BE1020225A3 - Een werkwijze voor het inbinden van bladen en een inbindelement en inbindtoestel daarbij toegepast. - Google Patents

Abstract

Werkwijze voor het inbinden van een bundel bladen (11) in een inbindelement (1) met een U-vormige rug (2) met een bodem (3) en opstaande benen (4) en een smeltlijm (8) in de rug, welke werkwijze erin bestaat de bundel in de rug (2) aan te brengen en de rug (2) op te warmen om de smeltlijm (8) te smelten, daardoor gekemerkt dat een overmaats inbindelement (1) wordt gekomen waarin de bundel (11) met een zekere zijdelingse speling (c) is opgenomen en dat het inbindelement (1) met de smeltlijm (8) in gesmolten toestand tussen twee evenwijdige aandrukbalken (17) wordt aangebracht die met een kracht naar elkaar toe worden verplaatst om de benen (4) naar elkaar toe om te plooien.

Description

Een werkwijze voor het inbinden van bladen en een inbindelement en inbindtoestel daarbij toegepast.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het inbinden van bladen, evenals op een inbindelement en een inbindtoestel daarbij toegepast.

Voor het inbinden is het bekend gebruik te maken van een klassiek inbindelement in de vorm van een farde met een U-vormige rug met een bodem en twee opstaande benen en twee omslagbladen die elk met een rand verbonden zijn met een rand van één van de benen van de rug, waarbij de binnenzijde van de rug, meer speciaal minstens een deel van de bodem van de rug, is voorzien van een smeltlijm.

Met smeltlijm wordt hier bedoeld een lijm die bij kamertemperatuur hard is en die bij opwarming vloeibaar wordt en na afkoeling tot op kamertemperatuur opnieuw hard wordt.

Om een bundel losse bladen in te binden, wordt de bundel met een in te binden vrije rand in de rug geduwd tot tegen de smeltlijn en wordt de farde met de rug naar beneden toe op een verwarmingselement van een daartoe voorzien inbindtoestel· geplaatst om de smeltlijm op voldoende hoge temperatuur te brengen om de lijm te laten smelten.

De bladen van de bundel zinken daarbij als het ware met de voornoemde in te binden rand in de gesmolten smeltlijm.

Vervolgens laat men de rug van het inbindelement met de daarin aanwezige bundel bladen afkoelen, waardoor de smeltlijm opnieuw stolt en de bladen als het ware op de bodem van de rug worden vastgekleefd.

Een probleem dat zich voordoet, is dat, tijdens het inbinden, niet alle bladen van de bundel in de gesmolten lijm zakken of er niet voldoende diep inzakken om een goede binding te bekomen. Dit probleem doet zich vooral voor aan de buitenste bladen van de bundel, wellicht omdat deze bij het vasthouden van de farde in het toestel enigszins worden tegengehouden door de omslagbladen die door de gebruiker worden samengehouden om de farde met de bundel erin vast te houden.

Een ander probleem is dat er van de inbindelementen bij voorkeur een relatief groot aantal verschillende maten van rugbreedtes op voorraad gehouden moeten worden.

Inderdaad, een goed resultaat van inbinden wordt maar bekomen voor zover de dikte van de in te binden bundel bladen relatief nauw past tussen de benen van de rug.

Voor een gegeven dikte van bundel wordt dus een inbindelement gekozen met een gepaste rugbreedte.

Bij de bekende inbindsystemen van het voornoemde type worden bijvoorbeeld 12 maten van rugbreedtes aangeboden, gaande van 1 mm tot 36 mm, telkens met enkele millimeters verschil tussen opeenvolgende maten.

Bij gebrek aan de juiste maat van rugbreedte wordt soms wel eens getracht om zijn toevlucht te nemen tot een rug met een overmaatse rugbreedte waarvan de opening tussen de benen van de rug dan kunstmatig wordt vernauwd door de uiteinden van de benen deels dicht te knijpen.

Dit leidt echter zelden of nooit tot een bevredigend resultaat aangezien de benen moeilijk op een uniforme manier kunnen worden dichtgeknepen en bovendien hierbij de bodem van de rug bol komt te staan, waardoor het contact met het verwarmingselement van het inbindtoestel niet optimaal verloopt, met een slechte binding tot gevolg.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan minstens één van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het inbinden van een bundel bladen in een inbindelement in de vorm van een farde met een U-vormige rug uit een plooibaar en warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur staal, met een bodem en twee opstaande benen en twee omslagbladen die elk met een rand zijn verbonden met een vrije rand. van de benen, waarbij aan de binnenzijde van de rug, minstens op een deel van de bodem van de rug, een smeltlijm is voorzien en waarbij de werkwijze erin bestaat de bundel bladen met de in te binden rand tot tegen de smeltlijm in de rug aan te brengen en de rug op te warmen om de smeltlijm te laten smelten, met als kenmerk dat een overmaats inbindelement wordt gekozen waarin de bundel met de dikte van de in te binden rand met een zekere zijdelingse speling tussen de benen van de rug is opgenomen, en dat de farde met de erin aanwezige bundel en de smeltlijm in gesmolten toestand, met de bodem van de rug op een op de bodem aansluitende basis wordt geplaatst met de benen tussen twee evenwijdige aandrukbalken die met een kracht naar elkaar toe worden verplaatst om de bodem van de rug tegen de basis aan te drukken en tegelijkertijd de benen symmetrisch onder een hoek ten opzichte van de bodem naar elkaar toe om te plooien tot wanneer de bundel, met een gewenste kracht van de aandrukbalken, ingeklemd zit tussen de benen van de rug, waarna de aandrukbalken, eventueel na een korte periode dat de kracht wordt aangehouden, weer uit elkaar worden bewogen om de ingebonden farde te kunnen verwijderen, waarbij de gewenste kracht zodanig is gekozen dat door het inklemmen van de bundel een kracht op de bundel wordt uitgeoefend die gericht is naar de bodem van de rug.

Een voordeel is dat bij het omplooien van de benen van de rug de vrije uiteinden van de benen en de daarmee verbonden omslagbladen van het inbindelement. dichter naar de rug toe worden bewogen, waardoor deze uiteinden en/of de omslagbladen de bundel, en in het bijzonder de buitenste bladen van de bundel, naar de rug toe worden getrokken en de in te binden rand van de bundel daarbij stevig in de gesmolten lijm worden geduwd, waardoor gegarandeerd wordt dat, na afkoeling van de lijm, alle bladen stevig in de lijm vastgehecht zitten.

Een ander voordeel is dat bij het inklemmen van de rug deze perfect op zijn plaats op de basis wordt vastgehouden, wat het symmetrisch dichtknijpen van de benen van de rug bevordert.

Een voordeel van deze symmetrie is van esthetische aard.

Nog een voordeel van de werkwijze is dat de rug perfect aansluit op de ingeklemde bundel, en er dus geen spleet is tussen de vrije uiteinden van de benen waarlangs de lijm in de rug zichtbaar zou kunnen zijn, wat ook bij draagt tot het professioneel uitzicht van de ingebonden farde.

Nog een belangrijk voordeel is dat met eenzelfde inbindelement bundels van verschillende dikte kunnen worden ingebonden, zodat de hele waaier van gebruikelijke bundeldiktes ingebonden kan worden met een beperkt aantal maten van inbindelementen.

Door het gebruik van de kracht als stuurparameter van de werkwijze, is de werkwijze onafhankelijk van de dikte van de rug van het gekozen inbindelement, waardoor er dus niet telkens een extra instelling nodig is wanneer andere maten van fardes worden toegepast.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inbindtoestel voor gebruik in een werkwijze zoals hiervoor beschreven, waarbij het toestel is voorzien van een basis voor het aansluitend ondersteunen van de bodem van de rug van een in te binden farde die met deze bodem op de basis is geplaatst, twee evenwijdige aandrukbalken die zich aan weerszijden van de basis en boven het niveau van de basis uitstrekken en middelen om de aandrukbalken met een zekere kracht naar elkaar toe te bewegen teneinde de benen van de rug van de farde op de basis symmetrisch met een hoek ten opzichte van de bodem naar elkaar toe te kunnen omplooien; middelen om de kracht door de aandrukbalken uitgeoefend te kunnen bepalen en middelen om de aandrukbalken opnieuw uit elkaar te bewegen wanneer de aldus bepaalde kracht een gewenste waarde heeft bereikt, eventueel nadat deze kracht gedurende een korte periode werd aangehouden.

Dit toestel heeft het voordeel dat de benen perfect symmetrisch worden omgeplooid en dat het toestel geen enkele instelling vereist, ook niet wanneer verschillende maten van inbindelementen door elkaar worden gebruikt.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inbindelement in de vorm van een farde die geschikt is voor gebruik in een werkwijze en met een inbindtoestel zoals hiervoor beschreven, welk inbindelement is uitgevoerd in de vorm van een farde met een U-vormige rug uit een plooibaar en warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur staal, met een bodem , en twee opstaande benen en twee omslagbladen die elk met een rand zijn verbonden met een vrije rand van de benen, waarbij aan de binnenzijde van de rug, minstens op een deel van de bodem van de rug, een smeltlijm is voorzien, met als kenmerk dat de benen van het inbindelement een zodanige hoogte bezitten dat de vrije uiteinden van de benen tot tegen elkaar kunnen worden omgeplooid, wanneer ze symmetrisch over een hoek ten opzichte van de basis naar elkaar toe worden omgeplooid.

Zulk inbindelement biedt het voordeel dat ook zeer dunne bundels kunnen worden ingebonden, ongeacht de breedte van de rug van het gekozen inbindelement.

Zo kan bijvoorbeeld met een inbindelement met een rugbreedte van om en bij de 15 mm en een hoogte van de benen van de rug van om en bij de 10 à 11 mm, 90% van de meest voorkomende diktes van in te binden bundels bladen ingebonden worden met één enkele maat van inbindelement.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inbindelement en een inbindtoestel volgens de uitvinding, en dit voor toepassing van een werkwijze volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :

Figuur 1 schematisch en in doorsnede een inbindelement volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 door F2 is weergegeven; figuren 3 tot 6 opeenvolgende stappen weergeven tijdens het inbinden van een bundel bladen volgens de werkwijze van de uitvinding in een inbindelement volgens figuur 1, waarbij figuur 4 een uitvergroting is van het gedeelte dat in figuur 3 door F4 is aangeduid; figuur 7 een illustratie is van de laatste stap van de voornoemde werkwijze zoals weergegeven in figuur 6, doch dit voor het inbinden van een dunnere bundel; figuur 8 schematisch en in perspectief een opengewerkt zicht weergeeft van een inbindtoestel volgens de uitvinding voor toepassing van een werkwijze volgens de uitvinding; figuur 9 een zijaanzicht weergeeft volgens pijl F9 in figuur 8; figuur 10 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 9 door kader F10 is aangeduid; figuren 11 tot 14 opeenvolgende stappen weergeeft van het gebruik van het inbindtoestel volgens de figuren 8 tot 10 voor toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding.

Het in figuur 1 weergegeven inbindelement 1 bestaat in hoofdzaak uit een farde met een U-vormige rug 2 die vervaardigd is uit een plooibaar, meer speciaal een plastisch plooibaar, en warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur staal, met een bodem 3 en twee opstaande benen 4 en twee omslagbladen 5 die elk met een rand 6 zijn verbonden met een vrije rand 7 van de benen 4.

Het inbindelement 1 is aan de binnenzijde van de rug 2, in het bijzonder minstens op een deel van de bodem van de rug 3, voorzien van een smeltlijm 8.

De smeltlijm 8 in de rug 2 strekt zich bij voorkeur uit over de bijna volledige lengte van de rug en strekt zich in het weergegeven voorbeeld ook uit tot de binnenzijde van de benen 4, alhoewel dit niet strikt noodzakelijk is.

De omslagbladen 5 zijn in dit geval met de benen 4 van de rug 2 verbonden door een filmscharnier 9 dat bijvoorbeeld wordt gevormd door een bekleding 10 die rond de omslagbladen 5 is aangebracht en die doorloopt tot aan de rug 2 waarop de bekleding bevestigd is, bijvoorbeeld doordat deze doorloopt rond de rug 2 en erop vast gekleefd is, bijvoorbeeld door middel van een koudlijm.

Doorgaans is de rug 2 van het inbindelement 1 vervaardigd uit metaal, bij voorkeur staal, of uit een ander materiaal dat warmtegeleidend is om de warmte van het inbindtoestel efficiënt en gelijkmatig te verspreiden over het materiaal van de rug 2 evenals over de smeltlijm 8.

De bodem 3 van de rug 2 is in het weergegeven voorbeeld vlak uitgevoerd.

Het gebruik van het hierboven beschreven inbindelement 1 voor toepassing van een werkwijze volgens de uitvinding wordt geïllustreerd aan de hand van de figuren 3 tot 6.

Volgens de uitvinding wordt hierbij uitgegaan van een overmaats inbindelement 1 met een breedte van de rug 2 die zodanig is dat de afstand A tussen de benen van de rug groter is, bijvoorbeeld minstens 4 mm groter is dan de dikte B van een in te binden bundel losse bladen 11.

In figuur 3 wordt vertrokken van een situatie waarbij de in te binden bundel losse bladen 12 is aangebracht tussen de omslagbladen 5 van het inbindelement 1.

De in te binden rand 12 van de bundel 11 is daarbij, door de overmaatse keuze van het inbindelement 1, met een zekere zijdelingse speling C opgenomen in de rug 2 en is daarbij in contact met de smeltlijm 8.

Het inbindelement 1 met de daarin aanwezige bundel 11 wordt rechtop met de bodem 3 van de rug 2 op een verwarmingselement 13 geplaatst dat geschikt is om de rug 2 en de voornoemde rand 12 van de bundel 11 tot een voldoende hoge temperatuur op te warmen om de smeltlijm 8 te doen smelten.

Wanneer de smeltlijm 8 gesmolten is, zakt de in te binden rand 12 van de bundel bladen 11 in de gesmolten lijm 8, waarbij het zich vaak voordoet dat, zoals weergegeven in figuur 4, de buitenste bladen 14 van de bundel 11 niet of onvoldoende diep in de smeltlijm 8 zakken, wellicht doordat ze daarbij enigszins worden tegengehouden door het contact met de omslagbladen 5.

In een volgende stap van de werkwijze volgens de uitvinding wordt, zoals geïllustreerd in figuur 5, het inbindelement 1 met de erin aanwezige bundel 11 en de lijm 8 in gesmolten toestand met de bodem 3 op een daarop aansluitende niet verwarmde vlakke basis 15 geplaatst en wordt aan weerszijden van de rug 2 een kracht uitgeoefend om de benen 4 van de rug 2 naar elkaar toe om te plooien op een symmetrische manier ten opzichte van het symmetrievlak X-X' van de rug 2 dat evenwijdig loopt met de benen 4, waarbij de benen 4 met de bodem 3 van de rug 2 eenzelfde symmetrische hoek D insluiten, zoals wordt geïllustreerd aan de hand van figuur 5.

In een volgende stap worden, zoals getoond in figuur 6, de benen 4 nog verder naar elkaar toe bewogen tot de voornoemde kracht een gewenste waarde heeft bereikt.

Het is duidelijk dat door de neerwaartse beweging van de vrije uiteinden 7 van de benen 4 in de richting van de bodem 3 van de rug 2, een in die richting uitgeoefende kracht ontstaat die de bundel 11, in het bijzonder de buitenste bladen 14 van de bundel 11, dieper in de gesmolten lijm 8 duwt, geholpen door het feit dat door deze beweging van de vrije uiteinden 7 van de benen 4 van de rug 2 de omslagbladen 5 van het inbindelement 1 mee in de richting van de smeltlijm 8 op de bodem 3 van de rug 2 worden getrokken.

De krachten die op de benen 4 worden uitgeoefend, zijn bij voorkeur gelijk over de ganse lengte van de rug 2 en zodanig dat de benen 4 zich bij het omplooien niet of nagenoeg niet vervormen en met andere woorden vlak blijven.

Volgens een praktische toepassing, worden de voornoemde krachten, zoals weergegeven, uitgeoefend volgens een richting die evenwijdig is met de vlakke basis 15 en dit op een loodrechte afstand van de basis E die overeenkomt met twee derde van de hoogte F van de benen 4 van de rug 2.

Indien nodig worden de voornoemde krachten gedurende een korte periode aangehouden om de gesmolten lijm 8 de tijd te geven minstens gedeeltelijk te stollen, waarna de krachten worden weggenomen en de bundel 11 aldus op een professionele manier stevig in het inbindelement 1 is ingebonden, waarbij alle bladen van de bundel 11, in het bijzonder de buitenste bladen 14, voldoende diep in de gestolde lijm 8 worden vastgehouden, zoals afgebeeld in figuur 6.

In figuur 7 wordt de laatste stap van de werkwijze weergegeven, analoog aan de stap zoals weergegeven in figuur 6, doch dit voor een dunnere bundel 11 van slechts enkele losse bladen.

Hierbij worden de benen 4 van de rug 2 op analoge manier omgebogen als in het geval van een dikkere bundel 11, met toepassing van dezelfde krachten, zodat geen andere instelling nodig is van deze krachten dan in het geval van de dikkere bundel 11.

Bij voorkeur is de hoogte F van de benen 4 van de rug 2 zodanig dat de vrije uiteinden 7 van de benen 4 tot tegen elkaar kunnen worden omgeplooid, wanneer ze op voornoemde wijze symmetrisch worden samengedrukt.

Op deze manier is het mogelijk om, met het overmaatse inbindelement 1, zelfs slechts één enkel los blad in het inbindelement 1 in te binden en er toch zeker van te zijn dat dit blad diep genoeg in de lijm vastzit.

De hoogte F van de benen 4 is daarbij liefst zodanig dat, wanneer de benen 4 met hun vrije uiteinden 7 tot tegen elkaar worden omgeplooid, de voornoemde hoek D ingesloten met de basis 15 niet kleiner is dan 45°, waardoor voorkomen wordt dat de benen 4, bij toepassing van een horizontale kracht, zouden vervormen en het eindresultaat van het ingebonden inbindelement 1 daardoor te wensen zou overlaten.

Dit aspect van het inbindelement 1 kan op een wiskundige manier vertaald worden door te stellen dat de hoogte F van de benen 4 niet kleiner mag zijn dan de helft van de breedte G van de rug 2, vermenigvuldigd met vierkantswortel twee.

In figuur 8 is een praktische uitvoeringsvorm weergegeven van een inbindtoestel 16 volgens de uitvinding dat het mogelijk maakt om de hierboven beschreven werkwijze toe te passen op een inbindelement 1 volgens de uitvinding.

Het inbindtoestel 16 is op een gebruikelijke manier voorzien van een verwarmingselement 13 om de smeltlijm 8 in de rug 2 te kunnen doen smelten.

Verder is het inbindtoestel 16 volgens de uitvinding voorzien van een basis 15 voor het ondersteunen van de bodem 2 van de rug van een in te binden inbindelement 1 dat met deze bodem 2 op de basis 15 is geplaatst, zoals weergegeven in figuur 10.

De vorm van de basis 15 is bij voorkeur zodanig dat de bodem 3 van de rug 2 goed wordt ondersteund over zijn volledige lengte en breedte G.

Het inbindtoestel 16 bevat tevens twee evenwijdige aandrukbalken 17 die zich aan weerszijden van de basis 15 en boven het niveau van de basis 15 uitstrekken en die aan hun uiteinden zijn voorzien van platte uitsteeksels 18 die verschuifbaar, doch niet verdraaibaar, gevat zitten in een geleiding 19 van een niet weergegeven behuizing van het inbindtoestel 16, welke geleiding in figuur 9 in streeplijn is weergegeven en welke zich in het betreffende voorbeeld uitstrekt evenwijdig aan de basis 15.

Het inbindtoestel 16 is voorzien van middelen 20 om de aandrukbalken 17 met een zekere kracht naar elkaar toe te bewegen, welke middelen 20 in dit geval worden gevormd door een tandheugel 21 aan elk uiteinde van de aandrukbalken 17 en daarmee samenwerkende tandwielen 22 die, voor elke aandrukbalk 17, bevestigd zijn op een gemeenschappelijke as 23 die zich uitstrekt volgens de lengterichting van de aandrukbalken 17.

De voornoemde tandwielen 22 zijn identiek aan elkaar waarbij de twee tandwielen 22 aan eenzelfde uiteinde van de aandrukbalken 17 in elkaar ingrijpen zodanig dat een hoekverdraaiing van één tandwiel 22 in een bepaalde draairichting, een gelijke, doch tegengestelde hoekverdraaiing van het andere tandwiel met zich meebrengt, een en ander zodanig dat door deze beweging de aandrukbalken 17 zich gelijktijdig symmetrisch bewegen ten opzichte van het middenloodvlak van de voornoemde basis 15.

Eén van de voornoemde tandwielen 22 wordt aangedreven door een aandrijftandwiel 24 dat op zich, via een stelsel van andere tandwielen, wordt aangedreven door een motor 25 die in twee richtingen aangestuurd kan worden.

De motor 25 is uitgerust met middelen 26 die toelaten de kracht te bepalen die door de aandrukbalken 17 worden uitgeoefend op de benen 4 van de rug 2, welke middelen 26 bijvoorbeeld kunnen worden gevormd door een stroommeter voor het meten van de stroom die door de motor 25 wordt opgenomen en die een maat is voor de uitgeoefende kracht.

De voornoemde middelen 20 laten ook toe de aandrukbalken 17 opnieuw uit elkaar te bewegen, in functie van een stuursignaal dat gegenereerd wordt door een sturing 27 wanneer de genoemde kracht een gewenste ingestelde waarde heeft bereikt, eventueel nadat deze kracht gedurende een korte periode werd aangehouden.

De naar elkaar toe gerichte zijden van de aandrukbalken zijn voorzien van een naar binnen gerichte cilindrische profilering 28 waarvan de geometrische as 29 zich bevindt op een loodrechte afstand E van de voornoemde basis 15 die bij voorkeur overeenkomt met ongeveer twee derde van de hoogte F van de benen 4 van de rug 2 van het inbindelement 1.

De werking van het inbindtoestel 1 is heel eenvoudig en als volgt.

Het inbindelement 1 met de in te binden bundel losse bladen 11 wordt met de bodem 3 van de rug 2 op het verwarmingselement 13 geplaatst om de smeltlijm 8 aan het smelten te brengen.

Wanneer de lijm 8 gesmolten is, wordt het inbindelement 1 met de bodem 3 van de rug 2 op de basis 15 geplaatst en wordt de motor 25 in een gepaste richting aangedreven om de aandrukbalken 17 naar elkaar toe te bewegen zoals weergegeven in figuur 10, tot inklemming van de benen 4 van de rug 2, zoals weergegeven in figuur 11, en verder om de benen 4 naar elkaar toe om te plooien, zoals weergegeven in figuur 12, tot op het ogenblik dat de gemeten stroom de ingestelde waarde heeft bereikt, zoals weergegeven in figuur 13, waarna, eventueel na een korte periode van enkele seconden, de motor 25 in tegengestelde richting wordt aangedreven om de aandrukbalken 17 opnieuw uit elkaar te bewegen om zodoende het afgewerkt inbindelement 1 uit het inbindtoestel 16 te kunnen wegnemen.

De geprofileerde vorm van de naar elkaar toe gerichte zijden van de aandrukbalken 17 is zodanig dat het plaatselijk contactpunt H van de aandrukbalken 17 op de benen 4 van de rug 2 nagenoeg onveranderlijk is, zodat de bekleding 10 van de rug 2 niet beschadigd kan worden door wrijvingskrachten die anders tussen de benen 4 en de aandrukbalken 17 zouden kunnen ontstaan.

Deze profileringen kunnen, alternatief ten opzichte van het getoonde voorbeeld, zijn uitgevoerd als rollen die op de voornoemde 2/3de hoogte van de benen 4 op de aandrukbalken 17 zijn bevestigd en dit vrij verdraaibaar rond een as evenwijdig met lengterichting van de aandrukbalken 17, waardoor iedere wrijving wordt uitgesloten.

Het is duidelijk dat de krachten die door de aandrukbalken 17 op de benen 4 van de rug 2 worden uitgeoefend niet noodzakelijk evenwijdig met de basis 15 moeten verlopen, maar dat deze krachten ook een component kunnen hebben die gericht is naar de basis 15 toe om het inbindelement 1 stevig op de basis 15 vast te houden.

Overigens is het niet noodzakelijk dat de aandrukbalken 17 een schuifbeweging moeten maken, maar zou het ook mogelijk zijn dat de aandrukbalken 17 kantelbaar zijn opgesteld rond een as die zich evenwijdig uitstrekt met de aandrukbalk 17.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een inbindelement en inbindtoestel volgens de uitvinding kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (16)

1,- Werkwijze voor het inbinden van een bundel bladen (11) in een inbindelement (1) in de vorm van een farde met een U-vormige rug (2) uit een plooibaar en warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur staal, met een bodem (3) en twee opstaande benen (4) en twee omslagbladen (5) die elk met een rand (6) zijn verbonden met een vrije rand (7) van de benen (4), waarbij aan de binnenzijde van de rug (2), minstens op een deel van de bodem (3), een smeltlijm (8) is voorzien en waarbij de werkwijze erin bestaat de bundel bladen (11) met de in te binden rand (12) tot tegen de smeltlijm (8) in de rug (2) aan te brengen en de rug (2) op te warmen om de smeltlijm (8) te laten smelten, daardoor gekenmerkt dat een overmaats inbindelement (1) wordt gekozen waarin de bundel (11) met de dikte (B) van de in te binden rand (12) met een zekere zijdelingse speling (C) tussen de benen (4) van de rug (2) is opgenomen, en dat het inbindelement (1) met de erin aanwezige bundel (11) en de smeltlijm (8) in gesmolten toestand, met de bodem (3) van de rug (2) op een op de bodem (2) aansluitende basis (15) wordt geplaatst met de benen (4) tussen twee evenwijdige aandrukbalken (17) die met een kracht naar elkaar toe worden verplaatst om de bodem (3) van de rug (2) tegen de basis (15) aan te drukken en tegelijkertijd de benen (4) symmetrisch onder een hoek (D) ten opzichte van de bodem (3) naar elkaar toe om te plooien tot wanneer de bundel (11), met een gewenste kracht van de aandrukbalken (.17), ingeklemd zit tussen de benen (4) van de rug (2), waarna de aandrukbalken (17), eventueel na een korte periode dat de kracht wordt aangehouden, weer uit elkaar worden bewogen om het afgewerkte inbindelement (1) met ingebonden bundel (11) te kunnen verwijderen, waarbij de gewenste kracht zodanig is gekozen dat door het inklemmen van de bundel (11) een kracht op de bundel (11) wordt uitgeoefend die gericht is naar de bodem (3) van de rug (2).

2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de bodem (3) van de rug (2) en de op de bodem (3) van de rug (2) aansluitende basis (15) vlak zijn en dat de aandrukbalken (17) naar elkaar toe worden bewogen volgens een richting evenwijdig met de voornoemde basis (15).

3. Werkwijze volgens conclusie 1 en 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde gewenste waarde van de door de aandrukbalken (17) op de benen (4) uitgeoefende krachten zo is gekozen dat de benen (4) van de rug (2) hoofdzakelijk vlak blijven.

4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de krachten die door de aandrukbalken (17) op de benen (4) van de rug (2) worden uitgeoefend plaatselijk aangrijpen op ongeveer twee derde van de hoogte (F) van de opstaande benen (4) van de rug (2) .

5. Een inbindtoestel voor gebruik in een werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies voor het inbinden van een bundel losse bladen (11) in een inbindelement (1), daardoor gekenmerkt dat het toestel (1) is voorzien van een basis (15) voor het aansluitend ondersteunen van de bodem (3) van de rug (2) van het inbindelement (1) dat met deze bodem (3) op de basis (15) is geplaatst; twee evenwijdige aandrukbalken (17) die zich aan weerszijden van de basis (15) en boven het niveau van de basis (15) uitstrekken en middelen (20) om de aandrukbalken (17) met een zekere kracht naar elkaar toe te bewegen teneinde de benen (4) van de rug (2) van het inbindelement (1) op de basis (15) symmetrisch met een hoek (D) ten opzichte van de bodem (3) naar elkaar toe te kunnen omplooien; middelen (26) om de kracht door de aandrukbalken (17) uitgeoefend te kunnen bepalen en middelen (20) om de aandrukbalken (17) opnieuw uit elkaar te bewegen wanneer de aldus bepaalde kracht een gewenste waarde heeft bereikt, eventueel nadat deze kracht gedurende een korte periode werd aangehouden.

6. Inbindtoestel volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de basis (15) een vlakke basis is en dat de aandrukbalken (17) verschuifbaar zijn aangebracht in geleidingen (19) die zich evenwijdig met de basis (15) uitstrekken.

7. Inbindtoestel volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat elke aandrukbalk (17) voorzien is van een tandheugel (21) en dat elk van de aandrukbalken (17) verplaatsbaar is in een voornoemde geleiding (19) door middel van een tandwiel (22) dat aangrijpt in de voornoemde tandheugel (21) van de betreffende aandrukbalk (17), waarbij de tandwielen (22) van beide aandrukbalken (17) identiek zijn uitgevoerd en deze tandwielen (22) onderling met elkaar ingrijpen.

8. Inbindtoestel volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat elke aandrukbalk (17) aan beide uiteinden is voorzien van een tandheugel (21) en van een daarmee samenwerkend tandwiel (22), waarbij de tandwielen (22) aan de uiteinden van één aandrukbalk (17) met elkaar verbonden zijn door eenzelfde as (23) die evenwijdig is met de aandrukbalken (17) .

9. Inbindtoestel volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat één van beide tandwielen (22) wordt aangedreven door een aandrijftandwiel (24), zelf aangedreven door een aandrijfmotor (25) die in de ene of de andere zin kan worden aangedreven teneinde de aandrukbalken (17) naar elkaar toe of van elkaar weg te bewegen.

10. Inbindtoestel volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de middelen (26) om de kracht door de aandrukbalken (17) uitgeoefend te kunnen bepalen, wordt gevormd door een stroommeter voor het meten van de stroom die door de motor (25) wordt opgenomen en die een maat is voor de uitgeoefende kracht.

11. ~ Inbindtoestel volgens één van de conclusies 7 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de naar elkaar toe gerichte zijden van de aandrukbalken (17) zijn voorzien van een naar binnen gerichte cilindrische profilering (28) waarvan de geometrische as (29) zich bevindt op een loodrechte afstand (E) van de voornoemde basis (15).

12. Inbindtoestel volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afstand (E) van de geometrische as (29) tot de basis (15) overeenkomt met ongeveer twee derden van de hoogte (F) van de benen (4) van de rug (2) van het inbindelement (1).

13. Inbindtoestel volgens één van de conclusies 5 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het toestel (16) is voorzien van een verwarmingselement (13) voor het verwarmen van de rug (2) teneinde de smeltlijm (8) in de rug (2) te kunnen laten smelten.

14. Inbindelement in de vorm van een farde met een U-vormige rug (2) uit een plooibaar en warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur staal, met een bodem (3) en twee opstaande benen (4) en twee omslagbladen (5) die elk met een rand (6) zijn verbonden met een vrije rand (7) van de benen (4), waarbij aan de binnenzijde van de rug (2), minstens op een deel van de bodem (3) van de rug (2), een smeltlijm (8) is voorzien, daardoor gekenmerkt dat de benen (4) van het inbindelement (1) een zodanige hoogte (F) bezitten dat de vrije uiteinden (7) van de benen (4) tot tegen elkaar kunnen worden omgeplooid, wanneer ze symmetrisch over een hoek (D) ten opzichte van de basis (15) naar elkaar toe worden omgeplooid.

15. Inbindelement volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat, wanneer de benen (4) met hun vrije uiteinden (7) tot tegen elkaar worden omgeplooid, de voornoemde hoek (D) ingesloten met de basis (D) niet kleiner is dan 45°.

16.- Inbindelement volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat de hoogte (F) van de benen (4) niet kleiner is dan de halve breedte (G) van de rug (2) vermenigvuldigd met vierkantswortel twee.