BE1018972A3 - Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken. - Google Patents

Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken. Download PDF

Info

Publication number
BE1018972A3
BE1018972A3 BE2009/0647A BE200900647A BE1018972A3 BE 1018972 A3 BE1018972 A3 BE 1018972A3 BE 2009/0647 A BE2009/0647 A BE 2009/0647A BE 200900647 A BE200900647 A BE 200900647A BE 1018972 A3 BE1018972 A3 BE 1018972A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
positioning
auxiliary device
guide
workpiece
guide means
Prior art date
Application number
BE2009/0647A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Orac Holding Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Orac Holding Nv filed Critical Orac Holding Nv
Priority to BE2009/0647A priority Critical patent/BE1018972A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1018972A3 publication Critical patent/BE1018972A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B27WORKING OR PRESERVING WOOD OR SIMILAR MATERIAL; NAILING OR STAPLING MACHINES IN GENERAL
    • B27GACCESSORY MACHINES OR APPARATUS FOR WORKING WOOD OR SIMILAR MATERIALS; TOOLS FOR WORKING WOOD OR SIMILAR MATERIALS; SAFETY DEVICES FOR WOOD WORKING MACHINES OR TOOLS
    • B27G5/00Machines or devices for working mitre joints with even abutting ends
    • B27G5/02Machines or devices for working mitre joints with even abutting ends for sawing mitre joints; Mitre boxes
    • B27G5/026Mitre boxes

Abstract

Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij de hulpinrichting (1) tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk (2) en, anderzijds, geleidingsmiddelen (20) voor een zaag (3) bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk (2) volgens minstens twee richtingen te verzagen, respectievelijk schuin onder hoek ten opzichte van zijn langsrichting en haaks op zijn langsrichtng, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) voor het schuin onder hoek zagen als voor het haaks zagen van de profielen een gemeenschappelijk zaagvlak (29) definiëren, terwijl de positioneermiddelen minstens twee vast gedefinieerde aan de opbouw (5) aanwezige positioneervlakken (9-10-11-12;17) omvatten respectievelijk schuin ten opzichte van het zaagvlak voor het positioneren van een werkstuk (2) om het schuin onder hoek te zagen en haaks op het zaagstuk voor het positioneren van een werkstuk (2) om het haaks af te zagen.

Description

Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken.
Deze uitvinding heeft betrekking op een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verz°agen van langwerpige werkstukken.
In het bijzonder betreft zij een inrichting voor het op lengte zagen van profielen, bijvoorbeeld profielen, meer speciaal sierlijsten, voor de afwerking van vloeren, plafonds en wanden, zoals plinten, kroonlijsten, randafwerkingsprofielen en dergelijke. Toepassingen in andere technische gebieden zijn niet uitgesloten.
Meer speciaal betreft het een inrichting die minstens toelaat om langwerpige werkstukken, zoals profielen en dergelijke, minstens onder verstek te zagen.
Uit de stand van. de techniek zijn reeds een groot aantal uitvoeringen van hulpinrichtingen bekend om langwerpige werkstukken, zoals profielen en dergelijke, onder verstek af te zagen. Voorbeelden van dergelijke hulpinrichtingen zijn bijvoorbeeld beschreven in GB 2.366.621 en DE 203 05 242 U1. Klassiek omvatten zij positioneermiddelen, meer speciaal één of meer positioneervlakken om het te zagen werkstuk ertegen te plaatsen en geleidingsmiddelen om een zaag te geleiden tijdens het zagen.
Uit het GB 2.366.621 is het bekend om zulke hulpinrichting te voorzien van onder hoek instelbare positioneervlakken. Alhoewel zulke instelbare positioneervlakken toelaten om de werkstukken onder een willekeurige hoek af te zagen, vertoont zulke inrichting het nadeel dat zij relatief ingewikkeld is, dit ingevolge het feit dat zij beweegbare delen bezit, en bijgevolg ook vrij duur is.
Uit het DE 203 05 242 U1 is het bekend om twee vast onder een hoek van 90° opgesteldé steungedeelten aan te wenden die uitsluitend aan de buitenhoek positioneervlakken bezitten, waarbij ter plaatse van de bissectrice een aparte steun voor het geleiden van een zaag is voorzien. Een nadeel van deze hulpinrichting is dat zij weinig handig is in haar gebruik, onder andere omdat zij alleen positioneervlakken bezit aan de buitenhoek die gevormd wordt door de steungedeelten, en het bijgevolg voor de gebruiker soms moeilijk is om een werkstuk snel juist te positioneren in functie van de gewenste snede. Ook laat deze bekende inrichting niet toe om de werkstukken haaks op hun lengterichting af te zagen.
De huidige uitvinding beoogt een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken, die eenvoudig is in opbouw en/of gemakkelijk is in gebruik, waarbij bij voorkeur bovendien één of meer van de voornoemde nadelen uitgesloten zijn.
Volgens een eerste aspect betreft zij hiertoe een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken, die minstens bestaat uit een basis en een opbouw, waarbij de hulpinrichting tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk volgens minstens twee richtingen te verzagen, respectievelijk schuin onder hoek ten. opzichte van zijn langsrichting en haaks op zijn langsrichting, met als kenmerk dat de geleidingsmiddelen voor het schuin onder hoek zagen als voor het haaks zagen van de profielen een gemeenschappelijk zaagvlak definiëren, terwijl de positioneermiddelen minstens twee vast gedefinieerde aan de opbouw aanwezige positioneervlakken omvatten respectievelijk schuin ten opzichte van het zaagvlak voor het positioneren van een werkstuk om het schuin onder hoek te zagen en haaks op het zaagvlak voor het positioneren van een werkstuk om het haaks af te zagen.
Door geleidingsmiddelen aan te wenden die een gemeenschappelijk zaagvlak definiëren voor het schuin afzagen als haaks afzagen is het voor de gebruiker uitgesloten om een verkeerde geleiding aan te wenden en dient hij er uitsluitend op te letten dat het werkstuk in een juiste positie tegen een juist positioneervlak wordt aangebracht.
Vastgesteld werd ook dat zulke hulpinrichting bijzonder gemakkelijk is in gebruik, zowel voor personen die rechtshändig, als voor personen die linkshandig zijn.
Bij voorkeur bevatten de positioneermiddelen meerdere positioneervlakken voor het positioneren van een werkstuk om het schuin onder hoek te zagen, waaronder enerzijds minstens één positioneervlak voor het afzagen van werkstukken onder verstek bedoeld voor minstens het vormen van een binnenhoek alsook minstens één positioneervlak ' voor het afzagen van werkstukken onder verstek bedoeld voor minstens het vormen van een buitenhoek. Dit biedt het voordeel dat de gebruiker in functie van het feit of hij een binnenhoek of buitenhoek in verstek wenst te realiseren, steeds een optimaal daartoe geëigend positioneervlak kan aanwenden.
Bij voorkeur bevat de opbouw twee onder hoek opgestelde steungedeelten, die gevormd zijn door twee rechtopstaande lichamen, die onderling een hoek maken en waaraan zowel aan de zijden ervan die de binnenhoek vormen, als de zijden ervan die . de buitenhoek vormen positioneervlakken aanwezig zijn om werkstukken te positioneren ten einde ze onder verstek af te zagen.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan de steungedeelten uit op hun zijkant geplaatste vast opgestelde latvormige lichamen. Hierdoor kan een constructief eenvoudige opbouw worden gerealiseerd.
Deze latvormige lichamen kunnen ieder als een werkelijke lat zijn uitgevoerd, doch kunnen ook bestaan uit een structuur die globaal vergelijkbaar is met een lat. Zulke structuur kan bijvoorbeeld uit een aantal ribben bestaan, die de randen van een lichaam definiëren, waarbij zulke structuur bijvoorbeeld als een spuitgietstuk in kunststof is gerealiseerd.
Verder geniet het de voorkeur dat het positioneervlak voor het haaks afzagen van de werkstukken gevormd wordt door steunpunten of steunvlakken die zich aan de van elkaar weg gerichte uiteinden van de steungedeelten bevinden. Hierdoor dienen geen afzonderlijke elementen te worden aangewend om een positioneervlak voor het haaks afzagen te vormen.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, bevatten de geleidingsmiddelen een geleiding voor een zaag, welke geleiding zich in de lengte over een afstand van minstens 4 cm en in de hoogte over een afstand of hoogte van minstens 5 cm uitstrekt.
Meer speciaal zal deze geleiding aan slechts één zijde van de plaats aanwezig zijn waar een werkstuk wordt gepositioneerd. Het voordeel hierbij bestaat erin dat het werkstuk gemakkelijk aan te brengen is omdat het niet tussen twee geleidingen moet worden aangebracht, doch dat door gebruik te maken van een geleiding met de · voornoemde afmetingen nog wel een degelijk geleidingseffect wordt verkregen.
Bij voorkeur bevatten de geleidingsmiddelen minstens een geleiding die zich op de plaats bevindt waar de steüngedeelten onder hoek bij elkaar komen, hetgeen aanzienlijk bijdraagt tot de eenvoud van de constructie. In een bijzondere uitvoeringsvorm vertoont deze geleiding en/of vertonen de positioneervlakken aan de voornoemde steungedeelten een hoogte van minstens 10 cm, en bij voorkeur minstens 13 cm en beter nog minstens 15 cm, met als voordeel dat relatief grote profielen, bijvoorbeeld hoge plintprofielen, met behulp van deze hulpinrichting vlot op maat kunnen worden gezaagd.
Bij voorkeur wordt de geleiding die zich op de plaats bevindt waar de steungedeelten onder hoek bij elkaar komen, gevormd door de naar elkaar gerichte uiteinden van de steungedeelten zelf, met als voordeel dat geen afzonderlijke elementen hiertoe moeten worden voorzien.
Om praktische redenen geniet hét de voorkeur dat de twee steungedeelten onderling zodanig opgesteld zijn dat de positioneervlakken onderling een hoek van 90° maken, terwijl de geleidingsmiddelen één of meer geleidingen omvatten die een zaagvlak definiëren dat met de bissectrice van voornoemde hoek samenvalt. In dat geval wordt dan immers een hulpinrichting bekomen die toelaat om profielen in verstek onder 45°- te zagen.
Volgens een bijzonder voorkeurdragend kenmerk bevatten de geleidingsmiddelen een supplementaire geleiding die in de voornoemde basis is aangebracht, bij voorkeur in de vorm van een doorgaande gleuf. Door middel van zulke supplementaire geleiding kunnen bijkomende gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd en/of kan in een betere geleiding van een zaag worden voorzien.
In het algemeen geniet het de voorkeur dat de geleidingsmiddelen die zich in de opbouw bevinden, slechts éénzijdig ten opzichte van een te zagen werkstuk zijn uitgevoerd.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding betreft zij een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken , die minstens bestaat uit een basis en een opbouw, waarbij de hulpinrichting tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk onder verstek te zagen, met als kenmerk dat de voornoemde opbouw minstens twee onder hoek opgestelde steungedeelten bevat; dat de positioneermiddelen minstens twee zich onder hoek bevindende, bij voorkeur vast bepaalde, positioneervlakken omvatten die ieder aan één van de voornoemde steungedeelten aanwezig zijn; en dat de voornoemde geleidingsmiddelen een gleufvormige geleiding omvaten waarvan de wanden, welke als geleidingsvlakken fungeren, gevormd worden door de naar elkaar gerichte uiteinden van de voornoemde twee stepngedeelten. Een hulpinrichting volgens dit tweede aspect heeft als voordeel dat zij bijzonder eenvoudig is in opbouw daar de zich onder hoek bevindende steungedeelten op zich worden aangewend om de geleiding te vormen.
Onder “onder hoek opgestelde steungedeelten” worden in het algemeen gedeelten verstaan die ieder met een uiteinde naar elkaar zijn gericht en die ieder minstens één positioneervlak vertonen, welke twee positioneervlakken dan beide onderling een hoek maken. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de steungedeelten, minstens in bovenaanzicht, als langwerpige lichamen uitgevoerd en bevinden zij zich globaal met hun lengterichting onder hoek ten opzichte van elkaar.
;
Opgemerkt dat de kenmerken volgens het eerste aspect van de uitvinding en deze volgens het tweede aspect in eenzelfde uitvoeringsvorm kunnen worden gecombineerd. Alle ondergeschikte kenmerken die hiervoor met betrekking tot het eerste aspect werden beschreven kunnen op zich ook in combinatie met het tweede aspect worden toegepast, waarbij het dus niet steeds noodzakelijk is dat de basisgedachte van het eerste aspect in zulke combinatie moet vervat zijn.
Volgens een derde aspect van de uitvinding heeft zij betrekking op een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken , die minstens bestaat uit een basis en een opbouw, waarbij de hulpinrichting tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk onder verstek te zagen, met als kenmerk dat de voornoemde opbouw minstens twee onder hoek opgestelde steungedeelten bevat; dat de positioneermiddelen minstens twee zich onder hoek bevindende positioneervlakken omvatten die ieder aan één van de voornoemde steungedeelten aanwezig zijn; dat de voornoemde geleidingsmiddelen minstens twee geleidingen bezitten, respectievelijk een eerste geleiding die tussen de voornoemde twee steungedeelten gesitueerd is en een tweede geleiding, welke in de voornoemde basis is aangebracht. Zoals uit de verdere beschrijving zal blijken ontstaat hierdoor het voordeel dat nuttige gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd en dat in bepaalde toepassingen een betere geleiding voor een zaag kan worden bekomen.
De tweede geleiding bestaat bij voorkeur uit een doorgaande gleuf, met andere woorden een gleuf die zich in de hoogte dwars doorheen de basis uitstrekt. Deze gleuf vangt bij voorkeur aan een rand van de basis aan zodat een zaag gemakkelijk vanaf de rand in de geleiding kan worden ingevoerd tot tegen het te zagen werkstuk.
Het is duidelijk dat de uitvinding ook betrekking heeft op uitvoeringen waarin de kenmerken van het derde aspect gecombineerd worden met deze van het eerste en/of tweede aspect. Alle ondergeschikte kenmerken die hiervoor met betrekking tot het eerste aspect werden beschreven kunnen op zich ook in combinatie met het derde aspect worden toegepast, zulks al dan niet verder in combinatie met de basisgedachte van het eerste en/of tweede aspect.
Volgens een vierde aspect van de uitvinding heeft zij betrekking op een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken, die minstens bestaat uit een basis en een opbouw, waarbij de hulpinrichting, en meer speciaal de opbouw, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk onder verstek te zagen, met als kenmerk dat de geleidingsmiddelen een geleiding voor een zaag bevatten die zich in de lengte over een afstand van minstens 4 cm en in de hoogte over een afstand of hoogte, van minstens 5 cm uitstrekt. Door middel van een geleiding met deze afmetingen kan een goede geleiding van een zaag worden gewaarborgd, hetgeen vooral bij het zagen onder verstek nuttig is, daar het tot op heden dikwijls voorkomt dat afwijkingen bij het onder verstek zagen ontstaan. Meer speciaal nog is dit bijzonder nuttig wanneer slechts een geleiding aan één zijde van het werkstuk wordt toegepast, daar dan enerzijds het werkstuk gemakkelijk in de inrichting kan worden gepositioneerd, doch anderzijds toch nog een degelijk geleidingseffect wordt verkregen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het vierde aspect bevinden de . geleidingsmiddelen zich dan ook éénzijdig ten opzichte van het positioneervlak. Ook geniet het de voorkeur dat de voornoemde hoogte nog aanzienlijk groter is dan 5 cm, en bij voorkeur minstens 10 cm en beter nog minstens 13 cm bedraagt, of zelfs beter nog minstens 15 cm bedraagt.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het vierde aspect is, strekt de opbouw zich met zijn langsrichting in de hoogte uit. Hierdoor wordt een relatief compacte uitvoering verkregen die niettemin toelaat om profielen met een grote dwarsafmeting, zoals hoge plinten, met een perfect rechte snede, haaks of onder verstek, door te zagen.
Volgens een vijfde aspect heeft de uitvinding betrekking op een hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken, die minstens bestaat uit een basis en een opbouw, waarbij deze opbouw hoofdzakelijk bestaat uit één of meer gedeelten, zoals steungedeelten of delen die samen een lichaam vormen, waarbij deze gedeelten één of meer positioneervlakken voor een werkstuk definiëren, met als kenmerk dat de voornoemde één of meer gedeelten als afzonderlijke delen zijn uitgevoerd die op of aan de basis kunnen worden gemonteerd. Het voordeel hiervan is dat zulke hulpinrichting in gedemonteerde toestand kleiner kan verpakt of opgeborgen worden.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het vijfde aspect is de hulpinrichting daardoor gekenmerkt dat de voornoemde één of meer gedeelten bestaan uit van de basis losmaakbare en hermonteerbare delen. Deze eigenschap maakt het mogelijk om de hulpinrichting na gebruik telkens weer te demonteren, waardoor zij telkens terug gemakkelijk kan worden opgeborgen.
De kenmerken van het vierde en vijfde aspect kunnen zowel onderling als met alle andere voornoemde kenmerken worden gecombineerd.
De voornoemde basis is in ieder van de uitvoeringsvormen van de uitvinding bij voorkeur als een plaat of sokkel uitgevoerd.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een hulpinrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn ll-ll in figuur 1; figuren 3, 4 en 5 doorsneden weergeven, respectievelijk volgens lijnen lll-lll, IV-IV en V-V in figuur 2; figuren 6 tot 11 het gebruik van de hulpinrichting illustreren; figuur 12 in perspectief nog een hulpinrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 13 een doorsnede weergeeft volgens,lijn XIII-XIII in figuur 12, samen met een door middel van een spanklem ingeklèmd werkstuk; figuur 14 een zicht weergeeft volgens pijl F14 in figuur 13, doch waarin schematisch een ander spansysteem is weergegeven; figuur 15 in perspectief nog een hulpinrichting volgens de uitvinding weergeeft.
In de figuren 1 tot 5 is een hulpinrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven die zowel in overeenstemming met het eerste, als tweede en derde aspect van de · uitvinding is uitgevoerd, waarbij deze hulpinrichting 1 zoals ondermeer is weergegeven in de figuren 6 tot 11 bedoeld is om te worden aangewend bij het bewerken van langwerpige werkstukken 2, meer speciaal voor het verzagen van dergelijke werkstukken door middel van een zaag 3, meer speciaal een handzaag.
De hulpinrichting 1 bestaat uit een basis 4 en een opbouw 5, en bevat positioneermiddelen voor het in een bepaalde positie houden van een werkstuk, alsmede geleidingsmiddelen voor een zaag, welke positioneermiddelen en geleidingsmiddelen hierna meer in detail worden beschreven.
De basis 4 is in het weergegeven voorbeeld gevormd door een plaat 6.
De opbouw 5 bevat twee vast en onder hoek opgestelde steungedeelten 7 en 8, die gevormd zijn door twee rechtopstaande lichamen, die onderling een hoek A maken. De voornoemde positioneermiddelen worden door positioneervlakken 9-10 en 11-12 gevormd, die respectievelijk aan de zijden 13-14 die de binnenhoek tussen de steungedeelten 7 en 8 vormen, als de zijden 15-16 die de buitenhoek vormen, aanwezig zijn. Zoals weergegeven bestaan de steungedeelten 7-8 uit op hun zijkant geplaatste vast opgestelde latvormige lichamen. Deze lichamen kunnen op eender welke wijze uitgevoerd zijn en al dan niet eendelig met de basis gerealiseerd zijn. In een praktische uitvoeringsvorm zijn de basis 4 en de steungedeelten 7-8 uit kunststof vervaardigd. Volgens een variante zijn de basis en/of steungedeelten vervaardigd uit MDF of HDF. Andere materialen zijn echter niet uitgesloten.
Verder vertoont de hulpinrichting teen positioneervlak17 voor het haaks afzagen van de werkstukken 2, dat gevormd is door steunpunten of steunvlakken 18-19 die zich aan de van elkaar weg gerichte uiteinden van de steungedeelten 7-8 bevinden. Het positioneervlak 17 bestaat dus uit het fictieve vlak dat gemeenschappelijk door de twee steunvlakken 18-19 wordt bepaald.
De voornoemde geleidingsmiddelen zijn in het algemeen met referentie 20 aangeduid. Deze geleidingsmiddelen 20 bevatten in het weergegeven voorbeeld onder meer een geleiding 21 op de plaats waar de steungedeelten 7-8 onder hoek bij elkaar komen. Deze geleiding 21, die gleufvormig is, wordt in het voorbeeld door de naar elkaar gerichte uiteinden van de steungedeelten 7-8 zelf gevormd, waartoe aan deze uiteinden de nodige geleidingsvlakken 22-23 gevormd zijn, welke de wanden van de gleufvormige geleiding 21 vormen.
De geleidingsmiddelen die zich in de opbouw bevinden, met andere woorden de voornoemde geleiding 21, is éénzijdig ten opzichte van een te zagen werkstuk 2 uitgevoerd, of dus éénzijdig van iedere zitting 24-25-26-27. Hiermeé wordt bedoeld dat wanneer een werkstuk tegen eender welk van de voornoemde positioneervlakken 9 tot 12 wordt aangebracht, de in de opbouw 5 aanwezige geleidingsmiddelen zich slechts aan één zijde van dit werkstuk 2 bevinden en dus aan de tegenoverliggende zijde geen geleidingsmiddelen aanwezig zijn. Hetzelfde geldt voor het. positioneervlak 17.
In het voorbeeld omvatten de geleidingsmiddelen 20 ook een supplementaire geleiding 28 in de vorm van een doorgaande gleuf in de basis 4.
De voornoemde twee steungedeelten 7-8 zijn onderling zodanig opgesteld dat de positioneervlakken, 9 ten opzichte van 10 en 11 ten opzichte van 12, onderling een hoek A van 90° maken, terwijl de geleidingsmiddelen 20, en meer speciaal de geleidingen 21 en 28 een zaagvlak 29 definiëren dat met de bissectrice van voornoemde hoek A samenvalt.
Het is duidelijk dat de voornoemde als plaat uitgevoerde basis 4, doordat zij zich onder de steungedeelten 7-8 en positioneervlakken 9 tot 12 en 17 uitstrekt, automatisch naar onderen toe ook als een steun voor een te zagen werkstuk fungeert, en als dusdanig samen met de positioneervlakken 9 tot 12 de voomoemde zittingen 24-25-26-27 vormt.
Het is duidelijk dat in het weergegeven voorbeeld de geleidingsmiddelen voor het schuin onder hoek zagen, dus geleiding 21, als de geleidingsmiddelen voor het haaks zagen, dus geleiding 28, een gemeenschappelijk zaagvlak 29 definiëren, terwijl de positioneermiddelen minstens twee vast gedefinieerde positioneervlakken omvatten respectievelijk minstens één schuin ten opzichte van het zaagvlak 29 voor het positioneren van een werkstuk om het schuin onder hoek te zagen en minstens één haaks op het zaagvlak 29 voor het positioneren van een werkstuk om het haaks af te zagen.
De in figuur 1 weergegeven afmeting H geeft de hoogte van de voornoemde geleiding 21 en van de positioneervlakken 9-12 weer. In het weergegeven voorbeeld is deze hoogte H relatief gering, doch volgens een niet weergegeven voorkeurdragende variante zal deze afmeting H minstens 10 cm bedragen, en bij voorkeur minstens 13 cm en beter nog minstens 15 cm zijn.
De in figuur 2 weergegeven lengte L van de geleiding 21 bedraagt bij voorkeur minstens 4 cm, waardoor vooral bij een eenzijdig ten opzichte van een werkstuk aanwezige geleiding 21 een degelijke geleiding voor een zaag wordt verkregen. Nog beter wordt een geleiding aangewend die een lengte L van minstens 4 cm combineert met een hoogte H van minstens 5 cm.
Zoals weergegeven in figuren 1 en 2 kan de hulpinrichting worden voorzien van merktekens 30 en opschriften 31A-31B die het gebruik vergemakkelijken. Het opschrift 31A kan bijvoorbeeld “INNER CORNER” zijn, terwijl het opschrift 31B “OUTER CORNER” is.
Ook kan ter plaatse van het zaagvlak 29 een gleufvormige uitsparing 32 van een geringe diepte zijn aangebracht, om te bekomen dat de tanden van een zaag bij het einde van het zagen naar beneden toe volledig doof een werkstuk kunnen dringen. Deze uitsparing 32 is in de hierna beschreven figuren 6 tot 11 niet weergegeven.
Het gebruik van de hulpinrichting 1 kan eenvoudig uit de figuren 6 tot 11 worden afgeleid.
Figuren 6 en 7 tonen hoe een werkstuk 2 in de vorm van een relatief vlak profiel onder verstek kan worden afgézaagd, respectievelijk op een wijze voor het vormen van een binnenhoek en voor het vormen van een buitenhoek. Bij het zagen onder verstek voor het vormen van een binnenhoek, zoals in figuur 6, wordt het profiel tegen de binnenhoek van de steungedeelten geplaatst, dit tegen het. betreffende positioneervlak 9, en wordt een zaagsnede uitgevoerd waarbij de zaag 3 doorhéén de geleiding 21 gevoerd wordt. Bij het zagen onder verstek voor het vormen van een buitenhoek, zoals in figuur 7, wordt het profiel tegen de buitenhoek van de steungedeelten geplaatst, dit tegen het betreffende positioneervlak 12, en wordt tevens de geleiding 21 aangewend om de zaagsnede te realiseren.
v
Uit het voorgaande volgt dat een voordeel van de uitvinding erin bestaat dat de gebruiker onmiddellijk waarneemt tegen welke zijde een werkstuk 2 moet worden geplaatst om een verstek volgens een binnenhoek of een verstek volgens een buitenhoek te realiseren, namelijk op een overeenstemmende wijze tegen de binnenhoek of buitenhoek die door de steungedeelten 7-8 wordt gevormd.
Opgemerkt wordt dat onder “positioneervlakken voor een buitenhoek” normalerwijze de vlakken worden verstaan waartegen een profiel of dergelijke met zijn rugzijde moet worden geplaatst om een zaagsnede te verkrijgen voor het vormen van een buitenhoek aan dat deel dat tegen het betreffend positioneervlak aanligt. Dit sluit echter niet uit dat bij het gebruik van een dergelijk positioneervlak ook een binnenhoek kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door het profiel met zijn sierzijde tegen zulk positioneervlak te plaatsen, of door het afgezaagde gedeelte aan te wenden dat vrij uitsteekt, met andere woorden dus niet het gedeelte dat zich van de zaagsnede naar het positioneervlak uitstrekt, doch het gedeelte dat zich vanaf het zaagvlak in de andere richting uitstrekt. Een analoge opmerking is van toepassing voor het gebruik van de “positioneervlakken voor een binnenhoek”, die dan voor een buitenhoek kunnen worden aangewend.
Figuur 8 illustreert hoe het voornoemde werkstuk 2 haaks kan worden doorgezaagd. Het werkstuk wordt hierbij gepositioneerd tegen de steunvlakken 18-19, terwijl dan bij het zagen de geleiding 28 wordt aangewend om de zaag 3 te geleiden. Ook is het niet uitgesloten om in bepaalde toepassingen de zaag 3 hierbij zodanig te positioneren dat zij gelijktijdig door beide geleidingen 21 en 28 wordt geleid.
Het is duidelijk dat de geleiding 28 zich haaks op het voornoemde positioneervlak 17 uitstrekt.
Figuren 9, 10 en 11 geven zichten weer gelijkaardig aan deze van de figuren 6 tot 8, doch voor het zagen van een eerder gebogen profiel, zoals een kroonlijst.
Opgemerkt wordt dat de steungedeelten 7 en 8 zoals weergegeven bij voorkeur uit lichamen bestaan die met uitzondering van de basis 4 op geen andere wijze met elkaar verbonden zijn. Dit sluit echter niet uit dat, volgens een niet weergegeven variante, bijvoorbeeld beide steungedeelten 7-8 boven de basis met elkaar verbonden kunnen zijn, of beide deel kunnen uitmaken van éénzelfde onderdeel van de opbouw.
Figuren 12 tot 14 geven een hulpinrichting 1 voor het bewerken van langwerpige werkstukken 2, meer speciaal voor het verzagen ervan, weer, die aan het vierde aspect van de uitvinding beantwoordt.
De hulpinrichting van figuren 12 tot 14 bevat een basis 4 en een opbouw 5. De basis 4 bestaat uit een plaat, terwijl de opbouw 5, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneèrmiddelen en de geleidingsmiddelen minstens toelaten om een werksjtuk onder verstek te zagen.
De positioneermiddelen worden gevormd door een positioneervlak 33.
De geleidingsmiddelen voor een zaag, welke hier algemeen ook met referentie 20 zijn aangeduid, bevatten drie aan de opbouw gevormde geleidingen, respectievelijk een eerste geleiding 34 loodrecht op het positioneervlak 33 en een tweede en derde geleiding, respectievelijk 35 en 36, die een hoek van 45° met het positioneervlak maken.
De opbouw 5 is in het weergegeven voorbeeld hiertoe samengesteld uit een rechtopstaand prismatisch lichaam 37, waarvan één zijde 38 het voornoemde positioneervlak 33 vormt. De voornoemde eerste geleiding 34 wordt gevormd door een gleuf die loodrecht op het positioneervlak 33 staat en het lichaam 37 in twee aparte delen 39-40 verdeelt. De tweede en derde geleidingen worden gevormd door de zijwanden 41-42 van het lichaam, alsmede door stangen 43-44-45 die zich op een geringe afstand van deze zijwanden 41-42 bevinden. Hierbij is minstens de stang 44 uitneembaar in de basis 4 bevestigd.
Het bijzondere hierbij bestaat erin dat de geleidingsmiddelen 20 minstens één geleiding voor een zaag bevatten, die toelaat onder verstek te zagen, die zich gemeten aan één zijde van het positioneervlak 33 in de lengte over een afstand L1 van minstens 4 cm en in de hoogte over een afstand, of dus hoogte, H1 van minstens 5 cm uitstrekt, hetgeen de in de inleiding genoemde voordelen oplevert. In het weergegeven voorbeeld beantwoorden beide geleidingen 35 en 36 aan dit criteria.
Beter nog bedraagt L1 minstens 5 cm.
Bij voorkeur zal H1 zelfs aanzienlijk groter zijn dan 5cm en minstens 10 cm, en beter nog minstens 13 cm bedragen, en nog beter minstens 15 cm bedragen.
Zoals weergegeven kunnen in de zijwanden 41-42 uitsparingen 46-47 worden voorzien, die zoals schematisch afgebeeld in figuur 13 vergemakkelijken om een spanelement 48, zoals een lijmtahg, op het lichaam te plaatsen om een werkstuk 2 tegen het positioneervlak aan te spannen. In figuur 14 is schematisch een alternatief afgebeeld met een verschuifbaar en inklembaar aandrukelement 49 waarmee een werkstuk 2 tegen het positioneervlak 33 kan worden vastgehouden.
Het gebruik van de hulpinrichting kan eenvoudig uit figuur 13 worden afgeleid. Bij het haaks zagen wordt de pen 44 verwijderd en een zaagsnede verwezenlijkt met behulp van de geleiding 34. Bij het verzagen onder verstek wordt één van de geleidingen 35 of 36 aangewend, waarbij de pen 44 dan wel aanwezig is.
In de bovenzijde van de basis kunnen ook weer gleuven 50 van geringe dikte aanwezig . zijn, om het volledig doorzagen van een werkstuk te vergemakkelijken.
Figuur 15 geeft een variante weer waarbij de voornoemde stangen door lichamen 51-52 vervangen zijn.
Opgemerkt wordt dat in alle uitvoeringsvormen bij voorkeur met vast opgestelde positioneervlakken wordt gewerkt. Hiermede wordt bedoeld dat zij welbepaalde posities innemen en dus niet regelbaar zijn. Dit sluit echter niet uit dat bepaalde delen waaraan één of meer positioneervlakken aanwezig zijn losmaakbaar zijn, bijvoorbeeld ten opzichte van de basis, bijvoorbeeld om de hulpinrichting in een verpakking aan te brengen en/of weg te bergen en/of te transporteren.
Dit laatste is uitsluitend bij wijze van voorbeeld schematisch in figuur 15 afgebeeld, waarbij de delen 39-40 en de lichamen 51-52 in zittingen 53-54-55-56 in de basis geplaatst zijn, waarin zij bijvoorbeeld vastgeklikt of ingeklemd zijn, en eventueel terug uitneembaar zijn. Het is duidelijk dat de hulpinrichting 1 als dusdanig dan ook het voornoemd vijfde aspect van de uitvinding toepast.
Het is duidelijk dat wanneer het vijfde aspect op de uitvoering van figuren 1 tot 11 zou worden toegepast, het geheel dan bij voorkeur zodanig is opgevat dat de steungedeelten 7 en 8 als afzonderlijke lichamen uitgevoerd zijn die dan op de basis kunnen worden aangebracht en bij voorkeur ook terug ervan verwijderd kunnen worden. De bevestiging op de basis kan op eender welke wijze geschieden, bijvoorbeeld door inklemming, door middel van in elkaar snappende delen of met behulp van bevestigingsmiddelen, zoals schroeven of dergelijke.
Het is duidelijk dat een hulpelement volgens de uitvinding uit eender welk geëigend materiaal kan worden vervaardigd, ongeacht volgens welk van de voornoemde aspecten het is uitgevoerd. Bijzonder geëigend zijn kunststof en MDF (Medium Density Fibre board) of HDF (High Density Fibre board). De gebruikte kunststof kan bijvoorbeeld vezelversterkt zijn. Combinaties van verschillende materialen zijn niet uitgesloten. In het geval van kunststof kan het geheel, of kunnen bepaalde samenstellende delen ervan bijvoorbeeld als spuitgietstukken worden gerealiseerd.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke hulpinrichting kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (15)

1. Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij de hulpinrichting (1) tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk (2) en, anderzijds, geleidingsmiddelen (20) voor een zaag (3) bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk (2) volgens minstens twee richtingen te verzagen, respectievelijk schuin onder hoek ten opzichte van zijn langsrichting en haaks op zijn langsrichting, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) voor het schuin onder hoek zagen als voor het haaks zagen van de profielen een gemeenschappelijk zaagvlak (29) definiëren, terwijl de positioneermiddelen minstens twee vast gedefinieerde aan de opbouw (5) aanwezige positioneervlakken (9-10-11-12; 17) omvatten respectievelijk schuin ten opzichte van het zaagvlak voor het positioneren van een werkstuk (2) om het schuin onder hoek te zagen en haaks op het zaagvlak voor het positioneren van een werkstuk (2) om het haaks af tè zagen.
2. Hulpinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de positioneermiddelen meerdere positioneervlakken voor het positioneren van een werkstuk (2) om het schuin onder hoek te zagen, bevat, waaronder enerzijds minstens één positioneervlak (9-10) dat bedoeld is voor het afzagen van werkstukken onder verstek voor het vormen van een binnenhoek als minstens één positioneervlak (11-12) dat bedoeld is voor het afzagen van werkstukken onder verstek voor het vormen van een buitenhoek
3. Hulpinrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de opbouw (5) twee onder hoek opgestelde steungedeelten (7-8) bevat, die gevormd zijn door twee rechtopstaande lichamen, die onderling een hoek maken en waaraan zowel aan de · zijden (13-14) ervan die de binnenhoek vormen, als de zijden (15-16) ervan die de buitenhoek vormen positioneervlakken (9-10-11-12) aanwezig zijn om werkstukken (2) te positioneren ten einde ze onder verstek af te zagen. 4, - Hulpinrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de steungedeelten (7-8) bestaan uit op hun zijkant geplaatste vast opgestelde latvormige lichamen. 5, - Hulpinrichting volgens conclusie 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat het positioneerviak voor het haaks afzagen van de werkstukken (2) gevormd is door steunpunten of steunvlakken (18-19) die zich aan de van elkaar weg gerichte uiteinden van de steungedeeiten (7-8) bevinden. 6, - Hulpinrichting volgens één van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat geleidingsmiddelen (20) minstens een geleiding (21) omvatten welke zich op de plaats bevindt waar de steungedeelten (7-8) onder hoek bij elkaar komen. 7, - Hulpinrichting volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde geleiding (21) en/of positioneervlakken (9-10-11-12) aan de voornoemde steungedeelten een hoogte vertonen van minstens 10 cm, en bij voorkeur minstens 13 cm en beter nog minstens 15 cm. 8, - Hulpinrichting volgens conclusie 6 of 7, daardoor gekenmerkt dat de geleiding (21) gevormd wordt door de naar elkaar gerichte uiteinden van de steungedeelten (7-8) zelf. 9, - Hulpinrichting volgens één van de conclusies 3 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de twee steungedeelten (7r8) onderling zodanig opgesteld zijn dat de positioneervlakken onderling een hoek (A) van 90° maken, terwijl de geleidingsmiddelen één of meer geleidingen (21, 28) omvatten die een zaagvlak definiëren dat met de bissectrice van voornoemde hoek (A) samenvalt. 10, - Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) een supplementaire geleiding (28) bevatten, die in de voornoemde basis (4) is aangebracht. • / 11, - Hülpinrichting volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de supplementaire geleiding (28) bestaat uit een doorgaande gleuf, 12, - Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de basis (4) zich uitstrekt tot onder de betreffende positioneervlakken (9-10-11-12-17) om zodoende een steun naar onderen aan werkstuk (2) te bieden, waarbij deze basis (4) bij voorkeur bestaat uit een plaat. 13, - Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) een geleiding voor een zaag bevatten die zich in de lengte over een afstand van minstens 4 cm en in de hoogte over een hoogte van minstens 5 cm uitstrekt. 14, - Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen die zich in de opbouw bevinden, éénzijdig ten opzichte van een te zagen werkstuk (2) zijn uitgevoerd. 15, - Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij de hulpinrichting (1) tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk (2) en, anderzijds, geleidingsmiddelen (20) voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen (20) toelaten om een werkstuk (2) onder verstek te zagen, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde opbouw (5) minstens twee onder hoek opgestelde steungedeelten (7-8) bevat; dat de positioneermiddelen minstens twee zich onder hoek bevindende positioneervlakken (9-10-11-12) omvatten die ieder aan één van de voornoemde steungedeelten (7-8) aanwezig zijn; en dat de voornoemde geleidingsmiddelen (20) een gleufvormige geleiding (21) omvaten waarvan de wanden, welke als geleidingsvlakken (22-23) fungeren, gevormd worden door de naar elkaar gerichte uiteinden van de voornoemde twee steungedeelten (7-8). 16, - Hulpinrichting volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat de opbouw (5) twee ónder hoek opgestelde steungedeelten (7-8) bevat, die gevormd zijn door twee rechtopstaande lichamen, die onderling een hoek maken en waaraan zowel aan de zijden (13-14) ervan die de binnenhoek vormen, als de zijden (15-16) ervan die de buitenhoek vormen positioneervlakken (9-10-11-12) aanwezig zijn om werkstukken (2) te positioneren ten einde ze onder verstek af te zagen.
17. Hulpinrichting volgens conclusie 15 of 16, daardoor gekenmerkt dat de positioneermiddelen een positioneervlak (17) bevatten voor het haaks afzagen van een werkstuk (2), waarbij dit positioneervlak (17) gevormd is door steunpunten of steunvlakken (18-19) die zich aan de van elkaar weg gerichte uiteinden van de steungedeelten (7-8) bevinden.
18. Hulpinrichting volgens één van de conclusies 15 tot 17, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) een supplementaire geleiding (28) bevatten, die in de voornoemde basis (4) is aangebracht en die bestaat uit een doorgaande gleuf.
19. Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij de hulpinrichting (1) tevens, enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk (2) en, anderzijds, geleidingsmiddelen (20) voor een zaag (3) bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen (20) toelaten om een werkstuk (2) onder verstek te zagen, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde opbouw (5) minstens twee onder hoek opgestelde steungedeelten (7-8) bevat; dat de positioneermiddelen minstens twee zich onder hoek bevindende positioneervlakken (9-10-11-12) omvatten die ieder aan één van de voornoemde steungedeelten (7-8) aanwezig zijn; dat de voornoemde geleidingsmiddelen (20) minstens twee geleidingen bezitten, respectievelijk een eerste geleiding (21) die tussen de voornoemde twee steungedeelten (7-8) gesitueerd is en een tweede geleiding (28), welke in de voornoemde basis (4) is aangebracht.
20. Hulpinrichting volgens conclusie 19, daardoor gekenmerkt dat de positioneermiddelen een positioneervlak (17) bevatten voor het haaks afzagen van een werkstuk (2), waarbij dit positioneervlak (17) gevormd is door steunpunten of steunvlakken (18-19) die zich aan de van elkaar weg gerichte uiteinden van de steungedeelten (7-8) bevinden; en dat de voornoemde tweede geleiding (28) bestaat uit een doorgaande gleuf in de basis (4) die zich loodrecht op het positioneervlak (17) uitstrekt.
21. Hulpinrichting volgens conclusie 19 of 20, daardoor gekenmerkt dat daardoor gekenmerkt, dat de voornoemde steungedeelten (7-8) gevormd zijn door twee rechtopstaande lichamen, die onderling een hoek maken en waaraan zowel aan de zijden (13-14) ervan die de binnenhoek vormen, als de zijden (15-16) ervan die de buitenhoek vormen positioneervlakken (9-10-11-12) aanwezig zijn om werkstukken (2) te positioneren ten einde ze onder verstek af te zagen.
22. Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij de hulpinrichting (1) en meer speciaal de opbouw (5), enerzijds, positioneermiddelen voor een werkstuk (2) en, anderzijds, geleidingsmiddelen voor een zaag bevat, waarbij de positioneermiddelen en de geleidingsmiddelen toelaten om een werkstuk (2) onder verstek te zagen, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (20) een geleiding (21) voor een zaag (3) bevatten die zich in de lengte over een afstand van minstens 4 cm en in de hoogte over een hoogte van minstens 5 cm uitstrekt.
23. Hulpinrichting volgens conclusie 22, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde hoogte minstens 10 cm, en beter minstens 13 cm en nog beter minstens 15 cm bedraagt
24. Hulpinrichting volgens conclusie 22 of 23, daardoor gekenmerkt dat zij drie geleidingen (34-35-36) voor een zaag (3) bezit die op éénzelfde positioneervlak (33) uitgeven, waarbij alle geleidingsmiddelen, meer speciaal geleidingen (34-35-36) zich eenzijdig ten opzichte van het positioneervlak bevinden.
25. Hulpinrichting volgens één van de conclusies 22 tot 24, daardoor gekenmerkt dat zij verder is uitgevoerd zoals beschreven in één van de conclusies 1 tot 21.
26. Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken, meer speciaal voor het verzagen van langwerpige werkstukken (2), die minstens bestaat uit een basis (4) en een opbouw (5), waarbij deze opbouw hoofdzakelijk bestaat uit één of meer gedeelten, zoals steungedeelten (7-8) of delen (39-40) die samen een lichaam (37) vormen, waarbij deze gedeelten één of meer positioneervlakken voor een werkstuk (2) definiëren, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde één of meer gedeelten als afzonderlijke delen, zijn uitgevoerd die op of aan de basis (4) kunnen worden gemonteerd.
27. Hulpinrichting volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde één of meer gedeelten bestaan uit van de basis losmaakbare en hermonteerbare delen.
28. Hulpinrichting volgens één van de conclusies 26 of 27, daardoor gekenmerkt dat zij verder is uitgevoerd zoals beschreven in één van de conclusies 1 tot 25.
BE2009/0647A 2009-10-21 2009-10-21 Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken. BE1018972A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0647A BE1018972A3 (nl) 2009-10-21 2009-10-21 Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200900647 2009-10-21
BE2009/0647A BE1018972A3 (nl) 2009-10-21 2009-10-21 Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018972A3 true BE1018972A3 (nl) 2011-12-06

Family

ID=42174478

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2009/0647A BE1018972A3 (nl) 2009-10-21 2009-10-21 Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1018972A3 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2511517A (en) * 2013-03-05 2014-09-10 Louie Martin A Coving Mitre

Citations (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US345590A (en) * 1886-07-13 Miter-box
US2220794A (en) * 1939-03-13 1940-11-05 Clarence H Pearce Miter and framing tool
US2881812A (en) * 1957-05-27 1959-04-14 John W Alumbaugh Sliding material guide for table saws
US2908300A (en) * 1958-04-25 1959-10-13 Roy C Hahn Combined miter box and corner clamp
GB1358251A (en) * 1971-04-19 1974-07-03 Wynn G W Location apparatus
US4095500A (en) * 1977-01-28 1978-06-20 Rouse William W Angle cutting guide
US4218947A (en) * 1979-03-23 1980-08-26 Joseph Laviola Mitre box
US4317562A (en) * 1980-04-30 1982-03-02 Thibodaux Robert J Miter board accessory for table saws and the like
GB2107634A (en) * 1981-10-21 1983-05-05 Stanley Works Molded frame maker mitre box with clamps
GB2185436A (en) * 1986-01-22 1987-07-22 Alan Cunnick Mitre cutting cramp
US6237459B1 (en) * 1999-09-22 2001-05-29 Duramax, Inc. Corner making tool
US20050217444A1 (en) * 2004-03-30 2005-10-06 Tien-Min Li Guide and clamp device for positioning workpieces

Patent Citations (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US345590A (en) * 1886-07-13 Miter-box
US2220794A (en) * 1939-03-13 1940-11-05 Clarence H Pearce Miter and framing tool
US2881812A (en) * 1957-05-27 1959-04-14 John W Alumbaugh Sliding material guide for table saws
US2908300A (en) * 1958-04-25 1959-10-13 Roy C Hahn Combined miter box and corner clamp
GB1358251A (en) * 1971-04-19 1974-07-03 Wynn G W Location apparatus
US4095500A (en) * 1977-01-28 1978-06-20 Rouse William W Angle cutting guide
US4218947A (en) * 1979-03-23 1980-08-26 Joseph Laviola Mitre box
US4317562A (en) * 1980-04-30 1982-03-02 Thibodaux Robert J Miter board accessory for table saws and the like
GB2107634A (en) * 1981-10-21 1983-05-05 Stanley Works Molded frame maker mitre box with clamps
GB2185436A (en) * 1986-01-22 1987-07-22 Alan Cunnick Mitre cutting cramp
US6237459B1 (en) * 1999-09-22 2001-05-29 Duramax, Inc. Corner making tool
US20050217444A1 (en) * 2004-03-30 2005-10-06 Tien-Min Li Guide and clamp device for positioning workpieces

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2511517A (en) * 2013-03-05 2014-09-10 Louie Martin A Coving Mitre
WO2014135836A1 (en) * 2013-03-05 2014-09-12 Martin Louie Christopher Yanton Morgan A coving mitre
GB2526504A (en) * 2013-03-05 2015-11-25 Ronald Owthwait Martin A coving mitre
GB2526504B (en) * 2013-03-05 2020-01-22 Owthwait Martin Ronald A coving mitre

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8469343B2 (en) Adjustable track clamp
US5067537A (en) Fixture for hinge mortise
US9802332B2 (en) Router jig for cutting decorative profiles
US20120079931A1 (en) Track Saw System
US8230611B1 (en) Straight edge clamping device having connection lock
US4905745A (en) Woodcutting guide
BE1018972A3 (nl) Hulpinrichting voor het bewerken van langwerpige werkstukken.
US4128118A (en) Tooling jig
US20200391310A1 (en) Adaptive cutting system
US20090206536A1 (en) Tile retaining article
US6898864B2 (en) Locking tapered sliding dovetail joint and tool and method for making the joint
GB2210580A (en) Mitre joint cutting guide
US4041824A (en) Location apparatus
WO2008050326A1 (en) Crown miter box
GB2195950A (en) Saw block
US20180036849A1 (en) Cutting guide
US6898863B2 (en) Locking tapered sliding dovetail joint and tool and method for making the joint
US20060123962A1 (en) Portable saw guide
US10632784B2 (en) Support surface for constructing stained glass
US20110226104A1 (en) Tool guide
US7197833B1 (en) Framing square jig
GB2272666A (en) Clamping device for cutting skirting boards and doors
WO2010050312A1 (ja) 工具用定規
US20040123716A1 (en) Dual function cutting guide plate member for hand held power tools
US20070012151A1 (en) Tool guiding apparatus