand d12 tussen de eerste en de tweede voorste bevestigingszone 140, 150 groter dan de afstand d34 tussen de derde en vierde achterste bevestigingszone 160, 170 (het tegenovergestelde van wat wordt getoond in figuren 1A en 1B). De eerste en de tweede voorste bevestigingszone 140, 150 kunnen zich uitstrekken in een longitudinale richting van de absorberende kern over een lengte 11 die kleiner is dan de lengte 13 van de derde en vierde achterste bevestigingszone. Bij voorkeur ligt de afstand d12 tussen de eerste en de tweede voorste bevestigingszone 140, 150 tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 20 en 50%. Bij voorkeur ligt de afstand d34 tussen de derde en vierde achterste bevestigingszone 160, 170 tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 10 en 40%.

In de uitvoeringsvorm van figuren 1A-D kan, hoewel niet getoond, een verbindende bevestigingszone worden verschaft tussen de eerste en de tweede bevestigingszone, en/of kan een verbindende bevestigingszone worden verschaft tussen de derde en vierde bevestigingszone. De voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 8 illustreert dat patronen mogelijk zijn waar de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 kunnen worden verbonden met een transversale bevestigingszone 1045 ', en/of de derde bevestigingszone 160 en de vierde bevestigingszone 170 kunnen worden verbonden met een transversale bevestigingszone 1045. De transversale bevestigingszones 1045, 1045' kunnen de voorste uiteinden en/of achterste uiteinden van de eerste en de tweede bevestigingszones 140, 150 en/of de derde en de vierde bevestigingszones 160, 170 verbinden. Verder moet de transversale bevestigingszone niet recht zijn: deze kan afgerond zijn zoals in het voorbeeld van figuur 8, of een andere vorm aannemen.

Figuur 3 illustreert een absorberende kern 130 die een absorberend materiaal 105 omvat tussen een bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste kernwikkelvel 120. De absorberende kern heeft een eerste en tweede longitudinale rand 131, 132. De absorberende kern 130 is voorzien van een aantal

2019/5004

BE2019/5004 bevestigingszones 145. Figuur 3 illustreert dat de bevestigingszones 145 op verschillende locaties kunnen zijn gepositioneerd. Zoals links in figuur 3 is geïllustreerd , kan de bevestigingszone min of meer centraal worden gepositioneerd, zodanig dat een bovenste kanaalgedeelte 140a en een onderste kanaalgedeelte 140b worden gevormd. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de bevestigingszone 145 aan de onderkant zodanig zijn gepositioneerd dat een bovenste kanaal 140 wordt gevormd, zie het voorbeeld in het midden van figuur 3. Volgens nog een andere uitvoeringsvorm kan de bevestigingszone 145 zich aan de bovenzijde bevinden, zodanig dat het kanaal 140 wordt gevormd onder bovenste kernwikkelvel 110. De vakman begrijpt dat alle varianten daarvan ook mogelijk zijn, zolang de bevestigingszones de vorming van kanalen bij het bevochtigen van de absorberende kern 130 toelaten.

Hoewel de werkwijze wordt geïllustreerd voor twee kanalen, begrijpt de vakman dat de werkwijze kan worden aangepast voor het vormen van drie, vier of meer kanalen, en in het bijzonder voor het vervaardigen van een van de absorberende voorwerpen die in de huidige aanvrage worden beschreven.

Figuren 4A , 4B, 4C, 4D, 4E , 5A, 5B, 6A, 6B en 7 tonen verschillende voordelige posities voor de bevestigingszones in een absorberende kern volgens de uitvinding. Bij voorkeur is de absorberende kern van die voorbeelden voorzien van een aantal bevestigingszones waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, en waarbij bij voorkeur in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is. Gezien in een longitudinale richting van de absorberende kern, kijkend vanaf de voorste rand naar de achterste rand, omvat de absorberende kern achtereenvolgens een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde zone Zl, Z2, Z3, Z4, Z5, zoals weergegeven. De principes met betrekking tot de hierboven beschreven uitvoeringen voor verschillende zones kan eveneens worden toegepast bij de uitvoeringsvormen van figuren 4A, 4B, 4C, 4D, 4E, 5A, 5B, 6A, 6B en 7. In mogelijke uitvoeringsvormen, ofschoon niet weergegeven, kunnen kleine delen van de bevestigingszones van figuren 4A, 4B, 4C, 4D, 4E, 5A, 5B, 6A, 6B en 7 onbevestigd zijn voor het vormen van één of meer brugzones. Meer in het algemeen kan de brugzone één of meer tijdelijke bevestigingen omvatten tussen de bovenste en de achterste kernwikkelvel die zijn ingericht om los te komen wanneer deze worden bevochtigd; en/of op één of meer permanente bevestigingszones in een richting van de eerste naar de tweede zijrand; en/of absorberend materiaal om een transversale capillaire stroming en/of massastroom mogelijk te maken.

Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 4A omvatten het aantal bevestigingszones een eerste bevestigingszone 140, een tweede bevestigingszone 150, een derde bevestigingszone 160 en

2019/5004

BE2019/5004 een vierde bevestigingszone 170 en een centrale bevestigingszone 180. De eerste en tweede bevestigingszones 140 divergeren vanaf de centrale bevestigingszone 180 in het kruisgebied in de richting van een achterste transversale rand van de absorberende kern. De derde en vierde bevestigingszone 160, 170 divergeren vanaf de centrale bevestigingszone 180 in het kruisgebied in de richting van een voorste transversale rand van de absorberende kern.

De uitvoeringsvorm van figuur 4A kan worden gebruikt voor zowel mannen als vrouwen. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 4A vormen de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 samen een in hoofdzaak V-vormige zone. Deze in hoofdzaak V-vormige zone omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140' (aangegeven als een dens gearceerd gebied), een tweede langwerpige bevestigingszone 150' (aangeduid als een dens gearceerd gebied) en een V-vormige verbindende bevestigingszone 1045 (aangegeven als een gearceerd gebied). De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140 ', 150' strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de achterste transversale rand 134. De verbindende bevestigingszone 1045 verbindt de eerste langwerpige bevestigingszone 140' met de tweede bevestigingszone 150 '. De verbindende bevestigingszone 1045 is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone140 met een overeenstemmend voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone150' verbindt. Op gelijkaardige wijze vormen de derde bevestigingszone 160 en de vierde bevestigingszone 170 samen een in hoofdzaak V-vormige zone. Deze in hoofdzaak V-vormige zone 160, 170 omvat een derde langwerpige bevestigingszone 160', een vierde langwerpige bevestigingszone 170' en een V-vormige verbindende bevestigingszone 1065. De derde en vierde langwerpige bevestigingszone 160', 170' strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133. De verbindende bevestigingszone 1065 verbindt de derde langwerpige bevestigingszone 160' met de vierde langwerpige bevestigingszone 170'. De verbindende bevestigingszone 1065 is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de derde bevestigingszone 160' met een overeenstemmend achterste uiteinde van de vierde bevestigingszone 170' verbindt. De Vvormige zone 160, 170 geleidt de vloeistof van de linker en rechter delen van het voorste deel. Zoals geïllustreerd kan de eerste verbindende bevestigingszone 1065 aangebracht zijn in het voorste deel, en in het bijzonder in de tweede zone Z2 en kan de tweede verbindende bevestigingszone 1045 aangebracht zijn in het achterste deel, en in het bijzonder in de vierde zone Z4. Door het verbinden van de eerste onderlinge verbindende bevestigingszone 1045 met de tweede onderlinge verbindende bevestigingszone 1065 in het kruisgebied met een centrale longitudinale bevestigingszone 180 wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

2019/5004

BE2019/5004 Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 4B omvat het aantal bevestigingszones een eerste bevestigingszone 140 en een tweede bevestigingszone 150. De eerste en tweede bevestigingszones 140 overlappen gedeeltelijk in het kruisgebied en uitwijken in de richting van een achterste transversale rand van absorberende kern. De uitvoeringsvorm van figuur 4B geniet de voorkeur voor een vrouw.

In de uitvoeringsvorm van figuur 4B vormen de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 samen een in hoofdzaak V-vormige zone. Deze in hoofdzaak V-vormige zone omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140' (aangegeven als een dens gearceerd gebied), een tweede langwerpige bevestigingszone 150' (aangeduid als een dens gearceerd gebied) en een V-vormige verbindende bevestigingszone 1045 (aangegeven als een gearceerd gebied). De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140', 150' strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de achterste transversale rand 134, en meer in het bijzonder in de vierde en derde zone Z4 en Z3. De verbindende bevestigingszone 1045 verbindt de eerste langwerpige bevestigingszone 140' met de tweede bevestigingszone 150'. De verbindende bevestigingszone 1045 is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone140 met een overeenstemmend voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone150' verbindt. De V-vormige zone 140, 150 geleidt de vloeistof van het voorste deel naar de linker en rechter delen van het achterste deel. Zoals geïllustreerd, kan de eerste onderlinge verbindende bevestigingszone 1045 zijn aangebracht in het voorste deel en meer in het bijzonder in de tweede zone Z2. Op die manier wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 4C omvat het aantal bevestigingszones een eerste longitudinale bevestigingszone 140 en een tweede longitudinale bevestigingszone 150 die onderling zijn verbonden door een bevestigingszone 1045 in een achterste deel van de absorberende kern. Op die manier kan lekkage via het achterste deel worden verminderd of vermeden.

Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 4C vormen de eerste bevestigingszone 140, de tweede bevestigingszone 150 en de verbindende bevestigingszone1045 samen een in hoofdzaak Uvormige zone. Deze in hoofdzaak U-vormige zone omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140 (aangegeven als een dens gearceerd gebied), een tweede langwerpige bevestigingszone 150 (aangeduid als een dens gearceerd gebied) en een gebogen verbindende bevestigingszone 1045 (aangegeven als een gearceerd gebied ). De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140,

2019/5004

BE2019/5004 150 strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133 en in de richting van de achterste transversale rand 134, en meer in het bijzonder in de vierde, derde en tweede zone Z4, Z3 en Z2. De verbindende bevestigingszone 1045 verbindt de eerste langwerpige bevestigingszone 140 met de tweede bevestigingszone 150. De verbindende bevestigingszone 1045 is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140 met een overeenstemmende achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150 verbindt. De U-vormige zone 140, 150, 1045 geleidt de vloeistof van de linker en rechter delen van het voorste deel naar het achterste deel. Zoals geïllustreerd, kan de eerste onderlinge verbindende bevestigingszone 1045 zijn aangebracht in het achterste deel en meer in het bijzonder in de vierde zone Z4. Op die manier wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 4D omvat het aantal bevestigingszones een eerste longitudinale bevestigingszone 140 en een tweede longitudinale bevestigingszone 150 die onderling zijn verbonden door een bevestigingszone 1045' in een voorste deel van de absorberende kern en een bevestigingszone 1045 in een achterste deel van de absorberende kern. Op die manier kan lekkage via het voorste deel en achterste deel worden verminderd of vermeden.

In de uitvoeringsvorm van figuur 4D vormen de eerste bevestigingszone 140, de tweede bevestigingszone 150 en twee verbindende bevestigingszones 1045, 1045' samen een in hoofdzaak rechthoekige bevestigingszone. Deze in hoofdzaak rechthoekige bevestigingszone omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140, een tweede langwerpige bevestigingszone 150 en twee gebogen verbindende bevestigingszones 1045, 1045'. De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133 en in de richting van de achterste transversale rand 134, en meer in het bijzonder in de vierde, derde en tweede zone Z4, Z3 en Z2. De verbindende bevestigingszone 1045 is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140 aan een overeenstemmende achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150 verbindt. De verbindende bevestigingszone 1045 bevindt zich in de vierde zone Z4. De verbindende bevestigingszone 1045' is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140 met een overeenstemmende voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150 verbindt. De verbindende bevestigingszone 1045' is gelegen in de tweede zone Z2 . Op die manier wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

2019/5004

BE2019/5004

Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 4E omvat het aantal bevestigingszones een eerste bevestigingszone 140 en een tweede bevestigingszone 150. De eerste en tweede bevestigingszones 140, 150 strekken zich uit vanaf het kruisgebied in de richting van een voorste en achterste transversale rand van absorberende kern, en zijn zodanig gebogen dat de eerste en tweede bevestigingszones 140, 150 elkaar kruisen bij een eerste kruispunt in een voorste deel van de absorberende kern en in een tweede kruispunt in het achterste deel van de absorberende kern.

In de uitvoeringsvorm van figuur 4E vormen een eerste langwerpige bevestigingszone 140 ', een tweede langwerpige bevestigingszone 150' en twee verbindende bevestigingszones 1045, 1045' samen een in hoofdzaak O-vormige bevestigingszone. Deze in hoofdzaak O-vormige bevestigingszone omvat de eerste langwerpige bevestigingszone 140 ', de tweede langwerpige bevestigingszone 150' en twee V-vormige verbindende bevestigingszones 1045, 1045 '. De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140 ', 150' strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133 en in de richting van de achterste transversale rand 134, en meer in het bijzonder in de vierde, en derde zone Z4, Z3. De verbindende bevestigingszone 1045 is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone140' met een overeenstemmende achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone150' verbindt. De verbindende bevestigingszone 1045 bevindt zich in de vierde zone Z4. De verbindende bevestigingszone 1045' is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone140 om een overeenstemmende voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone150' verbindt. De verbindende bevestigingszone 1045 ' bevindt zich in de tweede zone Z2. Verder kan een eerste en een tweede V-vormige bevestigingszone 2001, 2002 zijn voorzien aan een achterzijde en voorzijde van de in hoofdzaak O-vormige bevestigingszone 140', 150', 1045, 1045'. Op die manier wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

Volgens de voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 5A omvat het aantal bevestigingszones een eerste bevestigingszone 140 en een tweede bevestigingszone 150. De eerste en tweede bevestigingszones 140 overlappen elkaar gedeeltelijk in een voorste deel van het kruisgebied, terwijl de transversale afstand tussen de eerste en tweede bevestigingszones geleidelijk toe neemt in de richting van een achterste transversale rand van de absorberende kern. De uitvoeringsvorm van figuur 5A is bij voorkeur voor vrouwen. Figuur 5A is gelijkaardig aan de uitvoeringsvorm van figuur 4B behalve dat de langwerpige bevestigingszones 140' , 150' korter zijn en dat de verbindingszone 1045 een langerlongitudinaal gedeelte omvat dat zich uitstrekt vanaf de tweede

2019/5004

BE2019/5004 zone Z2 naar de derde zone Z3 in de vierde zone Z4 waar de langwerpige bevestigingszones 140', 150' zich bevinden.

Figuur 5B is gelijk aan de uitvoeringsvorm van figuur 4B met dit verschil dat de verbindingszone 1045 een achterste verbindingszone is die zich uitstrekt in de vierde zone Z4, terwijl de langwerpige bevestigingszones 140' , 150' zich hoofdzakelijk in de tweede en derde zone Z2 en Z3 bevinden.

Figuren 6A en 6B illustreren dat de eerste en tweede bevestigingszones 140, 150 gebogen delen kunnen omvatten. In de uitvoeringsvorm van figuur 6A vormen de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 samen twee in hoofdzaak V-vormige zones. Een eerste in hoofdzaak V-vormige zone bevindt zich in een achterste deel (en in het bijzonder in de vierde zone Z4) en omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140' (aangegeven als een dens gearceerd vulgebied), een tweede langwerpige bevestigingszone 150' (aangegeven als een dens gearceerd gebied), en een V-vormige verbindende bevestigingszone 1045 (aangegeven als een gearceerd gebied). De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140 ', 150' strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de achterste transversale rand 134 en divergeren in de richting van de achterste transversale rand 134. De verbindende bevestigingszone 1045 verbindt de eerste langwerpige bevestigingszone 140' met de tweede langwerpige bevestigingszone 150'. De verbindende bevestigingszone 1045 is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140 met een overeenstemmende voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone150' verbindt. Op gelijkaardige wijze vormen een derde langwerpige bevestigingszone 140 , een vierde langwerpige bevestigingszone 150 en een verbindende bevestigingszone 1045' samen een tweede in hoofdzaak V-vormige zone die zich bevindt in een voorste deel van de absorberende kern en meer in het bijzonder in de tweede en derde zone Z2, Z3. Deze tweede in hoofdzaak V-vormige zone 140, 150, 1045' kan verbonden worden met de eerste in hoofdzaak V-vormige zone 104', 150 ', 1045. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm zijn de verbindende bevestigingszones 1045, 1045' verbonden met of grenzend aan de transversale kruislijn L. De derde en vierde langwerpige bevestigingszone 140 , 150 strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133 en divergeren in deze richting. De verbindende bevestigingszone 1045' verbindt de derde langwerpige bevestigingszone 140 met de vierde langwerpige bevestigingszone 150. De verbindende bevestigingszone 1045' is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de derde bevestigingszone 140” met een overeenstemmende achterste einddeel van de vierde bevestigingszone150” verbindt. De eerste en tweede V-vormige zones geleiden de vloeistof van de linker en rechter delen van het voorste deel naar de rest van de absorberende kern. Zoals

2019/5004

BE2019/5004 geïllustreerd, kan de eerste onderling verbindende bevestigingszone 1045' zijn aangebracht in het voorste deel, en meer in het bijzonder in de derde zone Z3, en de tweede verbindende bevestigingszone 1045 in het achterste deel, en in het bijzonder in de vierde zone Z4. Door het verbinden van de eerste onderling verbindende bevestigingszone 1045 met de tweede onderlinge verbindende bevestigingszone 1045' in het kruisgebied wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

In de uitvoeringsvorm van figuur 6B vormen de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 samen twee O-vormige zones tussen een eerste en een tweede in hoofdzaak V-vormige zone. De eerste V-vormige zone omvat langwerpige bevestigingszones 140a, 150a onderling verbonden door een verbindende bevestigingszone 1045a. De eerste Ovormige zone omvat langwerpige bevestigingszones 140b, 150b die onderling zijn verbonden door verbindende bevestigingszones 1045a', 1045b. De tweede O-vormige zone omvat langwerpige bevestigingszones 140c, 150c onderling verbonden door verbindende bevestigingszones 1045b ', 1045c. De tweede V-vormige zone omvat langwerpige bevestigingszones 140d, 150d onderling verbonden door een verbindende bevestigingszone 1045c'.

Figuur 7 illustreert dat de eerste en tweede bevestigingszones 140, 150 verscheidene rechtlijnige secties die schuin zijn georiënteerd ten opzichte van de longitudinale richting van de absorberende kern kan omvatten.

Aangezien vloeistof in veel gevallen niet gelijkmatig of op symmetrische wijze kan worden verdeeld, kan het voordelig zijn om ten minste één bevestigingszone op te nemen waardoorheen vloeistof van de eerste en tweede kanalen 140, 150 kan gaan en vice versa. Dit zal een goede verdeling over de gehele absorberende kern mogelijk maken evenals een verbeterde vorming van de kanalen en de kuipvorm bij zwellen van de absorberende kern.

In de uitvoeringsvormen van figuren 9A, 9B, 9C-9F, 9G-9J, 10C, 10D, 10E, 10F, 10G, 10H, 11A11D, 12A-12H, wordt dit bereikt met een transversale bevestigingszone 1045 of 1045' die de voorste en/of achterste uiteinden van longitudinale bevestigingszones 140, 150 verbinden. Zoals duidelijk zal zijn uit de figuren, sluit de aanwezigheid van een dergelijke transversale bevestigingszone 1045 of 1045 ' de elementen genoemd in samenhang met de voorgaande figuren, zoals als de aanwezigheid van een centrale bevestigingszone 180 en/of variaties van de lengte, positie en/of vorm van longitudinale bevestigingszones 140, 150 niet uit. De figuren tonen verder dat de aanwezigheid van een dergelijke transversale bevestiging ook de aanwezigheid van derde en

2019/5004

BE2019/5004 vierde longitudinale bevestigingszones 160, 170 of van transversale bevestigingszones 147, 157 die de longitudinale bevestigingszones 140, 150 verbinden met de verdere longitudinale bevestigingszones 160, 170 niet uitsluit. Verder tonen de figuren dat de transversale bevestigingszone 1045 niet recht hoeft te zijn: deze kan worden afgerond zoals bijvoorbeeld in figuren 9A-9B, alleen aan de randen afgerond zoals bijvoorbeeld in figuur 9C, of een andere vorm aannemen.

In de uitvoeringsvormen van figuren 9A, 9B, 9C-9F, 9G-9J, 10C, 10D, 10E, 10F, 10G, 10H, 11A11D, 12A-12H vormen de eerste bevestigingszone 140, 160 (indien aanwezig; in sommige uitvoeringsvormen wordt de zone aangegeven met één referentienummer 140 en in andere uitvoeringsvormen met twee referentienummers 140, 160), de tweede bevestigingszone 150, 170 (indien aanwezig) en de verbindende bevestigingszone 1045 samen een in hoofdzaak U-vormige zone. De in hoofdzaak U-vormige zone kan zich uitstrekken vanaf het achterste deel naar het voorste deel (en in het bijzonder van de vierde zone Z4 naar de tweede zone Z2). De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150, 160, 170 (indien aanwezig) strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de achterste transversale rand 134 en/of de voorste transversale rand 133. Optioneel kan de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150, 160, 170 (indien aanwezig) divergeren in de richting van de voorste transversale rand 133. De verbindende bevestigingszone 1045 verbindt de eerste langwerpige bevestigingszone 140, 160 (waar aanwezig) met de tweede langwerpige bevestigingszone 150, 170 (indien aanwezig). De verbindende bevestigingszone 1045 kan een voorste verbindende bevestigingszone zijn die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone met een overeenstemmende voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone (figuur 9H-9I) verbindt; of een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone met een overeenstemmende achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone (figuren 9C-9G, 9J, 10C, 10D, 10E, 10F, 10G, 10H) verbindt. Opgemerkt wordt dat ook twee U-vormige bevestigingszones kunnen worden verschaft, zie figuur 10F en 11B, 12G, 12H. De aanwezigheid van een centrale bevestigingszone 180, in het bijzonder in het voorste deel, kan de vloeistofverdeling verder verbeteren. De lengte van de centrale bevestigingszone 180 is bij voorkeur ten minste 20% van de lengte van de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 en is bij voorkeur ten minste gedeeltelijk gelegen tussen de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150.

In de uitvoeringsvormen van figuren 9H-9I, verbindt een transversale bevestigingszone 1045' de achterste uiteinden van longitudinale bevestigingszones 140, 150. In de uitvoeringsvormen van figuren 10A-B, 11C-11D, 12A-12B, zijn er twee transversale bevestigingszones 1045 en 1045', die respectievelijk de voorste en achterste uiteinden van de longitudinale bevestigingszones 140, 150,

2019/5004

BE2019/5004 160, 170 verbinden. In de uitvoeringsvormen van figuren 10F, 11B, 12G en 12H zijn er twee longitudinale bevestigingszones 140, 150 gepositioneerd in de richting van de voorzijde van de absorberende kern die verbonden zijn door een transversale bevestigingszone 1045' aan hun achterste uiteinden, en zijn er twee longitudinale bevestigingszones 160, 170 gepositioneerd in de richting van de achterzijde van de absorberende kern die zijn verbonden door een transversale bevestigingszone 1045 op hun voorste uiteinden .

In de uitvoeringsvorm van de figuren 10A-10B, 11C-11D, 12A-12B vormen de eerste bevestigingszone 140, 160 (indien aanwezig), de tweede bevestigingszone 150, 170 (indien aanwezig) en twee verbindende bevestigingszones 1045, 1045' samen een in hoofdzaak rechthoekige of O-vormige bevestigingszone. Deze in hoofdzaak rechthoekige bevestigingszone omvat een eerste langwerpige bevestigingszone 140, 160 (indien aanwezig), een tweede langwerpige bevestigingszone 150, 170 (waar aanwezig) en twee rechte of gebogen verbindende bevestigingszones 1045, 1045'. De eerste en tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150, 160, 170 (indien aanwezig) strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied in de richting van de voorste transversale rand 133 en/of in de richting van de achterste transversale rand 134, en meer in het bijzonder in de vierde, derde en tweede zone Z4, Z3 en Z2. De verbindende bevestigingszone 1045 is een achterste verbindende bevestigingszone die een achterste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140, 160 (indien aanwezig) verbindt met een overeenstemmende achterste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150, 170 (indien aanwezig). Bij voorkeur bevindt verbindende bevestigingszone 1045 zich in de vierde zone Z4. De verbindende bevestigingszone 1045' is een voorste verbindende bevestigingszone die een voorste uiteinde van de eerste bevestigingszone 140 met een overeenstemmende voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150 verbindt. Bij voorkeur is de verbindende bevestigingszone 1045' gelegen in de tweede zone Z2. Op die manier wordt een geschikt netwerk van vloeistofdistributiekanalen gevormd waardoor de vloeistof snel doorheen de absorberende kern kan worden verdeeld.

De verbinding tussen de longitudinale kanalen hoeft niet te worden gedaan met een transversaal kanaal, maar kan ook worden bereikt door de longitudinale kanalen op een specifieke manier vorm te geven. In de uitvoeringsvorm van figuur 12D vormen bijvoorbeeld de vier longitudinale bevestigingszones 140, 150, 160, 170 gezamenlijk een diamantvorm. Op gelijkaardige wijze zijn in de uitvoeringsvorm van figuur 12F zes longitudinale bevestigingszones 140, 150, 160a, 170a, 160b, 170c zodanig verbonden dat ze een langwerpige zeshoekige vorm vormen. Combinaties van deze twee methoden voor het verbinden van kanalen zijn ook mogelijk. In de uitvoeringsvorm van figuur 12C zijn de longitudinale bevestigingszones 140, 150 aan hun voorste uiteinden verbonden door een transversale bevestigingszone 1045 en convergeren om aan hun achterste uiteinden samen

2019/5004

BE2019/5004 te komen. In de uitvoeringsvorm van figuur 12E zijn longitudinale bevestigingszones 140 en 150 verbonden door een transversale bevestigingszone 1045, terwijl longitudinale bevestigingszones 160, 170, die respectievelijk zijn verbonden met zones 140, 150, convergeren aan hun achterste uiteinden. De vakman zal in staat zijn andere combinaties en variaties van de afgebeelde uitvoeringsvormen in overweging te nemen.

Het voordelige effect kan zelfs worden bereikt in gevallen waarin de longitudinale bevestigingszones niet direct verbonden zijn, maar elkaar slechts op bepaalde plaatsen naderen. Bijvoorbeeld in de uitvoeringsvormen van figuur 9J, 10D, zijn de achterste uiteindes van longitudinale bevestigingszones 140, 150 verbonden door transversale bevestigingszone 1045, en zijn de voorste uiteinden van longitudinale bevestigingszones 160, 170 zodanig gevormd dat zij elkaar naderen.

Figuren 13A, 13C en 13E illustreren verschillende uitvoeringsvormen van een bovenste kernwikkelvel 110 en/of onderste kernwikkelvel 120 van een absorberende kern. Figuren 13B, 13D en 13C illustreren schematisch hoe bevestigingszones kunnen worden verschaft door het bevestigen van het bovenste kernwikkelvel 110 aan het onderste kernwikkelvel 120 in de overeenstemmende uitvoeringsvormen van figuren 13A, 13C en 13E. Figuur 13A illustreert een uitvoeringsvorm waarbij een afzonderlijk bovenste kernwikkelvel 110 en een afzonderlijk onderste kernwikkelvel 120 zijn verschaft en waarbij tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120 absorberend materiaal 105 aanwezig is. Figuur 13B illustreert de uitvoeringsvorm van figuur 13A waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd is aan het onderste kernwikkelvel 120 bij bevestiging 140. Dit komt overeen met de uitvoeringsvormen zoals geïllustreerd in figuren 1C en 1D. Figuur 13C toont een uitvoeringsvorm waarbij het eerste kernwikkelvel 110 gebruikt wordt in combinatie met een tweede kernwikkelvel 120 waarbij het tweede kernwikkelvel 120 een vezelige substraatlaag 120a en absorberend materiaal 105a ingebed in de vezels 105b van substraatlaag 120a omvat. Met andere woorden, is in de uitvoeringsvorm van figuur 13B het absorberende materiaal een integraal onderdeel van het tweede kernwikkelvel 120. Het is duidelijk voor de vakman dat het eerste kernwikkelvel 110 overeen kan komen met het bovenste kernwikkelvel en het tweede kernwikkelvel 120 overeen kan komen met het onderste kernwikkelvel, of omgekeerd. Figuur 13D toont de uitvoeringsvorm van figuur 13C waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd is aan het onderste kernwikkelvel 120 bij bevestiging 140. Figuur 13E illustreert een uitvoeringsvorm waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120 van één stuk velmateriaal zijn gemaakt. Met andere woorden, is het bovenste kernwikkelvel 110 integraal gevormd met het onderste kernwikkelvel 120. Het stuk velmateriaal 110, 120 is rond het absorberende materiaal 105 gewikkeld zodat een bovenste deel van het

2019/5004

BE2019/5004 velmateriaal kan worden beschouwd als zijnde het bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste deel van het velmateriaal kan worden beschouwd als het onderste kernwikkelvel 120. Figuur 13F illustreert de uitvoeringsvorm van figuur 13E, waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd is aan het onderste kernwikkelvel 120 bij bevestiging 140. Bij voorkeur wordt de bevestiging 140 tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120 gerealiseerd door een van de volgende of een combinatie daarvan: persbinding, thermische binding, sonische binding, chemische binding, lijm, mechanische binding. Het is voor de vakman duidelijk dat, wanneer in de tekst bevestigingszones worden beschreven, de bevestiging tussen het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel kan worden geïnterpreteerd als zijnde gevormd volgens een van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen of combinaties daarvan.

Hoewel de principes van de uitvinding hierboven zijn uiteengezet in verband met specifieke uitvoeringsvormen, begrijpt men dat deze beschrijving slechts bij wijze van voorbeeld en niet als een beperking van de beschermingsomvang die wordt bepaald door de bijgevoegde conclusies, wordt gegeven.

Claims

BE2019/5004 Conclusies

1. Een absorberend voorwerp omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel, waarbij de absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel, waarbij de absorberende kern een eerste en tweede longitudinale rand (131, 132) en een voorste en achterste transversale rand (133, 134) heeft, waarbij de absorberende kern voorzien is van een aantal bevestigingszones waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, waarbij het aantal bevestigingszones ten minste een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone (140, 150) omvat, waarbij de eerste en tweede langwerpige bevestigingszone zich naast elkaar uitstrekken vanaf een kruisgebied in de richting van de voorste en/of achterste transversale rand; waarbij de eerste en tweede bevestigingszones eerste en tweede permanente langwerpige kanalen (140, 150) vormen die vastgehecht blijven bij bevochtiging;

gekenmerkt door

- ten minste één verbindend kanaal (1045) dat de eerste bevestigingszone met de tweede bevestigingszone verbindt;

- waarbij het ten minste één verbindend kanaal (1045) overeenstemt met ten minste één semi-permanent kanaal dat geconfigureerd is om te verdwijnen na in contact te zijn geweest met vloeistof gedurende een voorafbepaalde tijdsperiode .
2. Het absorberend voorwerp volgens conclusie 1, waarbij aan de buitenzijde van het eerste kanaal, het tweede kanaal en het ten minste één verbindend kanaal (140, 150, 1045), de absorberende kern een maximum dikte (t) heeft, en waarbij elk kanaal (140, 150, 1045) zich uitstrekt doorheen ten minste 90% van de maximum dikte van de absorberende kern.
3. Het absorberend voorwerp volgens conclusie 1 of 2, waarbij elk kanaal (140, 150, 1045) in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is tussen het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel.
4. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste één verbindend kanaal ten minste één van:

- een voorste verbindend kanaal dat een voorste einddeel van de eerste bevestigingszone met een overeenkomstig voorste einddeel van de tweede bevestigingszone verbindt;

- een achterste verbindend kanaal dat een achterste einddeel van de eerste bevestigingszone met een overeenkomstig achterste einddeel van de tweede bevestigingszone verbindt;

2019/5004

BE2019/5004 omvat.
5. Het absorberend voorwerp volgens conclusie 4, waarbij de absorberende kern een transversale kruislijn (L) heeft die de absorberende kern in een voorste deel (130) en een achterste deel (130b) aan elke kant van de transversale kruislijn (L) verdeelt; waarbij het voorste verbindend kanaal zich in het voorste deel bevindt en/of waarbij het achterste verbindend kanaal zich in het achterste deel bevindt.
6. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste één verbindend kanaal zich in hoofdzaak uitstrekt in een transversale richting van de absorberende kern.
7. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de voorafbepaalde tijdsperiode kleiner is dan 30s.
8. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste één verbindend kanaal één of meer rechte delen, en/of één of meer gebogen delen omvat.
9. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste kanaal, het tweede kanaal, en het ten minste één verbindend kanaal gezamenlijk in hoofdzaak een U-vorm, of in hoofdzaak een V-vorm vormen.
10. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste kanaal, het tweede kanaal, en het ten minste één verbindend kanaal gezamenlijk een in hoofdzaak ingesloten gebied vormen.
11. Het absorberend voorwerp volgens de voorgaande conclusie, waarbij het in hoofdzaak ingesloten gebied in hoofdzaak een O-vorm heeft, of een in hoofdzaak polygonale vorm heeft, zoals een in hoofdzaak rechthoekige vorm, een in hoofdzaak driehoekige vorm, een diamantvorm, een in hoofdzaak hexagonale vorm.
12. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste bevestigingszone en de tweede bevestigingszone in hoofdzaak parallel zijn en zich uitstrekken in een longitudinale richting van de absorberende kern; of waarbij een hoek tussen de eerste bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern en een hoek tussen de tweede bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern kleiner is dan 5°.

2019/5004

BE2019/5004
13. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede bevestigingszone (140, 150) enigszins naar buiten divergeren in de richting van de eerste transversale rand (133).
14. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het aantal bevestigingszones op symmetrische wijze is ingericht ten opzichte van de longitudinale centrale as van de absorberende kern die zich uitstrekt tussen de voorste en achterste transversale rand.
15. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de grootste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone in de transversale richting tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern is, meer bij voorkeur tussen 20 en 50% is.
16. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de grootste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone in de transversale richting tussen 10 mm en 100 mm is, meer bij voorkeur tussen 20 mm en 80 mm, nog meer bij voorkeur tussen 30 mm en 70 mm is.
17. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de eerste en de tweede langwerpige bevestigingszones groter is dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, meest bij voorkeur groter dan 20%, bijvoorbeeld groter dan 30%.
18. Het absorberend voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het absorberend materiaal cellulose pluispulp en/of superabsorberende deeltjes omvat.