BE1024414B1 - Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces. - Google Patents

Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces. Download PDF

Info

Publication number
BE1024414B1
BE1024414B1 BE2016/0122A BE201600122A BE1024414B1 BE 1024414 B1 BE1024414 B1 BE 1024414B1 BE 2016/0122 A BE2016/0122 A BE 2016/0122A BE 201600122 A BE201600122 A BE 201600122A BE 1024414 B1 BE1024414 B1 BE 1024414B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft
insertion channel
weft insertion
thread
weft thread
Prior art date
Application number
BE2016/0122A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1024414A1 (nl
Inventor
Bram Cuvelier
Matthias Marescaux
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2016/0122A priority Critical patent/BE1024414B1/nl
Priority to CN201780042052.7A priority patent/CN109415853B/zh
Priority to EP17728880.0A priority patent/EP3478883B1/en
Priority to PCT/EP2017/064278 priority patent/WO2018007105A1/en
Publication of BE1024414A1 publication Critical patent/BE1024414A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1024414B1 publication Critical patent/BE1024414B1/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • D03D47/38Weft pattern mechanisms
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D51/00Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions
    • D03D51/007Loom optimisation

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Opstelling voor het optimaliseren van een weefproces bevattende een stuurinrichting (6) en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is aangebracht om bediend te worden in een reguliere modus en in een setup-modus, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement (11,12,13,41,42,43) gebruikt voor voornoemde inbreng geïdentificeerd is en vooraleer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement in de reguliere modus, voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement en voornoemd geïdentificeerd tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng zijn toegewezen zijn aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting (6). Werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces in een weefmachine met een dergelijke opstelling.

Description

(73) Houder(s) :
PICANOL NV 8900, IEPER België (72) Uitvinder(s) :
CUVELIER Bram 9250 WAASMUNSTER België
MARESCAUX Matthias 8510 MARKE-KORTRIJK België (54) Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.
(57) Opstelling voor het optimaliseren van een weefproces bevattende een stuurinrichting (6) en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is aangebracht om bediend te worden in een reguliere modus en in een setup-modus, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement (11,12,13,41,42,43) gebruikt voor voornoemde inbreng geïdentificeerd is en vooraleer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement in de reguliere modus, voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement en voornoemd geïdentificeerd tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng zijn toegewezen zijn aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting (6). Werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces in een weefmachine met een dergelijke opstelling.
Figure BE1024414B1_D0001
BELGISCH UITVINDINGSOCTROOI
FOD Economie, K.M.O., Middenstand & Energie
Publicatienummer: 1024414 Nummer van indiening: BE2016/0122
Dienst voor de Intellectuele Eigendom
Internationale classificatie: D03D 47/38 D03D 47/34 D03D 51/00 Datum van verlening: 12/02/2018
De Minister van Economie,
Gelet op het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot Bescherming van de industriële Eigendom;
Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, artikel 22, voor de voor 22 September 2014 ingediende octrooiaanvragen ;
Gelet op Titel 1 Uitvindingsoctrooien van Boek XI van het Wetboek van economisch recht, artikel XI.24, voor de vanaf 22 September 2014 ingediende octrooiaanvragen ;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, artikel 28;
Gelet op de aanvraag voor een uitvindingsoctrooi ontvangen door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom op datum van 04/07/2016.
Overwegende dat voor de octrooiaanvragen die binnen het toepassingsgebied van Titel 1, Boek XI, van het Wetboek van economisch recht (hierna WER) vallen, overeenkomstig artikel XI.19, § 4, tweede lid, van het WER, het verleende octrooi beperkt zal zijn tot de octrooiconclusies waarvoor het verslag van nieuwheidsonderzoek werd opgesteld, wanneer de octrooiaanvraag het voorwerp uitmaakt van een verslag van nieuwheidsonderzoek dat een gebrek aan eenheid van uitvinding als bedoeld in paragraaf 1, vermeidt, en wanneer de aanvrager zijn aanvraag niet beperkt en geen afgesplitste aanvraag indient overeenkomstig het verslag van nieuwheidsonderzoek.
Besluit:
Artikel 1. - Er wordt aan
PICANOL NV, Steverlyncklaan 15, 8900 IEPER België;
vertegenwoordigd door
CARDOEN Marnick , Steverlyncklaan 15, 8900, IEPER;
een Belgisch uitvindingsoctrooi met een looptijd van 20 jaar toegekend, onder voorbehoud van betaling van de jaartaksen zoals bedoeld in artikel XI.48, § 1 van het Wetboek van economisch recht, voor: Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces..
UITVINDER(S):
CUVELIER Bram, Rodendries 29, 9250, WAASMUNSTER;
MARESCAUX Matthias, Vagevuurstraat 46, 8510, MARKE-KORTRIJK ;
VOORRANG:
AFSPLITSING :
Afgesplitst van basisaanvraag :
Indieningsdatum van de basisaanvraag :
Artikel 2. - Dit octrooi wordt verleend zonder voorafgaand onderzoek naar de octrooieerbaarheid van de uitvinding, zonder garantie van de Verdienste van de uitvinding noch van de nauwkeurigheid van de beschrijving ervan en voor risico van de aanvrager(s).
Brussel, 12/02/2018,
Bij bijzondere machtiging:
BE2016/0122
Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.
Technisch gebied en stand van de techniek.
[0001] De uitvinding betreft een opstelling en een werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces. Meer in het bijzonder betreft de uitvinding een opstelling en een werkwijze voor het vermijden van weeffouten die te wijten zijn aan een onjuiste bedrading van een inslagdraadvoorbereiding-inrichting van een weefmachine.
[0002] Een weefsei bestaat uit kettingdraden en inslagdraden. Bij een weefmachine worden tijdens een inbrengcyclus van het weefproces de inslagdraden tussen kettingdraden ingebracht. Inslagdraden worden aan de weefmachine toegevoerd en zijn op bobijnen gewikkeld die kenmerkend geplaatst worden op bobijnrekken of bobijngesteilen die aan één zijde van de weefmachine zijn opgesteld, over het algemeen aan de linker zijde. Voor het opstarten van een nieuw te weven weefselstijl dient een weefmachine te worden uitgerust met grondstoffen. Vanaf het rek wordt de inslagdraad van elke bobijn manueel op een voorafwikkelaar bedraad die de inslagdraad op de inslaginbreng voorbereidt. Een weefmachine kan één voorafwikkelaar of tot zestien voorafwikkelaars hebben. Doorgaans bevat één voorafwikkelaar inslagdraad afkomstig van één bobijn. In zogenoemde meerdraadweven toepassingen, kunnen twee of meer inslagdraden afkomstig van een bijhorende bobijn gelijktijdig op een gemeenschappelijke voorafwikkelaar worden gewikkeld. Bij zogenoemde meerdraadweven toepassingen kunnen eveneens twee of meer inslagdraden afkomstig van een bijhorende voorafwikkelaar gelijktijdig in een weefvak worden ingebracht, bijvoorbeeld door
BE2016/0122 middel van een grijper of een hoofdblazer. Meestal wordt een voorste uiteinde van een tweede bobijn geknoopt met het achterste uiteinde van een eerste bobijn om längere machineloopcycii mogelijk te maken zonder interventies om nieuwe bobijnen toe te voeren. Bijvoorbeeld is een weefmachine uitgerust met zestien voorafwikkelaars en met één of meerdere rekken die samen zestien platformen voor bobijnen vormen, waarbij elk platform één of twee pinnen bevat waarop een bobijn wordt geplaatst.
[0003] In een stuurinrichting voor de weefmachine worden zogenoemde machinekanalen of inslaginbrengkanalen gebruikt om de volgorde waarin de verschillende inslagdraden worden ingebracht, te bepalen. Die volgorde wordt meestal aangeduid als een kleurpatroon. Eén of meer element(en) is/zijn toegevoegd aan elk virtueel kanaal, die door de stuurinrichting wordt/worden aangedreven om een inslagdraad van een bobijn af te trekken en/of om een inslagdraad in te brengen die bedraad is of op andere wijze gekoppeld is met voornoemd element. In de context van de aanvraag worden voornoemde elementen die aan virtuele kanalen zijn toegevoegd, aangeduid als inslaginbrengkanaalelementen. Een groep inslaginbrengkanaalelementen toegevoegd aan één virtueel kanaal wordt aangeduid als inslaginbrengkanaalgroep.
[0004] Bij een grijperweefmachine, ook lansweefmachine genoemd, worden inslagdraden manueel op voorafwikkelaars van een inslagdraadvoorbereiding-inrichting bedraad en worden vanaf de voorafwikkelaars doorheen inslagdraadremmen naar één inslagpresentator, ook genoemd inslagdraadpresentator, bedraad. De voorafwikkelaars worden bediend om de inslagdraad op de voorafwikkelaar te wikkelen en om daarbij inslagdraad van de bobijn te trekken. Een bediening wordt bijvoorbeeld getriggerd bij het
BE2016/0122 bereiken van een bepaalde minimum lengte van inslagreserve op de voorafwikkelaar. Dit kan gedetecteerd worden door middel van een sensor aangebracht aan de voorafwikkelaar. De inslagpresentators worden bijvoorbeeld aangedreven door een stuurinrichting om een bepaalde inslagdraad afkomstig van de bijhorende voorafwikkelaar aan een gevergrijper voor een inbreng van voornoemde inslagdraad te presenteren. Hierbij bevatten de inslaginbrengkanaalelementen de voorafwikkelaars en de inslagpresentators.
[0005] Bij een luchtweefmachine worden inslagdraden van voorafwikkelaars toegevoerd aan één hoofdblazer of aan een set hoofdblazers, waarbij de hoofdblazers door de stuurinrichting worden aangedreven om de in te brengen inslagdraad te selecteren tijdens een weefmachinecyclus. Hierbij bevatten de inslaginbrengkanaalelementen de voorafwikkelaars en de hoofdblazers.
[0006] Om een stuurinrichting te hebben die het voliedige inbrengproces regelt, is het van belang dat het type inslagdraad dat bedraad is op het/de inslaginbrengkanaalelement(en) en dus toegevoegd of toegewezen is aan een inslaginbrengkanaal gekend is. In de context van de aanvraag betekent bedraad op een inslaginbrengkanaalelement dat inslagdraad längs zijn bewegingsbaan op een bepaalde wijze gekoppeld is met het inslaginbrengkanaalelement.
[0007] Uit US 2004/0133297 Al is het gekend om bobijnen van identificatie-elementen te voorzien, en om een bobijn die op een platform is voorzien te identificeren, waarbij de identificatie van de bobijnen wordt gebruikt om een artikel volgens een inslaginbrengpatroon te weven dat in functie van de soort
BE2016/0122 inslagdraden wordt bepaald. Een inslaginbrengpatroon kan in een mach ineterminal of een centrale server worden ingevoerd in functie van de soort in te brengen inslagdraad. Gebruik makende van de identificatie-elementen en de kennis van de baan van de inslagdraad in de weefmachine, in -het bijzonder de kennis over de voorafwikkelaar en de hoofdblazer of de inslagpresentator die gebruikt wordt voor een bepaalde inslagdraad afkomstig van het bobijnrek, kan de weefmachine voor elke soort inslagdraad, het inslaginbrengkanaal bepalen dat overeenkomt met die soort inslagdraad en kan het ingevoerde inslaginbrengpatroon in functie van de soort inslagdraad naar een inslaginbrengpatroon in functie van de inslaginbrengkanalen omzetten.
[0008] Echter, zelfs met dergelijke identificatie-elementen blijft het risico bestaan dat de inslagdraad afkomstig van een voorafwikkelaar op een verschillende inslagpresentator of hoofdblazer is bedraad dan verondersteid in de stuurinrichting en aldus de inslagdraadeigenschap aan een onjuist inslaginbrengkanaal is toegevoegd.
Samenvatting van de uitvinding.
[0009] Het is daarom het doel van de huidige uitvinding om te voorzien in een opstelling en een werkwijze voor het vermijden van weeffouten die te wijten zijn aan een onjuiste bedrading van een inslàgdraadvoorbereiding-inrichting van een weefmachine.
[0010] Dit doel wordt opgeiost door de opstelling en de werkwijze met de kenmerken van conclusies 1 en 8. Voorkeurdragende uitvoeringsvormen worden in de afhankelijke conclusies bepaald.
BE2016/0122 [0011] Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt een opstelling voor het optimaliseren van een weefproces voorzien, de opstelling bevattende een stuurinrichting en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elke inslaginbrengkanaalgroep een eerste inslaginbrengkanaalelement en een tweede inslaginbrengkanaalelement stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement bevat, waarbij elk eerste inslaginbrengkanaalelement aangepast is om tijdelijk inslagdraad afkomstig van minstens één bijhorende bobijn op te siaan, waarbij io inslagdraad afkomstig van minstens één van de eerste inslaginbrengkanaalelementen aan minstens twee verschillende tweede inslaginbrengkanaalelementen kan worden toegevoerd om een inslaginbrengkanaalgroep te vormen, waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen is aangebracht om bediend te worden in een reguliere modus, waarbij in de reguliere modus elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen wordt aangedreven om minstens één inslagdraad toegevoerd naar voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement vanaf de bijhorende bobijn af te trekken bij of nadat een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgesiagen in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement is bereikt, en waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen verder is aangebracht om bediend te worden in een setup-modus, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng wordt geïdentificeerd en vooraleer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement in de reguliere modus, in het bijzonder vooraleer het aandrijven van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement om inslagdraad van de minstens één bijhorende bobijn af te trekken, voornoemd eerste
BE2016/0122 inslaginbrengkanaalelement en voornoemd ge'identificeerd tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng toegewezen zijn in de stuurinrichting aan één inslaginbrengkanaalgroep.
[0012] In theorie zou een inslagdraad die toegevoerd is door een bobijn manueel kunnen worden bedraad of op andere wijze worden gekoppeld met eender welk van een aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen, in het bijzonder voorafwikkelaars, en vanaf de eerste inslaginbrengkanaalelementen aan eender welk van het aantal tweede inslaginbrengkanaalelementen, bijvoorbeeld aan een inslagpresentator of een hoofdblazer. In praktijk zijn er enkele ruimtelijke beperkingen. Bij veel weefmachines kunnen inslagdraden afkomstig van één eerste inslaginbrengkanaalelement, in het bijzonder afkomstig van een voorafwikkelaar, toch probleemloos manueel bedraad of op andere wijze gekoppeld worden met minstens twee verschillende tweede inslaginbrengkanaalelementen, zoals inslagpresentators of hoofdblazers. Dit kan leiden tot weeffouten. Bijvoorbeeld bij het weven van een bepaald weefpatroon, de stuurinrichting veronderstelt dat een eerste inslagdraad van een eerste type wordt ingebracht met behuip van een eerste inslaginbrengkanaalgroep bevattende een eerste voorafwikkelaar en een eerste inslagpresentator, en een tweede inslagdraad van een tweede type wordt ingebracht met behuip van een tweede inslaginbrengkanaalgroep bevattende een tweede voorafwikkelaar en een tweede inslagpresentator. Echter, indien bij het instellen van de weefmachine de eerste inslagdraad van het eerste type wordt bedraad op de eerste voorafwikkelaar en de tweede inslagpresentator, en de tweede inslagdraad van het tweede type wordt bedraad op de tweede voorafwikkelaar en de eerste
BE2016/0122 inslagpresentator, zal dit leiden tot een weeffout die niet door stuurinrichtingen volgens de stand van de techniek kan worden gedetecteerd.
[0013] Volgens de uitvinding kunnen de eerste inslaginbrengkanaalelementen bediend worden in een setup-modus. De setup-modus wordt ook als wachten op identificatie modus aangeduid. In deze modus is een normaal weven of een weven van een testpatroon mogelijk tot inslagdraad van het eerste inslaginbrengkanaalelement dat in de setup-modus is, wordt afgetrokken. Met andere woorden tot inslagdraad die tijdelijk in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement is opgeslagen werd ingebracht. Ingeval een inbreng van inslagdraad afkomstig van één bepaald eerste inslaginbrengkanaalelement, dat in een setup-modus is gedetecteerd, dan wordt het tweede inslaginbrengkanaalelement, dat gebruikt wordt voor voornoemde inbreng geïdentificeerd en worden de twee elementen aan dezelfde inslaginbrengkanaalgroep toegewezen. Na de inbreng van inslagdraad van één eerste inslaginbrengkanaalelement, kan een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement worden bereikt, dat, in een reguliere mode het aandrijven van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement zou veroorzaken om inslagdraad van een bijhorende bobijn af te trekken. Echter, in de setup-modus wordt het aftrekken van inslagdraad van de bijhorende bobijn uitgesteld tot minstens de stap van het toevoegen of toewijzen van het eerste inslaginbrengkanaalelement en het tweede inslaginbrengkanaalelement aan een inslaginbrengkanaal is voltooid.
[0014] Volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen zijn minstens enkele van de eerste inslaginbrengkanaalelementen aan
BE2016/0122 een detector toegevoegd die op of stroomafwaarts van de respectievelijke eerste inslaginbrengkanaalelementen is aangebracht, waarbij een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen door middel van voornoemde detector wordt gedetecteerd, in het bijzonder door middel van een inslagreserve detector voorzien op het eerste inslaginbrengkanaalelement, een windingsdetector voorzien op het eerste inslaginbrengkanaalelement en/of door middel van een inslagdraad bewegingsdetector die stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement is aangebracht. In een reguliere modus, wordt in een uitvoeringsvorm de eerste inslagreserve detector gebruikt om te detecteren dat een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in een eerste inslaginbrengkanaalelement is bereikt, dat een bediening van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement zal triggeren om inslagdraad van een bijhorende bobijn af te trekken.
[0015] Volgens een uitvoeringsvorm wordt de stuurinrichting aangebracht om eerste inslaginbrengkanaalelementen en tweede inslaginbrengkanaalelementen die aan één inslaginbrengkanaalgroep in de setup-modus zijn toegewezen te vergelijken met eerste inslaginbrengkanaalelementen en tweede inslaginbrengkanaalelementen die voordien aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep zijn toegewezen en/of verwacht werden te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep. In het bijzonder is de stuurinrichting aangebracht om de elementen die aan één inslaginbrengkanaalgroep zijn toegewezen te vergelijken met de elementen die aan één · machinekanaal of inslaginbrengkanaal in de stuurinrichting zijn toegewezen. Ingeval het resultaat van de vergelijking negatief is, dit betekent ingeval de eerste en tweede inslaginbrengkanaalelementen zijn toegewezen
BE2016/0122 aan andere groepen dan verwacht, past de stuurinrichting in een uitvoeringsvorm een inslaginbrengpatroon bepaald door inslagdraden met een verwachte bedrading aan om het inslaginbrengpatroon in overeenstemming te brengen met de geïdentificeerde bedrading van de inslagdraden. In andere uitvoeringsvormen wordt een foutsignaal afgegeven en wordt een gebruiker gevraagd om de bedrading te corrigeren.
[0016] Volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen bevat de opstelling verder een bobijnrek met een aantal platformen die elk een inslagdraadeigenschap identificerende sensor hebben, waarbij inslagdraden van bobijnen die op minstens enkele van de platformen zijn geplaatst, en bij voorkeur op alle platformen, worden toegevoerd aan minstens enkele van de inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij minstens op enkele van de platformen, een inslagdraad bewegingsdetector aangebraeht voor het detecteren van een inslagdraadbeweging is voorzien, waarbij de eerste inslaginbrengkanaalelementen van de inslaginbrengkanaalgroepen zijn aangebraeht om aangedreven te worden voor het aftrekken van de minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep vanaf de bijhorende bobijn die op een platform is geplaatst, en waarbij de stuurinrichting is aangebraeht
a) voor het bepalen van het platform van de bobijn waarvan de minstens één inslagdraad wordt afgetrokken door het evalueren van detectorsignalen van de inslagdraad bewegingsdetectoren die op de platformen zijn voorzien, en
b) voor het identificeren van minstens één inslagdraadeigenschap van de minstens één inslagdraad toegevoerd aan het inslaginbrengkanaalelement door het evalueren van een sensorsignaal van de inslagdraadeigenschap identificerende
BE2016/0122 sensor die op het bepaalde platform is voorzien.
[0017] Platformen kunnen voorzien zijn van één pin of meer dan één pin, in het bijzonder twee pinnen. Aan elke pin van elk platform kan een inslagdraadeigenschap identificerende sensor voorzien zijn. In theorie zou een inslagdraad van een bobijn die op eender welke pin van eender welk platform geplaatst is, manueel kunnen worden bedraad of op andere wijze worden gekoppeld met eender welk van een aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen, in het bijzonder voorafwikkelaars, en vanaf de eerste inslaginbrengkanaalelementen, in het bijzonder vanaf de voorafwikkelaar, naar eender welk van het aantal tweede inslaginbrengkanaalelementen, bijvoorbeeld aan een inslagpresentator of een hoofdblazer. Zoals hierboven vermeld zijn er in praktijk enkele ruimtelijke beperkingen. Bij veel weefmachines kunnen inslagdraden die toegevoerd zijn vanaf minstens enkele van de bobijnen die op het platform geplaatst zijn toch probleemloos manueel bedraad of op andere wijze gekoppeld worden met minstens twee verschillende voorafwikkelaars. Dit kan leiden tot weeffouten. Bijvoorbeeld bij het weven met een bepaaid inslaginbrengpatroon, veronderstelt de stuurinrichting dat een eerste inslagdraad van een eerste type werd bedraad op een eerste voorafwikkelaar en een tweede inslagdraad van een tweede type werd bedraad op een tweede voorafwikkelaar, Echter, indien bij het instellen van de weefmachine de eerste inslagdraad van een eerste type wordt bedraad op de tweede voorafwikkelaar en een tweede inslagdraad van een tweede type wordt bedraad op de eerste voorafwikkelaar, zal dit leiden tot een weeffout die niet door stuurinrichtingen volgens de stand van de techniek kan worden gedetecteerd. Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding worden de platformen van de bobijnen waarvan inslagdraden worden afgetrokken bepaaid door middel van de stuurinrichting en
BE2016/0122 worden eigenschappen van de inslagdraad aangebracht op het bepaalde platform ge'identificeerd. Dit laat een eenduidige bepaling toe van eigenschappen van inslagdfätfen die zijn ingebracht met behulp van inslaginbrengkanaalelementen die in de stuurinrichting toegewezen zijn aan een bepaald inslaginbrengkanaal. Daardoor kan de actuele insteiling van de weefmachine worden bepaald, en kunnen weeffouten worden vermeden.
[0018] Geschikte inslagdraad bewegingsdetectoren, ook bewegingsdetectoren genoemd, kunnen door de vakman worden gekozen. In een uitvoeringsvorm is een optische detector voorzien om tijdens operatie een ballonvorming of beweging van een inslagdraad te detecteren. In een andere uitvoeringsvorm is een piëzo-elektronische detector voorzien om een elektrische lading die door de beweging van de inslagdraad wordt gei'nduceerd te detecteren. In een andere uitvoeringsvorm is een detector voorzien die capacitieve effecten gebruikt, waarbij bijvoorbeeld een wijziging in de capaciteit bij beweging van de inslagdraad wordt gedetecteerd. In nog een andere uitvoeringsvorm worden natuurlijke elektrische iadingen op de inslagdraad gedetecteerd met behulp van bijvoorbeeld ladingsdetectoren. Geschikte detectoren worden bijvoorbeeld in EP 0195469 A2 en/of US 4215728 A beschreven, die hierbij door referentie worden ge'incorporeerd. De uitvinding is echter niet beperkt tot het gebruik van dergelijke detectoren.
[0019] In voorkeurdragende uitvoeringsvormen wordt de stuurinrichting verder aangebracht om ge'identificeerde inslagdraadeigenschappen te vergelijken met inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting. Zoals hierboven vermeld, worden inslaginbrengkanalen gebruikt in de stuurinrichting om de
BE2016/0122 volgorde waarin de verschillende inslagdraden worden.ingebracht te bepalen en worden de inslaginbrengkanaalelementen toegevoegd aan de inslaginbrengkanalen overeenkomstig aangedreven. Bij het vergelijken van geïdentificeerde inslagdraadeigenschappen met inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting kunnen weeffouten die te wijten zijn aan een onjuiste bedrading worden vermeden. Ingeval de stuurinrichting bijvoorbeeld heeft geïdentificeerd dat een rode inslagdraad bedraad is op het inslaginbrengkanaalelement dat toegevoegd is aan een eerste inslaginbrengkanaal. Echter voor het bekomen van een gewenst weefsel, moet een groene inslagdraad worden ingebracht gebruik makende van voornoemde inslaginbreng-kanaalelementen, kan een foutbericht worden gegenereerd en kan het weven worden verhinderd tot de bedrading wordt gecorrigeerd.
[0020] In een uitvoeringsvorm is de stuurinrichting aangebracht voor het aanpassen van een voorgaande of verwachte toewijzing van inslaginbrengkanaalelementen aan een inslaginbrengkanaal op basis van een geïdentificeerde bedrading van een inslagdraad. Bijvoorbeeld werd een eerste voorafwikkelaar voorheen gebruikt om een eerste inslagdraad afkomstig van een eerste platform in te brengen, en, dus, werd toegewezen aan het bijhorende inslaginbrengkanaal. Echter, bij een nieuwe setup, werd de inslagdraad bedraad op een tweede voorafwikkelaar. In dit geval, zal in een uitvoeringsvorm, door de stuurinrichting zonder verdere actie vereist door de gebruiker de tweede voorafwikkelaar aan het inslaginbrengkanaal worden toegewezen in plaats van de eerste voorafwikkelaar. Als alternatief of in aanvulling wordt de stuurinrichting aangebracht voor het aanpassen van een weefvolgorde voor het bekomen van een bepaald weefsel op basis
BE2016/0122 van geïdentificeerde inslagdraadeigenschappen. Ingeval de stuurinrichting bijvoorbeeld heeft ge'identificeerd dat een rode inslagdraad is bedraad op het inslaginbrengkanaalelement dat is toegewezen aan een eerste inslaginbrengkanaal, echter voor het bekomen van een bepaald weefsel is een groene inslagdraad vereist, en een groene inslagdraad is bedraad op het inslaginbrengkanaalelement dat toegewezen is aan een tweede inslaginbrengkanaal, echter voor het weven van voornoemd bepaald weefsel is een rode inslagdraad vereist, worden in de weefvolgorde het eerste inslaginbrengkanaal en het tweede inslaginbrengkanaal verwisseld. Uiteraard is een dergelijke aanpassing niet mogelijk ingeval geen rode inslagdraad wordt voorzien.
[0021] De inslagdraadeigenschap identificerende sensoren zijn aangebracht voor het identificeren van minstens één inslagdraadeigenschap geselecteerd uit de groep bevattende onder meer draaddikte, draad harigheid, draadtors, draadkleur, draadproductietijdstip, draadleverancier, draadmateriaal en/of draadeigenschappen. In een uitvoeringsvorm bevatten de inslagdraadeigenschap identificerende sensoren elk een contactloos lezerelement dat is aangebracht voor het lezen van gegevens die hören bij een inslagdraadeigenschap vanaf een tag bevestigd op een bobijn die op het bijhorende platform is geplaatst. Lezerelementen en tags laten een eenvoudige communicatie toe van een groot aantal inslagdraadeigenschappen van de inslagdraden die op een bobijn zijn gewikkeld. Dit laat het gebruik van expertkennis met betrekking tot de fysische eigenschappen van de inslagdraad in de stuurinrichting toe. Het lezerelement is in een uitvoeringsvorm een optisch lezerelement, bijvoorbeeld een barcode lezerelement of een QR-code lezerelement. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen wordt radiofrequentietechnologie toegepast, en wordt in het
BE2016/0122 bijzonder een RFID-lezerelement voorzien. Als alternatief of in aanvulling kunnen sensoren voorzien worden die de kleur, de harigheid of andere inslagdraadeigenschappen detecteren. Het is goed gekend om meer dan één bobijn op een gemeenschappelijk platform te voorzien, waarbij een achterste uiteinde van een eerste bobijn bevestigd is aan het voorste uiteinde van een tweede bobijn. Ingeval meerdere bobijnen op een gemeenschappelijk platform zijn geplaatst, worden in een uitvoeringsvorm enkel de inslagdraadeigenschappen van de eerste bobijn. waarvan de inslagdraad wordt afgewikkeld ge'identificeerd. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen worden de inslagdraadeigenschap identificerende sensoren elk aangebracht voor het lezen van gegevens van de tags bevestigd op elke bobijn die op eender welke pin van het bijhorende platform is geplaatst en/of wordt voor elke bobijn die op eender welke pin van het bijhorende platform is geplaatst een bijhorende inslagdraadeigenschap identificerende sensor voorzien.
[0022] Volgens een tweede aspect wordt een werkwijze voorzien voor het optimaliseren van een weefproces in een weefmachine bevattende een stuurinrichting en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elke inslaginbrehgkanaalgroep een eerste inslaginbrengkanaalelement en een tweede inslaginbrengkanaalelement stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement bevat, waarbij elk eerste inslaginbrengkanaalelement aangepast is om tijdelijk inslagdraad afkomstig van minstens één bijhorende bobijn op te slaan, waarbij een inslagdraad afkomstig van minstens één van de eerste inslaginbrengkanaalelementen naar minstens twee verschillende tweede inslaginbrengkanaalelementen kan worden toegevoerd om een inslaginbrengkanaalgroep te vormen, waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen is aangebracht om bediend te
BE2016/0122 worden in een reguliere modus, waarbij in de reguliere modus elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen wordt aangedreven om minstens één inslagdraad toegevoerd naar voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement vanaf de bijhorende bobijn af te trekken bij of nadat een bepaaide minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement is bereikt, en waarbij de werkwijze het aandrijven van minstens één van het aantal van eerste inslaginbrengkanaalelementen in een setup-modus bevat, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng is ge'identificeerd en vooraleer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement in de reguliere modus, in het bijzonder vooraleer het aandrijven van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement om minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement af te trekken van minstens één bijhorende bobijn, voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement en voornoemd geïdentificeerde tweede inslaginbrengkanaalelement gebruikt voor voornoemde inbreng toegewezen zijn aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting.
[0023] Het aandrijven van het eerste inslaginbrengkanaalelement in de setup-modus laat toe om een eerste inslaginbrengkanaalelement en het tweede inslaginbrengkanaalelement inslagdraad afkomstig inslaginbrengkanaalelement voor een inbreng van voornoemd eerste een gemeenschappelijk gebruikt van aan inslaginbrengkanaal toe te wijzen. Met andere woorden wordt het tweede inslaginbrengkanaalelement dat op het eerste
BE2016/0122 inslaginbrengkanaalelement is bedraad en aldus gegroepeerd is op voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement in een gemeenschappelijke inslaginbrengkanaalgroep ge'identificeerd.
[0024] De eerste inslaginbrengkanaalelementen kunnen manueei of automatisch, bijvoorbeeld door middel van de stuurinrichting, naar de setup-modus worden geschakeld bij of nadat elke operatie die tot een wijziging van de bedrading van de inslagdraden kan leiden. De eerste inslaginbrengkanaalelementen worden bij voorkeur manueei of automatisch naar de setup-modus geschakeld nadat een nieuwe bobijn werd bedraad op minstens één inslaginbrengkanaalgroep en/of na bedradingsoperaties binnen minstens één inslaginbrengkanaalgroep.
[0025] In voorkeurdragende uitvoeringsvormen worden het eerste inslaginbrengkanaalelement en het tweede inslaginbrengkanaalelement die aan één inslaginbrengkanaalgroep in de setup-modus zijn toegewezen door middel van de stuurinrichting vergeleken met eerste inslaginbrengkanaalelementen en tweede inslaginbrengkanaalelementen die voordien zijn toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep of verwacht werden te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep. In het bijzonder worden de elementen vergeleken met elementen die toegewezen zijn aan een virtueel kanaal of inslaginbrengkanaal gebruikt in de stuurinrichting. Dit laat een detecteren van bedradingfouten toe.
[0026] In een uitvoeringsvorm wordt het aandrijven van de geselecteerde één van het aantal van eerste inslaginbrengkanaalelementen voor het aftrekken van inslagdraad
BE2016/0122 van een bijhorende bobijn vermeden ingeval het eerste inslaginbrengkanaalelement en tweede inslaginbrengkanaalelement toegewezen aan één inslaginbrengkanaal in de setup-modus afwijkt van eerste inslaginbrengkanaalelementen en tweede inslaginbrengkanaalelementen voordien toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep of verwacht te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep.
[0027] In voorkeurdragende uitvoeringsvormen wordt een bobijnrek voorzien met een aantal platformen, die elk een inslagdraadeigenschap identificerende sensor hebben, waarbij een bobijn op eender welk platform wordt geplaatst en de inslagdraad van voornoemde bobijn toegevoerd wordt aan één van het aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij de werkwijze verder het aandrijven bevat van de geselecteerde één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen voor het aftrekken van inslagdraad van een bijhorende bobijn, waarbij tijdens of na het aftrekken van de inslagdraad van voornoemde bobijn, het platform van voornoemde bobijn waarvan de minstens één inslagdraad is afgetrokken, wordt bepaaid door het evalueren van detectorsignalen van inslagdraad bewegingsdetectoren .die aangebracht zijn voor het detecteren van een inslagdraadbeweging, die op minstens enkele van de platformen zijn voorzien, en minstens één inslagdraadeigenschap van de minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement gei'dentificeerd wordt door het evalueren van een sensorsignaal van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor voorzien op het bepaalde platform.
[0028] Zoals hierboven beschreven kunnen door het bepalen van het platform waarvan een inslaginbrengkanaalelement een
BE2016/0122 inslagdraad aftrekt, en door het identificeren van de inslagdraadeigenschappen van de inslagdraad gewikkeld op een bobijn op voornoemd platform betrouwbaar weeffouten worden vermeden.
[0029] In voorkeurdragende uitvoeringsvormen worden de gei'dentificeerde inslagdraadeigenschappen door middel van de stuurinrichting vergeleken met inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting. Ingeval de gei'dentificeerde inslagdraadeigenschappen niet overeenkomen met de inslagdraadeigenschap-informatie, kan een foutbericht worden gegenereerd en kan het weven worden verhinderd tot een gebruiker de bedrading heeft gecorrigeerd.
[0030] Als alternatief of in aanvulling past in een uitvoeringsvorm de stuurinrichting de toewijzing van een inslaginbrengkanaalelement aan een inslaginbrengkanaal aan op basis van een gei'dentificeerde bedrading van de inslagdraad. Dit zou kunnen gebeuren ofwel door de stuurinrichting zonder verdere kennisgeving aan de gebruiker of pas nadat de gebruiker de aanpassing heeft goedgekeurd.
[0031] In een uitvoeringsvorm wordt een gebruiker gevraagd om een positie van twee of meer bobijnen op het bobijnrek te wijzigen om het weven van een gegeven weefpatroon te optimaliseren. Het kan bijvoorbeeld günstig zijn om een inslagdraad die een bepaald weefpatroon domineert op een inslagpresentator te bedraden die slechts over een korte afstand loopt bij presentatie van een inslagdraad. De gebruiker kan opteren om de voorgesteide wijziging te voigen of om een insteiiing te behouden.
BE2016/0122 [0032] In een uitvoeringsvorm worden inslagdraadeigenschappen door middel van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor gelezen vanaf een tag bevestigd op de bobijn waarvan de inslagdraad wordt afgetrokken, waarbij in het bijzonder de inslagdraadeigenschappen worden gelezen met behulp van een contactloos lezerelement, in het bijzonder een RFID lezerelement. De inslagdraadeigenschappen kunnen onder meer informatie bevatten over de inslagdraad, zoals kleur, dikte, harigheid en/of zijn productiedatum, zowel zijn spindatum als zijn bobineerdatum. Het bepalen van dergelijke inslagdraadeigenschappen laat bijvoorbeeid tevens toe een weefmachine op te starten met specifieke instellingen die in de stuurinrichting van de weefmachine worden opgeslagen voor inslagdraden met dergelijke inslagdraadeigenschappen.
Korte beschrijving van de tekeningen.
[0033] Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen schematisch weergegeven uitvoeringsvormen. Doorheen de tekeningen worden dezelfde elementen aangeduid door dezelfde referentienummers.
Figuur 1 toont een opstelling voor het optimaliseren van een weefproces bij een grijperweefmachine.
Figuur 2 toont de opstelling van figuur 1 met een verschillende configuratie.
Figuur 3 toont een beeldscherminhoud voor een opstelling gelijkaardig aan figuùr 1 tijdens een bedrading.
Figuur 4 toont een beeldscherminhoud voor een opstelling gelijkaardig aan figuur 1 met een andere bedrading.
Figuur 5 toont een beeldscherminhoud voor een opstelling
BE2016/0122 gelijkaardig aan figuur 1 met een onjuiste bedrading. Figuur 6 toont de opstelling van figuur 1 met een andere verschillende configuratie.
Figuur 7 toont een opstelling voor het optimaliseren van een weefproces bij een luchtweefmachine.
Gedetailleerde beschrijving van uitvoeringsvormen.
[0034] Figuur 1 toont schematisch een opstelling 1 voor een grijperweefmachine. De grijperweefmachine bevat een gevergrijper 2 en een nemergrijper 3. Voor het weven van een weefsel 4 worden inslagdraden in een weefvak gevormd door kettingdraden 5 ingebracht.
[0035] De opstelling 1 bevat een stuurinrichting 6. De stuurinrichting 6 is in een uitvoeringsvorm de centrale stuurinrichting van de weefmachine. In een andere uitvoeringsvorm is een aparte stuurinrichting voorzien die met de centrale stuurinrichting communiceert. In nog een andere uitvoeringsvorm zijn hulpstuurinrichtingen voorzien die elk zijn toegevoegd aan afzonderlijke elementen van de opstelling 1 en gezamenlijk de stuurinrichting 6 vormen. De opstelling 1 getoond in figuur 1 bevat verder een aantal voorafwikkelaars 7,8,9, een inslagdraadpresentatorinrichting 10 met een aantal inslagpresentators 11, 12, 13 en een bobijnrek 14 met een aantal platformen 15, 16, 17, die elk twee pinnen hebben, waarbij op elke pin een bobijn 18, 19, 20, 21, 22, 23 is voorzien. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn drie voorafwikkelaars 7,8,9, drie inslagpresentators 11, 12, 13 en drie platformen 15, 16, 17 voorzien. In andere uitvoeringsvormen zijn minder dan drie of meer dan drie, in het bijzonder tot zestien voorafwikkelaars,
BE2016/0122 inslagpresentators en platformen voorzien.
[0036] Inslagdraden gewikkeld op een eerste bobijn 18, 20, 22 van elk platform 15, 16, 17 zijn op één van het aantal voorafwikkelaars 7, 8, 9 bedraad en zijn vanaf de voorafwikkelaar 7, 8, 9 doorheen inslagdraadremmen (niet getoond) naar één van het aantal inslagpresentators 13, 12, 11 bedraad. De achterste uiteinden van de eerste bobijnen 18, 20, 22 worden aan de voorste uiteinden van de tweede bobijnen 19, 21, 23 geknoopt. Elke bobijn 18, 19, 20, 21, 22, 23 kan in principe als eerste bobijn worden gebruikt.
[0037] In de weergegeven uitvoeringsvorm is minstens één inslagdraadeigenschap identificerende sensor 24, 25, 26 voorzien op elk platform 15, 16, 17. Bij voorkeur wordt ter hoogte van elke bobijn van elk platform een bijhorende inslagdraadeigenschap identificerende sensor voorzien. Verder is een inslagdraad bewegingsdetector 27, 28, 29 aangebracht voor het detecteren van een inslagdraadbeweging voorzien op elk platform 15, 16, 17. De inslagdraadeigenschap identificerende sensoren 24, 25, 26 en de inslagdraad bewegingsdetectoren 27, 28, 29 communiceren met de stuurinrichting 6. De communicaties kunnen zowel via draden of draadloos zijn. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn bijkomende inslagdraad bewegingsdetectoren 30, 31, 32 stroomafwaarts van elke voorafwikkelaar 7, 8, 9 voorzien. Verder is een mens-machine interface 33 voor gegevensinvoer en gegevensuitvoer voorzien. Een mens-machine interface 33 kan bestaan uit een computer, een tablet, een smartphone, een smartwatch, en dergelijke apparaten.
[0038] De voorafwikkelaars 7, 8, 9 worden aangedreven om een inslagdraad voor de inslaginbreng voor te bereiden door de
BE2016/0122 inslagdraad op de voorafwikkelaar 7, 8, 9 te wikkelen en daarbij inslagdraad van de respectievelijke bobijn 18, 20, 22 af te trekken. Voor een inslaginbreng van een bepaalde inslagdraad wordt de respectievelijke inslagpresentator 11, 12, 13 door de stuurinrichting 6 aangedreven om de inslagdraad aan de gevergrijper 2 te presenteren en wordt de inslagdraad door middel van de gevergrijper 2 in het weefvak ingebracht, waarbij de inslagdraad van de voorafwikkelaar 7, 8, 9 wordt afgetrokken.
[0039] Elke voorafwikkelaar 7, 8, 9 en elke inslagpresentator 11, 12, 13 wordt in de stuurinrichting 6 aan een inslaginbrengkanaal toegevoegd, ook weefmachinekanaal genoemd. Deze inslaginbrengkanalen worden in de stuurinrichting 6 gebruikt en bepalen de volgorde waarin de verschillende inslagdraden worden ingebracht. De voorafwikkelaar 7, 8, 9 en de inslagpresentator 11, 12, 13 die als gevolg van de bedrading worden gebruikt voor de inbreng van inslagdraad afkomstig van één platform 15, 16, 17 worden aangeduid als inslaginbrengkanaalgroep. Bij de configuratie van figuur 1 behoren de voorafwikkelaar 9 en de inslagpresentator 11 tot één inslaginbrengkanaalgroep, behoren de voorafwikkelaar 8 en de inslagpresentator 12 tot één inslaginbrengkanaalgroep, en behoren de voorafwikkelaar 7 en de inslagpresentator 13 tot één inslaginbrengkanaalgroep.
[0040] Vooraleer het opstarten van een nieuwe weefselstijl, dient de weefmachine te worden uitgerust met grondstoffen. Wanneer de inslagdraden van de bobijnen aangebracht op het platform worden bedraad op de voorafwikkelaars 7, 8, 9 en/of worden bedraad vanaf de voorafwikkelaars 7,8,9 naar de inslagpresentators 11, 12, 13 zijn verschillende configuraties mogelijk.
BE2016/0122 [0041] Figuur 2 toont een mogelijke alternatieve configuratie van de opstelling 1 van figuur 1. De configuratie van figuur 2 verschilt van die getoond in figuur 1, doordat dat een inslagdraad afkomstig van een bobijn 20 aangebracht in het midden bedraad is op een voorafwikkelaar 9 die aan een onderzijde is aangebracht en een inslagdraad afkomstig van een bobijn 22 aangebracht aan een onderzijde bedraad is op een voorafwikkelaar 8 die in het midden is aangebracht. Uiteraard is een dergelijke opstelling enkel mogelijk ingeval de inslagdraden afkomstig van de bobijnen 20 en 22 niet met elkaar interfereren. Zoals bij de configuratie van figuur 1, behoren bij de configuratie in figuur 2 de voorafwikkelaar 9 en de inslagpresentator 11 tot één inslaginbrengkanaalgroep, behoren de voorafwikkelaar 8 en de inslagpresentator 12 tot één inslaginbrengkanaalgroep, en behoren de voorafwikkelaar 7 en de inslagpresentator 13 tot één inslaginbrengkanaalgroep.
[0042] Over het algemeen is het mogelijk om te weven met beide configuraties. Om echter een betrouwbaar besturingssysteem te hebben dat het volledige inbrengproces regelt, is het van belang dat het type inslagdraad dat bedraad is op een bepaalde voorafwikkelaar 7, 8, 9 gekend is in de stuurinrichting 6.
[0043] Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm wordt één van de voorafwikkelaars 7, 8, 9 aangedreven om de inslagdraad toegevoerd aan voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 af te trekken van de bijhorende bobijn 18, 20, 22 die op het bobijnrek 14 is geplaatst. De voorafwikkelaars 7, 8, 9 kunnen in reguliere modus bediend worden, waarbij in de reguliere modus elke van het aantal voorafwikkelaars 7, 8, 9 wordt aangedreven om inslagdraad toegevoerd aan voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 af te trekken van de bijhorende bobijn 18, 20, 21 bij of na dat een bepaalde
BE2016/0122 minimum lengte van inslagraad reserve opgesiagen in voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 wordt bereikt. Een ogenblik waarop een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgesiagen in een voorafwikkelaar 7, 8, 9, wordt bereikt, wordt bijvoorbeeld gedetecteerd door middel van een inslagreservesensor voorzien aan voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9. Hulpstuurinrichtingen (niet getoond) toegewezen aan de voorafwikkelaars 7, 8, 9 voor het aandrijven van de voorafwikkelaars 7, 8, 9 zijn in een uitvoeringsvorm communicerend met een centrale stuurinrichting en, dus, vormen samen met de centrale stuurinrichting de stuurinrichting 6. In andere uitvoeringsvormen werken hulpstuurinrichtingen (niet getoond) toegewezen aan de voorafwikkelaars 7, 8, 9 autonoom en in de regulier modus onafhankeiijk van de stuurinrichting 6. Een beweging van de respectievelijke inslagdraad die afgetrokken is van de bijhorende bobijn 18, 20, 22 wordt door middel van één van de inslagdraad bewegingsdetectoren 27, 28, 29 gedetecteerd. Door het evalueren van de detectorsignalen van de inslagdraad bewegingsdetectoren 27, 28, 29, wordt het platform 15, 16, 17 bepaald waarop de bobijn 18, 20, 22 waarvan inslagdraad wordt afgetrokken, is geplaatst. Nadat het platform 15, 16, 17 is bepaald, kunnen inslagdraadeigenschappen van minstens de eerste bobijn 18, 20, 22 aangebracht op voornoemd platform 15, 16, 17 worden ge'identificeerd door het evalueren van een sensorsignaal van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor 24, 25, 26 die op het bepaalde platform is voorzien.
[0044] In de weergegeven uitvoeringsvorm worden de inslagdraadeigenschappen die ge'identificeerd zijn door de stuurinrichting 6 op de mens-machine interface 33 die een beeldscherm bevat aan een gebruiker gevisualiseerd.
BE2016/0122 [0045] Figuren 3 en 4 tonen rnogeiijke beeldscherminhouden voor een opstelling 1 gelijkaardig aan figuur 1 en 2 bevattende vier platformen 101, 102, 103, 104, en vier voorafwikkelaars 201, 202, 203, 204.
[0046] Figuur 3 toont een rnogeiijke beeldscherminhoud nadat bobijnen op de vier platformen 101, 102, 103, 104 werden geplaatst en de inslagdraadeigenschappen van bobijnen werden geïdentificeerd. De ge'identificeerde inslagdraadeigenschappen van bobijnen op de platformen 101, 102, 103, 104 worden aangeduid in een venster 1A, 2A, 3A, 4A, 1B, 2B, 3B, 4B dat hoort bij een bobijn die op een pin van het platform is geplaatst. De ge'identificeerde inslagdraadeigenschappen worden door de stuurinrichting 6 (zie figuur 1) vergeleken met inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan insiaginbrengkanalen in de stuurinrichting 6. De vensters 1A, 2A, 3A, 4A die hören bij de pin waarop een bobijn is geplaatst waarbij de ge'identificeerde inslagdraadeigenschappen overeenkomen met de inslagdraadeigenschap-informatie in de stuurinrichting 6, worden bijvoorbeeld groen gemarkeerd. De vensters 1B, 2B, 3B, 4B die hören bij een pin waarop geen bobijn is geplaatst worden bijvoorbeeld grijs gemarkeerd.
[0047] Figuur 4 toont een rnogeiijke beeldscherminhoud gelijkaardig aan figuur 3. In tegenstelling tot figuur 3 werd een verkeerde bobijn op platform 104 geplaatst. De verkeerde bobijn zal worden aangeduid door bijvoorbeeld het venster 4A rood te markeren, dat in figuur 4 gearceerd is’getoond. Hierbij wordt het starten van het weefproces verhinderd. Als alternatief wordt het aandrijven van de voorafwikkelaar 201, 202, 203, 204 verhinderd, hetgeen aan een gebruiker wordt gesignaleerd door een pijl 36,
BE2016/0122 bijvoorbeeld een witte pijl.
[0048] Nadat de inslagdraden bijvoorbeeld één na één worden bewogen, en een beweging van de respectievelijke inslagdraad door middel van één van de inslagdraad bewegingsdetectoren 27, 28, 29 (zie figuur 1) wordt gedetecteerd, wordt vervolgens bepaald welke voorafwikkelaars 201, 202, 203, 204 hören bij welk platform 101, 102, 103, 104. Ingeval alle geïdentificeerde inslagdraadeigenschappen overeenkomen met de inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting 6, wordt de correcte bedrading bijvoorbeeld door middel van een pijl 34, die in figuur 3 gearceerd is weergegeven maar in werkelijkheid bijvoorbeeld een groene pijl is, aan de gebruiker aangeduid. Ingeval een inslagdraad nog niet bedraad is op een voorafwikkelaar 201, 202, 203, 204 zal dit aan een gebruiker worden gesignaleerd door een pijl 35, bijvoorbeeld een oranje pijl, en wordt het starten van het weefproces verhinderd. Nadat de bedrading correct is voltooid, kan een gebruiker starten met weven.
[0049] Figuur 5 toont een andere mogelijke beeldscherminhoud gelijkaardig aan figuur 3. In tegenstelling tot figuur 3 heeft een gebruiker de voorafwikkelaars 203 en 204 met inslagdraad afkomstig van bobijnen van een ander platform 103, 104 bedraad dan verwacht door de stuurinrichting 6. Deze onjuistheid wordt op het beeldscherm getoond door middel van pijlen 37, die in figuur 5 verticaal gearceerd zijn weergegeven maar in werkelijkheid bijvoorbeeld rode pijlen zijn. Daarna heeft de gebruiker in eeh uitvoeringsvorm drie opties:
1) verwissel het bedraden van de inslagdraden afkomstig van de bobijnen die op platformen 103, 104 zijn geplaatst,
BE2016/0122
2) verwissel de posities van de bobijnen op het bobijnrek, of
3) pas de inslaginbrengkanaien in de stuurinrichting 6 aan.
[0050] In een uitvoeringsvorm wordt de aanpassing door de stuurinrichting 6 uitgevoerd nadat de gebruiker een input heeft verricht. In een andere uitvoeringsvorm kan de aanpassing ook plaatsvinden zonder verdere input van de gebruiker.
[0051] Figuur 6 toont een mogelijke alternatieve configuratie van de opstelling 1 van figuur 1. De configuratie van figuur 6 verschilt van die getoond in figuur 1, doordat een inslagdraad afkomstig van een voorafwikkelaar 9 die aan de onderzijde is aangebraeht bedraad is op een inslagpresentator 13 die dichtst bij het weefsei 4 is aangebraeht en een inslagdraad afkomstig van een voorafwikkelaar 7 die aan de bovenzijde is aangebraeht bedraad is op een inslagpresentator 11 die verst van het weefsei 4 is aangebraeht. Met andere woorden verschilt de configuratie van figuur 6 met die getoond in figuur 1, waarbij de voorafwikkelaar 9 en de inslagpresentator 13 tot één inslaginbrengkanaalgroep behoren, de voorafwikkelaar 8 en de inslagpresentator 12 tot één inslaginbrengkanaalgroep behoren, en de voorafwikkelaar 7 en de inslagpresentator 11 tot één inslaginbrengkanaalgroep behoren. In de weergegeven uitvoeringsvorm worden bijkomende inslagdraad bewegingsdetectoren 30, 31, 32 stroomafwaarts van de voorafwikkelaars 7, 8, 9 voorzien, die elk hören bij één van de voorafwikkelaars 7, 8, 9. Bij voorkeur zijn de inslagdraad bewegingsdetectoren 30, 31, 32 aan de uitgang van de respectievelijke voorafwikkelaar 7,8,9 aangebracht. De bijkomende inslagdraad bewegingsdetectoren 30, 31, 32 laten toe te bepalen van welke voorafwikkelaar 7, 8, 9 een inslagdraad door de gevergrijper 2 wordt afgetrokken- terwijl een bepaalde
BE2016/0122 inslagpresentator 11, 12, 13 een inslagdraad aan de gevergrijper 2 presenteert. Hiertoe kan de configuratie getoond in figuur 6 onderscheiden worden van de configuratie getoond in figuur 1 door de stuurinrichting 6.
[0052] Hiervoor kunnen volgens de uitvinding de voorafwikkelaars 7, 8, 9 naar een setup-modus of wachten op identificatie modus worden geschakeld, bijvoorbeeld na bedradingsoperaties als gevolg van inslagdraadbreuken. In de setup-modus kan verder worden geweven of kan een testweefsel worden geweven tot een inbreng van inslagdraad van één voorafwikkelaar 7, 8, 9 die in de setup-modus is geschakeld wordt gedetecteerd. In de setup-modus wordt het aandrijven van de voorafwikkelaar 7, 8, 9 voor het aftrekken van inslagdraad van een bijhorende bobijn 18, 19, 20, 21, 22, 23 uitgesteld of geblokkeerd. Hiertoe wordt bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 door middel van de bijhorende inslagdraad bewegingsdetectoren 30, 31, 32 is gedetecteerd de inslagpresentator 11, 12, 13 gebruikt voor voornoemde inbreng, dit betekent de onmiddellijk voorgaande of huidige inbreng, ge'identificeerd en vooraleer het aandrijven van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 om minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 vanaf de bijhorende bobijn(en) 18, 19, 20, 21, 22, 23 af te trekken, zijn de voorafwikkelaar 7, 8, 9 en de inslagpresentator 11, 12, 13 gebruikt voor voornoemde inbreng zijn toegewezen aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting 6.
[0053] Als alternatief of in aanvulling zijn in een uitvoeringsvorm inslagreserve detectoren 50, 51, 52 voorzien aan de voorafwikkelaar 7, 8, 9. In een reguliere modus, wordt het
BE2016/0122 bereiken van een minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in één van de voorafwikkelaars 7, 8, 9 gedetecteerd door middel van de bijhorende inslagreserve detector 50, 51, 52. In de reguliere modus, triggert het respectievelijk sensorsignaal het aandrijven van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 om inslagdraad van de bijhorende bobijn 18, 20, 22 af te trekken. In geval de voorafwikkelaar 7, 8, 9 in een setup-modus is, wordt het aandrijven van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 om inslagdraad 7, 8, 9 vanaf de bijhorende bobijn 18, 20, 200 af te trekken geblokkeerd of minstens uitgesteld. Vooraf aan het aandrijven van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 om inslagdraad 7, 8, 9 vanaf de bijhorende bobijn 18, 20, 200 af te trekken, wordt de inslagpresentator 11, 12, 13 gebruikt voor de onmiddellijk voorgaande of nog aan de gang zijnde huidige inbreng geïdentificeerd en worden voornoemde inslagpresentator 11, 12, 13 evenals de voorafwikkelaar 7, 8, 9 waarop het bereiken van een bepaald minimum lengte van opgeslagen inslagreserve toegewezen in de stuurinrichting 6 aan een gemeenschappelijke inslaginbrengkanaalgroep.
[0054] In de weergegeven uitvoeringsvorm is de stuurinrichting 6 verder aangebracht om de voorafwikkelaar 7, 8, 9 en de inslagpresentator 11, 12, 13 zoals toegewezen aan één inslaginbrengkanaalgroep in de setup-modus te vergelijken met verwachte configuraties van een inslaginbrengkanaalgroep. Ingeval de geïdentificeerde configuratie van de inslaginbrengkanaalgroep noch een input van de gebruiker noch eender welke vorm van correctie vereist, kan voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 naar een reguliere modus of normale bedrijfsmodus worden ingesteid en aangedreven worden om inslagdraad van een bijhorende bobijn 18, 19, 20, 21, 22, 23 af te trekken. Anderzijds ingeval de configuratie getoond in figuur 1 wordt verwacht, maar de
BE2016/0122 configuratie getoond in figuur 6 wordt gedetecteerd, kan de gebruiker gevraagd worden om passende maatregelen te nemen voor een correctie.
[0055] Gelijkaardig aan de situatie beschreven in de context van figuur 5 heeft de gebruiker in voorkeurdragende uitvoeringsvormen meerdere opties. Hierbij zijn twee opties beschikbaar, namelijk
1) verwissel de baan van de inslagdraden of
2) pas de elementen die toegewezen zijn aan een inslaginbrengkanaal in de stuurinrichting 6 aan.
[0056] Figuren 1, 2 en 6 tonen schematisch het gebruik van de opstelling 1 bij een grijperweefmachine. Als alternatief kan de opstelling 1 bij een luchtweefmachine worden gebruikt, zoals getoond in figuur 7.
[0057] De opstelling 1 voor een luchtweefmachine die getoond is in figuur 7 is gelijkaardig aan de opstelling van figuur 1 en voor identieke of gelijkaardige elementen worden dezelfde referentienummers gebruikt. Bij een luchtweefmachine worden inslagdraden door middel van blazeropstellingen bevattende hoofdblazers 41, 42, 43 ingebracht.
[0058] In de uitvoeringsvorm getoond in figuur 7 is elke voorafwikkelaar 7, 8, 9 voorzien van een inslagreserve detector 50, 51, 52 om een ogenblik te detecteren waarop een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in een voorafwikkelaar 7, 8, 9 is bereikt. Daar het bereiken van een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in een voorafwikkelaar 7, 8, 9 gebeurt bij het aftrekken van inslagdraad van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9, kunnen de inslagreserve
BE2016/0122 detectoren 50, 51, 52 gebruikt worden voor het detecteren van een aftrekken van inslagdraad afkomstig van de voorafwikkelaar 7, 8, 9. Vandaar is het mogelijk om door middel van de inslagreserve detectoren 50, 51, 52 de voorafwikkelaar 7,8,9 waarvan inslagdraad naar een hoofdblazer 41, 42, 43 is bedraad, te identificeren. Tijdens het weven met minstens één van de voorafwikkelaars 7, 8, 9 zijnde in een setup-modus, bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 door middel van de inslagreserve detectoren 50, 51, 52 is gedetecteerd, worden voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 en de hoofdblazer 41, 42, 43 gebruikt voor voornoemde inbreng aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting 6 toegewezen vooraleer voornoemde voorafwikkelaar 7, 8, 9 wordt aangedreven om inslagdraad van de bobijn af te trekken.
[0059] In andere uitvoeringsvormen zijn in piaats van of in aanvulling van inslagreserve detectoren 50, 51, 52, zogenoemde windingsdetectoren 53, 54, 55 die het aftrekken van wikkelingen van een voorafwikkelaar 7, 8, 9 detecteren voorzien, die ook kunnen worden gebruikt als inslagdraad bewegingsdetectoren om te bepalen van welke voorafwikkelaar een hoofdblazer inslagdraad aftrekt om in een weefvak te worden ingebracht. Inslagreserve detectoren en windingsdetectoren zijn algemeen gekend, bijvoorbeeld uit US 4715411.
[0060] In de uitvoeringsvorm van figuur 7 is voor elke bobijn 18, 20, 22, 19, 21, 23 een bijhorende inslagdraadeigenschap identificerende sensor 24, 25, 26, 44, 45, 46 nabij een bijhorende pin op elk platform 15, 16, 17 voorzien. In een alternatieve uitvoeringsvorm is slechts één inslagdraadeigenschap identificerende sensor 24, 25, 26, 44, 45, 46 op elk platform
BE2016/0122 voorzien.
[0061] De opstelling en de werkwijze volgens de uitvinding zijn niet beperkt tot de bij wijze van voorbeeld beschreven en in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen. Alternatieven en combinaties van de beschreven en weergegeven uitvoeringsvormen die onder de conclusies vallen zijn eveneens mogeiijk. Aile beschreven en weergegeven uitvoeringsvormen kunnen worden gebruikt bij grijperweefmachines, luchtweefmachines of andere io types weefmachines.
BE2016/0122

Claims (16)

  1. Conclusies.
    1. Opstelling voor het optimaliseren van een weefproces bevattende een stuurinrichting (6) en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elke inslaginbrengkanaalgroep een eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en een tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13,41,42,43) stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) bevat, waarbij elk eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) aangepast is om tijdelijk inslagdraad afkomstig van minstens één bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) op te slaan, waarbij inslagdraad afkomstig van minstens één van de eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) naar minstens twee verschillende tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13,41,42,43) kan worden toegevoerd om een inslaginbrengkanaalgroep te vormen, en waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is aangebracht om bediend te worden in een reguliere modus, waarbij in de reguliere modus elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) wordt aangedreven om minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203,204) af te trekken van de bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) bij of nadat een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement is bereikt, daardoor gekenmerkt dat elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) verder is aangebracht om bediend te worden in een setup-modus, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste
    BE2016/0122 inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement (11,12,13,41,42,43) gebruikt voor voornoemde inbreng ge’identificeerd is en vooraieer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) in de reguliere modus, voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en voornoemd ge'identificeerd tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) gebruikt voor voornoemde inbreng zijn toegewezen zijn aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting (6).
  2. 2. Opstelling volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) voorafwikkelaars zijn.
  3. 3. Opstelling volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat een inbreng van inslagdraad afkomstig van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) door middel van een detector wordt gedetecteerd, in het bijzonder door middel van een inslagreserve detector (50, 51, 52) voorzien op het eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en/of door middel van een inslagdraad bewegingsdetector (30, 31, 32) die stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is aangebracht.
  4. 4. Opstelling volgens conclusie 1, 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de stuurinrichting (6) is aangebracht om eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13, 41, 42, 43) die aan één inslaginbrengkanaalgroep in de setup-modus zijn
    BE2016/0122 toegewezen te vergeiijken met eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13, 41, 42, 43) die voordien aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep zijn toegewezen en/of verwacht te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep.
  5. 5. Opstelling volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de opstelling verder een bobijnrek (14) bevat met een aantal platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) die elk een inslagdraadeigenschap identificerende sensor (24, 25, 26, 44, 45, 46) hebben, waarbij inslagdraden van bobijnen (18, 19, 20, 21, 22, 23) die op minstens enkele van de platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) zijn geplaatst worden toegevoerd aan minstens enkele van de inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij de eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) van de inslaginbrengkanaalgroepen aangebracht zijn om aangedreven te worden om de minstens één inslagdraad af te trekken toegevoerd aan voornoemde inslaginbrengkanaalgroep vanaf de bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) die op een platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) is geplaatst, waarbij minstens op enkele van de platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) een inslagdraad bewegingsdetector (27, 28, 29) aangebracht om een inslagdraad beweging te detecteren is voorzien, en waarbij de stuurinrichting (6) is aangebracht om het platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) van de bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) te bepalen waarvan de minstens één inslagdraad is afgetrokken door het evalueren van detectorsignalen van de inslagdraad bewegingsdetectoren (27, 28, 29) voorzien op de platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104), en om minstens één
    BE2016/0122 inslagdraadeigenschap van de minstens één inslagdraad toegevoerd aan de inslaginbrengkanaalgroep te identificeren door het evalueren van een sensorsignaal van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor (24, 25, 26, 44, 45, 46) voorzien op het bepaalde platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104).
  6. 6. Opstelling volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de stuurinrichting (6) is aangebracht voor het vergelijken van ge'identificeerde inslagdraadeigenschappen met inslagdraadeigenschap-informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting (6).
  7. 7. Opstelling volgens conclusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de inslagdraadeigenschap identificerende sensoren (24, 25, 26, 44, 45, 46) elk een contactloos lezerelement bevatten, in het bijzonder een RFID-lezerelement dat is aangebracht voor het lezen van inslagdraadeigenschappen vanaf een tag bevestigd op een bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) die op het bijhorende platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) is gepiaatst.
  8. 8. Werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces in een weefmachine bevattende een stuurinrichting (6) en een aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij elke inslaginbrengkanaalgroep een eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9,
    201, 202, 203, 204) en een tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) stroomafwaarts van het eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) bevat, waarbij elk eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) aangepast is om tijdelijk inslagdraad afkomstig van minstens één bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) op te slaan, waarbij inslagdraad afkomstig
    BE2016/0122 van minstens één van de eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) naar minstens twee verschillende tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13, 41, 42, 43) kan worden toegevoerd om een inslaginbrengkanaalgroep te vormen, waarbij elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is aangebracht om bediend te worden in een reguliere modus, waarbij in de reguliere modus elk van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) wordt bediend om minstens één inslagdraad toegevoerd naar voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) vanaf de bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) af te trekken bij of nadat een bepaalde minimum lengte van inslagreserve opgeslagen in voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is bereikt, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het bedienen van minstens één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) in een setup-modus bevat, waarbij in de setup-modus bij of nadat een inbreng van inslagdraad afkomstig van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) is gedetecteerd een tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) gebruikt voor voornoemde inbreng is geïdentificeerd en vooraleer het bedienen van voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) in de reguliere modus, voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en voornoemd geïdentificeerd tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) gebruikt voor voornoemde inbreng toegewezen zijn aan één inslaginbrengkanaalgroep in de stuurinrichting (6).
  9. 9. Werkwijze volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de
    BE2016/0122 eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) naar de setup-modus worden geschakeld nadat een nieuwe bobijn werd bedraad op minstens één inslaginbrengkanaaigroep en/of na bedradingsoperaties binnen minstens één inslaginbrengkanaaigroep.
  10. 10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, daardoor gekenmerkt dat het eerste inslaginbrengkanaalelement (7,8,9, 201, 202, 203, 204) en het tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) toegewezen aan één inslaginbrengkanaaigroep in de setup-modus vergeleken worden door middel van de stuurinrichting (6) met eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13, 41, 42, 43) die voordien zijn toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaaigroep of worden verwacht te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaaigroep.
  11. 11. Werkwijze volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het aandrijven van de geselecteerde één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) voor het aftrekken van inslagdraad van een bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) wordt vermeden ingeval het eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en tweede inslaginbrengkanaalelement (11, 12, 13, 41, 42, 43) toegewezen aan één inslaginbrengkanaal in de setup-modus afwijkt van eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) en tweede inslaginbrengkanaalelementen (11, 12, 13, 41, 42, 43) voordien toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaaigroep of verwacht te worden toegewezen aan voornoemde inslaginbrengkanaaigroep.
    BE2016/0122
  12. 12. Werkwijze volgens één van de conclusies 8 tot 11, daardoor gekenmerkt dat een bobijnrek (14) is voorzien met een aantal platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) die elk een inslagdraadeigenschap identificerende sensor (24, 25, 26, 44, 45, 46) hebben, waarbij een bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) op enkele van de platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) is geplaatst en de inslagdraad van voornoemde bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) wordt toegevoerd aan één van het aantal inslaginbrengkanaalgroepen, waarbij de werkwijze verder het aandrijven van één van het aantal eerste inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) bevat voor het aftrekken van inslagdraad van een bijhorende bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23), waarbij tijdens of na het aftrekken van de inslagdraad van voornoemde bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23), het platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) van voornoemde bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) waarvan de minstens één inslagdraad is afgetrokken, wordt bepaald door het evalueren van detectorsignalen van inslagdraad bewegingsdetectoren (27, 28, 29) die aangebracht zijn voor het detecteren van een inslagdraadbeweging, die minstens op enkele van de platformen (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104) zijn voorzien, en minstens één inslagdraadeigenschap van de minstens één inslagdraad toegevoerd aan voornoemd eerste inslaginbrengkanaalelement (7, 8, 9, 201, 202, 203, 204) geïdentificeerd wordt door het evalueren van een sensorsignaal van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor (24, 25, 26, 44, 45, 46) voorzien op het bepaalde platform (15, 16, 17, 101, 102, 103, 104).
  13. 13. Werkwijze volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat geïdentificeerde inslagdraadeigenschappen door middel van een stuurinrichting (6) worden vergeleken met inslagdraadeigenschap40
    BE2016/0122 informatie toegewezen aan inslaginbrengkanalen in de stuurinrichting (6).
  14. 14. Werkwijze volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de 5 stuurinrichting (6) een toewijzing van inslaginbrengkanaalelementen (7, 8, 9, 11, 12, 13, 41, 42, 43, 201, 202, 203, 204) aan een inslaginbrengkanaal op basis van geïdentificeerde inslagdraad bedradingen aanpast en/of een gebruiker gevraagd wordt om een positie van twee of meer bobijnen (18, 19, 20, 21, 22, 23) op het io bobijnrek (14) te wijzigen om het weven van een gegeven weefpatroon te optimaliseren.
  15. 15. Werkwijze volgens één van de conclusies 12 tot 14, daardoor gekenmerkt dat inslagdraadeigenschappen worden gelezen door
    15 middel van de inslagdraadeigenschap identificerende sensor (24, 25, 26, 44, 45, 46) vanaf een tag bevestigd op de bobijn (18, 19, 20, 21, 22, 23) waarvan de inslagdraad is afgetrokken, waarbij in het bijzonder de inslagdraadeigenschappen gelezen worden met behulp van een contactloos lezerelement, in het
  16. 20 bijzonder een RFID-lezerelement.
    221-0/91-023 a m
    ro
BE2016/0122A 2016-07-04 2016-07-04 Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces. BE1024414B1 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/0122A BE1024414B1 (nl) 2016-07-04 2016-07-04 Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.
CN201780042052.7A CN109415853B (zh) 2016-07-04 2017-06-12 用于优化编织过程的布置结构和方法
EP17728880.0A EP3478883B1 (en) 2016-07-04 2017-06-12 Arrangement and method for optimizing a weaving process
PCT/EP2017/064278 WO2018007105A1 (en) 2016-07-04 2017-06-12 Arrangement and method for optimizing a weaving process

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/0122A BE1024414B1 (nl) 2016-07-04 2016-07-04 Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1024414A1 BE1024414A1 (nl) 2018-02-08
BE1024414B1 true BE1024414B1 (nl) 2018-02-12

Family

ID=56609599

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2016/0122A BE1024414B1 (nl) 2016-07-04 2016-07-04 Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP3478883B1 (nl)
CN (1) CN109415853B (nl)
BE (1) BE1024414B1 (nl)
WO (1) WO2018007105A1 (nl)

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE874724A (nl) * 1979-03-09 1979-07-02 Barco Electronic N V Barco Werkwijze voor het besturen van een inslagkiezer van een weefmachine en inrichting voor het toepassen van deze werkwijze
US20040133297A1 (en) * 2001-04-20 2004-07-08 Filip Vergote Method for optimizing a textile production process and devices applying this method

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH630126A5 (de) 1978-03-09 1982-05-28 Loepfe Ag Geb Elektronischer fadenwaechter fuer eine webmaschine mit ortsfester schussgarn-vorratsspule.
DE3016182C2 (de) * 1980-04-26 1983-01-05 Adolf Dipl.-Ing. 7450 Hechingen Linka Verfahren und Vorrichtung zum pneumatischen Eintragen des Schußfadens in die Schußfadenträger einer mehrsystemigen Webmaschine
BE900492A (nl) 1984-09-04 1985-03-04 Picanol Nv Snelheidsregeling van inslagvoorafwikkelaar bij weefgetouwen.
DE3662600D1 (en) 1985-03-19 1989-05-03 Picanol Nv Weaving machine with improved feed for the woof
BE904260A (nl) * 1986-02-21 1986-08-21 Picanol Nv Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.
JP2008038329A (ja) * 2006-07-11 2008-02-21 Tsudakoma Corp 流体噴射式織機の多色緯入装置
JP6108863B2 (ja) * 2013-02-19 2017-04-05 津田駒工業株式会社 水噴射式織機用の緯糸屈曲装置

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE874724A (nl) * 1979-03-09 1979-07-02 Barco Electronic N V Barco Werkwijze voor het besturen van een inslagkiezer van een weefmachine en inrichting voor het toepassen van deze werkwijze
US20040133297A1 (en) * 2001-04-20 2004-07-08 Filip Vergote Method for optimizing a textile production process and devices applying this method

Also Published As

Publication number Publication date
EP3478883A1 (en) 2019-05-08
CN109415853A (zh) 2019-03-01
EP3478883B1 (en) 2020-05-27
CN109415853B (zh) 2021-02-19
BE1024414A1 (nl) 2018-02-08
WO2018007105A1 (en) 2018-01-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US10465315B2 (en) Aggregating textiles for production
US9909238B2 (en) Monitoring device for a weaving machine, weaving machine, and method for monitoring
EP3051469B1 (en) Method and apparatus for unit and container identification and tracking
BE1023395B1 (nl) Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces
CN101965592A (zh) 纸张类处理装置以及纸张类处理方法
CN110997537B (zh) 使合成纱线变形的方法和装置
BE1024414B1 (nl) Opstelling en werkwijze voor het optimaliseren van een weefproces.
US5012564A (en) Method and apparatus for loading the bobbin creel of a winding installation
CN107833403B (zh) 商品登记装置及商品登记方法、终端设备
CN106504404A (zh) 图像读取装置及纸张类处理装置
JP6514817B1 (ja) 移送コンテナをタバコ産業用ロッド状物品により装荷する方法及び装置
JP2018144989A (ja) 紙葉類処理装置
CN105917393A (zh) 用于处理有价文件的方法和系统
US9781306B2 (en) Image processing device, article processing apparatus, and image processing method
KR100997236B1 (ko) 센서 검사 방법 및 장치, 그리고 그를 이용한 금융자동화기기
JP2016042269A (ja) 現金処理装置
JP7256037B2 (ja) 硬貨処理装置及び硬貨処理方法
EP3611120B1 (en) Condition display device, and thread-winding apparatus
CN1735722A (zh) 用于识别织物组织瑕疵的方法和装置
JP6490895B2 (ja) ピッキング残量確認表示システム及びその記録媒体
JP2015005154A (ja) 包装硬貨処理装置及び包装硬貨処理装置を備えた両替装置
JP2021043540A (ja) 紙葉類処理装置、紙葉類処理方法及び紙葉類処理プログラム
WO2019123355A1 (en) Management of spools of threads in textile machines
JP2020004071A (ja) 硬貨処理装置および硬貨処理システム

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20180212