BE1021442B1 - Bevestigingssysteem voor een zeil - Google Patents

Bevestigingssysteem voor een zeil Download PDF

Info

Publication number
BE1021442B1
BE1021442B1 BE2012/0613A BE201200613A BE1021442B1 BE 1021442 B1 BE1021442 B1 BE 1021442B1 BE 2012/0613 A BE2012/0613 A BE 2012/0613A BE 201200613 A BE201200613 A BE 201200613A BE 1021442 B1 BE1021442 B1 BE 1021442B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wheels
subset
rails
wheel
sail
Prior art date
Application number
BE2012/0613A
Other languages
English (en)
Inventor
Erik Ronny Felix Rogiers
Original Assignee
Versus-Invest
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Versus-Invest filed Critical Versus-Invest
Priority to BE2012/0613A priority Critical patent/BE1021442B1/nl
Priority to HUE13184574A priority patent/HUE025892T2/en
Priority to EP13184574.5A priority patent/EP2708395B1/en
Priority to PL13184574T priority patent/PL2708395T3/pl
Priority to ES13184574.5T priority patent/ES2547813T3/es
Priority to BR102013023636-5A priority patent/BR102013023636B1/pt
Priority to MX2013010597A priority patent/MX336407B/es
Application granted granted Critical
Publication of BE1021442B1 publication Critical patent/BE1021442B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60JWINDOWS, WINDSCREENS, NON-FIXED ROOFS, DOORS, OR SIMILAR DEVICES FOR VEHICLES; REMOVABLE EXTERNAL PROTECTIVE COVERINGS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES
    • B60J5/00Doors
    • B60J5/04Doors arranged at the vehicle sides
    • B60J5/06Doors arranged at the vehicle sides slidable; foldable
    • B60J5/062Doors arranged at the vehicle sides slidable; foldable for utility vehicles or public transport
    • B60J5/065Doors arranged at the vehicle sides slidable; foldable for utility vehicles or public transport with non-rigid elements, e.g. side curtains
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60JWINDOWS, WINDSCREENS, NON-FIXED ROOFS, DOORS, OR SIMILAR DEVICES FOR VEHICLES; REMOVABLE EXTERNAL PROTECTIVE COVERINGS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES
    • B60J7/00Non-fixed roofs; Roofs with movable panels, e.g. rotary sunroofs
    • B60J7/02Non-fixed roofs; Roofs with movable panels, e.g. rotary sunroofs of sliding type, e.g. comprising guide shoes
    • B60J7/04Non-fixed roofs; Roofs with movable panels, e.g. rotary sunroofs of sliding type, e.g. comprising guide shoes with rigid plate-like element or elements, e.g. open roofs with harmonica-type folding rigid panels
    • B60J7/053Non-fixed roofs; Roofs with movable panels, e.g. rotary sunroofs of sliding type, e.g. comprising guide shoes with rigid plate-like element or elements, e.g. open roofs with harmonica-type folding rigid panels sliding with final closing motion having vertical component to attain closed and sealed condition, e.g. sliding under the roof

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Handcart (AREA)
  • Load-Engaging Elements For Cranes (AREA)
  • Carriers, Traveling Bodies, And Overhead Traveling Cranes (AREA)
  • Tents Or Canopies (AREA)

Abstract

Een systeem voor het ophangen van een zeil ter afsluiting van een zijkant van een laadruimte met een draagbalk voorzien van rails waar wieltjes van wagentjes in kunnen rollen, waarbij aan deze wagentjes het zeil opgehangen wordt, waarbij het wagentje vijf wieltjes bevat die rollen in de rails van de draagbalk zodat de wieltjes rotatiekrachten kunnen opvangen in 3 richtingen.

Description

Bevestigingssysteem voor een zeil
De uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het ophangen van een zeil ter afsluiting van een zijkant van een laadruimte. Zulke ophangsystemen bevatten typisch een draagbalk voorzien van rails waar wieltjes van wagentjes in kunnen rollen. Aan deze wagentjes wordt het zeil opgehangen.
Laadruimtes, omsloten door laadbakken, in het bijzonder mobiele laadbakken die zich op vrachtwagens en/of treinen bevinden, moeten voldoen aan voorafbepaalde maximale buitenafmetingen. Deze buitenafmetingen worden vaak door de wetgever opgelegd. Door deze vastgelegde maximale afmetingen wordt de laadruimte, die de effectief beschikbare ruimte binnen in de laadbak is, beperkt. Vaak worden zijkanten van zulke laadruimtes afgesloten met een zeil dat openschuifbaar is om zo via de betreffende zijkant toegang tot de laadruimte te verschaffen. Om maximale laadruimte te bekomen, wordt het zeil op een uiterste perifere rand van de laadbak bevestigd.
Het zeil wordt typisch opgehangen aan wagentjes die kunnen rollen over loopvlakken in rails die zich in een draagbalk bevinden. De wagentjes dragen het zeil en worden zelf gedragen door de draagbalk. De wagentjes laten toe het zeil open te schuiven door de wagentjes over de rails naar één eind van de draagbalk te rollen in de langsrichting van de draagbalk. Bij het openen van het zeil rollen de wieltjes over de loopvlakken in de rails, waardoor de weerstand voor het openen van het zeil geminimaliseerd wordt. Een nadeel van de bekende ophangsystemen voor zeilen is dat in de praktijk de wagentjes kunnen blokkeren wanneer het zeil opengeschoven wordt. In het bijzonder wanneer een operator het zeil te snel of te ruw probeert open te schuiven, blokkeren de gekende wieltjes vaak.
Wanneer een container met een afsluitzeil in een logistieke omgeving geladen of gelost moet worden, is de tijdsdruk vaak zeer hoog waardoor deze afsluitzeilen nagenoeg altijd snel en ruw geopend worden. Een ander voorbeeld, waarbij een vrachtwagen, voorzien van een container met een zijwand die afgesloten wordt door een zeil opgehangen via een ophangsysteem, een straat geheel of gedeeltelijk blokkeert om een levering of ophaling te doen aan een winkel, bijvoorbeeld in een stadscentrum, zal het zeil ook nagenoeg altijd snel en ruw geopend worden.
Het is een doel van de uitvinding om een ophangsysteem te voorzien dat minder snel blokkeert wanneer het zeil ruw en/of snel geopend wordt.
Hiertoe voorziet de uitvinding in een systeem voor het bevestigen van een zeil ter afsluiting van een zijkant van een laadruimte, welk ophangsysteem een draagbalk bevat, die voorzien is van ten minste twee rails die nagenoeg evenwijdig aan elkaar geplaatst zijn en zich uitstrekken in een langsrichting, welk systeem wagentjes bevat die voorzien zijn om genoemd zeil aan te bevestigen, welke wagentjes verder elk voorzien zijn van een set wieltjes die allen geplaatst zijn om te rollen in genoemde langsrichting en in de ten minste twee rails, waarbij een eerste subset drie wieltjes bevat die geplaatst zijn om te rollen rondom evenwijdige assen die zich in een eerste richting uitstrekken, waarbij een tweede subset twee wieltjes bevat die geplaatst zijn om te rollen rondom evenwijdige assen die zich in een tweede richting, die onder een hoek staat ten opzichte van de eerste richting, uitstrekken, waarbij de wieltjes uit de tweede subset zodanig geplaatst zijn dat afstand tussen de assen van de twee wieltjes in de langsrichting groter is dan de gemiddelde diameter van de twee wieltjes, waarbij de wieltjes uit de eerste subset zodanig geplaatst zijn dat twee wieltjes uit de eerste subset een afstand in de langsrichting tussen hun assen hebben die groter is dan hun gemiddelde diameter, en waarbij een derde wieltje uit de eerste subset wieltjes op een afstand in genoemde eerste richting van ten minste één van genoemde twee wieltjes uit de eerste subset geplaatst is, waarbij genoemde wieltjes uit de tweede subset en genoemd derde wieltje uit de eerste subset voorzien zijn om te rollen in een eerste uit de twee rails, en genoemde twee wieltjes uit de eerste subset voorzien zijn om te rollen in een tweede uit de twee rails.
De wagentjes volgens de uitvinding bevatten meerdere subsets aan wieltjes. Een eerste subset bevat drie wieltjes, en een tweede subset bevat twee wieltjes. Alle wieltjes lopen in de langsrichting van de dwarsbalk, en bevorderen daarmee het openschuiven van het zeil. In de tweede subset zijn de twee wieltjes geplaatst met een tussenafstand in de langsrichting. Daarmee wordt een rotatie van het wagentje rondom de as van de wieltjes van de tweede subset verhinderd. Namelijk door de afstand tussen de twee wieltjes wordt, bij een rotatie rondom de as van het eerste wieltje, het tweede wieltje omhoog of omlaag bewogen. Omdat dit tweede wieltje ook rolt in een rail, is het niet mogelijk om dit wieltje omhoog of omlaag te rollen, waardoor de rotatie gestopt wordt. Hierdoor kan een momentkracht op het wagentje rondom een as die zich in de tweede richting uitstrekt, opgevangen door het wagentje, meer specifiek door de twee wieltjes uit de tweede subset.
De eerste subset bevat twee wieltjes die een tussenafstand hebben in de langsrichting. Deze twee wieltjes kunnen, analoog aan de twee wieltjes uit de tweede subset, een momentkracht opvangen rondom een as die zich in de eerste richting uitstrekt. Namelijk de twee wieltjes zijn geplaatst rondom assen die zich in deze eerste richting uitstrekken. Een derde wieltje is geplaatst op een afstand in de eerste richting van één van de twee wieltjes uit de eerste subset. Daarmee wordt een rotatie van het wagentje rondom de langsrichtingas verhinderd. Namelijk door de afstand tussen de twee wieltjes in de eerste richting zal, bij een rotatie van het wagentje rondom één van de wieltjes en rondom de langsrichtingas, het andere wieltje verplaatsen. Verplaatsen van dit andere wieltje is niet mogelijk omdat dit wieltje in een rail rijdt. Hierdoor kan een momentkracht rondom de langsrichtingas opgevangen worden door de wagentjes. Daarmee zijn de wagentjes voorzien om drie verschillende momentkrachten op te vangen en te verhinderen, en dat terwijl de wieltjes enkel belast worden, tijdens het opvangen van de momentkracht, met een kracht loodrecht op hun as. Wieltjes in het bijzonder geschikt voor het opvangen van krachten loodrecht op hun as, zonder dat ze daarbij blokkeren. Daarmee blijven de wagentjes volgens de uitvinding vlot rijden in de rails zelfs bij combinaties van verschillende wringkrachten.
Het derde wieltje uit de eerste subset is voorzien om te rollen in een eerste uit de twee rails, en genoemde twee wieltjes uit de eerste subset voorzien zijn om te rollen in een tweede uit de twee rails. Daarmee is de afstand tussen de wieltjes die een momentkracht opvangen relatief groot. Hierdoor kan een grote momentkracht opgevangen worden zonder dat uitzonderlijk hoge krachten optreden in het wagentje.
Bij voorkeur bevattende de ten minste twee rails loopvlakken waarop de wieltjes kunnen rollen. Wanneer de loopvlakken voorgevormd zijn en voorzien zijn in de rails, kunnen wieltjes gemakkelijk geplaatst worden in de rail, en kunnen ze stabiel rollen in de rail.
Bij voorkeur zijn de loopvlakken in tegenover elkaar geplaatste paren gevormd met een tussenafstand groter dan de diameter van de overeenstemmende wieltjes. Wanneer de loopvlakken in paren gevormd zijn, kunnen de wieltjes tussen twee loopvlakken rollen, waardoor het wieltje wanneer het naar één richting geduwd wordt over het ene loopvlak rolt, terwijl het wieltje, wanneer het naar een andere kant geduwd wordt, over het andere loopvlak kan rollen. Een tussenafstand groter dan de diameter van de overeenstemmende wieltjes, de overeenstemmende wieltjes zijnde de wieltjes die tussen de twee loopvlakken rollen, zorgt ervoor dat altijd slechts één loopvlak geraakt kan worden door een wieltje. Daardoor kunnen de wieltjes niet vast komen te zitten door klemming tussen loopvlakken.
Bij voorkeur zijn het wieltje uit de tweede subset en het derde wieltje uit de eerste subset voorzien om te rollen in een eerste uit de twee rails, en genoemde tweede wieltje uit een eerste subset voorzien zijn om te rollen in een tweede uit de twee rails. Een dergelijke plaatsing van de wieltjes ten opzichte van de rails, is efficiënt en economisch, waardoor vervaardigen en plaatsen van de wieltjes vergemakkelijkt wordt.
Bij voorkeur is genoemd derde wieltje uit de eerste subset tussen de twee wieltjes uit de tweede subset geplaatst. Dergelijke plaatsing voorziet in een symmetrische opbouw van het wieltje, waardoor het opvangen van één rotatiekracht een minimum aan verdere rotatiekrachten genereert.
Bij voorkeur is genoemde eerste richting hoofdzakelijk horizontaal of verticaal, meer bij voorkeur verticaal. Wieltjes zijn in het bijzonder voorzien om een kracht op te vangen loodrecht op hun as. Door het horizontaal of verticaal plaatsen van de eerste richting, komt de richting naar beneden, zijnde de richting waar het zeil hangt, loodrecht te staan op de as van één van de subsets wieltjes. Het gewicht van het zeil, dat een kracht naar beneden uitoefent op de wagentjes, kan dus optimaal opgevangen worden.
Bij voorkeur vertoont elk van de twee rails een opening in de langsrichting die grenst aan het laagste punt van de rail. Door het voorzien van een opening, die grenst aan het laagste punt van de rail, zal water en vuil, dat zich typisch in lager gelegen zones verzamelt, via de opening uit de rail kunnen stromen. Zo ontstaat geen vuilophoping in rails, en blijven de loopvlakken hoofdzakelijk vuilvrij.
Bij voorkeur zijn de ten minste twee rails boven elkaar geplaatst. Het boven elkaar plaatsen van deze rails voorziet in een eenvoudige en economische oplossing waardoor de draagbalk op een kosteneffectieve manier en een plaatsefficiënte manier vervaardigd en gemonteerd kan worden.
Bij voorkeur is genoemde eerste van de twee rails boven de tweede van de twee rails geplaatst. De tweede van de twee rails is voorzien om de twee wieltjes uit de eerste subset te laten rollen, terwijl de eerste van de twee rails voorzien is om de wieltjes uit de tweede subset en het derde wieltje uit de eerste subset te laten rollen. Meer bij voorkeur heeft de tweede van de twee rails een vorm in doorsnede van een omgekeerde U. Een omgekeerde U als onderste van de twee rails, heeft als voordeel dat geen vuil of water blijft staan in de rail. Opspattend water of vuil dat door de vrachtwagen tijdens het rijden opgespat wordt, kan niet blijven staan in de rail.
Bij voorkeur definieert de eerste rail een rechthoekige holte met een opening die enerzijds grenst aan een onderste liggend loopvlak en anderzijds grenst aan een onderzijde van een opstaand loopvlak. Daarmee biedt de eerste rail een horizontaal loopvlak voor het wieltje dat draait rond een horizontale as, terwijl de opening gemaximaliseerd wordt zodat vuil minimaal of niet kan blijven staan in de rail.
Bij voorkeur bevat de draaibare balk een derde rail die boven de ten minste twee rails geplaatst is en die voorzien is van een groef. In deze groef kunnen elementen vastgemaakt worden die verdere functies kunnen uitoefenen aan de rail. Zo kan aan de bovenzijde van de vrachtwagen een afdekrubber vastgemaakt worden aan de rail die de wagentjes afdekt en ze zo beschermt tegen weer en wind. De afdekrubber vormt verder een waterdichte afsluiting voor de laadruimte. Aan de onderzijde zou dezelfde groef kunnen gebruikt worden om een versteviging aan de draagbalk aan te brengen zodat de draagbalk niet of minder snel beschadigd geraakt, bijvoorbeeld bij het laden met een heftruck waarbij de heftruck de draagbalk raakt.
Bij voorkeur zijn de ten minste twee rails aan één en dezelfde zijde van het zeil, en op een afstand daarvan geplaatst wanneer het zeil aan de wagentjes is opgehangen. Daarmee hangt het zeil aan de uiterste perifere rand van de container, en kan maximale binnenruimte verkregen worden terwijl de maximale buitenafmetingen, opgelegd door de wet, gerespecteerd blijven.
De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.
In de tekening laat: figuur 1 een trailer voor een vrachtwagen zien die via een zeil afgesloten kan worden; figuur 2 een draagbalk met wagentje zien; figuren 3a, 3b en 3c elk een doorsnede zien van een rail met wagentje; figuur 4 een alternatieve opbouw zien van een draagbalk met wagentje; figuur 5 een bovenste draagbalk met wagentje zien; figuur 6 een onderste draagbalk met wagentje zien; en figuur 7 een verbindingselement tussen een bovenste en een onderste wagentje zien.
In de tekening is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde verwijzingscijfer toegekend.
Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding
Laadruimtes 1 die bepaald worden door laadbakken 2, in het bijzonder mobiele laadbakken, worden gebruikt om goederen in te transporteren. Zulk een laadbak 2 is weergegeven in figuur 1 als een laadbak 2 met laadruimte 1 op een trailer voor een vrachtwagen (niet weergegeven). Het zal echter duidelijk zijn dat de uitvinding niet enkel toepasbaar is op trailers van vrachtwagens, maar ook op treinwagons, vrachtwagens met opgebouwde laadbak en verdere mobiele laadbakken met laadruimtes.
Zulke laadbakken hebben buitenafmetingen die typisch bij wet gelimiteerd zijn. Zo wordt in België voor een niet-gekoelde laadbak van een vrachtwagen een buitenafmeting met een maximale breedte van 2,55m opgelegd. Deze opgelegde maximale buitenafmetingen beïnvloeden uiteraard de maximale beschikbare laadruimte in de laadbak. Om deze laadruimte te maximaliseren, wordt de wand van de laadruimte bij voorkeur gevormd op een uiterste perifere rand van de laadbak. Draag-en steunelementen waarmee de laadbak opgebouwd is en die een doorsnede hebben groter en dikker dan de wand van de laadruimte, bevinden zich daarom bij voorkeur binnen deze wand, zodat geen of slechts een gering gedeelte van deze elementen buiten deze wand uitsteken. Op deze manier worden de buitenafmetingen hoofdzakelijk gedefinieerd door de wand van de laadruimte, hetgeen de plaats in de laadruimte maximaliseert.
De wand wordt bij voorkeur gevormd door een zeil 3.
Een zeil 3 heeft typisch een geringe dikte, en daarom zal een zeil 3 geschikt zijn als wand van een laadbak 2 ter afsluiting van een laadruimte 1, omdat het weinig laadruimte 1 inneemt. Verder heeft een zeil 3 het voordeel dat het flexibel is en, mits bevestigd via een geschikt ophangsysteem, weggeschoven kan worden naar één kant zoals geïllustreerd aan de rechterzijde van de trailer uit figuur 1, zodanig dat de laadruimte toegankelijk wordt.
Figuur 1 toont een trailer waarbij het zeil 3 opgehangen is aan een ophangsysteem met wagentjes en draagbalken, waarbij de draagbalken 4 zich zowel aan de onderzijde van het zeil als aan de bovenzijde van het zeil bevinden. In een dergelijke configuratie kunnen, zoals weergegeven in figuur 1, verbindingselementen 5 gevormd zijn tussen wagentjes van de bovenste draagbalk en wagentjes van de onderste draagbalk. Het zeil wordt dan verbonden aan deze verbindingselementen, zodanig dat de zijwand van de container afgesloten kan worden met het zeil. Het plaatsen van een bovenste draagbalk en een onderste draagbalk heeft als voordeel dat het zeil zowel in de gesloten positie als bij het openen, en zowel bovenaan als onderaan, niet weg van de trailer kan bewegen. Dit is in het bijzonder belangrijk bij kleinere vrachtwagens die in de stad gebruikt worden om goederen te laden en te lossen. Wanneer een dergelijke vrachtwagen enkel van een bovenste draagbalk voorzien zou worden, waarbij het zeil bevestigd is aan de wagentjes die rollen in rails van de bovenste dragbalk, zou het zeil onderaan weg kunnen bewegen van de trailer en daarmee omringende voorwerpen (auto's, gebouwen, ...) beschadigen of mensen verwonden. Dit wordt voorkomen door het zeil ook aan de onderzijde te geleiden via een draagbalk met een rail en wagentjes. Het ophangsysteem volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt voor toepassingen waar zowel een draagbalk bovenaan als een draagbalk onderaan geplaatst wordt. De uitvinding is echter eveneens toepasbaar bij configuraties waar enkel aan de bovenzijde een draagbalk geplaatst is, en waarbij het zeil opgehangen is aan deze ene draagbalk.
Bij het ruw of te snel openen van een zeil opgehangen via een ophangsysteem zoals getoond in figuur 1, kunnen de wagentjes in een gewrongen positie terecht komen. Bijvoorbeeld kan een verbindingselement opengeduwd worden zodanig dat het aan de onderzijde verder verplaatst is in de draagbalk dan aan de bovenzijde, waardoor een momentkracht ontstaat op de wagentjes. Ook kan het verbindingselement door het zeil gedwongen worden om te roteren rondom zijn langsas, bijvoorbeeld doordat het zeil door zijn stijfheid het opplooien tegenwerkt, zodat een wringkracht rondom een opwaartse as op de wagentjes aangrijpt. Wanneer een vrachtwagen gedeeltelijk op de stoep staat, bij voorbeeld met de rechterachterwielen, staat de wagen in zijn geheel getorst, welke torsie ook een effect heeft op de wagentjes die in de rails lopen. In systemen volgens de stand van de techniek, heeft elk van de hierboven beschreven krachten die kunnen aangrijpen op de wagentjes neiging om de wagentjes te blokkeren en hun voortgang te bemoeilijken. De draagbalk en wagentjes volgens de uitvinding zijn voorzien om dergelijke krachten op te vangen.
Figuur 1 toont de trailer met het zeil 3 en de verbindingselementen 5, waarbij de verbindingselementen aan de linkerzijde van de figuur weergegeven zijn, en het zeil aan de rechterzijde. In de praktijk echter zal het zeil tegen de verbindingselementen 5 of wagentjes bevestigd zijn. De weergave in figuur 1 dient enkel ter illustratie van de verschillende elementen in het ophangsysteem.
Figuur 2 toont een draagbalk 4 en een wagentje 6 uit het ophangsysteem van de uitvinding. Daarbij is de draagbalk 4 aan de linkerzijde doorgesneden, om de opbouw van de draagbalk 4 weer te geven. De draagbalk 4 is bij voorkeur een geëxtrudeerd profiel en heeft een longitudinale richting. De draagbalk 4 kan zowel bovenaan als onderaan een wand geplaatst worden om het zeil te geleiden via wagentjes, zoals weergegeven is in figuur 1.
Aan de linkerzijde van figuur 2 wordt getoond hoe de draagbalk een eerste rail 7 en een tweede rail 8 heeft. Deze rails zijn zodanig gevormd dat wieltjes van een wagentje 6 in de rails kunnen rollen in de longitudinale richting. Hiertoe zijn alle wieltjes geplaatst om te rollen rond assen die zich uitstrekken in een richting die evenwijdig is met het vlak dat loodrecht staat op de longitudinale richting.
Figuur 2 toont eveneens een wagentje, dat voorzien is van een set wieltjes. De set bevat 5 wieltjes. In het wagentje is een eerste subset wieltjes zodanig geplaatst dat de wieltjes rollen rondom assen die zich uitstrekken in eerste richting. Deze eerste subset bevat drie wieltjes 11, 12 en 13. De wieltjes 11, 12 en 13 zijn allen voorzien om te rollen rond een as die zich opwaarts uitstrekt. De opwaartse richting van de as waarrond de wieltjes 11, 12 en 13 rollen, is tevens evenwijdig aan het vlak dat loodrecht staat op de longitudinale richting. Het wagentje 6 heeft een tweede subset wieltjes met twee wieltjes 9 en 10. De wieltjes 9 en 10 zijn voorzien om te rollen rond evenwijdige assen. De assen waarrond de wieltjes 9 en 10 draaien, strekken zich bij voorkeur uit in een tweede richting, die liggend en dwars ten opzichte van de draagbalk is. In het kader van de uitvinding, wordt een subset gedefinieerd als een deel uit de verzameling van een set.
De eerste subset wieltjes bevat drie wieltjes 11, 12, 13, waarvan de eerste twee wieltjes 11 en 12 voorzien zijn om te rollen in de tweede rail 8. Het derde wieltje 13 uit de eerste subset is voorzien om te rollen in de eerste rail 7. De wieltjes 11, 12 en 13 zijn voorzien om te rollen rondom assen die zich opwaarts uitstrekken. De wieltjes 11, 12 en 13 zijn bij voorkeur verbonden met een frame van het wagentje via een onderzijde van het wieltje. Hierdoor staan de wieltjes 11, 12 en 13 hoger geplaatst dan hun verbindingspunt met het frame van het wagentje 6. Het effect hiervan is dat de rails 7 en 8 openingen vertonen ter plaatse van hun onderzijde, om het frame van het wagentje naar buiten de rail te laten uitsteken. Het frame van het wagentje 6 verbindt de wieltjes 11, 12, 13, 9, 10 met het zeil dat opgehangen is buiten de draagbalk en dus ook buiten de rails 7 en 8. Het frame van de wagentjes 6 strekt zich daarom uit van in de rail 7, 8 naar buiten de rail. Omdat de openingen aan de rails 7 en 8 aan hun onderzijde gevormd zijn, kan water (en vuil) ongehinderd naar buiten stromen. Bij een omgekeerde situatie, waarbij een opening aan de bovenzijde gevormd is, wordt een bak of goot gevormd in de rail, waarin water en vuil kan blijven staan. Door de openingen onderaan de rail te plaatsen, zoals in de huidige uitvinding, kunnen de rails vrijgehouden worden van vuil en water.
De tweede subset bevat twee wieltjes 9 en 10 die voorzien zijn om te rollen rond evenwijdige assen die zich in een liggende richting dwars ten opzichte van de draagbalk uitstrekken. De twee wieltjes uit de tweede subset zijn geplaatst aan weerskanten van het derde wieltje uit de eerste subset, en rollen beide in de eerste rail 7. De wieltjes uit de tweede subset lopen rond assen die zich in een tweede richting uitstrekken, en de wieltjes uit de eerste subset rollen rond assen die zich in een eerste richting uitstrekken. De eerste richting en tweede richting liggen bij voorkeur onder een hoek van 90° ten opzichte van elkaar. Het zal duidelijk zijn voor de vakman dat een afwijking van deze ideale 90° ook mogelijk is zonder af te wijken van het principe van de uitvinding. De wieltjes zijn verbonden met het frame van het wagentje 6 via armen. De armen die de wieltjes uit de tweede subset 9, 10 vasthouden, strekken zich bij voorkeur vanaf het wieltje naar beneden en naar buiten uit, om zo het wieltje in de rail te verbinden met het frame van het wagentje dat zich buiten de rails bevindt. Door de armen naar beneden en naar buiten te vormen, kan een opening aan de rail voorzien worden aan onderzijde van de rail, waardoor vuil en water door de opening naar buiten kan bewegen.
De rails 7 en 8 zijn voorzien van loopvlakken, waarop de wieltjes kunnen rollen. Zo is de tweede rail 8, waar de twee eerste wieltjes uit de eerst subset 11 en 12 in rollen, voorzien van opstaande loopvlakken 14 en 15. De loopvlakken 14 en 15 vormen een paar loopvlakken tussen dewelke de wieltjes 11 en 12 kunnen rollen. Hiertoe hebben de loopvlakken 14 en 15 uit het paar loopvlakken een onderlinge afstand die groter is dan de diameter van de wieltjes 11 en 12. Hierdoor passen de wieltjes 11 en 12 tussen de loopvlakken, en is het slechts mogelijk voor de wieltjes 11 en 12 om één van de loopvlakken 14 en 15 te raken. Daarmee kunnen de wieltjes 11 en 12 niet geblokkeerd geraken tussen de loopvlakken 14 en 15.
Bij voorkeur zijn de wieltjes in doorsnede volgens hun rotatieas (het snijvlak bevat de rotatieas) hoofdzakelijk rechthoekig. Hierdoor vertonen ze een hoofdzakelijk vlak loopvlak (het loopvlak van het wieltje is het vlak dat een ondergrond raakt wanneer het wieltje over de ondergrond rolt). Het wieltje is bij voorkeur hoofdzakelijk uit metaal vervaardigd. Ook het loopvlak is bij voorkeur uit metaal vervaardigd. Door zijn hoofdzakelijk vlakke loopvlak kan een wieltje rollen over een vlak loopvlak. Hierdoor zijn komvormige loopvlakken, waar water en vuil in blijft staan, niet nodig. Een hoofdzakelijk vlak loopvlak wordt gedefinieerd als een loopvlak waarbij de oppervlaktekromming een diameter heeft die noemenswaardig groter is dan de breedte van het wieltje. Bij voorkeur heeft de oppervlaktekromming een diameter die minstens 2x, meer bij voorkeur minstens 3x, meest bij voorkeur minstens 4x groter is dan de breedte van het wieltje. Hierdoor vertoont het wieltje een hoek tussen het loopvlak en het zijvlak van het wieltj e.
De eerste rail 7 vertoont vier loopvlakken. Een eerste paar loopvlakken 18 en 19 strekken zich opwaarts uit in een bovenste segment van de eerste rail, en zijn voorzien om het derde wieltje uit de eerste subset 13 te laten rollen. Hiertoe hebben de twee loopvlakken 18 en 19, die een paar loopvlakken vormen, een onderlinge afstand die groter is dan de diameter van het derde wieltje uit de eerste subset 13. Hierdoor kan het derde wieltje uit de eerst subset rollen tussen de loopvlakken 18 en 19, waarbij het derde wieltje uit de eerste subset 13 maximaal één van de loopvlakken tegelijk kan raken, en dus niet geblokkeerd kan worden. De eerste rail 7 bevat verder een paar loopvlakken 16 en 17 die zich vlak uitstrekken en die voorzien zijn om de wieltjes uit de tweede subset 9, 10 tussen te laten rollen. Hiertoe hebben de loopvlakken 16 en 17, die een paar vormen, een onderlinge afstand die groter is dan de diameter van de wieltjes uit de tweede subset 9, 10, waardoor de wieltjes uit de tweede subset 9, 10 tussen het paar loopvlakken 16, 17 kan rollen en daarbij maximaal één van de loopvlakken 16, 17 kan raken. Daardoor worden de wieltjes uit de tweede subset 9, 10 niet geklemd tussen de loopvlakken 16, 17.
De draagbalk 4 in figuur 2 vertoont verder een groef 20 die zich aan een buitenzijde van de draagbalk (buiten relatief ten opzichte van de container waar de draagbalk in ingebouwd wordt) en bovenaan de draagbalk. Deze groef is voorzien om meerdere functies te vervullen, zoals verder zal besproken worden aan de hand van de figuren 5 en 6.
Aan de hand van de figuren 3A, 3B en 3C zal het effect van de specifieke plaatsing van de wieltjes in de draagbalk uitgelegd worden. Elk van de figuren 3A, 3B, 3C toont een doorsnede van het wagentje volgens een verschillend snijvlak. Daarmee laten de figuren 3A, 3B en 3C toe de krachtenwerking in het wagentje in drie dimensies te beschrijven.
Figuur 3A toont een doorsnede van de dwarsbalk en het wagentje volgens een snijvlak dat bepaald wordt door de longitudinale richting van de draagbalk en de opwaartse richting. Het snijvlak is aangeduid in figuur 3B. De figuur 3A toont in het bijzonder de wieltjes 9 en 10 uit de tweede subset, die rollen tussen loopvlakken 16 en 17. Wanneer een momentkracht Ml wordt aangelegd aan het wagentje ter plaatse van het wieltje 9 uit de tweede subset, ondervindt het wieltje 10 een opwaartse kracht F1. Deze opwaartse kracht F1 zal echter opgevangen worden, doordat het wieltje 10 tegen loopvlak 17 zal aanstoten. Een dergelijke momentkracht Ml kan dus opgevangen worden door de wieltjes 9 en 10 uit de tweede subset door krachten die zich loodrecht vanaf de as van het wieltje richting het loopvlak 16 of 17 uitstrekken. Een dergelijke kracht loodrecht op de as van een wieltje richting een loopvlak, creëert geen noemenswaardige extra rolweerstand voor het wieltje, omdat een wieltje in het bijzonder voorzien is voor het opvangen van een dergelijke kracht. Om een dergelijke kracht te kunnen opvangen via de wieltjes uit de tweede subset, vertonen de wieltjes in de longitudinale richting (in figuur 3A de richting van links naar rechts) een tussenafstand die groter is dan de gemiddelde diameter van de respectievelijke wieltjes 9 en 10. Bij voorkeur is de tussenafstand groter dan 2 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 5 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 7 centimeter, meest bij voorkeur ongeveer 10 centimeter. Als alternatieve uitvoeringsvorm zou een wagentje kunnen ontworpen worden waarbij een wieltje 9 in een eerste rail en een wieltje 10 in een tweede rail loopt, en waarbij de wieltjes een onderlinge afstand in de longitudinale richting vertonen. Een dergelijke configuratie is ook geschikt voor het opvangen van een momentkracht Ml. Doordat de wieltjes 9 en 10 de momentkracht Ml kunnen opvangen, zullen de overige wieltjes 11, 12 en 13 door deze momentkracht geen noemenswaardige hinder ondervinden. In het bijzonder zullen ze nergens tegenaan stoten in de rail, namelijk de wieltjes 9 en 10 houden een beweging van het wagentje ten gevolge van een dergelijke momentkracht Ml tegen.
Figuur 3B toont een doorsnede van een wagentje en draagbalk volgens een vlak dat zich opwaarts en dwars ten opzichte van de draagbalk uitstrekt. Het vlak is aangeduid in figuur 3A. De figuur 3B toont het effect van de plaatsing van het derde wieltje uit de eerste subset 13 ten opzichte van ten minste één van de eerste twee wieltjes uit de eerste subset 11, 12. Het derde wieltje 13 is verplaatst in de richting van de as waarrond de wieltjes van de eerste subset rollen. Wanneer een momentkracht M2 aangebracht wordt aan het wagentje ter plaatse van het wieltje 12, ondervindt het wieltje 13 een kracht F2 in de dwarse richting. Deze kracht F2 kan opgevangen worden door de eerste rail, met name het loopvlak 18 en zal verhinderen dat het wagentje kantelt ten gevolge van het moment M2. De afstand in de eerste richting tussen ten minste één van de wieltjes 11 en 12 uit de eerste subset en het derde wieltje 13 uit de eerste subset, heeft als gevolg dat een momentkracht M2 opgevangen kan worden door de respectievelijke wieltjes. Bij voorkeur is de afstand in de eerste richting tussen ten minste één van de wieltjes 11 en 12 uit de eerste subset en het derde wieltje 13 uit de eerste subset groter dan 2 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 5 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 7 centimeter, meest bij voorkeur ongeveer 10 centimeter. De krachten die ontstaan ten gevolge van een momentkracht M2 kunnen opgevangen worden door de wieltjes via een kracht die zich loodrecht uitstrekt van de as van het wieltje naar zijn loopvlak. Een dergelijke kracht heeft geen noemenswaardig effect op de rolweerstand die een wieltje ondervindt, namelijk wieltjes zijn in het bijzonder voorzien voor het opvangen van een dergelijke kracht. Wanneer een momentkracht M2 wordt aangebracht aan het wagentje, zullen de wieltjes 11, 12 en 13, doordat ze rollen tussen respectievelijke loopvlakken 14 en 15 en loopvlakken 18 en 19, verhinderen dat het wagentje kantelt ten gevolge van deze momentkracht M2. Hierdoor zullen de andere wieltjes niet noemenswaardig verplaatsen, en zullen de andere wieltjes geen noemenswaardige weerstand ondervinden van een momentkracht M2.
Figuur 3C toont een doorsnede volgens een vlak dat zich in de longitudinale richting, en dwars ten opzichte van de draagbalk uitstrekt. Het doorsnedevlak is verder aangeduid in figuur 3B. Figuur 3C toont de eerste twee wieltjes uit tweede subset 11 en 12, die lopen in de tweede rail tussen de loopvlakken 14 en 15, die een paar loopvlakken vormt voor de wieltjes 11 en 12. Wanneer een momentkracht M3 wordt aangebracht aan het wagentje ter plaatse van het wieltje 11, zal wieltje 12 een kracht F3 ondervinden in de dwarsrichting van de draagbalk. Deze kracht F3 zal opgevangen worden door loopvlak 14, dat zal verhinderen dat wieltje 12 noemenswaardig verplaatst wordt ten gevolge van de momentkracht M3. Analoog aan figuren 3A en 3B wordt hier duidelijk hoe de wieltjes 11 en 12 door hun onderlinge afstand in de longitudinale richting, een momentkracht M3 kunnen opvangen. Bij voorkeur is de onderlinge afstand tussen wieltjes 11 en 12 in de longitudinale richting groter dan 2 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 5 centimeter, meer bij voorkeur groter dan 7 centimeter, meest bij voorkeur ongeveer 10 centimeter. Wanneer een momentkracht M3 aangebracht wordt op het wagentje, zullen de wieltjes 11 en 12 verhinderen dat het wagentje noemenswaardig verplaatst of verdraaid wordt in de rails, door de loopvlakken 14 en 15. Daardoor zullen de andere wieltjes 9, 10, 13 geen noemenswaardige verplaatsing ondergaan wanneer een momentkracht M3 aangebracht wordt aan het wagentje, en zal het wagentje dus vlot blijven rollen in de draagbalk.
De combinatie van de figuren 3A, 3B en 3C maken duidelijk dat de specifieke opbouw van het wagentje volgens de uitvinding het bijzondere effect heeft dat momentkrachten in de drie rotatierichtingen opgevangen kunnen worden. Daarbij wordt elk van de drie rotatiemomenten opgevangen op een wijze die geen noemenswaardige rolweerstand aan de wagentjes teweegbrengt. Het gevolgd is dat een wagentje volgens de uitvinding door geen enkele externe kracht geblokkeerd kan worden en verhinderd kan worden van te rollen in de dwarsbalk. Dit maakt een wagentje volgens de uitvinding uitermate geschikt voor gebruik in een ophangsysteem voor een zeil. De wieltjes uit de eerste subset 11, 12 en 13 vangen dwarskrachten op, die typisch noemenswaardig minder groot zijn dan de verticale krachten opgevangen door de wieltjes uit de tweede subset 9 en 10. Daarom zou één van de wieltjes uit de eerste subset 11, 12 en 13 vervangen kunnen worden door een glijblokje. Dit glijblokje kan, wanneer het geplaatst wordt zoals het wieltje zou geplaatst worden, dezelfde functie uitvoeren op dezelfde wijze als het wieltje en met hetzelfde resultaat, namelijk dat momentkrachten opgevangen kunnen worden.
De eerste rail 7 vertoont vier loopvlakken 16, 17, 18 en 19. De rail vertoont verder een opening die zich uitstrekt vanaf een rand van het onderste vlakke loopvlak 16 naar een onderste rand van een buitenste opstaande loopvlak 19. Hierdoor strekt de opening in de eerste rail 7 zich uit hoofdzakelijk aan de onderzijde van de eerste rail. Als gevolg blijft water en vuil minimaal staan in de eerste rail. De tweede rail 8 bevat opstaande loopvlakken 14 en 15. De tweede rail bevat verder een opening die zich uitstrekt vanaf een onderste rand van een eerste opstaande loopvlak 14 tot aan een onderste rand van een tweede opstaande loopvlak 15. Hierdoor vormt de tweede rail in doorsnede een omgekeerde U-vorm. Het gevolg is dat water en vuil geen platform krijgt, of goot krijgt om in te blijven staan. Dergelijke opstellingen van eerste rail en tweede rail zijn noemenswaardig verschillend van gekende rails voor het ophangen van een zeil ter afsluiting van een laadruimte. Namelijk bekende rails vertonen komvormige onderste loopvlakken, waardoor een goot gevormd wordt die water en vuil kan vasthouden. De loopvlakken uit de rails van het ophangsysteem van de uitvinding zijn bij voorkeur vlak gevormd. Hierdoor ontstaat geen goot waarin water of vuil kan blijven staan.
Figuur 4 toont een alternatieve configuratie van wagentje en dwarsbalk volgens de uitvinding. Daarbij toont de figuur een wagentje met een eerste subset van drie wieltjes 11, 12 en 13 die rollen rond een hoofdzakelijk liggende as. Het wagentje bevat een tweede subset van twee wieltjes 9 en 10 die hoofdzakelijk rollen rond een opstaande as. Daarbij is de draagbalk voorzien van twee rails die zich naast elkaar en evenwijdig uitstrekken 7 en 8. De openingen in de rails zijn, analoog aan de hierboven beschreven openingen, zodanig gevormd dat vuil en water minimaal de mogelijkheid heeft om te blijven staan in de rails. Ook de plaatsing van de wieltjes is zodanig dat momentkrachten in de drie richtingen opgevangen kunnen worden.
Figuur 5 toont een bovenste draagbalk 4 met een wagentje 6 dat voorzien is van wieltjes die rollen in rails 7 en 8. De rails 7 en 8 strekken zich evenwijdig aan elkaar uit, waarbij de eerste rail 7 zich boven de tweede rail 8 bevindt. Figuur 5 toont hoe een wagentje 6 dat zich aan de bovenste draagbalk bevindt, een neerwaarts uitstrekkend uitsteeksel 29 bevat voor het ophangen van het zeil aan het wagentje, of voor het verbinden van het wagentje met een verbindingselement 5. De figuur toont verder hoe de bovenste draagbalk 4 voorzien is van een afschermelement 21. Het afschermelement 21 is voorzien van een verbindingsuitsteeksel 22 dat compatibel is met de groef 20 in de draagbalk. Vanaf het uitsteeksel 22 strekt de afschermelement 21 zich neerwaarts uit om de wagentjes en dwarsbalk af te schermen van weer en wind en om de laadruimte waterdicht af te sluiten aan de bovenzijde.
Figuur 6 toont een onderste draagbalk 4 met wagentje 6. De figuur 6 toont hoe het onderste wagentje van een zich opwaarts uitstrekkend verbindingselement 28 is voorzien, voor het verbinden van het zeil of het verbindingselement 5 met het wagentje. Als alternatief kan het zeil rechtstreeks op het wagentje 6 uit de onderste draagbalk bevestigd worden, zonder verbindingselement 28. De figuur toont verder hoe een verstevigingselement 23 bevestigd is aan de draagbalk. Het verstevigingselement 23 heeft bij voorkeur een lip 24 die zich uitstrekt in de groef 20 in de draagbalk. In de draagbalk is bij voorkeur een tussenschot 25 voorzien dat zich uitstrekt vanaf de groef 20 tot aan het tegenoverliggende eind van de draagbalk. De lip 24 van het verstevigingselement 23 is bij voorkeur voorzien om aan te sluiten tot tegen het tussenschot 25. Hierdoor kan een slag tegen de versteviging 23 doorgegeven worden via tussenschot 25 naar het chassis van de vrachtwagen, en zal de draagbalk 4 minimaal beschadigd geraken door een stoot. Het verstevigingselement 23 is bij voorkeur bevestigd op de draagbalk via bevestigingsmiddelen 27. Het verstevigingselement 23 kan via schroeven, nagels, revetten, of dergelijke bevestigingsmiddelen bevestigd worden aan de draagbalk. Verder bevat het verstevigingselement 23 bij voorkeur een stootrand 26 die zich vanaf de bovenzijde van de draagbalk opwaarts uitstrekt. De stootrand 26 verhindert dat goederen in de vrachtwagen via schuiven uit de vrachten kunnen bewegen.
Figuur 7 toont een verbindingselement 5 volgens de uitvinding. De figuur toont hoe een wagentje 6 voorzien om te rollen in de bovenste draagbalk (aan de bovenzijde van de figuur) en een wagentje 6 voorzien om te rollen in de onderste draagbalk (aan de onderzijde van de figuur).
Daarbij is het opwaarts uitstekend element 28 van het onderste wagentje verbonden met een onderste element 30 van het verbindingselement via verbindingsmiddelen zoals schroeven, nagels of revetten. Het neerwaarts uitstrekkend verbindingselement 24 van het bovenste wagentje 6 is verbonden met een bovenste gedeelte 31 van het verbindingselement 5. Het bovenste 31 en het onderste 30 gedeelte van het verbindingselement 5 zijn onderling verbonden via een schuifverbinding 32, waarbij het ene eind van het verbindingselement 5 in het andere eind schuift. Andere verbindingsmechanismen waarbij een vrijheidsgraad van beweging aanwezig is, zijn eveneens mogelijk. Daarbij heeft het verbindingselement een bewegingsvrijheid om een afstand tussen het bovenste wieltje en het onderste wieltje te variëren. Dit is in het bijzonder geschikt om torsiekrachten op de vrachtwagen op te vangen. Ook kan de vrachtwagen voorzien worden van een hefdak, waarbij het dak enkele tientallen centimeters naar boven kan geheven worden, om laden en lossen te vergemakkelijken. Een verbindingselement 5 zoals getoond in figuur 7 kan een dergelijke beweging van het dak volgen door het onderste element en het bovenste element 31 ten opzichte van elkaar te laten uitschuiven (of inschuiven wanneer het dak naar beneden gelaten wordt). De figuur 7 toont een verbindingselement waarbij een schuifverbinding 32 aan de bovenzijde van het verbindingselement gepositioneerd is, echter het is eveneens mogelijk om deze schuifverbinding 32 aan de onderzijde van het verbindingselement te positioneren.
Het zeil, ter afsluiting van de laadruimte kan bevestigd worden aan het bovenste wagentje 6 ter plaatse van referentienummer 33. Hierdoor hangt het zeil aan de bovenste draagbalk. Alternatief, kan het zeil bevestigd worden aan een bovenste segment 34 van het onderste element 30 van het verbindindingselement 5. Het verbindingselement 5 strekt zich dan bij voorkeur uit tot nabij de bovenste draagbalk. Het voordeel van het bevestigen van het zeil aan het segment 34 van het verbindingselement, is dat het gewicht van het zeil dan gedragen wordt door de onderste wagentjes 6 die rechtstreeks aan het chassis van de vrachtwagen bevestigd zijn via de onderste draagbalk. Hierdoor verlaagt het zwaartepunt van de vrachtwagen, en kan de bovenbouw van de laadruimte lichter vervaardigd worden.

Claims (15)

  1. Conclusies
    1. Systeem voor het bevestigen van een zeil ter afsluiting van een zijkant van een laadruimte, welk ophangsysteem een draagbalk bevat, die voorzien is van ten minste twee rails die nagenoeg evenwijdig aan elkaar geplaatst zijn en zich uitstrekken in een langsrichting, welk systeem wagentjes bevat die voorzien zijn om genoemd zeil aan te bevestigen, welke wagentjes verder elk voorzien zijn van een set wieltjes die allen geplaatst zijn om te rollen in genoemde langsrichting en in de ten minste twee rails, waarbij een eerste subset drie wieltjes bevat die geplaatst zijn om te rollen rondom evenwijdige assen die zich in een eerste richting uitstrekken, waarbij een tweede subset twee wieltjes bevat die geplaatst zijn om te rollen rondom evenwijdige assen die zich in een tweede richting, die onder een hoek staat ten opzichte van de eerste richting, uitstrekken, waarbij de wieltjes uit de tweede subset zodanig geplaatst zijn dat afstand tussen de assen van de twee wieltjes in de langsrichting groter is dan de gemiddelde diameter van de twee wieltjes, waarbij de wieltjes uit de eerste subset zodanig geplaatst zijn dat twee wieltjes uit de eerste subset een afstand in de langsrichting tussen hun assen hebben die groter is dan hun gemiddelde diameter, en waarbij een derde wieltje uit de eerste subset wieltjes op een afstand in genoemde eerste richting van ten minste één van genoemde twee wieltjes uit de eerste subset geplaatst is, waarbij genoemde wieltjes uit de tweede subset en genoemd derde wieltje uit de eerste subset voorzien zijn om te rollen in een eerste uit de twee rails, en genoemde twee wieltjes uit de eerste subset voorzien zijn om te rollen in een tweede uit de twee rails.
  2. 2. Bevestigingssysteem volgens conclusie 1, waarbij de ten minste twee rails loopvlakken bevatten waarop de wieltjes kunnen rollen.
  3. 3. Bevestigingssysteem volgens conclusie 2, waarbij de loopvlakken in tegenover elkaar geplaatste paren gevormd zijn met een tussenafstand groter dan de diameter van de overeenstemmende wieltjes, zodanig dat elk wieltje tussen twee loopvlakken kan rollen.
  4. 4. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij genoemde hoek ongeveer 90 graden is.
  5. 5. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij genoemd derde wieltje uit de eerste subset tussen de twee wieltjes uit de tweede subset geplaatst is.
  6. 6. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij genoemde eerste richting hoofdzakelijk horizontaal of vertikaal is.
  7. 7. Bevestigingssysteem volgens conclusie 6, waarbij genoemde eerste richting hoofdzakelijk vertikaal is.
  8. 8. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elke van de twee rails een opening vertoont in de langsrichting die grenst aan een laagste punt van de rail.
  9. 9. Bevestigingssysteem volgens conclusie 2 of 3 en conclusie 8, waarbij genoemde opening grenst aan een laagst gelegen loopvlak in de rail.
  10. 10. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste twee rails boven elkaar geplaatst zijn.
  11. 11. Bevestigingssysteem volgens conclusie 4 en 9, waarbij genoemde eerste van de twee rails boven de tweede van de twee rails geplaatst is.
  12. 12. Bevestigingssysteem volgens conclusie 11, waarbij de tweede van de twee rails een vorm heeft in doorsnede van een omgekeerde U.
  13. 13. Bevestigingssysteem volgens conclusie 11 of 12 en conclusie 2 of 3, waarbij de eerste rail een rechthoekige holte definieert met een opening die enerzijds grenst aan een onderste liggend loopvlak en anderzijds grenst aan een onderzijde van een opstaand loopvlak.
  14. 14. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de draagbalk verder een derde rail bevat die boven de ten minste twee rails geplaatst is en die voorzien is van een groef.
  15. 15. Bevestigingssysteem volgens één van de voorgaande conclusies, zodanig dat de ten minste twee rails zich aan één en dezelfde zijde van het vlak van het zeil, op en afstand daarvan, bevinden wanneer het zeil aan de wagentjes is opgehangen.
BE2012/0613A 2012-09-17 2012-09-17 Bevestigingssysteem voor een zeil BE1021442B1 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0613A BE1021442B1 (nl) 2012-09-17 2012-09-17 Bevestigingssysteem voor een zeil
HUE13184574A HUE025892T2 (en) 2012-09-17 2013-09-16 Tarpaulin suspension system
EP13184574.5A EP2708395B1 (en) 2012-09-17 2013-09-16 Attachment system for a tarpaulin
PL13184574T PL2708395T3 (pl) 2012-09-17 2013-09-16 Układ mocowania plandeki
ES13184574.5T ES2547813T3 (es) 2012-09-17 2013-09-16 Sistema de fijación de una lona
BR102013023636-5A BR102013023636B1 (pt) 2012-09-17 2013-09-16 Sistema de fixação de um encerado com a finalidade de fechar um lado de um espaço de carregamento
MX2013010597A MX336407B (es) 2012-09-17 2013-09-17 Sistema de fijación para una lona.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0613A BE1021442B1 (nl) 2012-09-17 2012-09-17 Bevestigingssysteem voor een zeil

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1021442B1 true BE1021442B1 (nl) 2015-11-20

Family

ID=47074520

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2012/0613A BE1021442B1 (nl) 2012-09-17 2012-09-17 Bevestigingssysteem voor een zeil

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP2708395B1 (nl)
BE (1) BE1021442B1 (nl)
BR (1) BR102013023636B1 (nl)
ES (1) ES2547813T3 (nl)
HU (1) HUE025892T2 (nl)
MX (1) MX336407B (nl)
PL (1) PL2708395T3 (nl)

Families Citing this family (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102013201005A1 (de) * 2013-01-23 2014-08-07 Zf Friedrichshafen Ag Seitenrollenwagen und Führungsgurt mit Schiene für eine Schiebeverdeckstruktur eines Fahrzeugaufbaus oder eines Containers
EP3006240A1 (en) * 2014-10-07 2016-04-13 Versus-Invest System with tensioning strap runners for suspending a curtain of a curtain-sided vehicle
JP6447420B2 (ja) * 2015-08-28 2019-01-09 トヨタ自動車株式会社 スライドドアレール補強構造
DE202015006044U1 (de) 2015-09-01 2015-10-26 European Trailer Systems Gmbh Planenaufhängvorrichtung
KR101806617B1 (ko) * 2015-09-17 2017-12-07 현대자동차주식회사 차량의 슬라이딩 도어의 열림 방지장치
BE1024301B1 (nl) 2016-06-17 2018-01-25 Versus Invest Bvba Zijwand met vouwplaten
BE1024590B1 (nl) * 2016-09-20 2018-04-17 Versus Invest Bvba Verbindingselement
BE1026606B1 (nl) 2018-09-12 2020-04-09 Versus Omega Bvba Hybride ophanging zeil
BE1027081B1 (nl) 2019-02-27 2020-09-21 Versus Omega Bvba Opstaande versteviging
DE102022110440B3 (de) 2022-04-28 2023-10-19 European Trailer Systems Gmbh Öffenbares Seitenplanenwandsystem und Schieberunge
WO2023208285A1 (de) 2022-04-28 2023-11-02 European Trailer Systems Gmbh Öffenbares seitenplanenwandsystem
DE102022110438A1 (de) 2022-04-28 2023-11-02 European Trailer Systems Gmbh Öffenbares Seitenplanenwandsystem
DE102022110441A1 (de) 2022-04-28 2023-11-02 European Trailer Systems Gmbh Öffenbares Seitenplanenwandsystem

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9417255U1 (de) * 1994-10-27 1996-02-22 Robert Orten GmbH u. Co. Fahrzeugbau -vertrieb, 54470 Bernkastel-Kues Lastwagen mit Hub-Senk-Dach
WO2009003218A1 (en) * 2007-06-29 2009-01-08 Barker Trailers Pty. Ltd. Curtain-sided trailer and roller assembly for side curtain assemblies
EP2371595A1 (en) * 2010-04-02 2011-10-05 Versus-Invest System for suspending a tarpaulin

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE9417255U1 (de) * 1994-10-27 1996-02-22 Robert Orten GmbH u. Co. Fahrzeugbau -vertrieb, 54470 Bernkastel-Kues Lastwagen mit Hub-Senk-Dach
WO2009003218A1 (en) * 2007-06-29 2009-01-08 Barker Trailers Pty. Ltd. Curtain-sided trailer and roller assembly for side curtain assemblies
EP2371595A1 (en) * 2010-04-02 2011-10-05 Versus-Invest System for suspending a tarpaulin

Also Published As

Publication number Publication date
MX2013010597A (es) 2014-05-30
MX336407B (es) 2016-01-19
EP2708395B1 (en) 2015-07-08
PL2708395T3 (pl) 2015-12-31
HUE025892T2 (en) 2016-05-30
BR102013023636A2 (pt) 2015-08-04
BR102013023636B1 (pt) 2020-09-01
ES2547813T3 (es) 2015-10-08
EP2708395A1 (en) 2014-03-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1021442B1 (nl) Bevestigingssysteem voor een zeil
BE1019270A3 (nl) Systeem voor het ophangen van een zeil.
BE1024301B1 (nl) Zijwand met vouwplaten
RU2481261C2 (ru) Погрузочная платформа
ES2712940T3 (es) Vehículo ferroviario de transporte con interfaz de compensación de altura respecto al suelo principalmente en función del peso de la carga a transportar
BE1024502B1 (nl) Steunbalk
CN104245471B (zh) 台阶装置及具备该台阶装置的铁道车辆
CN103935281B (zh) 提升和滚动负载系统
KR20170039698A (ko) 차-수송 차량을 위한 개별적이고 보편적인 제거 가능한 화물-지지 팔레트
RU2141905C1 (ru) Автомобиль с кузовом
JP2011507766A (ja) 車両用方向づけ装置を持つ輸送装置
RU2007139278A (ru) Вагон для перевозки дорожных автомобилей с подвижными опорными плоскостями между позицией перевозки и позицией между вагонами, а также поезд, составленный из таких вагонов
AU2016101537A4 (en) Tyre Transporter
CN108367698A (zh) 用于集装箱的运输车辆
CN214647843U (zh) 一种侧翻式自卸货厢
EP2199150B1 (en) Transporting unit suitable for carrying vehicular and non-vehicular cargo
NL1037657C2 (nl) Transportvoertuig met beweegbare laadvloer.
CN210973745U (zh) 搬运车
BE1029041B1 (nl) Schuifdaksysteem
CN110395168A (zh) 清障车及其升降平台
KR102545504B1 (ko) 탑차 적재함용 화물지지장치
KR102480345B1 (ko) 특장차의 리프트 게이트용 탈부착식 가드유닛
CN111727134B (zh) 用于运输车辆的底盘组件
BE1022530B1 (nl) Stadsvoertuig voor goederenvervoer.
RU40360U1 (ru) Многоэтажная автостоянка (варианты)