BE1025887A1

BE1025887A1 - Absorberend voorwerp met vier kanalen

Info

Publication number: BE1025887A1
Application number: BE20185299A
Authority: BE
Inventors: Steven Smet; Ingelgem Werner Van; Tom Derycke; Dries Verduyn
Original assignee: Drylock Tech Nv
Priority date: 2017-05-15
Filing date: 2018-05-09
Publication date: 2019-07-31
Also published as: BE1025430B1; WO2018210758A1; WO2018210751A1; CN111031981A; BR112019023931A2; CA3063241A1; FR3076707B1; RU188209U1; RU191377U1; CO2019013511A2; BE1025887B1; US20210290449A1; BR112019020730B1; US20200197238A1; RU194288U1; RU202964U1; CO2019013513A2; CA3063309A1; PL425517A1; EP3634347C0

Abstract

Een absorberend voorwerp omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel, waarbij de absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel, waarbij de absorberende kern een eerste en tweede longitudinale rand en een eerste en tweede transversale rand heeft, waarbij de absorberende kern een eerste deel (130a), (130b) en een tweede deel (130b), (130a) aan weerszijden van een transversale kruislijn (L) heeft, waarbij de absorberende kern voorzien is van een aantal bevestigingszones waarbij het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel.

Description

Absorberend voorwerp met vier kanalen

VAKGEBIED VAN DE UITVINDING

De huidige uitvinding heeft betrekking op het technische vakgebied van absorberende voorwerpen, bij voorkeur wegwerpbare persoonlijke verzorgingsvoorwerpen zoals luiers, babybroeken, incontinentiekleding voor volwassenen en dergelijke, en op absorberende structuren voor gebruik in dergelijke absorberende voorwerpen. In het bijzonder heeft de huidige uitvinding betrekking op een absorberende structuur omvattende een absorberende kern tussen een bovenvel en een ondervel.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Absorberende voorwerpen zoals luiers, babybroeken, incontinentiekleding voor volwassenen en dergelijke omvatten typisch een absorberende kern, gepositioneerd tussen een vloeistofdoorlaatbaar of doordringbaar, hydrofiel of semi-hydrofiel bovenvel en een vloeistofondoorlaatbaar of ondoordringbaar ondervel. De absorberende kern omvat absorberend materiaal dat in staat is om vloeistof en vloeibare lichaamsuitscheidingen van de gebruiker van het absorberende voorwerp te absorberen.

Een bestaand probleem dat geassocieerd is met dergelijke absorberende kernen die geen of weinig cellulosevezels of pluispulp bevatten, heeft te maken met de migratie, het verlies en het lekken van het absorberende deeltjesvormige polymeermateriaal uit het absorberende voorwerp in droge en/of natte toestand, wat leidt tot irritatie, huidproblemen en algemeen ongemak voor de gebruiker. Het gebrek aan effectieve en efficiënte immobilisatie en vloeistofverdeling leidt tot disfunctionele absorberende voorwerpen omwille van verlaagde opnamecapaciteit, gelblokkering, lekkages en het ontstaan van scheuren en/of gaatjes door het vloeistofdoorlaatbaar bovenvel en/of vloeistofondoorlaatbaar ondervel van dergelijke absorberende voorwerpen. Absorberende kernen hebben typisch een hoog absorberend vermogen en de absorberende kern kan een aantal keer zijn gewicht en volume vergroten. Deze toenames kunnen veroorzaken dat het absorberende voorwerp vervormt en of uitzakt in het kruisgebied wanneer deze verzadigd raken met vloeistof. Dit kan lekken veroorzaken via een longitudinale en/of transversale rand van het absorberende voorwerp.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het doel van de uitvoeringsvormen volgens de uitvinding is het verschaffen van een absorberend voorwerp van het type vermeld in de aanhef, met een verbeterde vloeistofverdeling en absorberend vermogen.

BE2018/5299

Volgens een aspect van de uitvinding wordt een absorberend voorwerp verschaft omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel. De absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel. De absorberende kern heeft een eerste en tweede longitudinale rand en een eerste en tweede transversale rand. De absorberende kern heeft een eerste deel en een tweede deel aan weerszijden van een transversale kruislijn. De absorberende kern is voorzien van een aantal bevestigingszones waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, waarbij het aantal bevestigingszones ten minste omvat:

- een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone welke zich, ten minste in het eerste deel van de absorberende kern in de richting van de eerste transversale rand, naast elkaar uitstrekken, en - een derde en vierde langwerpige bevestigingszone welke zich, ten minste in het tweede deel van de absorberende kern, in de richting van de tweede transversale rand naast elkaar uitstrekken.

De eerste bevestigingszone is gescheiden van de derde bevestigingszone door absorberend materiaal, en de tweede bevestigingszone is gescheiden van de vierde bevestigingszone door absorberend materiaal. Op die manier wordt een capillaire brug gevormd tussen de eerste en tweede bevestigingszones enerzijds en de derde en vierde bevestigingszones anderzijds. Bij voorkeur is, gemeten in de transversale richting, een eerste maximale afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone groter dan een tweede maximale afstand tussen de derde en vierde bevestigingszone.

Opgemerkt wordt dat de eerste transversale rand een voorrand of een achterrand kan zijn, afhankelijk van het gewenste gebruik van het absorberende voorwerp. Evenzo kan het eerste deel een voorste deel of een achterste deel zijn, afhankelijk van het gewenste gebruik van het absorberende voorwerp. Door een verschillende afstand te hebben tussen de bevestigingszones in het voorste deel en in het achterste deel, is het mogelijk om het absorberende voorwerp aan te passen aan de drager. Voor een mannelijke persoon kan de maximale afstand bijvoorbeeld groter zijn in het voorste deel dan in het achterste deel, terwijl voor een vrouwelijke persoon de maximale afstand groter kan zijn in het achterste deel dan in het voorste deel. Verder is het mogelijk om het verschil tussen het voorste en achterste deel te optimaliseren voor het verkrijgen van een unisex absorberend voorwerp.

Voor een uitvoeringsvorm met een derde en vierde bevestigingszone kan de eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone ten minste 5%, bij voorkeur ten minste 10% groter, meer bij voorkeur ten minste 20% groter zijn dan een tweede afstand tussen de derde en vierde

BE2018/5299 bevestigingszone. Dit verschil kan worden geoptimaliseerd in functie van het gewenste gebruik. Voor mannelijke personen kan het verschil bijvoorbeeld groter zijn. In sommige uitvoeringsvormen kan de eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone ten minste 30% of zelfs ten minste 40% groter zijn dan een tweede afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone.

In een uitvoeringsvorm kunnen de eerste en de tweede langwerpige bevestigingszone elk een voorste uiteinde aangrenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde aangrenzend aan absorberend materiaal of op de transversale kruislijn hebben. En de derde en de vierde langwerpige bevestigingszone kunnen elk een achterste uiteinde aangrenzend aan absorberend materiaal hebben en een voorste uiteinde aangrenzend aan absorberend materiaal.

Gezien in een projectie op de longitudinale richting van de absorberende kern, kunnen de eerste en de tweede bevestigingszone zich uitstrekken over een lengte die kleiner is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone. Om beter aan te passen aan het lichaam kunnen de derde en vierde bevestigingszones die dichter bij elkaar liggen langer zijn om zich over een langer deel van het kruisgebied uit te strekken, bijvoorbeeld kunnen de derde en vierde bevestigingszones zich zowel in het eerste als het tweede deel van de absorberende kern uitstrekken. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 5% minder, meer bij voorkeur ten minste 10% minder is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone. Bij voorkeur strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die ten minste 25%, meer bij voorkeur ten minste 35%, nog meer voorkeur ten minste 45% van de lengte van de derde en vierde bevestigingszone is.

In voorkeursuitvoeringsvormen die, in het bijzonder geschikt zijn voor mannelijke personen, kan de eerste transversale rand een voorrand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd bij een voorzijde van een persoon, en de tweede transversale rand kan een achterrand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd bij een achterzijde van een persoon; waarbij het eerste deel van de absorberende kern een voorste deel is en het tweede deel een achterste deel.

In een verdere uitvoeringsvorm die, in het bijzonder geschikt is voor vrouwelijke personen, kan de eerste transversale rand een achterrand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd bij een achterzijde van een persoon, en de tweede transversale rand kan een voorrand zijn die is bedoeld om te worden gepositioneerd bij een voorzijde van een persoon; waarbij het eerste deel van de absorberende kern een achterste deel is en het tweede deel een voorste deel.

BE2018/5299

De eerste bevestigingszone en de tweede bevestigingszone kunnen o psymmetrische wijze zijn ingericht ten opzichte van een longitudinale middenas van de absorberende kern die zich uitstrekt tussen de eerste en tweede transversale rand. Omdat het lichaam min of meer symmetrisch is, heeft dit meestal de voorkeur.

De eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone kan tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern zijn, meer bij voorkeur tussen 20 en 50%. De eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone kan bijvoorbeeld liggen tussen 10 mm en 100 mm, bij voorkeur tussen 20 mm en 80 mm, meer bij voorkeur tussen 30 mm en 70 mm.

De tweede afstand tussen de derde en vierde bevestigingszone kan tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern zijn, bij voorkeur tussen 10 en 40%. De tweede afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone kan bijvoorbeeld liggen tussen 5 mm en 60 mm, bij voorkeur tussen 10 mm en 50 mm, meer bij voorkeur tussen 15 mm en 40 mm.

De lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone kan groter zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, bijvoorbeeld groter dan 20%. Op gelijkaardige wijze kan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone groter zijn dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%, bijvoorbeeld groter dan 20%.

De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan de lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone, bij voorkeur ten minste 10% groter, meer bij voorkeur ten minste 20% groter, met nog meer voorkeur ten minste 30% groter, met nog meer voorkeur ten minste 50% groter.

In een mogelijke uitvoeringsvorm, gezien in een projectie op een longitudinale richting van het absorberende voorwerp, overlapt een projectie van de eerste en tweede bevestigingszone niet met een projectie van de derde en vierde bevestigingszone. In andere uitvoeringsvormen kan er echter een gedeeltelijke overlap zijn.

In een andere mogelijke uitvoeringsvorm kan de eerste bevestigingszone worden verbonden met de derde bevestigingszone door een eerste semi-permanente bevestigingszone en kan de tweede bevestigingszone worden verbonden met de vierde bevestigingszone door een tweede semipermanente bevestigingszone. Dergelijke semi-permanente bevestigingszones zijn ingericht om te worden losgemaakt bij bevochtiging, zodat vloeistof in een transversale richting door het absorberende materiaal van de absorberende kern kan stromen.

BE2018/5299

Het absorberende materiaal kan cellulosepluispulp en/of superabsorberende deeltjes omvatten. Het absorberende materiaal kan in hoofdzaak pluisloos zijn.

Bij voorkeur is in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig in het aantal bevestigingszones. Bij voorkeur zijn de eerste, tweede, derde en vierde bevestigingszones permanente bevestigingszones die bevestigd blijven bij bevochtiging.

Een afstand tussen de transversale kruislijn en een transversale middellijn die zich loodrecht op de longitudinale richting van de absorberende kern uitstrekt, door het midden van de absorberende kern, kan kleiner zijn dan 10%, meer bij voorkeur kleiner zijn dan 5% van de lengte van het absorberende kern.

De lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm. De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm. De eerste en tweede bevestigingszones strekken zich uit, gezien in transversale richting van de absorberende kern, over de transversale afstand die ten minste 1 mm kan zijn, bij voorkeur tenminste 3 mm, meer bij voorkeur ten minste 4 mm, met nog meer voorkeur ten minste 5 mm, met de meeste voorkeur ten minste 6 mm.

De eerste bevestigingszone en de tweede bevestigingszone kunnen in hoofdzaak evenwijdig zijn en zich uitstrekken in een longitudinale richting van de absorberende kern; of een hoek tussen de eerste bevestigingszone en een longitudinale richting van de absorberende kern en een hoek tussen de tweede bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern kan kleiner zijn dan 5°. De derde bevestigingszone en de vierde bevestigingszone kunnen in hoofdzaak evenwijdig zijn en zich uitstrekken in een longitudinale richting van de absorberende kern; of een hoek tussen de derde bevestigingszone en een longitudinale richting van de absorberende kern en een hoek tussen de vierde bevestigingszone en de longitudinale richting van de absorberende kern kleiner dan 5° kan zijn.

In de eerste en tweede bevestigingszone kan het bovenste kernwikkelvel worden gehecht aan het onderste kernwikkelvel door permanente en semi-permanente bevestigingsdelen, waarbij de semipermanente delen ingericht kunnen zijn om los te komen na in contact te zijn geweest met vloeistof terwijl de permanente delen kunnen worden ingericht om niet los te komen na in contact te zijn geweest met vloeistof.

BE2018/5299

Een positie en/of vorm van een of meer bevestigingszones van het aantal bevestigingszones kan worden aangegeven door middel van een onderscheidbare kleur en/of gekleurd patroon. De positie en/of vorm van een of meer van het aantal bevestigingszones kan worden aangegeven door middel van een gedrukte inktlaag. De onderscheidbare kleur en/of gekleurd patroon kan zijn aangebracht op ten minste één van het bovenvel, het bovenste kernwikkelvel, het ondervel, het onderste kernwikkelvel en eender welk vel tussen het bovenvel en het ondervel.

Gezien in een projectie op een longitudinale richting van de absorberende kern, kan het aantal bevestigingszones samen ten minste 30%, bij voorkeur ten minste 40% van een lengte van de absorberende kern bedekken.

In nog andere uitvoeringsvormen die geschikt zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke personen (unisex), kan het verschil tussen de eerste afstand en de tweede afstand minder zijn dan 20% van de breedte van het absorberende voorwerp, bijvoorbeeld minder dan 10%, tussen 0 en 8%, of tussen 1 en 5%, waarbij de breedte wordt gemeten in de transversale richting van de absorberende kern.

In een uitvoeringsvorm kan de breedte van de eerste en tweede bevestigingszone (gemeten in een transversale richting van de absorberende kern) verschillen van de breedte van de derde en vierde bevestigingszone. Ook kan de breedte van eender welke van de bevestigingszones variëren langs een longitudinale richting van de absorberende kern.

KORTE FIGUURBESCHRIJVING

De bijgevoegde tekeningen worden gebruikt om huidige niet-beperkende voorkeursvoorbeelduitvoeringsvormen van inrichtingen van de onderhavige uitvinding te illustreren. De bovenstaande en andere voordelen van de kenmerken en doelen van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter worden begrepen uit de volgende gedetailleerde beschrijving wanneer deze wordt gelezen in samenhang met de bijgevoegde tekeningen, waarin:

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht is van een voorkeursuitvoeringsvorm van een luier in een bevochtigde toestand;

Figuren 2A en 2B een andere voorkeursuitvoeringsvorm illustreren van een absorberend voorwerp volgens de uitvinding;

Figuur 3A een perspectivisch aanzicht is van een voorbeelduitvoeringsvorm van een luier;

Figuur 3B een bovenaanzicht is van de luier van figuur 3A;

Figuur 3C een schematische dwarsdoorsnede is volgens de lijn CC van figuur 3 B;

BE2018/5299

Figuur 3D een schematische dwarsdoorsnede is langs lijn DD in figuur 3 B;

Figuur 4 een schematische dwarsdoorsnede illustreert van een absorberende kern, waarbij drie mogelijke locaties zijn aangegeven voor de bevestigingszones;

Figuren 5A en 5B dwarsdoorsneden zijn ter illustratie van het effect van de vloeistof wordt geabsorbeerd door de absorberende kern van een voorbeelduitvoeringsvorm van een absorberend voorwerp;

Figuren 6A 6F schematisch verschillende uitvoeringsvormen tonen van het verschaffen van bevestigingszones door het bevestigen van een bovenste kernwikkelvel aan een onderste kernwikkelvel;

Figuren 7 - 14 nog andere voorbeelduitvoeringsvormen illustreren van een absorberende kern volgens de uitvinding.

BESCHRIJVING VAN DE UITVOERINGSVORMEN

Dezelfde of soortgelijke kenmerken en componenten zijn in de figuren met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Figuur 3A, 3B, 3C en 3D illustreren een voorbeelduitvoeringsvorm van een absorberend voorwerp, hier een luier. Figuur 3B toont het absorberende voorwerp in zijn vlakke, niet-samengetrokken toestand met de zijde van de drager tegenover de kijker. De vakman begrijpt dat het absorberende voorwerp ook een broek of een incontinentiekledingstuk voor volwassenen of dergelijke kan zijn. Het absorberende voorwerp 100 omvat een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel en een absorberende kern 130 gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel. De absorberende kern 130 omvat absorberend materiaal 105 tussen een bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste kernwikkelvel 120. Absorberende kern 130 heeft een eerste en tweede longitudinale rand 131, 132 en een eerste en tweede transversale rand 133, 134.

De absorberende kern 130 is voorzien van een aantal bevestigingszones 140, 150, 160, 170 die ten minste een eerste bevestigingszone 140 en een tweede bevestigingszone 150 omvatten. De eerste en tweede bevestigingszones strekken zich naast elkaar uit vanaf het kruisgebied CR in de richting van de eerste en/of tweede transversale rand 133, 134. In de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 is het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd aan het onderste kernwikkelvel 120 - langs een bevestiging die zich uitstrekt, gezien in een transversale richting van de absorberende kern, over een transversale afstand die ten minste 1 mm, bij voorkeur ten minste 2 mm, meer bij voorkeur ten minste 3 mm, met de meeste voorkeur ten minste 4 mm is; en/of

- langs een discontinue bevestiging op een aantal locaties op een afstand van elkaar, gezien in de transversale richting van de absorberende kern. Op die manier worden bij bevochtiging van het

BE2018/5299 absorberende materiaal een eerste en een tweede kanaal 140, 150 gecreëerd bij de respectievelijk eerste en tweede bevestigingszone 140, 150.

Absorberend voorwerp 100 wordt bij het bovenste kernwikkelvel verschaft met ten minste een eerste en een tweede bevestigingszone 140, 150 gepositioneerd op een afstand d12 van elkaar. Op die manier worden een eerste en tweede kanaal 140, 150 gevormd bij het bevochtigen, elk kanaal strekt zich uit vanaf een kruisgebied CR in de richting van de eerste transversale rand 133. Bij voorkeur is de afstand d12 tussen 10 mm en 50 mm, meer bij voorkeur tussen 15 en 30 mm. Bij voorkeur is de lengte van het eerste en tweede kanaal in hoofdzaak gelijk, meer bij voorkeur ligt de lengte 11 van het eerste kanaal en de lengte 12 van het tweede kanaal tussen 60 mm en 140 mm, meer bij voorkeur tussen 75 mm en 125 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste bevestigingszone 140 en de eerste longitudinale zijde 131 tussen 20 en 30 mm, en ligt de afstand tussen de tweede bevestigingszone 150 en de tweede longitudinale zijde 132 tussen 20 en 30 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste/tweede bevestigingszone en de transversale rand 133 tussen 50 en 125 mm, meer bij voorkeur tussen 75 en 115 mm.

Het eerste kanaal 140 en het tweede kanaal 150 zijn in hoofdzaak evenwijdig en lopen in de longitudinale richting van de absorberende kern 130. Het is echter ook mogelijk dat het eerste en tweede kanaal 140, 150 zich onder een kleine hoek ten opzichte van de lengterichting van de absorberende kern uitstrekken. 130, bijv. een hoek tussen 5 en 10 °. De eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 (en dus het eerste en tweede kanaal 140, 150) kunnen bijvoorbeeld enigszins naar buiten uitwijken in de richting van de eerste transversale rand 133. Bij voorkeur zijn het eerste kanaal 140 en het tweede kanaal 150 symmetrisch ingericht ten opzichte van een longitudinale middenlijn CL van absorberende kern 130.

Het absorberende voorwerp 100 is verder voorzien van een derde en een vierde kanaal 160, 170 gepositioneerd op een afstand d34 van elkaar. Het derde en vierde kanaal 160, 170 strekken zich elk uit vanaf kruisgebied CR in de richting van tweede transversale rand 134. De afstand d12 tussen het eerste en tweede kanaal 140, 150 verschilt van de afstand d34 tussen het derde en vierde kanaal 160, 170. Bij voorkeur ligt de afstand d34 tussen 25 mm en 80 mm, meer bij voorkeur tussen 35 mm en 55 mm. Bij voorkeur is de lengte van het derde en vierde kanaal 160, 170 in hoofdzaak gelijk, meer bij voorkeur ligt de lengte 13 van het derde kanaal en de lengte 14 van het vierde kanaal tussen 30 mm en 130 mm, meer bij voorkeur tussen 30 mm en 70 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de derde bevestigingszone 160 en de eerste longitudinale zijde 131 tussen 20 en 30 mm, en ligt de afstand tussen de vierde bevestigingszone 170 en de tweede longitudinale zijde 132 tussen 20 en 30 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de derde/vierde bevestigingszone

BE2018/5299

160, 170 en de transversale rand 134 tussen 30 mm en 100 mm, meer bij voorkeur tussen 40 mm en 75 mm.

Het derde kanaal 160 en vierde kanaal 170 zijn in hoofdzaak evenwijdig en lopen in de longitudinale richting van absorberende kern 130. Het is echter ook mogelijk dat derde en vierde kanaal 160, 170 zich onder een kleine hoek ten opzichte van de longitudinale richting van absorberende kern uitstrekken 130, bijv. een hoek tussen 5 en 10°. Het derde en vierde kanaal 160, 170 kunnen bijvoorbeeld enigszins naar buiten uitwijken in de richting van de tweede transversale rand 134. Bij voorkeur zijn het derde kanaal 160 en het vierde kanaal 170 symmetrisch opgesteld ten opzichte van een longitudinale middenlijn CL van absorberende kern 130.

Bij voorkeur is de afstand tussen een eindpunt 141 van eerste kanaal 140 en een eindpunt 161 van derde kanaal 160 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. Op gelijkaardige wijze is bij voorkeur de afstand tussen een eindpunt 151 van tweede kanaal 150 en een eindpunt 171 van vierde kanaal 170 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. Meer bij voorkeur bevinden de eindpunten 141, 151, 161 en 171 zich op in hoofdzaak dezelfde transversale lijn L die functioneert als een vouwlijn waarlangs de luier in tweeën kan worden gevouwen. In andere uitvoeringsvormen kan de vouwlijn echter passeren doorheen de derde en vierde bevestigingszone 160, 170 (zie bijvoorbeeld figuur 1 en figuur 2B) of doorheen de eerste en tweede bevestigingszone.

Het eerste, tweede, derde en vierde kanaal 140, 150, 160, 170 hebben elk een onderkant die de bevestigingszone vormt, zie figuur 3C en figuur 3D. Bij onderkant 145, 155, 165, 175 is bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd aan onderste kernwikkelvel 120. De breedte w van de onderkant, gezien in een transversale richting van absorberende kern 130, is bij voorkeur groter dan 2 mm, meer bij voorkeur groter dan 3 mm en zelfs meer bij voorkeur groter dan 4 mm. Daartoe kan de bevestiging tussen bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120 een bevestiging zijn die zich uitstrekt over een transversale afstand die ten minste 2 mm is, bij voorkeur ten minste 3 mm, meer bij voorkeur ten minste 4 mm; en/of de bevestiging kan een discontinue bevestiging op een aantal locaties op een afstand van elkaar zijn, gezien in een transversale richting van de absorberende kern 130. Bij voorkeur wordt de bevestiging bij de onderkant tussen het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel gerealiseerd door eender welke van de volgende of een combinatie daarvan: pers binding, thermische binding, sonische binding, chemische binding, kleefstof, mechanische binding. De breedte w van de onderkant 145, 155 kan verschillen van de breedte van de onderkant 165, 175. Ook de breedte van eender welke van de bevestigingszones kan variëren, gezien in een longitudinale richting van de absorberende kern.

BE2018/5299

Buiten de meerdere kanalen 140, 150, 160, 170 heeft de absorberende kern 130 een maximale dikte t. Bij voorkeur strekt elk kanaal 140, 150, 160, 170 zich uit over ten minste 90% van de maximale dikte van de absorberende kern 130, meer bij voorkeur over 100% van de dikte van de absorberende kern 130, zodanig dat in het kanaal 140, 150, 160 170, in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is tussen bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120. Opgemerkt wordt dat het kanaal 140, 150, 160, 170 zich onder en/of boven de onderkant 145, 155 kan bevinden, 165, 175, zoals hieronder in meer detail zal worden uitgelegd met verwijzing naar figuur 4.

In een mogelijke uitvoeringsvorm is de bevestiging tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120, hier bij de onderkant van elk kanaal 140, 150, 160, 170, een semipermanente bevestiging ingericht om los te komen na gedurende een vooraf bepaalde tijdsperiode in contact te zijn geweest met urine, waarbij de vooraf bepaalde tijdsperiode bij voorkeur kleiner is dan 30 s.

In een andere mogelijke uitvoeringsvorm is de bevestiging tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120, hier bij de onderkant van elk kanaal 140, 150, 160, 170, een permanente bevestiging; en is de absorberende kern 130 zodanig ingericht dat in een bevochtigde toestand van de absorberende kern 130, het absorberende materiaal zich over de onderkant 145, 155, 165, 175 van kanaal 140, 150, 160, 170 uitstrekt. Dit wordt geïllustreerd in figuren 5A en 5B voor de eerste en tweede kanalen 140, 150. Kanalen 140, 150, 160, 170 leiden urine U of eender welke andere waterige vloeistof door de zijwanden van kanalen 140, 150, 160, 170 in absorberende kern 130. Die zijwanden vormen een extra pad waarlangs de vloeistof in de absorberende kern 130 kan stromen en de diffusie van de vloeistof in de absorberende kern 130 kan verbeteren. Ook vanwege de zwelling van het kernmateriaal van de absorberende kern 130 zullen de buitenste banden van de absorberende kern 130 roteren rond de kanalen 140 150, 160, 170 zoals aangegeven door pijlen A in figuur 5B. Op die manier heeft de luier de vorm van een kuip of schaal, zodat elke vloeistof NL die nog niet zou geabsorbeerd zijn door het absorberende materiaal 105 in de kuipvorm wordt vastgehouden. Dit resulteert in een betere bescherming tegen lekkage en een luier die perfect aansluit op het lichaam. Vandaar creëert de luier van figuren 3A3D meer bewegingsvrijheid voor de drager van een bevochtigde luier.

Het is duidelijk voor de vakman dat de bevestigingszones kunnen worden verschaft door middel van continue bevestigingen in de transversale richting van de absorberende kern en/of continue bevestigingen in de longitudinale richting van de absorberende kern en/of discontinue

BE2018/5299 bevestigingen in de transversale richting van de absorberende kern en/of discontinue bevestigingen in de lengterichting van de absorberende kern.

Absorberende kern 130 heeft een voorste deel 130a dat zich uitstrekt aan één zijde van een transversale kruislijn die in deze uitvoeringsvorm overeenkomt met vouwlijn L, en een achterste deel 130b dat zich uitstrekt aan de andere zijde van de transversale kruislijn L. Het eerste en tweede kanaal 140, 150 strekken zich ten minste uit in het voorste gedeelte 130a van de absorberende kern 130 en het derde en vierde kanaal 160, 170 strekken zich ten minste uit in het achterste deel 130b van de absorberende kern 130. Bij voorkeur is een afstand tussen de transversale kruislijn L en een zich dwars uitstrekkende middenlijn T loodrecht op de longitudinale richting van de absorberende kern 130, door het midden van de absorberende kern 130, kleiner dan 10%, meer bij voorkeur kleiner dan 5% van de lengte van de absorberende kern 130.

De absorberende kern 130 van figuren 3A en 3B kan de voorkeur hebben voor vrouwelijke personen. Het aantal bevestigingszones omvat ten minste een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 die zich naast elkaar uitstrekken, ten minste in het voorste deel van de absorberende kern in de richting van de voorste rand 133, en een derde en een vierde langwerpige bevestigingszone 160, 170 die zich naast elkaar uitstrekken, althans in het achterste deel 130b van de absorberende kern 130, in de richting van de achterrand 134. Gemeten in een transversale richting, is een eerste grootste afstand d12 tussen de eerste en de tweede bevestigingszone 140, 150 kleiner dan een tweede grootste afstand d34 tussen de derde en vierde bevestigingszone 160, 170 . Bij voorkeur is de tweede afstand d34 ten minste 5%, meer bij voorkeur ten minste 10% groter, met nog meer voorkeur ten minste 20% groter dan een tweede afstand d12. De afstand d34 kan liggen tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 20 en 50%; waarbij bij voorkeur de afstand D34 tussen 10 mm en 100 mm, bij voorkeur tussen 20 mm en 80 mm, met nog meer voorkeur tussen 30 mm en 70. De afstand d12 ligt tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 10 en 40%; waarbij bij voorkeur de afstand d12 ligt tussen 5 mm en 60 mm, meer bij voorkeur tussen 10 mm en 50 mm, met nog meer voorkeur tussen 15 mm en 40 mm. Vanwege de specifieke fysiologische structuur van een vrouw in het genitale gebied heeft een zodanig patroon het voordeel dat vloeistof over in hoofdzaak de gehele absorberende kern kan worden verdeeld en dat eventuele lekrisico's in verschillende posities van de vrouwelijke drager kunnen worden verminderd .

Gezien in een projectie op de lengterichting van de absorberende kern, strekken bij voorkeur de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 zich uit over een lengte die groter is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone 160, 170. De lengte van de eerste en de tweede

BE2018/5299 bevestigingszone 140, 150 kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm. De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm.

De eerste en de tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 hebben elk een voorste uiteinde 142, 152 grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde 141, 151 grenzend aan absorberend materiaal; en de derde en de vierde langwerpige bevestigingszone 160, 170 hebben elk een achterste uiteinde 162, 172 grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde 161, 171 grenzend aan absorberend materiaal. In andere uitvoeringsvormen kan de eerste zone 140 zijn verbonden met de derde zone 160 en kan de tweede zone 150 zijn verbonden met de vierde zone 170.

Gezien in een projectie op een lengterichting overlappen de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 niet met de derde en vierde bevestigingszone 160, 170. In andere uitvoeringsvormen kan er enige overlap zijn.

De eerste bevestigingszone 140 kan worden gescheiden van de derde bevestigingszone 160 door absorberend materiaal, en de tweede bevestigingszone 150 kan worden gescheiden van de vierde bevestigingszone 170 door absorberend materiaal.

In andere niet getoonde uitvoeringsvormen, kan de eerste bevestigingszone 140 ook zijn verbonden met de derde bevestigingszone 160 via een eerste semi-permanente bevestigingszone en de tweede bevestigingszone 150 kan ook zijn verbonden met de vierde bevestigingszone 170 door een tweede semi-permanente bevestigingszone. De semi-permanente bevestiging kan ingericht zijn om los te komen na gedurende een vooraf bepaalde tijdsperiode in contact te zijn geweest met urine.

Gezien in een projectie op een longitudinale richting van de absorberende kern 130, kunnen het aantal bevestigingszones samen ten minste 30%, bij voorkeur ten minste 40% van een lengte van de absorberende kern 130 bedekken. In een mogelijke uitvoeringsvorm bedekken het aantal kanalen 140, 150, 160, 170 samen ten minste 60%, bij voorkeur ten minste 70% van de lengte la van absorberende kern 130; inderdaad, in de uitvoeringsvorm van figuur 3A- 3D bedekken de kanalen een lengte gelijk aan 11 + 13 die meer dan 60% van de lengte la van absorberende kern 130 is.

Het aantal kanalen 140, 150, 160, 170 kan worden aangegeven met een kleur en/of met een patroon dat verschilt van de kleur en/of het patroon van het bovenvel. Meer in het bijzonder kan het gebied

BE2018/5299 van de kanalen een afdruk omvatten die een gebruiker in staat stelt om de kanalen visueel te onderscheiden. Deze afdruk kan zijn ingericht op het bovenvel, op het bovenste kernwikkelvel, op het onderste kernwikkelvel, op het ondervel, of op eender welke vel tussen het bovenvel en het ondervel, zolang het zichtbaar is voor een gebruiker. Aangezien de lagen gedeeltelijk transparant kunnen zijn, kan de afdruk worden aangebracht op een vel tussen het bovenvel en het ondervel, zolang deze zichtbaar is door het bovenvel en/of het ondervel. Bij voorkeur is de afdruk zichtbaar wanneer wordt gekeken naar het bovenvel van de luier. Een bovenvelgebied boven de eerste en tweede kanalen 140, 150 kan bijvoorbeeld worden bedrukt met een inkt van een eerste kleur en een bovenvelgebied boven de derde en vierde kanalen 160, 170 kan worden bedrukt met dezelfde kleur of met een andere kleur. Op die manier zal een gebruiker in staat zijn om het voorste en achterste deel van een luier gemakkelijk te herkennen, en zal hij gemakkelijker herkennen hoe de luier moet worden aangebracht.

Het chassis van de luier 100 in figuren 3A-3D omvat een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel (niet getoond in de figuren 3C en 3D, maar het bovenvel is een vel boven het bovenste kernwikkelvel 110) en vloeistofondoorlaatbaar ondervel (niet getoond in figuren 3C en 3D, maar het ondervel is een vel onder het onderste kernwikkelvel 110). Het bovenvel kan worden bevestigd aan het bovenste kernwikkelvel 110, bijv. in de bevestigingszones 140, 150, 160, 170. Ook kan het ondervel worden bevestigd aan het onderste kernwikkelvel 120, bijv. in de bevestigingszones 140, 150, 160, 170. Bij voorkeur omvat het chassis verder zijpanelen of oren 210, geëlastificeerde beenboorden 230 en elastische taillelementen (niet getoond). Een voorste uiteinde van luier 100 is ingericht als een voorste taillegebied 100a. Het tegenover liggende achterste uiteinde is ingericht als een onderste taillegebied 100b van luier 100. Een tussenliggend gedeelte van luier 100 is ingericht als kruisgebied CR, dat zich longitudinaal uitstrekt tussen de eerste en tweede taillegebieden 100a en 100b. Heupgebieden 100a en 100b kunnen elastische taillelementen omvatten zodanig dat zij zich rond de taille van de drager verzamelen om een verbeterde pasvorm en insluiting te verschaffen. Het kruisgebied CR is dat gedeelte van de luier 100 dat, wanneer de luier 100 wordt gedragen, in hoofdzaak is gepositioneerd tussen de benen van de drager. De omtrek van luier 100 wordt bepaald door de buitenranden van de luier 100 waarin longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak parallel lopen aan een lengteas van luier 100 en transversale eindranden 103, 104 lopen tussen de longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak evenwijdig aan een transversale as van luier 100. Het chassis omvat ook een bevestigingssysteem, dat ten minste één bevestigings- of bevestigingsdeel 212 en ten minste één steunzone 220 kan omvatten. De verschillende componenten binnen luier 100 kunnen met elke methode worden gebonden, verbonden of vastgezet bekend in de techniek, bijvoorbeeld door kleefstoffen in uniforme continue lagen, patroonlagen of reeksen van afzonderlijke lijnen, spiralen of vlekken. Het bovenste

BE2018/5299 kernwikkelvel, bovenvel, onderste kernwikkelvel, ondervel, absorberend materiaal en andere componenten kunnen worden samengesteld in een verscheidenheid aan welbekende configuraties en zijn in de techniek algemeen bekend.

Het ondervel bedekt de absorberende kern 130 en strekt zich bij voorkeur uit voorbij de absorberende kern 130 naar de longitudinale randen 101, 102 en eindranden 103, 104 van de luier 100 en kan worden verbonden met het bovenvel. Het ondervel voorkomt dat lichaamsuitscheidingen die worden geabsorbeerd door de absorberende kern 130 en die zich in de luier 100 bevinden, andere externe voorwerpen bevuilen die in contact kunnen komen met de drager, zoals bedlakens en onderkleding. In voorkeursuitvoeringsvormen is het ondervel in hoofdzaak ondoorlaatbaar voor lichaamsuitscheidingen en omvat het een laminaat van een nietgeweven materiaal en een dunne kunststoffilm zoals een thermoplastische film. Het ondervel kan ademende materialen omvatten die het mogelijk maken dat damp uit de luier 100 ontsnapt terwijl nog steeds wordt voorkomen dat lichaamsuitscheidingen door het ondervel gaan. Het kan halfstijf, niet-elastisch zijn en kan volledig of gedeeltelijk elastisch worden gemaakt en een steun bevatten.

Het bovenvel dat zich boven het bovenste kernwikkelvel 110 bevindt, is bij voorkeur zacht, vertoont goede doorsnijdingen en heeft een verminderde neiging om te herbevochtigen van het vloeistofabsorberende materiaal. Het bovenvel kan halfstijf en niet-elastisch zijn of kan volledig of gedeeltelijk elastisch zijn. Het bovenvel is bedoeld om dicht bij de huid van de drager te worden geplaatst wanneer luier 100 wordt gedragen. Het bovenvel staat toe dat lichaamsuitscheidingen snel daarin doordringen teneinde sneller te stromen naar absorberende kern 130 via een bovenoppervlak daarvan en via het aantal kanalen 140, 150, 160, 170, bij voorkeur wordt niet toe te gestaan dat dergelijke lichaamsafscheidingen terugvloeien doorheen het bovenvel. Het bovenvel kan worden vervaardigd uit elk van een breed bereik van vloeistof- en dampdoorlatende, bij voorkeur hydrofiele, materialen. Het bovenste en onderste oppervlak van het bovenvel kunnen anders worden behandeld. Het bovenvel kan bijvoorbeeld een oppervlakteactieve stof op het bovenoppervlak omvatten om vloeistofoverdracht daar doorheen te vergemakkelijken, in het bijzonder bij een centrale zone of gebied van het bovenvel dat zich boven de absorberende kern 130 bevindt, en/of een hydrofoob middel op het onderoppervlak voor het minimalizeren van het contact-bevochtigen van het bovenvel door de vloeistof die zich binnenin de absorberende kern 130 bevindt waardoor de herbevochtigingswaarden worden verminderd. Het bovenvel kan worden bekleed met een substantie met huiduitslag die de huidwerking verhinderd of de huiduitslag verlaagt. Bij voorkeur bedekt het bovenvel in hoofdzaak het gehele naar de drager gekeerde gebied van de luier 100, omvattende in hoofdzaak het gehele voorste taillegebied 100a, het onderste taillegebied 100b en het kruisgebied CR. Optioneel kunnen zijpanelen 210, 210 'en/of taille

BE2018/5299 kenmerklagen van het binnenste gebied worden gevormd uit hetzelfde enkele bovenvelmateriaal. Als alternatief kan het bovenvel worden gevormd uit meerdere verschillende materialen die over het bovenvel variëren. Een dergelijk meervoudig stuk ontwerp maakt het mogelijk om de gewenste eigenschappen en verschillende zones van het bovenvel te creëren.

De absorberende kern 130 kan elk absorberend materiaal omvatten dat in hoofdzaak samendrukbaar, aanpasbaar, niet-irriterend voor de huid van de drager is en in staat is om lichaamsuitscheidingen te absorberen en vast te houden. De absorberende kern 130 kan een grote verscheidenheid aan vloeistofabsorberende materialen omvatten die gewoonlijk worden gebruikt in absorberende voorwerpen. Bij voorkeur omvat de absorberende kern 130 pluismateriaal, typisch cellulose-pluis pulp. In andere uitvoeringsvormen kan de absorberende kern 130 echter nagenoeg pluisloos zijn en superabsorberende polymeren omvatten. De absorberende kern 130 kan ook een combinatie van celluloseachtige pluispulp en superabsorberende polymeren omvatten. De absorberende kern 130 kan zijn ingericht om zich in hoofdzaak over de volledige lengte en/of breedte van de luier 100 uittestrekken. Echter zoals in de uitvoeringsvorm van figuren 3A-3D, is bij voorkeur absorberende structuur 130 niet samen uitgestrekt doorheen de hele luier 100 en is beperkt tot bepaalde gebieden van luier 100 inclusief het kruisgebied CR. In verscheidene uitvoeringsvormen strekt de absorberende kern 300 zich uit tot de randen van de luier 100, maar wordt het absorberende materiaal geconcentreerd in het kruisgebied CR of een doelzone van de luier 100. In figuren 3A-3D, is de absorberende kern 130 getoond met een in hoofdzaak rechthoekige configuratie, echter kan de absorberende kern 130 anders gevormd zijn, zoals elliptisch, honden been gevormd, T-vormig of I-vormig. Meer in het bijzonder kan de breedte van het voorste deel 130a kleiner zijn dan de breedte van het achterste deel 130b van de absorberende kern.

Voorbeelden van algemeen voorkomende absorberende materialen die worden gebruikt voor absorberende kern 130 zijn cellulosepluispulp, weefsellagen, sterk absorberende polymeren (zogenaamde superabsorberende middelen ), absorberende schuimmaterialen, absorberende nietgeweven materialen en dergelijke. Het is gebruikelijk om celluloseachtige pluispulp te combineren met superabsorberende polymeren in een absorberende kern. Superabsorberende polymeren zijn in water zwelbare, in water onoplosbare organische of anorganische materialen die in staat zijn ten minste min of meer 20 maal het gewicht daarvan te absorberen en in een waterige oplossing die 0,9 gewicht percentage Natriumchloride bevat.

De luier 100 kan ook gebruik maken van een paar insluitingswanden of boorden 230. Elke boord 230 is een zich in de lengterichting uitstrekkende wandstructuur die bij voorkeur is gepositioneerd

BE2018/5299 bij elke zijde van absorberende kern 130 en zijdelings op afstand van de middenlijn CL. Wanneer de luier 100 gedragen wordt, functioneren de elastische elementen om de boorden 230 rondom de billen en de dijen van de drager samen te trekken op een zodanige wijze, dat er zich een afdichting vormt tussen de luier 100, de billen en de dijen.

De taillegebieden 100a en 100b omvatten elk een centraal gebied en een paar zijpanelen of oren 210, 210' die kenmerkend de buitenste zijgedeelten van de taillegebieden omvatten. Om de luier 100 op zijn plaats te houden rond de drager, wordt bij voorkeur ten minste een deel van het onderste taillegebied 100b bevestigd door bevestigings- of vastmaakelementen 212 bij ten minste een gedeelte van het voorste taillegebied 100a. Als alternatief kan het absorberende voorwerp een broek en dergelijke zijn. In deze configuratie kan het absorberende voorwerp al dan niet bevestigingselementen hebben.

De luier 100 kan ook gebruik maken van extra lagen, zoals een acquisitielaag en/of dispersielaag gelegen tussen bovenvel en absorberende kern 130, en/of deklaaglagen en/of andere lagen gelegen tussen absorberende kern 130 en ondervel. Een acquisitielaag en/of dispersielaag dient om de stroom te vertragen zodat de vloeistof voldoende tijd heeft om te worden geabsorbeerd door de absorberende kern 130. Figuur 5 A en 5 B tonen een acquisitielaag 190 boven het bovenste kernwikkelvel 110.

Figuur 4 illustreert een absorberende kern 130 omvattende een absorberend materiaal 105 tussen een bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste kernwikkelvel 120. De absorberende kern heeft een eerste en tweede longitudinale rand 131, 132. De absorberende kern 130 is voorzien van een aantal van bevestigingszones 145. Figuur 4 illustreert dat de bevestigingszones 145 op verschillende locaties kunnen zijn gepositioneerd. Zoals in figuur 4 links is geïllustreerd, kan de bevestigingszone meer of minder centraal worden gepositioneerd, zodat een bovenste kanaaldeel 140a en een onderste kanaaldeel 140b worden gevormd. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de bevestigingszone 145 op de onderkant worden gepositioneerd zodat een bovenste kanaal 140 wordt gecreëerd, zie het voorbeeld in het midden van figuur 4 . Volgens nog een andere uitvoeringsvorm kan de bevestigingszone 145 zich aan de bovenzijde bevinden, zodanig dat het kanaal 140 wordt gevormd onder het bovenste kernwikkelvel 110. De vakman begrijpt dat alle varianten daarvan ook mogelijk zijn, zolang de bevestigingszones dit toelaten de vorming van kanalen bij het bevochtigen van de absorberende kern 130.

Figuur 1 toont een aanzicht in perspectief van een voorkeursuitvoeringsvorm van een luier in de bevochtigde toestand, en de figuren 2A en 2B tonen schematisch dezelfde luier. Figuur 1 illustreert

BE2018/5299 duidelijk de vorming van drie buizen 301, 302, 303 die de luier een tonvorm geven die goed is aangepast aan het lichaam.

Figuur 2 A toont een bovenaanzicht van een absorberend voorwerp, hier een luier 100, in zijn vlak uit, niet-samengetrokken toestand met de drager zijde gericht naar de kijker. De vakman begrijpt dat het absorberende voorwerp ook een broek of een incontinentiekledingstuk voor volwassenen of dergelijke kan zijn. Bij voorkeur omvat het chassis zijpanelen of oren 210, geëlastificeerde beenboorden en elastische taillelementen. Een voorste einddeel van luier 100 is ingericht als een voorste taillegebied 100a. Het tegenovergestelde achterste einddeel is ingericht als een achterste taillegebied 100b van luier 100. Taillegebieden 100a en 100b kunnen elastische taillelementen omvatten zodanig dat ze zich verzamelen rond de taille van de drager om een verbeterde pasvorm en insluiting te verschaffen. De omtrek van luier 100 wordt bepaald door de buitenranden van de luier 100 waarin longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak parallel lopen aan een lengteas van luier 100 en dwarslopende eindranden 103, 104 lopen tussen de longitudinale randen 101, 102 in hoofdzaak evenwijdig aan een transversale as van luier 100. Het chassis omvat ook een bevestigingssysteem, dat ten minste één bevestigings- of bevestigingsdeel 212 en ten minste één landingszone niet zichtbaar kan omvatten. De verschillende componenten binnen luier 100 kunnen worden gebonden, verbonden of vastgezet door elke, in de techniek bekende methode, bijvoorbeeld door kleefstoffen in uniforme doorlopende lagen, patroonlagen of reeksen van afzonderlijke lijnen, spiralen of vlekken. Het bovenste kernwikkelvel, bovenvel, onderste kernwikkelvel, ondervel, absorberend materiaal en andere componenten kunnen worden geassembleerd in een verscheidenheid aan welbekende configuraties zoals hierboven beschreven in verband met figuren 3A-3D.

Figuur 2 B toont de absorberende kern 130 van het absorberende voorwerp 100 van Figuur 2A. Het absorberende voorwerp 100 omvat een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en absorberende kern 130 gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel. De absorberende kern 130 omvat absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel. Absorberende kern 130 heeft een eerste en tweede zijrand 131, 132, een voorrand 133 en een achterrand 134, waarbij de absorberende kern 130 is voorzien van een aantal bevestigingszones 140, 150, 160, 170 waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, en waarbij bij voorkeur in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is. Het aantal bevestigingszones omvat ten minste een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 die zich naast elkaar uitstrekken vanaf het kruisgebied CR in de richting van de eerste transversale rand 133, ten minste in het voorste gedeelte van de absorberende kern, en een derde en een vierde langwerpige bevestigingszone 160, 170 die zich naast elkaar uitstrekken vanaf het kruisgebied CR in de richting van de tweede transversale rand

BE2018/5299

134, ten minste in het achterste deel 130b van de absorberende kern 130. Gemeten in een transversale richting, is een eerste grootste afstand d12 tussen de eerste en de tweede bevestigingszone 140, 150 groter dan een tweede grootste afstand d34 tussen de derde en vierde bevestigingszone 160, 170 . Een dergelijke uitvoeringsvorm is zeer geschikt voor zowel mannelijke als vrouwelijke personen. Bij voorkeur is de eerste afstand d12 tussen de eerste en de tweede bevestigingszone 140, 150 ten minste 5%, meer bij voorkeur ten minste 10% groter, met nog meer voorkeur ten minste 20% groter, met nog meer voorkeur ten minste 40% groter dan een tweede afstand D34 tussen de derde en de vierde bevestigingszone 160, 170. T hij afstand d12 tussen de eerste en de tweede bevestigingszone kan tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern, bij voorkeur tussen 20 en 50%; waarbij bij voorkeur de afstand d12 tussen de eerste en de tweede bevestigingszone ligt tussen 10 mm en 100 mm, meer bij voorkeur tussen 20 mm en 80 mm, met nog meer voorkeur tussen 30 mm en 70 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste bevestigingszone 140 en de eerste longitudinale zijde 131 tussen 20 en 30 mm, en de afstand tussen de tweede bevestigingszone 150 en de tweede longitudinale zijde 132 ligt tussen 20 en 30 mm. Bij voorkeur ligt de afstand tussen de eerste / tweede bevestigingszone 140, 150 en de transversale rand 133 tussen 30 mm en 100 mm, meer bij voorkeur tussen 40 mm en 75 mm. De afstand d34 tussen de derde en vierde bevestigingszone ligt tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern, meer bij voorkeur tussen 10 en 40%; waarbij bij voorkeur de afstand d34 tussen de derde en vierde bevestigingszone ligt tussen 5 mm en 60 mm, meer bij voorkeur tussen 10 mm en 50 mm, met nog meer voorkeur tussen 15 mm en 40 mm. Vanwege de specifieke fysiologische structuur van de man in het genitale gebied heeft een patroon het voordeel dat vloeistof over de in hoofdzaak gehele absorberende kern kan worden verdeeld en dat eventuele lekrisico's in verschillende posities van de mannelijke drager kunnen worden verminderd.

De eerste en de tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 hebben elk een voorste uiteinde 142, 152 grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde 141, 151 grenzend aan absorberend materiaal; en de derde en de vierde langwerpige bevestigingszone 160, 170 hebben elk een achterste uiteinde 162, 172 grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde 161, 171 grenzend aan absorberend materiaal.

Bij voorkeur is de afstand x tussen het achterste uiteinde 141 van eerste bevestigingszone 140 en het voorste uiteinde 161 van derde bevestigingszone 160 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. Op gelijkaardige wijze is bij voorkeur de afstand x tussen het achterste uiteinde 151 van tweede bevestigingszone 150 en het voorste einde 171 van vierde bevestigingszone 170 kleiner dan 25 mm, meer bij voorkeur kleiner dan 20 mm. In een mogelijke uitvoeringsvorm

BE2018/5299 kunnen de uiteinden 141, 151, 161 en 171 zich bevinden op in hoofdzaak dezelfde transversale lijn L die functioneert als een vouwlijn waarlangs de luier in twee kan worden gevouwen.

Gezien in een projectie op de lengterichting van de absorberende kern, strekken bij voorkeur de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 zich uit over een lengte die kleiner is dan de lengte van de derde en vierde bevestigingszone 160, 170. De lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone 140, 150 kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm. De lengte van de derde en vierde bevestigingszone kan groter zijn dan 30 mm, bij voorkeur groter dan 40 mm, meer bij voorkeur groter dan 50 mm. De eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 kunnen op symmetrische wijze zijn opgesteld ten opzichte van een longitudinale middenas van de absorberende kern 130 die zich uitstrekt tussen de voorrand 133 en onderste rand 134. Gezien in een projectie op een longitudinale richting gezien, overlappen de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 niet met de derde en vierde bevestigingszone 160, 170. Echter, in andere uitvoeringsvormen kan er enige overlap zijn.

De eerste bevestigingszone 140 kan gescheiden worden van de derde bevestigingszone 160 door absorberend materiaal, en de tweede bevestigingszone 150 kan gescheiden worden van de vierde bevestigingszone 170 door absorberend materiaal. Het absorberende materiaal kan cellulosepluispulp en/of superabsorberende deeltjes omvatten. In sommige uitvoeringsvormen kan het absorberende materiaal in hoofdzaak pluisloos zijn.

De gebieden A1, A2, A3 kunnen een verschillende hoeveelheid absorberend materiaal per oppervlak hebben. Bij voorkeur heeft het centrale gebied A3 een grotere hoeveelheid absorberend materiaal per oppervlak dan het tussengebied A2. Bij voorkeur heeft het tussengebied A2 een grotere hoeveelheid absorberend materiaal per oppervlak dan een omtreksgebied Al.

Kenmerken van andere uitvoeringsvormen die hierboven zijn beschreven zijn van toepassing op soortgelijke wijze voor de uitvoeringsvorm van figuren 2 A en 2 B

Figuren 6A, 6C en 6E tonen verschillende uitvoeringsvormen van een bovenste kernwikkelvel 110 en/of onderste kernwikkelvel 120 van een absorberende kern. Figuren 6B, 6D en 6F tonen schematisch hoe bevestigingszones verschaft kunnen worden door het bevestigen van het bovenste kernwikkelvel 110 aan het onderste kernwikkelvel 120 in de overeenkomstige uitvoeringsvormen van figuren 6A, 6C en 6E. Figuur 6A illustreert een uitvoeringsvorm waarbij een afzonderlijk bovenste kernwikkelvel 110 en een afzonderlijk kernwikkelvel 120 verschaft zijn en waarbij tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel 120 absorberend materiaal 105

BE2018/5299 aanwezig is. Figuur 6B toont de uitvoeringsvorm van figuur 6A waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 aan het onderste kernwikkelvel 120 bevestigd is aan bevestiging 140. Dit komt overeen met de uitvoeringsvormen zoals getoond in figuren 1C en 1D. Figuur 6C toont een uitvoeringsvorm waarbij een eerste kernwikkelvel 110 gebruikt wordt in combinatie met een tweede kernwikkelvel 120 waarbij het tweede kernwikkelvel 120 een vezelige substraatlaag 120a en absorberend materiaal 105a ingebed in de vezels 105b van substraatlaag 120a omvat. Met andere woorden, in de uitvoeringsvorm volgens figuur 6B is de absorberende kern een integraal onderdeel van het tweede kernwikkelvel 120. Het is duidelijk voor de vakman dat het eerste kernwikkelvel 110 kan overeenkomen met het bovenste kernwikkelvel en een tweede kernwikkelvel 120 kan overeenkomen met het onderste kernwikkelvel, of omgekeerd.

Figuur 6 D toont de uitvoeringsvorm volgens figuur 6C waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd is aan het onderste kernwikkelvel 120 aan bevestiging 140.

Figuur 6E toont een uitvoeringsvorm waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 en onderste kernwikkelvel uit één stuk velmateriaal gemaakt zijn. Met andere woorden, het bovenste kernwikkelvel 110 is integraal gevormd met het onderste kernwikkelvel 120. Het stuk velmateriaal 110, 120 is rond het absorberende materiaal 105 gewikkeld zodat een bovenste gedeelte van het velmateriaal kan worden beschouwd als zijnde het bovenste kernwikkelvel 110 en een onderste gedeelte van de velmateriaal kan worden beschouwd als het onderste kernwikkelvel 120.

Figuur 6F toont de uitvoeringsvorm volgens figuur 6E waarbij het bovenste kernwikkelvel 110 bevestigd is aan het onderste kernwikkelvel 120 bij bevestiging 140. Bij voorkeur wordt de bevestiging 140 tussen het bovenste kernwikkelvel 110 en het onderste kernwikkelvel 120 gerealiseerd door een van de volgende of een combinatie daarvan: pers binding, thermische binding, sonische binding, chemische binding, kleefstof, mechanische binding. Het is voor de vakman duidelijk, dat wanneer bevestigingszones binnen deze openbaring worden beschreven, de bevestiging tussen het bovenste kernwikkelvel en het onderste kernwikkelvel kan worden geïnterpreteerd om te worden gevormd volgens een van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen of combinaties daarvan.

Figuur 7 illustreert een verdere uitvoeringsvorm van de absorberende kern 130 van het absorberende voorwerp van figuur 2A. Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 7 omvat het aantal bevestigingszones een eerste en een tweede bevestigingszone 140, 150 die zich naast elkaar uitstrekken vanaf een kruisgebied in de richting van de voorrand 133, en een derde bevestigingszone 180 die zich uitstrekt van het kruisgebied in de richting van de achterrand 134,

BE2018/5299 waarbij gezien in een projectie in een transversale richting, de derde bevestigingszone 180 zich tussen de eerste en de tweede bevestigingszone 140, 150 bevindt. De eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 zijn in hoofdzaak evenwijdig en strekken zich uit in een longitudinale richting van de absorberende kern 130. De grootste afstand tussen de eerste 140 en de tweede bevestigingszone 150 is d12. Gezien in een projectie op de lengterichting van de absorberende kern, strekken de eerste en de tweede bevestigingszone zich uit over een lengte die dan de lengte kan zijn van de derde zone bevestiging. De eerste en de tweede langwerpige bevestigingszone 140, 150 hebben elk een voorste uiteinde 142, 152 grenzend aan absorberend materiaal en een achterste uiteinde 141, 151 grenzend aan absorberend materiaal; en de derde langwerpige bevestigingszone 180 heeft een achterste uiteinde 182 grenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde 181 grenzend aan absorberend materiaal. In andere uitvoeringsvormen kunnen de eerste bevestigingszone en/of de tweede bevestigingszone 140, 150 zijn verbonden met de derde zone 180. Deze uitvoeringsvorm is bijzonder gunstig voor mannelijke gebruikers, vanwege de specifieke fysiologische structuur van de man in het genitale gebied. Het is duidelijk voor de vakman dat er ook uitvoeringsvormen kunnen zijn die voordelig zijn voor vrouwen en/of kunnen worden gebruikt voor zowel mannelijke als vrouwelijke gebruikers, bijvoorbeeld uitvoeringsvormen waarbij de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 zich naast elkaar uitstrekken vanaf het kruisgebied in de richting van de onderste rand 134 en de derde zone bevestiging 180 die zich vanaf het kruisgebied richting de voorste rand 133.

De voorbeelduitvoeringsvorm volgens figuur 8 is soortgelijk aan de uitvoeringsvorm van figuur 2B met het verschil dat de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 niet parallel zijn, en wijken uit in de richting van een voorste rand 133 van de absorberende kern 130. De grootste afstand d12 tussen de eerste 140 en de tweede bevestigingszone 150 kan tussen een voorste uiteinde 142 van de eerste bevestigingszone 140 en een voorste einde 152 van de tweede bevestigingszone 150 zijn.

De voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 9 is soortgelijk aan de uitvoeringsvorm van figuur 8, met dit verschil dat de eerste en tweede bevestigingszone 140 en 150 in hoofdzaak parallel zijn in het kruisgebied en wijken uit in de richting van een voorrand 133 van absorberende kern 130. Verder kan de eerste bevestigingszone 140 verbonden zijn met de derde bevestigingszone 160 door een eerste semi-permanente bevestigingszone 135, en de tweede bevestigingszone 150 kan verbonden zijn met de vierde bevestigingszone 170 via een tweede semi-permanente bevestigingszone 136. Het aantal bevestigingszones kunnen permanente bevestigingszones zijn die bevestigd blijven bij bevochtiging.

BE2018/5299

De voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 10 is soortgelijk aan de uitvoeringsvorm van figuur 7, met dit verschil dat de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 niet evenwijdig zijn als ze starten vanuit een kruisgebied en wijken uit in de richting van een voorrand 133 van absorberende kern 130, en worden in hoofdzaak evenwijdig wanneer zij zich verder uitstrekken in de richting van een voorrand 133 van absorberende kern 130. De grootste afstand tussen de eerste 140 en de tweede bevestigingszone 150 d12 kan tussen een voorste uiteinde van de eerste bevestiging zone 140 en een voorste uiteinde van de tweede bevestigingszone 150 zijn.

De voorbeelduitvoeringsvorm volgens figuur 11 illustreert dat patronen mogelijk zijn waarbij elk van Het aantal bevestigingszones één of meer delen omvat. Zoals bijvoorbeeld getoond in figuur 11, kan de eerste bevestigingszone een of meer delen 140, 140 ' omvatten en/of kan de tweede bevestigingszone een of meer delen 150, 150' omvatten en/of de derde bevestigingszone kan één of meer delen 160, 160', 160'' omvatten, en/of vierde bevestigingszone kan één of meer delen 170, 170', 170'' omvatten.

De voorbeelduitvoeringsvorm volgens figuur 12 illustreert dat patronen mogelijk zijn waar de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 kan met een transversale bevestigingszone 1045' verbonden zijn, en/of de derde bevestigingszone 160 en de vierde bevestigingszone 170 kan met een transversale bevestigingszone 1045 verbonden zijn. De transversale bevestigingszones 1045, 1045' kunnen de voorste uiteinden en/of achterste uiteinden van de eerste en de tweede bevestigingszones 140, 150 en/of de derde en vierde bevestigingszones 160, 170 verbinden. Verder hoeft de transversale bevestigingszone in noodzaak niet recht te zijn: het kan worden afgerond als in het voorbeeld van figuur 10, of een andere vorm aannemen.

De voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 13 illustreert dat patronen zijn mogelijk wanneer de eerste bevestigingszone 140 en de tweede bevestigingszone 150 verbonden zijn door ten minste één transversale semipermanente bevestigingszone 1046, 1046', 1046 ', en de derde bevestigingszone 160 en de vierde bevestigingszone 170 kunnen ook verbonden zijn met ten minste één transversale semipermanente bevestigingszone 1047, 1047', 1047'', 1047'''. De ten minste ene transversale semipermanente bevestigingszone kan ingericht zijn om los te komen na gedurende een vooraf bepaalde tijd in contact te zijn geweest met urine, waarbij de vooraf bepaalde tijdsperiode bij voorkeur kleiner is dan 30 s. De ten minste ene transversale semipermanente bevestigingszone kan recht zijn, of afgerond, of andere vormen aannemen.

De voorbeelduitvoeringsvorm van figuur 14 illustreert dat patronen mogelijk zijn wanneer dat de eerste en tweede bevestigingszone 140, 150 in hoofdzaak evenwijdig zijn in een deel van het

BE2018/5299 kruisgebied, waarbij de transversale afstand tussen de eerste en tweede zones geleidelijk afneemt in de richting van een voorste rand 133 van absorberende kern 130.

De voorbeelduitvoeringensvormen getoond in figuren 7 tot 14 zijn in het bijzonder voordelig voor mannelijke gebruikers, omwille van de specifieke fysiologische structuur van mannen in het genitale gebied. Het is de vakman echter duidelijk dat hij deze uitvoeringsvorm het beste kan aanpassen met behulp van andere configuraties, zoals degene die hierboven zijn beschreven, om de uitvoeringsvormen voordelig te maken voor vrouwen en/of geschikt te maken voor zowel mannelijke als vrouwelijke personen. Kenmerken van andere uitvoeringsvormen die hierboven zijn beschreven, kunnen op soortgelijke wijze worden toegepast voor de uitvoeringsvormen van figuren 7 tot 14.

Hoewel de principes van de uitvinding hierboven zijn uiteengezet in verband met specifieke uitvoeringsvormen, dient het duidelijk te zijn dat deze beschrijving slechts bij wijze van voorbeeld wordt gemaakt en niet als een beperking van de beschermingsomvang die wordt bepaald door de bijgevoegde conclusies.

Claims

Conclusies

1. Een absorberend voorwerp omvattende een vloeistofdoorlaatbaar bovenvel, een vloeistofondoorlaatbaar ondervel, en een absorberende kern omvattende een absorberend materiaal tussen een bovenste kernwikkelvel en een onderste kernwikkelvel, waarbij de absorberende kern is gepositioneerd tussen het bovenvel en het ondervel, waarbij de absorberende kern een eerste en tweede longitudinale rand en een eerste en tweede transversale rand heeft, waarbij de absorberende kern een eerste deel (130a), (130b) en een tweede deel (130b), (130a) aan weerszijden van een transversale kruislijn (L) heeft, waarbij de absorberende kern voorzien is van een aantal bevestigingszones waar het bovenste kernwikkelvel is bevestigd aan het onderste kernwikkelvel, waarbij het aantal bevestigingszones, ten minste een eerste en een tweede langwerpige bevestigingszone (140, 150); (160, 170) welke zich, ten minste in het eerste deel van de absorberende kern in de richting van de eerste transversale rand (133), 134), naast elkaar uitstrekken, en een derde en vierde langwerpige bevestigingszone (160, 170); (140, 150) welke zich, ten minste in het tweede deel van de absorberende kern, in de richting van de tweede transversale rand (134), (133) naast elkaar uitstrekken, omvat; waarbij de eerste langwerpige bevestigingszone gescheiden is van de derde langwerpige bevestigingszone door absorberend materiaal, en waarbij de tweede langwerpige bevestigingszone gescheiden is van de vierde langwerpige bevestigingszone door absorberend materiaal.
2. Het absorberend voorwerp van conclusie 1, waarbij, gemeten in de transversale richting, een eerste maximale afstand (d12), (d34) tussen de eerste en de tweede bevestigingszone groter is dan een tweede maximale afstand (d34), (d12) tussen de derde en vierde bevestigingszone.
3. Het absorberende voorwerp van conclusie 2, waarbij de eerste afstand tussen de eerste en tweede bevestigingszone ten minste 5%, bij voorkeur ten minste 10% groter, nog meer voorkeur ten minste 20% groter is dan een tweede afstand tussen de derde en vierde bevestigingszone.
4. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste transversale rand een voorrand is bedoeld om gepositioneerd te worden bij een voorzijde van een persoon, en de tweede transversale rand een achterrand is bedoeld om gepositioneerd te worden bij een achterzijde van een persoon; waarbij het eerste deel van de absorberende kern een voorste deel is en het tweede deel een achterste deel is.
5. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en de tweede langwerpige zone (140, 150) elk een voorste uiteinde (142, 152) aangrenzend aan

BE2018/5299 absorberend materiaal en een achterste uiteinde (141, 151) aangrenzend aan absorberend materiaal hebben; en waarbij de derde en de vierde langwerpige bevestigingszone (160, 170) elk een achterste uiteinde (162, 172) aangrenzend aan absorberend materiaal en een voorste uiteinde (161, 171) aangrenzend aan absorberend materiaal hebben.
6. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij, gezien in een projectie op de longitudinale richting van de absorberende kern, de eerste en de tweede bevestigingszone zich uitstrekken over een lengte die kleiner is dan de lengte van de derde en de vierde bevestigingszone.
7. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de derde en de vierde bevestigingszone ten minste 10% groter is dan de lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone, bij voorkeur ten minste 20% groter.
8. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de afstand tussen een eindpunt van de eerste bevestigingszone en een eindpunt van de derde bevestigingszone kleiner is dan 25 mm.
9. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone tussen 15 en 70% van de breedte van de absorberende kern is, meer bij voorkeur tussen 20 en 50%.
10. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de tweede afstand tussen de derde en de vierde bevestigingszone tussen 5 en 60% van de breedte van de absorberende kern is, meer bij voorkeur tussen 10 en 40%.
11. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste afstand tussen de eerste en de tweede bevestigingszone tussen 30 mm en 70 mm is.
12. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de tweede afstand tussen de derde en vierde bevestigingszone tussen 15 mm en 40 mm is.
13. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de eerste en de tweede bevestigingszone groter is dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%; en waarbij de lengte van de derde

BE2018/5299 en vierde bevestigingszone groter is dan 5% van de lengte van de absorberende kern; bij voorkeur groter dan 10%, meer bij voorkeur groter dan 15%.
14. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij, gezien in een

5 projectie op een longitudinale richting, de eerste en tweede bevestiginszone niet overlappen met de derde en vierde bevestigingszone.
15. Het absorberende voorwerp volgens één der voorgaande conclusies, waarbij in hoofdzaak geen absorberend materiaal aanwezig is in het aantal bevestigingszones.