BE1016667A6 - Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset. - Google Patents

Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset. Download PDF

Info

Publication number
BE1016667A6
BE1016667A6 BE2005/0336A BE200500336A BE1016667A6 BE 1016667 A6 BE1016667 A6 BE 1016667A6 BE 2005/0336 A BE2005/0336 A BE 2005/0336A BE 200500336 A BE200500336 A BE 200500336A BE 1016667 A6 BE1016667 A6 BE 1016667A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
holder
finishing
finishing profile
flange
profile
Prior art date
Application number
BE2005/0336A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Flooring Ind Ltd
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from BE2005/0015A external-priority patent/BE1016403A5/nl
Application filed by Flooring Ind Ltd filed Critical Flooring Ind Ltd
Priority to BE2005/0336A priority Critical patent/BE1016667A6/nl
Priority to US11/266,588 priority patent/US8747596B2/en
Priority to AU2005324844A priority patent/AU2005324844B2/en
Priority to JP2007550719A priority patent/JP2008527218A/ja
Priority to MX2007008470A priority patent/MX2007008470A/es
Priority to KR1020077018457A priority patent/KR20070089756A/ko
Priority to AT05824611T priority patent/ATE515606T1/de
Priority to PCT/EP2005/014200 priority patent/WO2006074824A2/en
Priority to EP11159228A priority patent/EP2343421A1/en
Priority to DE202005021679U priority patent/DE202005021679U1/de
Priority to RU2007130673/03A priority patent/RU2372457C2/ru
Priority to BRPI0519811-9A priority patent/BRPI0519811A2/pt
Priority to CA2588933A priority patent/CA2588933C/en
Priority to EP05824611A priority patent/EP1836363B1/en
Priority to PL05824611T priority patent/PL1836363T3/pl
Priority to DE202005020345U priority patent/DE202005020345U1/de
Priority to US11/599,394 priority patent/US8161708B2/en
Publication of BE1016667A6 publication Critical patent/BE1016667A6/nl
Application granted granted Critical
Priority to IL183551A priority patent/IL183551A0/en
Priority to NO20073887A priority patent/NO20073887L/no
Priority to US13/288,233 priority patent/US8286403B2/en
Priority to US14/223,198 priority patent/US20140202110A1/en

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/06Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/02005Construction of joints, e.g. dividing strips
    • E04F15/02027Means for spacing the flooring from an adjoining wall
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/06Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements
    • E04F19/062Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements used between similar elements
    • E04F19/063Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements used between similar elements for simultaneously securing panels having different thicknesses
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/06Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements
    • E04F19/065Finishing profiles with a T-shaped cross-section or the like
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/06Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves specially designed for securing panels or masking the edges of wall- or floor-covering elements
    • E04F19/065Finishing profiles with a T-shaped cross-section or the like
    • E04F19/066Finishing profiles with a T-shaped cross-section or the like fixed onto a base profile by means of a separate connector
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/04Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
    • E04F19/0459Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings characterised by the fixing method
    • E04F19/0463Plinths fixed by snap-action in a direction perpendicular to the wall
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F19/00Other details of constructional parts for finishing work on buildings
    • E04F19/02Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
    • E04F19/04Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
    • E04F2019/0404Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings characterised by the material
    • E04F2019/0422Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings characterised by the material of organic plastics with or without reinforcements or filling materials
    • E04F2019/0427Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings characterised by the material of organic plastics with or without reinforcements or filling materials with a integrally formed hinge

Abstract

Afwerkset voor een vloerbedekking, waarbij deze afwerkset (1) minstens bestaat uit, enerzijds, een afwerkprofiel (3) en, anderzijds, een houder (2) met minstens een bevestigingsgedeelte (13) voor het aan de houder (2) te bevestigen van voornoemd afwerkprofiel (3), daardoor gekenmerkt dat de houder (2) zowel een onderleggedeelte (14), dat naar keuze al dan niet onder het resterende gedeelte (19) van de houder (2) kan worden aangebracht, alsook een aanslagvormend positioneergedeelte (15) bevat.

Description


  Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.

  
Deze uitvinding heeft betrekking op een afwerkset voor een vloerbedekking, alsmede op een houder en een afwerkprofiel voor zulke afwerkset.

  
Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op een afwerkset, bestaande uit minstens één houder en minstens één op de houder bevestigbaar afwerkprofiel.

  
In het bijzonder is de uitvinding bedoeld om te worden aangewend in combinatie met zwevend geïnstalleerde vloerbedekkingen, zoals zwevend geïnstalleerde vloerpanelen, bijvoorbeeld laminaatpanelen, legklaar parket, fineerparket, of massief parket. Dit sluit echter niet uit dat zij ook in combinatie met andere vloerbedekkingen kan worden aangewend.

  
Bij het installeren van vloerbedekkingen, in het bijzonder bij zwevend geïnstalleerde vloerbedekkingen, dienen in een groot aantal gevallen maatregelen te worden getroffen om de randen ervan af te werken. Zulke extra af te werken randen kunnen zich voordoen bij het einde van de vloerbedekking, bijvoorbeeld tegen een wand, bij een overgang naar een ander type vloerbedekking, of bij het voorzien van een uitzettingsvoeg tussen twee vloerbedekkingen die al dan niet van verschillende aard zijn, waarmee ondermeer bedoeld wordt van verschillend materiaal of van verschillende dikte.

  
Het is bekend dat hiertoe gebruik kan worden gemaakt van een afwerkset, die, zoals voornoemd, bestaat uit minstens één houder en minstens één op de houder bevestigbaar afwerkprofiel, waarbij het afwerkprofiel toelaat dat de betreffende rand of overgang hierdoor wordt afgedekt en zodoende in de meeste gevallen ook een esthetische overgang vormt.

  
De houder bestaat hierbij doorgaans uit een railvormig profiel dat op de ondergrond kan worden bevestigd, bijvoorbeeld door middel van kleven, schroeven, nagelen, of eenvoudig door dit profiel gedeeltelijk onder de vloerbedekking te installeren. De houder bevat doorgaans ook een bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van een afwerkprofiel.

  
Zulk afwerkprofiel is gebruikelijk uitgevoerd als een al dan niet meerdelige sierlijst of dergelijke die in het railvormige profiel kan worden vastgedrukt. Verder is het bekend dat zulk afwerkprofiel zowel in de vorm van een eindprofiel, overgangsprofiel als expansieprofiel of een combinatie ervan kan zijn uitgevoerd. Eindprofielen dienen meestal voor de afwerking tegen een wand, overgangsprofielen voor de overgang van één type vloerbedekking naar een ander type, en expansieprofielen voor het overbruggen van een uitzettingsvoeg tussen twee gedeeltes van een vloerbedekking.

  
Eveneens is het bekend dat de onderdelen van dergelijke afwerkset in verschillende materialen kunnen worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld aluminium, kunststof of een materiaal op basis van hout, bijvoorbeeld multiplex, MDF/HDF, of dergelijke. Ook is het bekend combinaties aan te wenden waarbij de houder bestaat uit een welbepaald materiaal, bijvoorbeeld aluminium of kunststof, terwijl het afwerkprofiel bestaat uit een ander materiaal, bijvoorbeeld een materiaal op basis van hout. Het afwerkprofiel is hierbij al dan niet ommanteld met een laagvormige bekleding, die al dan niet bij de vloerbedekking past en die van eender welke aard kan zijn en bijvoorbeeld zowel uit een folie of laminaat als lak of dergelijke kan bestaan.

  
Zulke afwerksets en de samenstellende delen ervoor zijn ondermeer bekend uit de octrooidocumenten EP 1 310 613, WO 03/040492, WO 01/20101, WO 96/12857, US 6.550.192, DE 198 54 452, DE 93 01 719, DE 198 54 452, DE 203 20 273 en BE 531.202 .

  
Uit deze documenten is het eveneens bekend dat de houders en/of afwerkprofielen met bijzondere eigenschappen kunnen uitgerust zijn. Zo bijvoorbeeld is het uit EP 1 310 613 bekend om aan de houder een afbreekbaar onderleggedeelte te voorzien, dat in afgebroken toestand onder het resterende gedeelte van de houder kan worden geplaatst, teneinde te bekomen dat de houder ook bij dikkere vloerbedekkingen kan worden aangewend. In DE 198 54 452 wordt hetzelfde technisch probleem opgelost door tussen de houder en het afwerkprofiel een adapter aan te brengen. DE 203 20 273 toont hoe het bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van een afwerkprofiel kan voorzien zijn van middelen die de schuinstelling van het afwerkprofiel toelaten. Uit het WO 01/20101 en het WO 03/040492 is het bekend dat het afwerkprofiel op zich uit verschillende delen kan samengesteld zijn.

  
Volgens een eerste aspect beoogt de uitvinding een verbeterde afwerkset van het hoger genoemde type, met een combinatie van kenmerken die toelaat dat zulke afwerkset op een optimale wijze vrij universeel kan worden toegepast. Hiertoe betreft de uitvinding volgens het eerste aspect een afwerkset voor een vloerbedekking, waarbij deze afwerkset minstens bestaat uit, enerzijds een afwerkprofiel en, anderzijds een houder met minstens een bevestigingsgedeelte voor het aan de houder bevestigen van voornoemd afwerkprofiel, met als kenmerk dat de houder zowel een onderleggedeelte, dat naar keuze al dan niet onder het resterende gedeelte van de houder kan worden aangebracht, alsook een aanslagvormend positioneergedeelte bevat. Bij voorkeur zullen het onderleggedeelte en het positioneergedeelte zich aan weerszijden van het bevestigingsgedeelte bevinden.

  
Onder een "onderleggedeelte" dient een tot de houder behorend en bij voorkeur ééndelig ermee uitgevoerd gedeelte te worden verstaan dat door de gebruiker naar keuze en in functie van de toepassing onder het resterende gedeelte van de houder kan worden gelegd, zodanig dat dit resterende gedeelte en het daarbij horende bevestigingsgedeelte op verschillende hoogtes boven de ondergrond kan worden gesitueerd. Bij voorkeur is het onderleggedeelte van de houder uitgevoerd als een zich zijdelings uitstrekkend gedeelte, dat uit deze zijdelingse positie verwijderbaar is, zodanig dat het onderleggedeelte op die manier onder het resterende gedeelte van de houder kan worden geplaatst. 

  
Door middel van een afwerkset volgens het eerste aspect wordt bereikt, enerzijds, dat de positie van de houder kan aangepast worden aan verschillende diktes van vloerbedekkingen en/of ondervloeren, en anderzijds, dat, in het geval een afwerkprofiel wordt aangewend dat als eindprofiel fungeert, de houder met behulp van het aanslagvormend positioneergedeelte zodanig op de ondergrond kan worden bevestigd dat het eindprofiel na montage op de houder automatisch in de gewenste eindpositie terecht komt. Meer speciaal betreft het een eindprofiel van het type dat geschikt is om een afwerking langsheen een aanslagvormend gedeelte, zoals een wand of dergelijke, te vormen, waarbij dit eindprofiel een eindwand vertoont die bedoeld is om naar het aanslagvormend gedeelte te worden gericht.

   Bij voorkeur zijn de houder en het afwerkprofiel zodanig uitgevoerd, dat, wanneer de houder met behulp van zijn positioneergedeelte tegen voornoemd aanslagvormend gedeelte wordt gepositioneerd, het afwerkprofiel met zijn voornoemde eindwand precies tegen voornoemd aanslagvormend gedeelte aansluit. Hierbij is het voorkeurdragend dat het aanslagvormend positioneergedeelte van de houder en de voornoemde eindwand van het afwerkprofiel in vrij gemonteerde positie in eenzelfde verticaal vlak liggen. Met "vrij gemonteerde positie" wordt de positie bedoeld waarbij het afwerkprofiel in de houder bevestigd is, doch niet tegen een aanslagvormend gedeelte, zoals een wand of dergelijke, is aangeschoven.

  
In een voorkeurdragende uitvoering van de uitvinding volgens het eerste aspect bevat de houder van de afwerkset een onderleggedeelte, hetzij het voornoemde onderleggedeelte of een ander onderleggedeelte, waarbij dit onderleggedeelte minstens een eerste en een tweede positie kan innemen ten opzichte van het resterende gedeelte van de houder, en waarbij het in de tweede positie als onderleggedeelte voor het voornoemde resterende gedeelte fungeert. Hierbij kan het onderleggedeelte vanuit de eerste positie in de tweede worden gebracht. Hiertoe vertoont de houder één of meer van volgende eigenschappen:
- de houder bevat middelen om het onderleggedeelte los te maken van het resterende gedeelte, zodanig dat het onderleggedeelte onder het resterende gedeelte kan worden geplaatst;

  
de houder bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks: een snijlijn, een breeklijn, een scheurlijn, een materiaalverzwakking bijvoorbeeld in de vorm van een sectievermindering of perforatie;

  
de houder bevat middelen om het onderleggedeelte door middel van een wentelbeweging van de eerste positie in de tweede positie te brengen;

  
de houder bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks: een mechanische scharnier, een plooibaar gedeelte, een plooibaar gedeelte dat uit een meer flexibel materiaal dan het materiaal van de houder bestaat en door co-extrusie met de rest van de houder is vervaardigd.

  
Eventueel kunnen ook andere gedeeltes van de houder, zoals een positioneergedeelte of een bevestigingsgedeelte, verscheidene posities innemen. Bij voorkeur zal tevens het aanslagvormend positioneergedeelte uit zijn positie verwijderbaar zijn, hetzij doordat het in een andere positie kan gebracht worden, terwijl het verbonden is met het resterende gedeelte van de houder, hetzij doordat het volledig afscheidbaar is.

  
De mogelijkheid om bepaalde gedeeltes van positie te laten veranderen, hetzij door deze gedeeltes los te maken, hetzij door ze naar een andere positie te wentelen, waarin het betreffende gedeelte al dan niet een andere functie uitoefent, zorgt ervoor dat dit type houder op een vrij universele wijze kan toegepast worden. Een dergelijke houder biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid de houder in te korten of te verhogen, zodat deze bijvoorbeeld inzetbaar blijft bij verschillende breedtes van uitzettingsvoegen en verschillende diktes van vloerpanelen en/of ondervloeren.

  
Verder betreft de uitvinding ook een houder voor een afwerkset die verbeterd is volgens het eerste aspect van de huidige uitvinding. Hiertoe betreft de uitvinding een houder, die toelaat een afwerkset volgens het eerste aspect van de uitvinding te realiseren, waarbij de houder minstens een bevestigingsgedeelte voor het aan de houder bevestigen van een afwerkprofiel bevat, daardoor gekenmerkt dat de houder verder zowel een onderleggedeelte, dat naar keuze al of niet onder het resterende gedeelte van de houder kan worden aangebracht, alsook een aanslagvormend positioneergedeelte bevat.

  
Volgens een tweede aspect beoogt de uitvinding een verbeterde houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel met een combinatie van kenmerken zodat de houder vrij ruim kan toegepast worden. Hiertoe betreft de uitvinding volgens het tweede aspect een houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder een basis bevat, alsmede minstens een bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van een afwerkprofiel, en waarbij de basis twee vrije randgedeeltes vertoont die zich aan weerszijden van het bevestigingsgedeelte bevinden, daardoor gekenmerkt dat minstens één randgedeelte als onderleggedeelte is uitgevoerd, waarbij het uit zijn positie als vrij randgedeelte kan worden verwijderd om onder het resterende gedeelte van de houder te worden geplaatst en waarbij de breedte van beide randgedeeltes,

   telkens gemeten vanaf het bevestigingsgedeelte tot aan het distale uiteinde van het betreffend randgedeelte, van elkaar verschillen.

  
De bovenvermelde kenmerken van het tweede aspect van de huidige uitvinding bieden een interessante combinatie van gebruiksmogelijkheden in één houder. De vrije randgedeeltes van de houder laten toe dat beide betreffende randgedeeltes onder de vloerbedekking kunnen worden geschoven in het geval dat gebruik wordt gemaakt van een afwerkprofiel dat is uitgevoerd als een overgangsprofiel of een expansieprofiel, zodat de houder automatisch op zijn plaats wordt gehouden. Bij een dergelijke montage is het eveneens mogelijk dunnere expansiespleten te overbruggen of kortere overgangen te bewerkstelligen. Desgewenst kunnen dan minder brede afwerkprofielen worden ingezet zodat een elegantere overgang ontstaat.

   Indien niet beide randgedeeltes onder de vloerbedekking kunnen worden geschoven, bijvoorbeeld als het afwerkprofiel is aangewend als een eindprofiel, laat de houder de mogelijkheid het korte of het lange randgedeelte onder de vloer te schuiven, zodat naar wens, een brede of een smalle overgang kan worden bewerkstelligd. Bij de houder volgens dit tweede aspect blijft daarenboven een vrij randgedeelte als onderleggedeelte inzetbaar, zodat de voordelen van de huidige uitvinding, volgens het eerste aspect, met betrekking tot het situeren van de houder op verschillende hoogtes boven de ondergrond, behouden blijven.

  
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding volgens dit tweede aspect zijn beide randgedeeltes uit hun positie verwijderbaar. Daar beide randgedeeltes bovendien een verschillende breedte hebben, ontstaan in één houder vier mogelijke configuraties, namelijk de volledige houder, de houder waarvan het smalle randgedeelte uit zijn positie is verwijderd, de houder waarvan het brede randgedeelte uit zijn positie is verwijderd, en de houder waarvan beide randgedeeltes uit hun respectievelijke posities zijn verwijderd.

  
Met het doel één of beide van voornoemde vrije randgedeeltes als uit hun positie verwijderbaar uit te voeren, vertoont de houder volgens een voorkeurdragende uitvoering van de uitvinding één of meer van volgende eigenschappen:
- de houder bevat middelen om het betreffende vrije randgedeelte los te maken van het resterende gedeelte, zodanig dat dit randgedeelte onder het resterende gedeelte kan worden geplaatst;
- de houder bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks:

   een snijlijn, een breeklijn, een scheurlijn, een materiaalverzwakking bijvoorbeeld in de vorm van een sectievermindering of perforatie;
- de houder bevat middelen om het betreffende vrije randgedeelte te wentelen tussen de positie waarin het als vrij randgedeelte fungeert en een daarvan verschillende positie, bij voorkeur een positie waarin het als onderleggedeelte fungeert;

  
de houder bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks: een mechanisch scharnier, een plooibaar gedeelte, een plooibaar gedeelte dat door co-extrusie met de rest van de houder is vervaardigd en uit een meer flexibel materiaal dan het materiaal van de houder bestaat.

  
Volgens een derde aspect beoogt de uitvinding een verbeterde houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel met een combinatie van kenmerken zodat de houder vrij ruim kan toegepast en hergebruikt worden. Hiertoe betreft de uitvinding volgens het derde aspect een houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder minstens een eerste gedeelte bevat met een bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van het afwerkprofiel, alsmede minstens een tweede gedeelte bevat met een functie bij voorkeur verschillend van de functie van het voornoemde bevestigingsgedeelte, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte scharnierbaar aan het eerste gedeelte verbonden is en daarbij wentelbaar is langs een al dan niet fictieve as, die parallel of hoofdzakelijk parallel is aan de richting van een in het bevestigingsgedeelte bevestigd afwerkprofiel.

  
Het tweede gedeelte, dat volgens het derde aspect scharnierbaar aan het eerste gedeelte verbonden is, bevordert de inzetbaarheid van de houder op een gelijkaardige manier als het verwijderbaar randgedeelte volgens het tweede aspect van de uitvinding. Het tweede gedeelte van de houder wordt rond een al dan niet fictieve as gewenteld hetzij naar een nietoperationele positie waar het betreffende gedeelte geen enkele functie vervult, hetzij naar een operationele positie waar het betreffende gedeelte dan wel een bepaalde functie vervult, zoals bijvoorbeeld die van een onderleggedeelte, meer in het bijzonder een onderlegplaatje. Meerdere operationele posities van het tweede scharnierbare gedeelte zijn mogelijk.

   Zo kan het tweede gedeelte zijn uitgevoerd als een zich zijdelings uitstrekkende flens, waardoor het in zijn uitgangspositie, tevens een operationele positie inneemt, bijvoorbeeld kan dit tweede gedeelte onder de vloerbedekking gelegd worden om zo de houder tegen de ondergrond te bevestigen.

  
Een bijkomend voordeel van de houder volgens dit aspect van de uitvinding is dat hij opnieuw gebruikt kan worden in gelijk welke configuratie, gezien het omplooien van de randgedeeltes reversibel is en de houder na gebruik, met eenvoudige middelen, in zijn uitgangspositie teruggebracht kan worden.

  
Volgens een voorkeurdragende uitvoering van de uitvinding volgens dit derde aspect, bestaat het scharnier uit een plooibaar gedeelte dat bij voorkeur vervaardigd is uit een meer flexibel materiaal dan het materiaal waaruit het eerste gedeelte en het tweede gedeelte zijn vervaardigd. Volgens deze voorkeurdragende uitvoering is de volledige houder dan bij voorkeur toch in één stap geproduceerd, bijvoorbeeld door coextrusie. Bij een dergelijke scharnier, kan de as waarrond het tweede gedeelte gewenteld wordt als fictief worden opgevat, gezien de wentelbeweging ontstaat door plooien van materiaal en geen eigenlijke as kan worden aangeduid.

  
Volgens een vierde aspect beoogt de uitvinding een houder voor een afwerkprofiel van een vloerbedekking waarvan het gebruiksgemak verbeterd is. Hiertoe betreft de uitvinding een houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder minstens een eerste gedeelte bevat met een bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van het afwerkprofiel, alsmede minstens een al dan niet eendelig met het eerste gedeelte uitgevoerd tweede gedeelte, dat als een onderleggedeelte voor het eerste gedeelte is uitgevoerd, daardoor gekenmerkt dat de houder voorzien is van positioneermiddelen, meer speciaal mechanische positioneermiddelen, die, wanneer het tweede gedeelte als onderleggedeelte onder het eerste gedeelte wordt aangewend, een positionering in dwarsrichting tussen beide gedeeltes bewerkstelligen. 

  
De uitvinding laat volgens dit vierde aspect toe het onderleggedeelte op een gemakkelijke manier onder het eerste gedeelte van de houder te positioneren, of te bevestigen, zodat dit onderleggedeelte het eerste gedeelte van de houder goed ondersteunt en/of zodoende tijdens het gebruik niet van plaats verandert. Dergelijke positioneermiddelen kunnen zich beperken tot een aanslag of volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan uit vergrendelingsmiddelen, en nog meer bij voorkeur een snapverbinding waardoor het eerste en het tweede gedeelte op elkaar kunnen worden bevestigd.

  
Volgens een vijfde aspect beoogt de uitvinding een verbeterde houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel met een welbepaalde combinatie van kenmerken zodat ook deze houder vrij ruim kan toegepast worden. Hiertoe bevat de houder, enerzijds, minstens een eerste gedeelte met een bevestigingsgedeelte voor het op de houder bevestigen van het afwerkprofiel en met een basis waarmee dit eerste gedeelte op een ondergrond kan worden bevestigd, alsmede, anderzijds, minstens een al dan niet ééndelig met het eerste gedeelte uitgevoerd tweede gedeelte, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte bestaat uit een instelgedeelte waarmee het eerste gedeelte ten opzichte van een ondergrond onder hoek kan worden ingesteld.

  
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding volgens dit vijfde aspect bestaat het tweede gedeelte uit een instelgedeelte dat bij het gebruik ervan de houder dwingt om een gekantelde positie in te nemen. Dit instelgedeelte kan bijvoorbeeld spievormig zijn uitgevoerd. Een spievormig instelgedeelte biedt, wanneer het onder de houder is geplaatst, de mogelijkheid de houder schuin op de ondergrond vast te maken, zodat een schuinstelling van het afwerkprofiel bereikt wordt die, bij voorkeur, groter is dan de schuinstelling die bereikt kan worden door het afwerkprofiel schuin in het bevestigingsgedeelte te klemmen.

   Deze grotere schuinstelling laat toe dat een overgang kan bewerkstelligd worden tussen twee vloerbedekkingen van verschillende dikte, waarbij het hoogteverschil tussen beide vloerbedekkingen niet enkel kan opgevangen worden door de schuinstelling van het afwerkprofiel in het bevestigingsgedeelte van de houder. Volgens een variante is het instelgedeelte zodanig opgevat dat het geëigend is om onder één zijde van de basis van het eerste gedeelte te worden aangebracht, zodat bij dergelijke montage de houder ook schuin komt te staan.

  
Volgens een zesde aspect beoogt de huidige uitvinding een verbeterd afwerkprofiel, met een combinatie van kenmerken die toelaat dat zulk afwerkprofiel op een optimale wijze vrij universeel kan worden toegepast. Hiertoe betreft de uitvinding een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat fabrieksmatig zodanig geconstrueerd is dat het een flensvormig gedeelte bevat, met slechts nabij één rand ervan een hoofdzakelijk daaronder gesitueerd neusgedeelte, daardoor gekenmerkt dat het neusgedeelte als een ééndelig, doch scheidbaar gedeelte aan het resterende gedeelte van het afwerkprofiel is bevestigd.

  
De uitvinding betreft volgens dit zesde aspect een vrij universeel afwerkprofiel, dat in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm een flensvormig gedeelte bevat dat zich rechts en links uitstrekt van een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte van het afwerkprofiel en dat minstens aan de bovenzijde van het flensvormig gedeelte een sierzijde heeft. Het neusgedeelte strekt zich in dezelfde voorkeurdragende uitvoeringsvorm aan één rand van het flensvormig gedeelte minstens naar beneden uit en heeft een zijdelings gerichte sierzijde die aansluit aan de sierzijde van het flensvormig gedeelte. Het afwerkprofiel dat bekomen wordt volgens deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm laat bijvoorbeeld toe om dit afwerkprofiel naar keuze als eind- of expansieprofiel aan te wenden, dus uitgaand van éénzelfde fabrieksmatig geconstrueerd afwerkprofiel.

   Hiertoe zal bijvoorbeeld het fabrieksmatig geconstrueerde afwerkprofiel in zijn geheel als eindprofiel worden ingezet, en indien de gebruiker het fabrieksmatig geconstrueerde afwerkprofiel als expansieprofiel wenst in te zetten, zal hij met éénvoudige middelen het neusgedeelte van het afwerkprofiel scheiden om zodoende enkel het flensvormig gedeelte te behouden als expansieprofiel. Andere flensvormige gedeeltes en neusgedeeltes met andere gebruiksmogelijkheden zijn niet uitgesloten. Doordat slechts aan één rand een neusgedeelte aanwezig is, blijft dat afwerkprofiel weinig complex. Ook dient om tot een expansieprofiel te komen slechts één neusgedeelte te worden verwijderd, zodanig dat in zulk geval de afval tot een minimum beperkt blijft.

  
Volgens een zevende aspect beoogt de huidige uitvinding een verbeterd en eenvoudig te produceren afwerkprofiel, met een combinatie van kenmerken die toelaat dat zulk afwerkprofiel op een optimale wijze universeel kan worden toegepast en gebruiksvriendelijk is. Hiertoe betreft de uitvinding een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat een lichaam bevat dat door middel van extrusie is gevormd, daardoor gekenmerkt dat het minstens twee onderling scheidbare, doch ééndelig uitgevoerde gedeeltes vertoont, zodanig dat door het al dan niet van elkaar afscheiden van deze gedeeltes verschillende gebruiksmogelijkheden van het overgehouden afwerkprofiel worden verkregen.

  
Extrusie is een uiterst aangewezen methode voor de productie van langwerpige, dunwandige voorwerpen uit kunststof, aluminium papierpulp of houtgebaseerde materialen, zoals het afwerkprofiel van de huidige uitvinding, volgens dit zevende aspect. Productie met extrusie laat toe ééndelige, doch scheidbaar uitgevoerde gedeeltes op een goedkope en versatiele manier te vervaardigen. Volgens een voorkeurdragende uitvoering van de uitvinding zullen daartoe in het lichaam van het afwerkprofiel één of meer verzwakkingen worden geëxtrudeerd waar de scheidbaar uitgevoerde gedeeltes afgebroken, afgescheurd of afgesneden kunnen worden.

  
De aanwezigheid van meerdere scheidbare gedeeltes laat toe dat hetzelfde afwerkprofiel, zowel als overgangsprofiel, expansieprofiel en/of als eindprofiel, kan aangewend worden. Hiertoe is in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm één van de voornoemde gedeeltes uitgevoerd als een flensvormig gedeelte dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderzijde daarvan bevindend bevestigingsgedeelte, terwijl het andere gedeelte is uitgevoerd als een neusgedeelte dat zich vanaf één rand van het flensvormig gedeelte naar beneden uitstrekt. 

  
Nog meer bij voorkeur bestaat het afwerkprofiel uit minstens drie scheidbare gedeeltes, namelijk een flensvormig gedeelte, dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderzijde daarvan bevindend bevestigingsgedeelte, een zich nabij één rand van het flensvormig gedeelte bevindend neusgedeelte met een afhellende buitenzijde en een zich nabij de tweede rand van het flensvormig gedeelte bevindend neusgedeelte met een buitenzijde die globaal steiler is dan de voornoemde buitenzijde van het eerstgenoemde neusgedeelte.

  
In deze uitvoeringsvorm kan het flensvormig gedeelte zodanig zijn uitgevoerd dat het afwerkprofiel bij het verwijderen van beide neusgedeeltes als expansieprofiel kan worden aangewend. Door evenwel het neusgedeelte met een afhellende buitenzijde aan het flensvormig gedeelte te laten bestaan, kan het afwerkprofiel ook als overgangsprofiel worden toegepast. Door daarentegen het neusgedeelte dat de voornoemde steilere buitenzijde vertoont aan het flensvormig deel aanwezig te laten, wordt dan weer een afwerkprofiel verkregen dat als eindprofiel aanwendbaar is.

  
Volgens een achtste aspect beoogt de huidige uitvinding een verbeterd en eenvoudig te produceren afwerkprofiel, met een combinatie van kenmerken die toelaat dat zulk afwerkprofiel op een optimale wijze universeel kan worden toegepast en gebruiksvriendelijk is. Hiertoe betreft de uitvinding volgens dit achtste aspect een afwerkprofiel dat minstens bestaat uit een lichaam gevormd door meerdere gedeeltes, waarbij twee of meer van deze gedeeltes in functie van de beoogde toepassing onderling scheidbaar of samenbrengbaar zijn, daardoor gekenmerkt dat het lichaam minstens gedeeltelijk ommanteld is door middel van een laagvormige bekleding die zich in de niet gescheiden toestand of samengebrachte toestand van minstens twee van de voornoemde gedeeltes minstens over de overgang tussen deze gedeeltes uitstrekt of kan uitstrekken.

  
Dit aspect van de uitvinding biedt de mogelijkheid van een laagvormig bekleed afwerkprofiel, waarbij deze bekleding al dan niet bij de vloerbedekking past, terwijl de voordelen van het universele afwerkprofiel uit het zevende aspect van deze uitvinding behouden blijven. Bovendien verbergt de laagvormige bekleding overgangen tussen de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes van het lichaam van het afwerkprofiel.

  
Een afwerkprofiel volgens het achtste aspect van de uitvinding kan bijvoorbeeld bekomen worden door een ééndelig bekleed halfproduct in te zagen of in te frezen tot vlak onder de laagvormige bekleding om zodoende scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes te bekomen. In dit geval zullen de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes door de laagvormige bekleding en mogelijks bijkomend door een resterend verzwakt materiaalgedeelte verbonden zijn. De scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes kunnen ook enkel en alleen door de laagvormige bekleding verbonden zijn. Het is duidelijk dat een configuratie waar de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes door de laagvormige bekleding en mogelijks bijkomend door een resterend verzwakt materiaalgedeelte verbonden zijn ook door andere technieken kan worden verkregen.

  
De onderlinge scheidbaarheid van twee gedeeltes kan in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bekomen worden door de mogelijkheid de laagvormige bekleding en het eventueel aanwezig verzwakt materiaalgedeelte direct onder deze laagvormige bekleding door te snijden, af te breken, af te scheuren of dergelijke. Hiertoe wordt bij voorkeur een gereedschap, zoals een mes gebruikt.

  
Een andere mogelijkheid om de onderlinge scheidbaarheid van twee gedeeltes te bewerkstelligen, bestaat erin dat minstens één van deze gedeeltes losmaakbaar van de daar tegen aansluitende laagvormige bekleding uitgevoerd is. Volgens een variante van deze uitvoeringsvorm is het ook mogelijk om een flensvormig ommanteld gedeelte aan te bieden, waarbij de laagvormige bekleding van dit flensvormig gedeelte langs één of beide randen ervan zich verderzet in een gedeelte dat aan de binnenzijde bij voorkeur voorzien is van een al dan niet met een beschermlaag afgedekte kleefstof, en om samen met dit flensvormig gedeelte, één of meerdere niet ommantelde neusgedeeltes aan te bieden. De gebruiker kan dan beslissen of hij een neusgedeelte wenst in te zetten.

   Indien hij dit wenst te doen, zal hij het neusgedeelte onder het flensvormig gedeelte positioneren en vervolgens het voornoemde zich verderzettend gedeelte van de laagvormige bekleding minstens gedeeltelijk over de buitenzijde van het neusgedeelte, en bij voorkeur tot onder het neusgedeelte, aanbrengen. Hierdoor wordt de overgang tussen de twee gedeeltes van het lichaam van het afwerkprofiel, namelijk het flensvormig gedeelte en het neusgedeelte, in samengebrachte toestand, bedekt. Indien de gebruiker geen neusgedeelte wenst in te zetten, kan hij, hetzij de laagvormige bekleding die verder loopt aan de rand van het flensvormig gedeelte verwijderen, hetzij deze laagvormige bekleding minstens gedeeltelijk tegen de onderkant van het flensvormig gedeelte kleven.

  
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding zitten de betreffende scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes direct tegen elkaar aan. In deze uitvoeringsvorm bestaat het afwerkprofiel dan eveneens uit losse delen die enkel en alleen aan elkaar verbonden zijn door middel van de laagvormige bekleding. Deze uitvoeringsvorm biedt de mogelijkheid van een meer gemakkelijke productie dan hierboven beschreven. Eerst worden de afzonderlijke delen vervaardigd, bijvoorbeeld door middel van zagen, frezen, extruderen, en daarna worden de delen geassembleerd en ommanteld met een laagvormige bekleding. Het is niet uitgesloten dat tussen de assemblagestap en de ommanteling een bewerking wordt uitgevoerd welke de nauwkeurigheid van het geassembleerd niet ommanteld geheel waarborgt.

   Zo kunnen bijvoorbeeld de naar buiten gerichte zijden van de geassembleerde gedeeltes gezamenlijk op maat worden gebracht, zodanig dat het achteraf ommantelen ervan wordt vereenvoudigd en/of dat de kwaliteit van het ommantelen maximaal is. Hiermede wordt bijvoorbeeld bedoeld dat er zich geen, of nagenoeg geen lijnen aftekenen ter hoogte van de voornoemde overgang tussen twee gedeeltes.

  
Een productie, zoals hierboven beschreven, voorkomt, zoals bij het inzagen tot vlak onder de laagvormige bekleding van een halfproduct, de aanwezigheid van zaagsnedes tussen twee scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes. Deze zaagsnedes zijn meestal ongewenst omdat ze een belangrijke verzwakking van het afwerkprofiel inhouden die zal leiden tot een slechte klemming van het profiel, en alsmede zal zorgen voor een vervroegd stuklopen van de afwerking van de vloerbedekking.

  
Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding volgens dit achtste aspect zijn de betreffende scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes in plaats van uitsluitend bij de laagvormige bekleding, en eventueel een gedeelte direct onder de laagvormige bekleding, bovendien bijkomend door middel van vergrendelingsmiddelen aan elkaar verbonden of bevestigd. Deze vergrendelingsmiddelen zullen bij voorkeur uit een snapverbinding of een verbreekbare kleefverbinding bestaan.

  
De scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes van een dergelijk afwerkprofiel kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit hout of een houtgebaseerd materiaal. Bij voorkeur bestaan zij uit MDF/HDF of multiplex.

  
Binnen het kader van de uitvinding is het niet uitgesloten dat de scheidbare of samenbrengbare gedeeltes in andere materialen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld door extrusie in kunststof, papierpulp, of dergelijke.

  
Ook kunnen voornoemde gedeeltes voor het vormen van éénzelfde afwerkprofiel uit verschillende materialen worden vervaardigd. Zo kan bijvoorbeeld het flensvormig gedeelte uit een houtgebaseerd materiaal, zoals MDF/HDF, bestaan en kunnen de neusgedeeltes uit kunststof zijn vervaardigd. Verschillende combinaties van materialen zijn binnen het kader van de uitvinding mogelijk, en bieden het voordeel dat het meest passende materiaal, wat betreft productiewijze en gebruiksfunctie, per los deel kan worden gekozen.

  
In het algemeen zal een afwerkprofiel dat bestaat uit meerdere scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes bestaan uit, enerzijds, een flensvormig gedeelte met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte, en, anderzijds, minstens één zich, in de niet gescheiden of samengebrachte toestand, hoofdzakelijk onder het flensvormig gedeelte bevindend neusgedeelte.

  
In het geval dat zulk afwerkprofiel zoals voornoemd bestaat uit meerdere scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes, kunnen twee of meer onderling aangrenzende gedeeltes daarvan, naast het feit dat zij eventueel onderling in vorm verschillen, voor de gebruiker nog op een andere duidelijk onderscheidende wijze zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld doordat ze van elkaar verschillen op minstens één van volgende manieren:
- zij vertonen een verschillende kleur, die bijvoorbeeld bekomen is door het inkleuren van materiaal;
- zij zijn gevormd uit verschillend materiaal;
- zij vertonen een verschillende opdruk, bijvoorbeeld in de vorm van een specifieke gebruiksaanwijzing voor ieder betreffend gedeelte, bijvoorbeeld aangebracht op de onderzijde.

  
Dit maakt het mogelijk dat de gebruiker gemakkelijk kan zien dat het afwerkprofiel is samengesteld of samengesteld kan worden uit verschillende gedeeltes. Eventueel kan de functie van de gedeeltes op een eenvoudige manier door middel van voornoemde verschillen duidelijk worden gemaakt. Dit is voornamelijk van belang wanneer bijvoorbeeld meerdere van elkaar verschillende neusgedeeltes samen verpakt worden.

  
Volgens een negende aspect beoogt de huidige uitvinding een afwerkprofiel voor een vloerbedekking van het type dat minstens bestaat uit twee gedeeltes, waarbij het eerste gedeelte een flensvormig gedeelte is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte, terwijl het tweede gedeelte bestaat uit een neusgedeelte dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van het neusgedeelte minstens twee gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd.

  
Een afwerkprofiel van een dergelijk type is bijvoorbeeld bekend uit het octrooidocument WO 03/040492, waarin de samenwerking tussen het neusgedeelte en het flensvormig gedeelte bestaat hetzij in een kleefverbinding, die fabrieksmatig op de onderkant van het flensvormig gedeelte is aangebracht, hetzij in een uit het flensvormig gedeelte uitstekend koppeldeel dat in de bovenzijde van het neusgedeelte aangrijpt. Dit bekend afwerkprofiel vertoont een aantal nadelen wanneer het flensvormig gedeelte zonder het neusgedeelte wordt ingezet, bijvoorbeeld in de hoedanigheid van een expansieprofiel. De kleefverbinding kan contact maken met de vloerbedekking waarin met behulp van het flensvormig gedeelte een uitzettingsvoeg wordt afgewerkt. In dit geval zal de uitzetting van de vloer ongewenst tegengewerkt worden door de kleefverbinding.

   In het geval het flensvormig gedeelte een uitstekend koppeldeel vertoont, zal dit koppeldeel, bij aanwending van enkel en alleen het flensvormig gedeelte voor de afwerking van bijvoorbeeld een uitzettingsvoeg, de minimale breedte van de mogelijk af te werken uitzettingsvoeg beperken, gezien het uitstekend koppeldeel de afstand waarover de vloerbedekking onder het flensvormig gedeelte kan worden geschoven zal beperken. Bovendien zal de afstand waarmee het flensvormig gedeelte over de vloerbedekking reikt dikwijls te gering zijn om in alle omstandigheden een goede afdekking te bieden.

  
Om aan bovenstaande nadelen te verhelpen, betreft de uitvinding volgens dit negende aspect een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat bestaat uit minstens twee gedeeltes, waarbij het eerste gedeelte een flensvormig gedeelte is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte, terwijl het tweede gedeelte bestaat uit een neusgedeelte dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van het neusgedeelte twee gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd, daardoor gekenmerkt dat tussen het eerste en het tweede gedeelte bevestigingsmiddelen aanwezig zijn minstens in de vorm van een fabrieksmatig op het neusgedeelte aangebrachte kleefstof, waarmee het eerste en het tweede gedeelte aan elkaar kunnen worden verbonden,

   waarbij deze bevestigingsmiddelen al dan niet verder kunnen gecomplementeerd worden door een uit het neusgedeelte uitstekend koppeldeel dat in de onderzijde van het flensvormig gedeelte aangrijpt en minstens een vergrendeling in zijdelingse richting oplevert. De kleefstof kan hierbij rechtstreeks met de onderkant van het flensvormig gedeelte samenwerken, of met een aan de onderkant van het flensvormig gedeelte aanwezig deel.

  
De samenwerking tussen het flensvormig gedeelte en het neusgedeelte kan volgens dit negende aspect dus geen beperking vormen voor het inzetten van enkel en alleen het flensvormig gedeelte, bijvoorbeeld bij de aanwending van dit gedeelte als een expansieprofiel voor de afwerking van een uitzettingsvoeg. In zulk geval bestaat er immers geen nadelige kleefverbinding meer, en hinderlijke uitstekende gedeeltes aan de onderzijde van het flensvormig gedeelte komen evenmin voor.

  
In een bijzondere uitvoeringsvorm bestaat de uitvinding volgens het negende aspect tevens uit een set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel van het bovenvermelde type, daardoor gekenmerkt dat deze set minstens bestaat uit het voornoemde eerste gedeelte en het voornoemde tweede gedeelte, waarbij deze gemeenschappelijk verpakt zijn, en waarbij minstens in het geval van een kleefverbinding beide gedeeltes los van elkaar zijn en bij voorkeur de op het neusgedeelte aangebrachte kleefstof van een verwijderbare beschermlaag is voorzien. Nog meer bij voorkeur zal de set van onderdelen minstens twee verschillende neusgedeeltes bevatten die naar keuze samen met het eerste gedeelte kunnen worden aangewend, waarbij beide neusgedeeltes bij voorkeur gemeenschappelijk verpakt zijn met het eerste gedeelte.

  
De uitvinding betreft volgens het negende aspect eveneens een neusgedeelte voor het realiseren van een set van onderdelen, daardoor gekenmerkt dat dit neusgedeelte bevestigingsmiddelen bevat, hetzij minstens in de vorm van een kleefstof die fabrieksmatig op het neusgedeelte is aangebracht, hetzij minstens in de vorm van een uit het neusgedeelte uitstekend koppeldeel, waarbij dit neusgedeelte in het geval van een kleefstof bij voorkeur is voorzien van een verwijderbare beschermlaag.

  
Volgens een tiende aspect betreft de uitvinding eveneens een set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel van bovenvermeld type, meer speciaal een afwerkprofiel dat bestaat uit minstens twee gedeeltes, waarbij het eerste gedeelte een flensvormig gedeelte is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte terwijl het tweede gedeelte bestaat uit een neusgedeelte dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van het neusgedeelte twee gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd, daardoor gekenmerkt dat deze set tevens verbindingsmiddelen bevat in de vorm van kleefmiddelen, en dat minstens het neusgedeelte en de kleefmiddelen gemeenschappelijk verpakt zijn.

  
Volgens een elfde aspect beoogt de uitvinding een beperkte set van onderdelen die toch toelaat een groot aantal verschillende afwerkprofielen te vormen. Hiertoe betreft de uitvinding een set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel, waarbij deze set bestaat uit minstens twee onderdelen, respectievelijk een eerste onderdeel en een tweede onderdeel, waarbij het eerste onderdeel een flensvormig gedeelte vertoont met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte, met als kenmerk dat het tweede onderdeel, al dan niet na aanpassing ervan, in minstens twee gebruiksposities met het eerste onderdeel kan samenwerken. De eventueel noodzakelijke aanpassing kan er bijvoorbeeld in bestaan dat in functie van de gewenste gebruikspositie één of meer gedeelten van het tweede onderdeel moeten worden verwijderd.

  
Bij voorkeur is het tweede onderdeel als een neusgedeelte uitgevoerd en vertoont het twee zijdes die in functie van de gewenste gebruikspositie naar buiten kunnen worden gekeerd, waarbij in functie van de naar buiten gekeerde zijde een verschillende vorm van afwerkprofiel wordt verkregen, bij voorkeur respectievelijk een afwerkprofiel in de vorm van een eindprofiel of in de vorm van een overgangsprofiel.

  
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het elfde aspect zijn voornoemde twee zijdes van het tweede onderdeel uitgevoerd als een sierzijde, waarbij ieder van deze sierzijdes door positionering van minstens een gedeelte van het tweede onderdeel ten opzichte van het eerste onderdeel in een positie kan gebracht worden waarin ze aansluit bij de sierzijde van het flensvormig gedeelte om zodoende in deze positie samen met het eerste onderdeel een afwerkprofiel te vormen.

  
Natuurlijk kan het flensvormig gedeelte op zich ook ingezet worden, bijvoorbeeld als expansieprofiel.

  
Het is duidelijk dat de uitvinding ook betrekking heeft op afwerksets waarbij een houder en een afwerkprofiel zijn aangewend volgens één van de voorgaande aspecten van de huidige uitvinding.

  
Opgemerkt wordt dat de eventuele laagvormige bekleding waarmee de hiervoor en hierna beschreven afwerkprofielen volgens de huidige uitvinding zijn ommanteld, zoals voornoemd kunnen bestaan uit laminaat, folie, fineer of dergelijke, en bij voorkeur een hoge slijtageweerstand heeft. Het laminaat kan op zich bestaan uit een in hars gedrenkt dragervel waarop bij voorkeur een print is aangebracht. De voornoemde slijtageweerstand kan verkregen zijn door het incorporeren van abrasieve partikels, zoals bijvoorbeeld aluminiumoxide in de laagvormige bekleding. Het aanbrengen van de laagvormige bekleding geschiedt bijvoorbeeld door het verlijmen ervan met een polyurethaan- of polyolefinelijm. Het gebruik van polyolefinelijm laat toe dat scherpe randen gemakkelijker bekleed kunnen worden, dan bijvoorbeeld het geval is bij gebruik van polyurethaanlijm.

  
Verder wordt opgemerkt dat de bekleding van het afwerkprofiel ook louter kan opgebouwd zijn uit verschillende lagen kleurstof, zoals inkt, die bij voorkeur een patroon vormt en al dan niet afgedekt is met een lak. In die gevallen waar het afwerkprofiel bestaat uit een lichaam dat gevormd is uit meerdere gedeeltes, zoals bijvoorbeeld het geval is bij afwerkprofielen die de kenmerken van het achtste aspect van de uitvinding vertonen, draagt het de voorkeur om minstens voornoemd patroon aan te brengen in de niet gescheiden of samengebrachte toestand van voornoemde gedeeltes.

  
Een bijkomend voordeel van de verschillende aspecten van de uitvinding is dat de logistieke inspanning van de producent aanzienlijk wordt beperkt. De bestaande wijze van afwerken van een vloerbedekking vereist houders voor elk afwerkprofiel en type vloerbedekking, alsook afwerkprofielen voor elk type afwerking en type vloerbedekking, zeker indien de producent bijpassende afwerkprofielen wenst te leveren. Het op voorraad hebben en aanbieden van al deze houders en afwerkprofielen is duur. Meer in het bij zonder zal een producent die bijvoorbeeld houders wenst aan te bieden voor twee hoogtes van vloerbedekking zijn voorraad zien verdubbelen. Indien hij daarenboven ook nog verschillende diktes van ondervloeren aanbiedt, en hij voor iedere combinatie ondervloervloerbedekking een houder in voorraad wil hebben, is de inspanning op logistiek gebied groter dan aanvaardbaar.

   De afwerkset, houders en afwerkprofielen, vervaardigd volgens de huidige uitvinding, beperken dit ongemak in grote mate, althans toch in nagenoeg alle hiervoor beschreven uitvoeringsvormen.

  
Volgens nog een bijzonder onafhankelijk aspect beoogt de uitvinding een afwerkprofiel uit een makkelijk verwerkbaar materiaal, terwijl deze afwerkprofielen toch nog een voldoende sterkte bezitten. Hiertoe betreft de uitvinding volgens haar twaalfde aspect een afwerkprofiel voor een vloerbedekking met een lichaam dat al dan niet door meerdere gedeeltes is gevormd, waaronder een flensvormig gedeelte met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte, waarbij voornoemd lichaam, of althans minstens het flensvormig gedeelte en het bevestigingsgedeelte, hoofdzakelijk bestaat uit een materiaal dat is samengesteld uit meerdere lagen hout, met als kenmerk dat minstens twee van de voornoemde lagen een verschillende houtvezelrichting vertonen en bij voorkeur iedere laag ten opzichte van de erboven, respectievelijk eronder gelegen laag, een verschillende houtvezelrichting vertoont.

   In een praktische uitvoeringsvorm wordt dit verwezenlijkt door het betreffende lichaam uit zogenaamde geschrankte multiplex te vervaardigen.

  
Het is duidelijk dat voornoemde houtlagen zich bij voorkeur evenwijdig met de flenzen van het flensvormig gedeelte uitstrekken. 

  
Door de variatie van de houtvezelrichting bekomt het afwerkprofiel volgens het twaalfde aspect onder andere een verbeterde buigsterkte. Elke houtlaag afzonderlijk biedt immers slechts een beperkte weerstand tegen buiging rond een as die parallel is met de houtvezelrichting. De samenwerking van afzonderlijke houtlagen met verschillende vezelrichtingen, volgens de uitvinding, zorgt er nu voor dat het afwerkprofiel geen as vertoont rond dewelke een buiging weinig weerstand ondervindt. Een dergelijke as is vooral schadelijk wanneer zij zich in de langsrichting van het afwerkprofiel bevindt. Een buiging rond de langsrichting van het afwerkprofiel vindt bij normaal gebruik veelvuldig plaats, bijvoorbeeld wanneer de gebruiker op het afwerkprofiel loopt.

   Een slechte weerstand tegen buiging rond deze langsas kan dan leiden tot het versneld afbreken van dunne gedeeltes ervan, zoals bijvoorbeeld de flenzen van het flensvormig gedeelte.

  
Verschillende andere voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn, volgens ieder aspect, mogelijk. Hiertoe wordt verwezen naar de gedetailleerde beschrijving en aangehechte conclusies.

  
De uitvinding heeft ook betrekking op alle mogelijke combinaties van de kenmerken van de verschillende voornoemde aspecten, dit uiteraard in zoverre zulke kenmerken met elkaar verenigbaar zijn.

  
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:

  
figuur 1 een houder volgens de uitvinding weergeeft, samen met verschillende afwerkprofielen; figuren 2 tot 5 in gemonteerde positie verschillende uitvoeringsvormen weergeven waarbij gebruik is gemaakt van de houder en een afwerkprofiel uit figuur 1; figuren 6 tot 10 een vergroting weergeven van het gedeelte dat in figuur 2 met F6 is aangeduid, en dit voor verschillende varianten van de uitvinding; figuur 11 een houder volgens de uitvinding weergeeft; figuren 12 tot 13 de houder van figuur 11 in verschillende toepassingen weergeven; figuur 14 een variante van een afwerkset volgens de uitvinding voorstelt; figuur 15 de afwerkset van figuur 14 in gemonteerde positie weergeeft; figuur 16 nog een houder volgens de uitvinding weergeeft; figuur 17 een toepassing van de houder van figuur 16 weergeeft; figuur 18 nog een afwerkprofiel volgens de uitvinding weergeeft;

   figuur 19 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 18 met F19 is aangeduid; figuur 20 een toepassing van het afwerkprofiel van figuur
18 toont; figuren 21 tot 23 varianten van een afwerkprofiel volgens de uitvinding tonen; figuren 24 en 25 nog varianten van een afwerkset volgens de uitvinding tonen; figuur 26 op een grotere schaal het gebied weergeeft aangeduid met F26 in figuur 25; figuur 27 nog een variante van een afwerkprofiel volgens de uitvinding weergeeft; figuren 28 en 29 toepassingen weergeven van afwerksets volgens de uitvinding; figuren 30 tot 32 nog verdere varianten weergeven van afwerksets volgens de uitvinding; figuur 33 een accessoire weergeeft dat kan aangewend worden bij de installatie van een afwerkprofiel volgens de uitvinding; figuur 34 weergeeft hoe het accessoire uit figuur 33 wordt aangewend;

   figuren 35 een variante weergeeft van het accessoire uit figuur 33; figuren 36 tot 38 zichten en/of doorsnedes weergeven respectievelijk volgens de lijnen XXXVI-XXXVI in figuur
35, XXXVII-XXXVII in figuur 36 en XXXVIII-XXXVIII in figuur 37; figuur 39 een set van onderdelen toont voor het vormen van een afwerkprofiel met de kenmerken van onder andere het elfde aspect van de huidige uitvinding; figuren 40 tot 42 verschillende uitvoeringsvormen tonen van een afwerkprofiel met onder andere de kenmerken van het elfde aspect van de huidige uitvinding; figuren 43 en 44 nog twee varianten van de uitvinding weergeven. Figuur 1 geeft in dwarsdoorsnede de samenstellende delen van een afwerkset 1 weer, welke, zoals bekend, bestaan uit een houder, in het algemeen aangeduid met 2, en een afwerkprofiel, in het algemeen aangeduid met 3.

  
De figuur geeft drie traditionele uitvoeringsvormen van het afwerkprofiel 3 weer. Deze zijn nogmaals afzonderlijk genummerd en betreffen een eindprofiel 4, dat weergegeven is in volle lijn, een expansieprofiel 5 en een overgangsprofiel 6, beide weergegeven in streeplijn.

  
Met "expansieprofiel" 5 wordt een afwerkprofiel 3 bedoeld dat bestaat uit een flensvormig gedeelte 7 dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderkant ervan bevindend bevestigingsgedeelte 8. Een afwerkprofiel 3, dat is uitgevoerd als een expansieprofiel 5, heeft, zoals weergegeven, doorgaans twee contactvlakken 9 en 10, die zich, aan weerszijden van het bevestigingsgedeelte 8, hoofdzakelijk op hetzelfde hoogteniveau bevinden. Een "overgangsprofiel" 6 en "eindprofiel" 4 zijn daarentegen afwerkprofielen waarbij de voornoemde contactvlakken 9 en 10 zich op verschillende hoogteniveaus bevinden. Hiertoe bevatten het overgangsprofiel 6 en het eindprofiel 4 aan één kant van het bevestigingsgedeelte 8 nog een neusgedeelte 11 met een naar beneden gerichte eindwand 12, die bij een eindprofiel 4 normalerwijze steiler is dan bij een overgangsprofiel 6.

   De eindwand 12 van een eindprofiel 4 zal, zoals weergegeven, bij voorkeur recht, en hoofdzakelijk verticaal zijn, terwijl de eindwand 12 van een overgangsprofiel 6 bij voorkeur schuin naar beneden afhelt. 

  
De hierna beschreven afwerksets van de uitvinding beperken zich, tenzij specifiek vermeld, niet tot de weergegeven afwerkprofielen 4,5 en 6, alsook zijn de voornoemde afwerkprofielen niet beperkt tot hun voornoemde toepassing.

  
Verder is de in figuur 1 weergegeven afwerkset 1 zodanig uitgevoerd dat hij het eerste aspect van de uitvinding toepast. Volgens dit aspect bevat de houder 2 zowel een bevestigingsgedeelte 13, een onderleggedeelte 14 als een aanslagvormend positioneergedeelte 15.

  
Het bevestigingsgedeelte 13, dat bedoeld is samen te werken met het bevestigingsgedeelte 8, bestaat in het weergegeven voorbeeld uit twee armen 16 die aan de binnenzijde voorzien zijn van ribben 17. De armen 16 staan licht naar binnen geheld. Bij montage klemmen de armen 16 rond het bevestigingsgedeelte 8 van het afwerkprofiel 3. De ribben 17 voorzien een extra stevige montage en grip. Deze ribben 17 kunnen eventueel als weerhaken ingrijpen in corresponderende holtes van het bevestigingsgedeelte 8 van het afwerkprofiel 3. Andere bevestigingsgedeeltes 13 of 8 voor houders 2 en afwerkprofielen 3 zijn uiteraard mogelijk zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.

  
Zoals weergegeven is het voornoemde onderleggedeelte 14 bij voorkeur uitgevoerd als een onderlegplaatje en kan dit volgens een breeklijn 18, bestaande uit een V-vormige sectievermindering, van het resterende gedeelte 19 van de houder losgemaakt kan worden, hetzij door afbreken of afscheuren, hetzij middels het gebruik van eenvoudige gereedschappen, zoals een mes waarmee het onderleggedeelte 14 kan worden losgesneden. Binnen het kader van de uitvinding kunnen de middelen om het onderleggedeelte 14 los te maken van het resterende gedeelte 19 van de houder 2 ook bijvoorbeeld bestaan uit een scheurlijn, een perforatie, een materiaalverzwakking, enzovoort. Het betreffende gedeelte kan ook op andere manieren verwijderd worden, bijvoorbeeld door het voorzien van middelen om het onderleggedeelte 14 door middel van een wentelbeweging in een andere positie te brengen.

   Dit kan een mechanische scharnier zijn of bijvoorbeeld een plooibaar gedeelte dat deel uitmaakt van de houder 2.

  
Het voornoemde positioneergedeelte 15 is in figuur 1 uitgevoerd als een vrije flens waarbij het distale uiteinde van deze

  
 <EMI ID=1.1> 

  
die een optimale positionering toelaat, ondermeer zoals verder nog aan de hand van figuren 2 en 3 zal worden uiteengezet.

  
Aan de onderzijde heeft de weergegeven houder 2 een profilering
20 die verlijmen met de ondergrond vergemakkelijkt. Bevestiging op een andere wijze is echter niet uitgesloten, bijvoorbeeld door middel van schroeven.

  
De weergegeven houder 2 voldoet eveneens aan het tweede aspect van de uitvinding. Hiertoe vertoont deze houder 2 twee vrije randgedeeltes 21 en 22 die zich aan weerszijden van het

  
 <EMI ID=2.1> 

  
van beide randgedeeltes, telkens gemeten vanaf het bevestigingsgedeelte 13 tot aan het distale uiteinde van het betreffend randgedeelte 21, respectievelijk 22, van elkaar

  
 <EMI ID=3.1> 

  
randgedeelte 21, dat hier fungeert als onderleggedeelte 14, groter dan de breedte B2 van het andere randgedeelte 22, dat in

  
 <EMI ID=4.1> 

  
zoals weergegeven bij voorkeur ook groter dan of gelijk aan de helft van de volledige breedte B3 van de houder 2, zodat bij de aanwending van het randgedeelte 21 als onderleggedeelte een goede ondersteuning van het resterende gedeelte 19 van de houder 2 door het onderleggedeelte 14 verzekerd is, zoals nog uit figuren 3 en 5 zal blijken.

  
Figuur 2 stelt de afwerkset 1 van figuur 1 in gemonteerde toestand voor, voor het geval waarbij de houder 2 gecombineerd is met het eindprofiel 4. Het betreft hier de afwerking nabij een wand 23, van een zwevende vloerbedekking 24 die op een ondervloer 25 ligt. De montage gebeurt in dit geval bijvoorbeeld door de ondervloer 25 op een afstand van de wand
23 af te snijden, de houder 2 op de ondergrond 26 te plaatsen en door middel van het positioneergedeelte 15 tegen de wand 23 te positioneren, de vloerbedekking 24 over het vrije randgedeelte 21 te installeren en tenslotte het eindprofiel 4 in het bevestigingsgedeelte 13 van de houder 2 vast te zetten, zoals aangeduid met de pijlen 27. Tijdens de montage wordt de houder 2 bij voorkeur vast op de ondergrond bevestigd.

   Het is niet uitgesloten dat bij de montage van de afwerkset 1 de ondervloer 25 niet wordt afgesneden en de houder 2 bovenop deze ondervloer 25 wordt aangebracht.

  
In het voorbeeld van figuur 2 sluit het eindprofiel 4 met zijn eindwand 12 precies tegen de voornoemde wand 23 aan. Naargelang de uitvoering duwt de houder 2 het eindprofiel 4 al dan niet in de richting van de wand 23, waardoor een klemming wordt bekomen van het afwerkprofiel 4 tegen de wand 23. Een dergelijke klemming kan bijvoorbeeld bekomen worden doordat de voornoemde eindwand 12 van het afwerkprofiel 3 zich in vrij gemonteerde positie een weinig, bijvoorbeeld enkele tienden millimeter,

  
 <EMI ID=5.1> 

  
positioneergedeelte 15 van de houder 2 bevindt of met andere woorden doordat de afstand gemeten van het bevestigingsgedeelte
13 van de houder tot de eindwand 12 van het eindprofiel 4 in vrij gemonteerde positie groter is dan de voornoemde breedte B2. Met "vrij gemonteerde positie" wordt de positie bedoeld waarbij het afwerkprofiel 3 in de houder 2 bevestigd is, doch niet tegen een wand 23 is aangeschoven.

  
Figuur 3 toont een andere toepassing van de afwerkset 1 van figuur 2. Het betreft hier de afwerking nabij een wand 23, van een zwevende vloerbedekking 24 die van een dikker type is dan de vloerbedekking 24 uit figuur 2. De vloerbedekking 24 ligt tevens op een ondervloer 25 van een dikker type dan de ondervloer 25 uit figuur 2, bovendien bevindt zich onder voornoemde ondervloer 25 een dampscherm 28, dat opstijgend vocht tegenhoudt. Om de grotere totale dikte van de verschillende vloerbedekkingslagen te kunnen overbruggen en daarbij het bevestigingsgedeelte 8 nog voldoende stevig in het bevestigingsgedeelte 13 te kunnen bevestigen, is het onderleggedeelte 14 afgebroken en onder het resterend gedeelte
19 geplaatst .

   Het onderleggedeelte 14 en het gedeelte 19 kunnen hierbij op eender welke wijze op hun plaats gehouden worden, bijvoorbeeld door middel van lijm of bevestigingselementen zoals schroeven, waarmee beide delen op de ondergrond worden vastgehouden. Hiertoe kunnen eventueel schroefgaten worden voorzien in het onderleggedeelte en / of het gedeelte 19. Figuur 4 toont nog een andere toepassing van de afwerkset 1 uit figuur 1, waarbij de houder 2 is gecombineerd met het expansieprofiel 5. Het betreft hier de afwerking van bijvoorbeeld een uitzettingsvoeg 29 in een zwevende vloerbedekking 24. De montage van het geheel kan eenvoudig uit de figuur worden afgeleid. Het is niet uitgesloten dat bij het gebruik van de betreffende afwerkset 1 de ondervloer 25 niet onderbroken wordt en de houder 2 gewoon op de ondervloer 25 wordt bevestigd.

   Tevens kan de gebruiker naargelang de breedte van de af te werken uitzettingsvoeg 29 en het type vloerbedekking 24, beslissen of hij beide, één of geen enkel van de randgedeeltes 21 en 22 onder de vloerbedekking 24 installeert. De hier weergegeven houder laat zelfs toe om het breedste vrije randgedeelte 21 te verwijderen om een nog grotere flexibiliteit van afwerken toe te laten. Volgens een niet weergegeven variante kan ook het smalste vrije randgedeelte 22 uit zijn positie verwijderbaar zijn, hetzij door het los te maken, hetzij door het naar een andere positie te wentelen. Figuur 5 toont een voorbeeld van het gebruik van de afwerkset 1 uit figuur 1, in het geval dat de houder 2 gecombineerd is met het overgangsprofiel 6. Het betreft hier de afwerking van een overgang van een zwevende vloerbedekking 24 van hetzelfde type als in figuur 3, naar een vasttapijt 30.

   De montage gebeurt op een gelijkaardige manier als in figuur 3. Het overgangsprofiel 6 is in dit geval licht schuin gesteld door het met zijn bevestigingsgedeelte 8 schuin in het bevestigingsgedeelte 13 van de houder 2 in te klemmen. Figuur 6 geeft een toepassing weer van een variant van de afwerkset 1 uit figuur 1. Het aanslagvormend positioneergedeelte 15 van de houder 2 is uitgevoerd met een opwaarts gericht gedeelte 31. Dit voorkomt dat bij de afwerking van een vloerbedekking 24 nabij een wand 23, of ander opstaand gedeelte, die niet tegen de ondergrond 26 aansluit, het positioneergedeelte 15 onder de wand 23 schuift en zodoende een foutieve positionering van de houder 2 ten opzichte van de wand
23 teweegbrengt. Het positioneergedeelte 15 is tevens losmaakbaar uitgevoerd door middel van een breeklijn 8.

   Voor de bevestiging van de houder 2 zijn in dit voorbeeld schroefgaten
32 voorzien. Figuur 7 toont de toepassing van een andere variante van de afwerkset 1 uit figuur 1. Het betreft terug de afwerking van een vloerbedekking tegen een wand 23. Het aanslagvormend positioneergedeelte 15 van de houder 2 bestaat ook in dit geval uit een opwaarts gericht gedeelte 31. Het opwaarts gericht gedeelte 31 vormt in deze toepassing een zichtbare boord 33  tegen de wand. Deze boord 33 kan eventueel bekleed zijn met een al dan niet bij de vloerbedekking 24 of bij het afwerkprofiel 3 passende bekleding 34. Bij toepassing van deze houder 2 kan eveneens een klemming bekomen worden zoals beschreven bij figuur 2. Het betreft nu een klemming van de eindwand 12 van het afwerkprofiel tegen het opwaarts gericht gedeelte 31 van de houder 2, en/of van het opwaarts gericht gedeelte 31 tegen de wand 23.

   Figuur 8 geeft de toepassing weer van nog een variante van de afwerkset 1 uit figuur 1. Het afwerkprofiel 3 is in dit geval uitgevoerd als een expansieprofiel 5, doch aangewend als een eindprofiel 4. Hiertoe ondersteunt het opwaarts gericht gedeelte 31 van de houder 2, dat dienst doet als positioneergedeelte 15, het expansieprofiel 5.

  
In figuur 9 vormt het opwaarts gericht gedeelte 31 van het aanslagvormend positioneergedeelte 15 tevens een bijkomend bevestigingsgedeelte 13A voor het op de houder 2 bevestigen van het aangewende afwerkprofiel 3.

  
In figuur 10 bevindt zich op de houder 2, in dit geval op het randgedeelte 22, nog een bevestigingsgedeelte 35 dat voor andere doeleinden wordt gebruikt dan het bevestigen van een afwerkprofiel 3. In het voorbeeld dat hier gegeven is, betreft het een bevestigingsgedeelte 35 voor een elektrische leiding 36. Andere functionele gedeeltes kunnen zich op de houder 2 bevinden zonder buiten het kader van de uitvinding te treden, hetgeen op zich ook een uitvindingsgedachte vormt.

  
Figuur 11 toont een houder 2 voor het bevestigen van een afwerkprofiel 3 volgens het derde aspect van de uitvinding. Hiertoe bevat de houder 2 een eerste gedeelte 37 met een bevestigingsgedeelte 13 voor het op de houder 2 bevestigen van een afwerkprofiel 3, alsmede een tweede gedeelte 38 met een functie die verschillend is van het voornoemde bevestigingsgedeelte 13. Dit tweede gedeelte 38 is in dit voorbeeld een onderleggedeelte 14 en is scharnierbaar aan het eerste gedeelte 37 verbonden. Het onderleggedeelte 14 is uitgevoerd als een zich zijdelings uitstrekkende flens die door middel van het scharnier 39 omklapbaar is, volgens de weergegeven pijl 40, tussen een positie waarbij ze zich zijdelings uitstrekt en een positie waarbij ze zich onder het gedeelte 37 bevindt.

  
Het scharnier 39 van de weergegeven uitvoeringsvorm is een plooibaar materiaalgedeelte 41 dat door co-extrusie samen met het eerste gedeelte 37 en het tweede gedeelte 38 van de houder 2 is vervaardigd. Het plooibaar gedeelte 41 bestaat uit een flexibeler materiaal dan het eerste gedeelte 37 en het tweede gedeelte 38 van de houder 2. De uitvinding sluit niet uit dat de houder 2 een scharnier 39 bevat dat op een andere manier is ontworpen. Het scharnier 39 kan bijvoorbeeld bestaan uit een materiaalverzwakking of een mechanisch scharnier, ook kan de hele houder 2 uit een vervormbaar materiaal bestaan, zodat de gebruiker de houder 2 naar wens kan plooien.

  
Het onderleggedeelte 14 van de houder 2 uit figuur 11 bevat aan beide zijden een profilering 20 zodat verlijmen van de houder 2 aan de ondergrond bij elke toepassing makkelijk is.

  
Figuur 12 toont een toepassing van de houder 2 uit figuur 11. Het betreft de afwerking van een uitzettingsvoeg 29 met behulp van een expansieprofiel 5. Het scharnierbare tweede gedeelte 38 is hier weergegeven in zijn eerste operationele positie, waarbij het onder de vloerbedekking 24 wordt geschoven. Er dient opgemerkt te worden dat de bevestiging van de houder 2 op de ondervloer 25, door het onderleggedeelte 14 onder de vloerbedekking 24 te schuiven, onvoldoende kan zijn, vermits het bevestigingsgedeelte 13 met behulp van het plooibare gecoëxtrudeerde materiaal 41 met het onderleggedeelte 14 verbonden is. Het verdient dus aanbeveling de houder aan de ondergrond 26 te verlijmen of vast te schroeven. Figuur 13 toont een andere toepassing van de houder 2 uit figuur 11.

   Het betreft de afwerking van een uitzettingsvoeg 29 tussen een vloerbedekking 24 en ondervloer 25 die tesamen een dikkere bedekking opleveren dan weergegeven in figuur 12. Om de afwerking toe te laten is het tweede gedeelte 38 dan in zijn tweede operationele positie gebracht, waarbij het onder het eerste gedeelte 37 is gewenteld en zodoende als onderleggedeelte fungeert.

  
Andere, al dan niet operationele, posities van het scharnierbare tweede gedeelte 38 van de houder 2 zijn mogelijk zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

  
Figuur 14 toont een houder 2 voor het bevestigen van een afwerkprofiel 3 die volgens het vierde aspect van de uitvinding is uitgevoerd. Het betreft een houder 2 die bestaat uit een eerste gedeelte 37 met een bevestigingsgedeelte 13 voor het op de houder 2 bevestigen van een afwerkprofiel 3, alsmede uit een, in dit geval eendelig met het eerste gedeelte 37 uitgevoerd, tweede gedeelte 38 dat als onderleggedeelte 14 voor het eerste gedeelte 37 kan worden aangewend. Het hier weergegeven bevestigingsgedeelte 13 van de houder 2 is een voorbeeld van een variante van het bevestigingsgedeelte 13 van de houder 2 weergegeven in figuur 1.

  
De houder 2 uit figuur 14 is bovendien voorzien van mechanische positioneermiddelen zoals bedoeld in het vierde aspect van de uitvinding, die in dit geval zijn uitgevoerd in de vorm van vergrendelingsmiddelen 42, die zowel aan het eerste gedeelte
37, als aan het tweede gedeelte 38 aanwezig zijn. 

  
Figuur 15 geeft een toepassing weer van de afwerkset 1 uit figuur 14. Het tweede gedeelte 38 van de houder 2 is hierbij als onderleggedeelte 14 onder het eerste gedeelte 37  aangebracht. Figuur 15 toont dat de vergrendelingsmiddelen 42 toelaten dat de gedeeltes 37 en 38 door middel van een snapverbinding op elkaar kunnen worden bevestigd, waarbij dan een vergrendeling in verticale richting en in dwarsrichting tussen beide gedeeltes 37 en 38 tot stand komt.

  
De vergrendelingsmiddelen 42 kunnen binnen het kader van de uitvinding, en volgens het vierde aspect ervan, ook een vergrendeling in langsrichting bewerkstelligen. Bovendien is het mogelijk dat enkel positioneermiddelen tussen de gedeeltes
37 en 38 worden aangewend, waarbij dan geen bevestiging tussen de gedeeltes 37 en 38 wordt bewerkstelligd, doch uitsluitend een onderlinge zijdelingse of dwarse verschuiving wordt verhinderd. De vergrendelings- of positioneermiddelen kunnen ook anders dan mechanisch zijn uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld met behulp van magnetische interactie.

  
In de gedeeltes 37 en 38 zijn schroefgaten 32 voorzien, waarvan de aslijnen in de gekoppelde positie van het eerste gedeelte 37 en het tweede gedeelte 38 samenvallen. Het is duidelijk dat dergelijke schroefgaten 32 optioneel zijn.

  
Figuur 16 toont een houder 2 volgens het vijfde aspect van de uitvinding. Hiertoe bestaat de houder 2, enerzijds, uit een eerste gedeelte 37 met een bevestigingsgedeelte 13 voor het op de houder 2 bevestigen van een afwerkprofiel 3 en met een basis
43 waarmee dit eerste gedeelte 37 op een ondergrond, in dit geval de ondergrond 26, kan worden bevestigd, alsmede, anderzijds, uit een, in dit geval ééndelig met het eerste gedeelte 37 uitgevoerd, tweede gedeelte 38 dat bestaat uit een instelgedeelte 44 waarmee het eerste gedeelte 37 ten opzichte van een ondergrond, in dit geval de ondergrond 26, onder hoek kan worden ingesteld.

  
Het instelgedeelte 44 dat weergegeven is in figuur 16 betreft hier een afbreekbaar spievormig onderleggedeelte, dat bij gebruik ervan de houder 2 dwingt om een gekantelde positie in te nemen, zoals weergegeven in figuur 17.

  
Het instelgedeelte 44 laat bij voorkeur een grotere schuinstelling van het afwerkprofiel 3 toe, dan degene die verkregen wordt louter door het schuin bevestigen van het bevestigingsgedeelte 8 in het bevestigingsgedeelte 13, zoals weergegeven in figuur 5. Het schuinstellen van het afwerkprof iel 3 laat een afwerking toe van een overgang tussen twee vloerbedekkingen van verschillende dikte. Het spreekt voor zich dat het gebruik van het instelgedeelte 44 kan gecombineerd worden met het schuin inklemmen van het bevestigingsgedeelte 8 in het bevestigingsgedeelte 13.

  
Een afwerkprofiel 3 volgens onder andere het zesde aspect van deze uitvinding is weergegeven in figuur 7. Het afwerkprofiel 3 is fabrieksmatig zodanig geconstrueerd dat het flensvormig gedeelte 7 onder slechts één rand een neusgedeelte 11 bevat, dat ééndelig, doch scheidbaar aan het flensvormig gedeelte 7 van het afwerkprofiel 3 is bevestigd. Het neusgedeelte 11 is in de weergegeven uitvoering enkel nog met een resterend verzwakt materiaalgedeelte 45, direct onder een laagvormige bekleding
46, met het flensvormige gedeelte 7 verbonden. De fabrieksmatige constructie is bekomen door in een eindprofiel 4, zoals hetgene weergegeven in figuur 1, een uitsparing 47 te vormen tot quasi op de laagvormige bekleding 46.

  
Figuur 18 toont een afwerkprofiel 3 voor een vloerbedekking 24 volgens onder andere het achtste aspect van deze uitvinding. Het betreft een afwerkprofiel 3 dat hoofdzakelijk bestaat uit een lichaam gevormd door meerdere, in dit geval drie, onderling scheidbare gedeeltes, waarbij één van de scheidbare gedeeltes als een flensvormig gedeelte 7 is uitgevoerd dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderzijde daarvan bevindend bevestigingsgedeelte 8, en waarbij de twee andere scheidbare gedeeltes uitgevoerd zijn als neusgedeeltes 11 die in functie van de beoogde toepassing al dan niet van het flensvormige gedeelte 7 kunnen verwijderd worden.

   Eén van de neusgedeeltes 11, namelijk het rechtse in figuur 18, vertoont een schuin afhellende buitenzijde of eindwand 12, terwijl het andere neusgedeelte 11, namelijk het linkse in figuur 18, een buitenzijde of eindwand 12 vertoont, die steiler is dan bij het eerstgenoemde neusgedeelte 11, en zoals weergegeven verticaal kan zijn.

  
Elk neusgedeelte 11 bevindt zich nabij een rand van het flensvormig gedeelte 7 en zit in de weergegeven uitvoeringsvorm direct tegen dit flensvormig gedeelte 7 aan doordat het hiermee in verticale richting contact maakt via aanslagvlakken 48, zodat een goede krachtoverbrenging verzekerd is. Tevens is er in de weergave van figuur 18 contact in horizontale richting via aanslaggedeeltes 49, zodat een goede weerstand tegen zijdelingse krachten verkregen wordt. Een evenwaardige weerstand tegen zijdelingse krachten kan worden verkregen door het voorzien van aanslaggedeeltes 49A en/of 49B op de houder 2. Een dergelijke houder 2 is in figuur 18 in streeplijn weergegeven.

  
Een afwerkprofiel 3 volgens het achtste aspect, zoals hetgeen weergegeven in figuur 18, kan vervaardigd worden door de drie contact makende delen, in dit voorbeeld namelijk het flensvormig gedeelte 7 en de twee neusgedeeltes 11, eerst apart te produceren, hetzij door extrusie van kunststof, aluminium, hout, enzovoort, hetzij door verspanende bewerkingen en dergelijke in bijvoorbeeld multiplex, of een ander houtgebaseerd materiaal, bijvoorbeeld MDF/HDF, en de voornoemde contact makende delen daarna samen te ommantelen met een laagvormige bekleding 46, die hen samenhoudt. Het is niet uitgesloten dat alvorens de ommanteling uit te voeren eerst een bewerking wordt uitgevoerd welke de nauwkeurigheid van het geassembleerd niet ommanteld geheel waarborgt, bijvoorbeeld door de naar buiten gerichte zijden van de geassembleerde gedeeltes gezamenlijk op maat te brengen.

  
Als het afwerkprofiel 3 van het type uit figuur 18 wordt aangewend als een overgangsprofiel 6 dient de gebruiker het links in de figuur weergegeven neusgedeelte 11 te verwijderen. Indien een toepassing als eindprofiel 4 verlangd wordt, dient de gebruiker het rechts in de figuur weergegeven neusgedeelte
11 te verwijderen. Een expansieprofiel 5 wordt bekomen door beide neusgedeeltes 11 te verwijderen en enkel het flensvormig gedeelte 7 te behouden.

  
Figuur 19 toont hoe een neusgedeelte 11 gemakkelijk verwijderd kan worden door onder andere het betreffende neusgedeelte 11 te wentelen. Zodoende zal de laagvormige bekleding 46 plooien en zal er zich een snijlijn of vouw aftekenen waar de gebruiker zijn mes 50 kan positioneren om de laagvormige bekleding 46 door te snijden. Doorscheuren of breken van de laagvormige bekleding 46 is ook mogelijk. Bij aanwending van een laagvormige bekleding 46 met een voldoend bros karakter, bijvoorbeeld een geschikt thermisch hardend laminaat, zal bij het wentelen van het te verwijderen neusgedeelte 11 de laagvormige bekleding 46 vanzelf breken.

  
Het is duidelijk dat een afwerkprofiel 3, zoals afgebeeld in figuur 18, ook door middel van extrusie kan worden vervaardigd, waarbij dit afwerkprofiel 3 dan verzwakkingen bevat waar de scheidbaar uitgevoerde gedeeltes afgebroken, afgescheurd of afgesneden kunnen worden. Zodoende wordt een afwerkprofiel 3 verkregen dat beantwoordt aan het in de inleiding uiteengezette zevende aspect van de uitvinding. Hierbij kan aan de zichtbare zijde van dit geëxtrudeerd afwerkprofiel 3 dan al dan niet een laagvormige bekleding 46 aanwezig zijn.

  
De voornoemde laagvormige bekleding 46 kan bijvoorbeeld bestaan uit een bedrukte folie, bijvoorbeeld van het type dat gebruikelijk als ommantelingsfolie wordt toegepast. Andere bekledingen 46 zijn echter niet uitgesloten.

  
Figuur 20 geeft een toepassing weer van een variante van het afwerkprofiel 3 uit figuur 18, waarbij het is aangewend als een overgangsprofiel 6 en bijgevolg het linker neusgedeelte is verwijderd. Het bijzondere van deze variante bestaat erin dat het afwerkprofiel 3 over vergrendelingsmiddelen of -delen 51 beschikt, welke voorkomen dat een neusgedeelte 11 bij verhandeling van het afwerkprofiel 3 voor en tijdens de installatie ervan, ongewenst uit de positie komt waarin het tegen het flensvormig gedeelte 7 zit. Deze ongewenste beweging van het neusgedeelte 11 is niet bevorderlijk voor het installatiegemak. Bovendien kan deze beweging aanleiding geven tot het ongewenst afbreken of doorscheuren van de laagvormige bekleding 46 of het zich daar ongewenst in aftekenen van een plooilijn.

   Het is duidelijk dat het aanwenden van dergelijke vergrendelingsmiddelen of -delen 51 ook gunstig is bij het ommantelen van het uit meerdere gedeeltes samengesteld lichaam van het afwerkprofiel 3. Immers, een dergelijke laagvormige bekleding 46 kan na het aanbrengen resterende trekspanningen genereren welke het neusgedeelte uit zijn gewenste positie kunnen roteren. In het voorbeeld van figuur 20 wordt deze rotatiebeweging verhinderd door de aangewende vergrendelingsmiddelen. Figuur 21 toont een verdere variante van een afwerkprofiel 3 volgens het achtste aspect, waarbij minstens één neusgedeelte
11, en in dit geval beide neusgedeeltes 11, scheidbaar zijn uitgevoerd door het eigenlijke neusgedeelte 52 telkens met een verbreekbare, en al dan niet opnieuw bruikbare kleef- en/of lijmverbinding, gevormd door kleefstof 53, aan de laagvormige bekleding 46 te bevestigen.

   Het voordeel van deze variante is dat, na verwijderen van het betreffende eigenlijke neusgedeelte
52, altijd een mooi afgewerkte rand kan worden gerealiseerd door het dan resterende betreffende overstekende gedeelte van de laagvormige bekleding 46 onder het flensvormig gedeelte 7 van het afwerkprofiel 3 te vouwen en bij voorkeur ook te bevestigen, zoals aangeduid met pijl 54. Eventueel dient hiertoe de laagvormige bekleding 46 ingekort te worden door een gedeelte ervan weg te snijden. De kwaliteit van deze snede doet echter weinig terzake gezien deze, wanneer de laagvormige bekleding 46 onder het flensvormige gedeelte 7 is geplooid, niet zichtbaar zal zijn bij gebruik van het afwerkprofiel 3. De mogelijkheid om het neusgedeelte 11 volgens de methode weergegeven in figuur 19 te verwijderen, blijft evenwel ook bruikbaar.

  
Het is duidelijk dat de vergrendelingsmiddelen 51 in figuur 21 facultatief zijn. Ook kan in de plaats van dergelijke vergrendelingsmiddelen 51 gebruik worden gemaakt van een al dan niet herbruikbare kleef- en/of lijmverbinding tussen de onderzijde van het flensvormige gedeelte 7 en de bovenzijde van het betreffende neusgedeelte 52.

  
Volgens een variante, die hierna met verwijzing naar figuur 21 wordt beschreven, wordt het afwerkprofiel 3 geleverd als een set van onderdelen bestaande uit, enerzijds, een flensvormig gedeelte 7, waarbij de laagvormige bekleding 46 zich minstens aan één rand van het flensvormig gedeelte 7 gedeeltelijk voorbij het lichaam van het afwerkprofiel 3 uitstrekt, terwijl de betreffende gedeeltes van de laagvormige bekleding 46 zijn voorzien van een kleefstof 53 en bij voorkeur een op de kleefstof aangebrachte verwijderbare beschermlaag, en, anderzijds, één of meer neusgedeeltes 11 zonder laagvormige bekleding 46 die dan tegen de onderzijde van de overstekende laagvormige bekleding 46 kunnen worden bevestigd met behulp van de voornoemde kleefstof .

   Binnen het kader van de uitvinding is het mogelijk dat de kleefstof ook of enkel is aangebracht op de neusgedeeltes 11, meer speciaal eigenlijk neusgedeeltes 52. Bij voorkeur zullen de voornoemde onderdelen, namelijk het flensvormig gedeelte 7 met zijn laagvormige bekleding 46 en één of meer gedeeltes 52, samen verpakt zijn. Indien de gebruiker het afwerkprofiel 3 wenst te voorzien van een neusgedeelte 11, zal hij het betreffende eigenlijke neusgedeelte 52 onder de betreffende rand van het flensvormig gedeelte 7 aanbrengen, de voornoemde beschermlaag van het betreffende overstekende gedeelte van de laagvormige bekleding 46 verwijderen en tenslotte de laagvormige bekleding en het eigenlijke neusgedeelte 52 met elkaar verbinden door ervoor te zorgen dat deze laagvormige bekleding en het betreffende eigenlijke neusgedeelte 52 door middel van de kleefstof 53 aan elkaar gehecht worden.

   Samengevat komt dit erop neer dat één of meer van de in figuur 21 weergegeven eigenlijke neusgedeeltes 52 afzonderlijk worden toegeleverd en door de gebruiker, zoals aangeduid met pijlen 55, tegen de onderzijde van de overstekende gedeeltes van de laagvormige bekleding 46 worden aangebracht. Ook in dit geval kan een overstekend gedeelte van de laagvormige bekleding 46, dat niet met een neusgedeelte 52 wordt verbonden, naar binnen worden gevouwen en tegen de onderzijde van het flensvormig gedeelte 7 worden gekleefd, bijvoorbeeld zoals aangeduid met pijl 54. 

  
Om het eventueel inkorten van het naar onderen gevouwde gedeelte van de laagvormige bekleding 46 te vergemakkelijken, kunnen aan de onderkant van het flensvormige gedeelte 7, hulpmiddelen worden aangebracht, zoals bijvoorbeeld een uitsparing 56, waarboven eerst de laagvormige bekleding 46 wordt aangebracht en waarin de punt van een mes gemakkelijk kan aangebracht worden om al snijdende, geleid door deze uitsparing
56, een kwaliteitsvolle snede te bekomen. In figuur 21 kunnen de weergegeven vergrendelingsmiddelen 51 bijkomend de functie van de voornoemde uitsparing 56 vervullen.

  
De van kleefstof 53 voorziene overstekende gedeeltes van de laagvormige bekleding 46 kunnen eventueel zodanig ver uitsteken dat zij tot onder de neusgedeeltes 11 kunnen worden omgeplooid.

  
Figuur 22 toont een variante van de uitvoering van figuur 21 waarbij de vergrendelingsmiddelen 51 op een andere wijze zijn uitgevoerd, namelijk als een snapverbinding die ervoor zorgt dat zijdelings in beide richtingen een steun wordt geboden en zodoende afschuifkrachten in de laagvormige bekleding ter hoogte van de overgang tussen het flensvormig gedeelte 7 en het neusgedeelte 11 worden vermeden. Figuur 23 betreft een set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel 3 voor een vloerbedekking 24 volgens het negende aspect van deze uitvinding.

   De set bestaat uit minstens twee, in dit geval drie onderdelen, waarbij het eerste onderdeel een flensvormig gedeelte 7 is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte 8, terwijl het tweede en het derde onderdeel bestaan uit een neusgedeelte 11 dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte 7 kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van één van de twee neusgedeeltes 11 drie gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd, namelijk het gebruik als expansie-, overgangs-, of eindprofiel. Tussen de neusgedeeltes 11 en het flensvormig gedeelte 7 bevinden zich bevestigingsmiddelen 55, meer bepaald kleefgedeeltes 57 die verkregen zijn door een fabrieksmatig op zulk neusgedeelte 11 aangebrachte kleefstof.

   Om het bevestigen van de neusgedeeltes 11 door middel van de kleefgedeeltes 57 te vergemakkelijken kunnen aan het flensvormig gedeelte 7 aanslagvlakken 48 en/of aanslaggedeeltes 49 voorzien zijn. Deze aanslagvlakken 48 en/of aanslaggedeeltes 49 zijn in streeplijn weergegeven in figuur 23. Een verpakkingséénheid voor een dergelijke set van onderdelen bevat bij voorkeur minstens één flensvormig gedeelte 7 en minstens één neusgedeelte 11. Nog meer bij voorkeur bevat de verpakkingséénheid minstens één flensvormig gedeelte 7 en twee verschillende neusgedeeltes 11. De kleefstof die op de neusgedeeltes 11 is aangebracht, is in figuur 23 afgedekt met een beschermlaag 58. Opgemerkt wordt dat zulk kleefgedeelte meestal niet dik is, zodat het voorzien van een uitsparing 59 om deze kleefstof in aan te brengen, zoals weergegeven op de figuur, meestal overbodig is.

  
Volgens het tiende aspect van de huidige uitvinding, dat niet is weergegeven in de figuren, is het mogelijk dat de kleefgedeeltes 57 niet fabrieksmatig worden aangebracht op de neusgedeeltes 11, doch gemeenschappelijk met zulk neusgedeelte
11 worden verpakt. Bij voorkeur zal het bijgeleverde kleefgedeelte 57 dan bestaan uit een dubbelzijdig zelfklevende strip die door de gebruiker tussen het flensvormig gedeelte 7 en het betreffende neusgedeelte 11 kan worden aangebracht.

  
Figuur 24 toont de toepassing van een variante van het type afwerkprofiel 3 uit figuur 18. Het neusgedeelte 11 is enkel met het flensvormig gedeelte 7 verbonden via een laagvormige bekleding 46. Volgens een bijzonder kenmerk is ook een mechanische vergrendeling 51 tussen het neusgedeelte 11 en de houder 2 aanwezig die in het voorbeeld als een snapverbinding is uitgevoerd. Figuren 25 en 26 tonen nog een variante van een afwerkprofiel 3 van het type uit figuur 18, waarbij, in dit geval, het aanslaggedeelte 49 zodanig is opgevat dat een mogelijke rotatiebeweging 60 van de neusgedeeltes 11 rond het distaal uiteinde 61 van het flensvormig gedeelte 7 verhindert, tegengewerkt of beperkt wordt. Een dergelijke rotatiebeweging
60 kan bijvoorbeeld ontstaan onder invloed van resterende trekspanningen in de laagvormige bekleding 46, zoals hierboven besproken aan de hand van figuur 20.

   In de hier weergegeven voorbeelden is het aanslaggedeelte 49 verticaal uitgevoerd en bevindt het zich minstens gedeeltelijk boven het horizontaal vlak Hl dat gedefinieerd is door voornoemd distaal uiteinde 61 van het flensvormig gedeelte 7. Het neusgedeelte 11 zal, in deze weergegeven configuratie, verhinderd worden voornoemde rotatiebeweging 60 uit te voeren vermits het aanslaggedeelte
49, althans minstens voor het gedeelte dat zich boven het horizontaal vlak H bevindt, de rotatiebeweging 60 blokkeert.

  
Het is duidelijk dat zulke rotatiebeweging 60 door middel van eender welke vorm van geschikte blokkeergedeeltes of aanslaggedeeltes kan worden verhinderd. Deze gedeeltes kunnen eventueel zodanig opgevat zijn dat ze wel een blokkering opleveren tegen krachten uitgeoefend door de laagvormige bekleding 46, doch bijvoorbeeld wel toelaten dat de betreffende neusgedeeltes 11 mits een grotere kracht uit hun geblokkeerde posities kunnen worden weggewenteld.

  
De blokkeergedeeltes hoeven niet noodzakelijk uit een aanslagvormend mechanisch deel te bestaan. Zo bijvoorbeeld kunnen zij ook bestaan uit een verbreekbare kleefverbinding of enige andere verbreekbare verbinding, welke bijvoorbeeld is aangebracht tussen de bovenzijde van het betreffend neusgedeelte 11 en de onderzijde van het overeenstemmende flensgedeelte 7.

  
Het is duidelijk dat het gebruik van dergelijke neusgedeeltes
11 en blokkeergedeeltes zowel aan één rand als aan beide randen van een afwerkprofiel 3 mogelijk is.

  
Figuur 27 geeft een variante weer waarbij de aanslaggedeelten
49 geïnclineerd zijn.

  
Opgemerkt wordt dat de voornoemde blokkering niet absoluut hoeft te zijn en een geringe bewegingsvrijheid dus niet uitgesloten is. Dit wordt geïllustreerd in het links in figuur
27 weergegeven neusgedeelte 11, dat een geringe vrije rotatiebeweging 60 kan uitvoeren. Het respectieve aanslaggedeelte 49 beperkt deze rotatiebeweging echter tot de in streeplijn 62 weergegeven positie van het neusgedeelte 11. 

  
In de voorbeelden van figuren 25, 26 en 27 bevindt zich ter hoogte van de overgang tussen twee gedeeltes, bijvoorbeeld ter hoogte van de overgang van het neusgedeelte 11 en het flensvormig gedeelte 7, onmiddellijk onder de laagvormige bekleding 46 een ruimte 63, die bijvoorbeeld gevormd kan zijn door de uitsparing 59. Door het voorzien van een ruimte 63 die zich naar buiten toe uitstrekt tot aan de laagvormige bekleding
46 wordt bekomen dat de kans op het zich aftekenen van lijnen of randen in de laagvormige bekleding 46 ter hoogte van de betreffende overgang is geminimaliseerd. De overgang tussen het neusgedeelte 11 en het flensvormig gedeelte 7 zal nu immers minder nauwkeurig afgewerkt dienen te worden om een bevredigend resultaat te bereiken.

   Hiermede wordt bedoeld dat op een gemakkelijke wijze een resultaat wordt bereikt waarbij de sierzijde of de buitenzijde 12 van het neusgedeelte 11 op een vloeiende manier aansluit met de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7. Ook laat de in figuren 25, 26 en 27 weergegeven ruimte 63 toe dat een mes of dergelijke vlot doorheen deze ruimte 63 kan worden bewogen.

  
In figuur 28 is nog een toepassing weergegeven van een afwerkset 1 volgens de huidige uitvinding, waarbij het afwerkprofiel 3 dienst doet als plint. Hierbij is de houder vastgemaakt tegen de wand 23. In de variante van figuur 29 bevat de houder een positioneergedeelte dat een aanslag kan vormen met de ondergrond 26, zodat het bevestigingsgedeelte 13 van de houder en de erop bevestigde plint of afwerkprofiel 3 automatisch op de juiste afstand boven de ondergrond 26 wordt gepositioneerd.

  
Figuren 30 tot 32 tonen nog variantes en toepassingen van een afwerkprofiel 3 dat onder andere de kenmerken van het achtste aspect van de huidige uitvinding vertoont. Het bijzondere aan deze variantes is dat het flensvormig gedeelte 7 op zich samengesteld is uit meerdere flensgedeeltes 64. In het geval van de weergegeven voorbeelden bestaat het flensvormig gedeelte 7 uit twee identieke of nagenoeg identieke flensgedeeltes 64. Figuur 31 laat zien dat een dergelijk flensgedeelte 64 op zich ingezet kan worden als een eindprofiel 4. 

  
Een configuratie zoals weergegeven in figuur 30 en 32 met twee verschillende neusgedeeltes 11 en twee flensgedeeltes 64 leidt tot een groot aantal gebruiksmogelijkheden die vervat zijn in één samengesteld product. Zo kunnen bijvoorbeeld aan de hand van de configuratie weergegeven in figuur 32, die tevens twee verschillende flensgedeeltes 64 bevat die elk op zich kunnen worden ingezet, vijf verschillende afwerkingen in een vloerbedekking 24 worden uitgevoerd die hieronder worden samengevat:
- door het gebruik van het links in de figuur 32 weergegeven flensgedeelte 64 kan een relatief brede eindafwerking bekomen worden, van het type zoals weergegeven in figuur
31;
- door het gebruik van het rechts in figuur 32 weergegeven flensgedeelte 64 bekomt men een smallere eindafwerking van hetzelfde type;

  
- door enkel het links in de figuur weergegeven neusgedeelte
11 te verwijderen kan een relatief bruuske overgang verkregen worden, gezien het resterende neusgedeelte 11 een relatief steile buitenzijde 12 vertoont;
- door enkel het rechts in de figuur weergegeven neusgedeelte 11 te verwijderen kan de gebruiker een minder bruuske overgang dan in het hierboven vermelde geval bekomen, gezien het resterende neusgedeelte 11 een globaal minder steile buitenzijde 12 vertoont dan het rechts in de figuur weergegeven neusgedeelte 11;
- door beide neusgedeeltes 11 te verwijderen, verkrijgt de gebruiker een expansieprofiel 5 waarmee een uitzettingsvoeg in een vloerbedekking kan worden afgewerkt.

  
Het spreekt voor zich dat het, zoals hierboven beschreven, uitvoeren van het flensgedeelte 7 in minstens twee flensgedeeltes 64 ook voordelig is bij afwerkprofielen die de kenmerken van het achtste aspect niet vertonen.

  
Figuur 33 geeft een voorbeeld weer van een mes 65, waarmee zoals weergegeven in figuur 34 een neusgedeelte 11 verwijderd kan worden. Het mes 65, waarmee in dit geval het volledige gereedschap wordt bedoeld, bevat in het weergegeven voorbeeld een haakvormige snijkant 66 en een houder 67, zoals een oog 68, aan de hand waarvan de gebruiker het mes 65 kan hanteren. De vormgeving van het mes 65 is zodanig dat het risico dat de gebruiker ervan zich verwondt minimaal is. Het mes 65 is bij voorkeur geconcipieerd als een wegwerpmes dat samen met het afwerkprofiel 3 verpakt kan zijn.

   De specifieke vorm van het in figuur 33 weergegeven mes 65, met name de haakvormige snijkant
66 brengt met zich mee dat de gebruiker het mes 65 aan de hand van zijn punt 69 bijvoorbeeld gemakkelijk in het distaal uiteinde 70 van het afwerkprofiel 3 kan inbrengen via de uitsparing 59 of de ruimte 63, terwijl het oog 68 beschikbaar blijft aan de buitenzijde van het afwerkprofiel 3 om het mes 65 voort te trekken in de langsrichting van het afwerkprofiel 3. Deze uitsparing 59 of ruimte 63 doet dan dienst als geleiding voor het mes 65. De uitsparing 59 of ruimte 63 kan ook uitsluitend opgevat zijn als geleiding voor het mes 65.

  
Uiteraard kunnen voor het mes 65 ook andere dan haakvormige snijkanten 66 worden toegepast en kan het oog 68 ook vervangen worden door eender welke andere houder 67 waarmee de gebruiker het mes 65 kan hanteren. In een bijzondere uitvoeringsvorm is het mes 65 uitgevoerd zoals weergegeven in de figuren 35 en 36. De houder 67 bestaat hierbij uit een speciaal vormgegeven blok dat bijvoorbeeld uitsparingen 71 bevat die de vingers of vingertoppen van de gebruiker kan ontvangen. De snijkant 66 bevindt zich aan een aan de onderzijde 72 van de houder 67 aanwezig lemmet.

  
Zoals weergegeven in figuur 37 vormt de onderzijde 72 door haar specifieke vorm een geleidend oppervlak waarmee het mes 65 over het afwerkprofiel 3, bijvoorbeeld over de laagvormige bekleding
46 van het flensvormig gedeelte 7, kan glijden. Zodoende wordt het mes 65 automatisch op de juiste plaats, in dit geval met zijn punt 69 in de ruimte 63 of uitsparing 59, gepositioneerd, zodat bij het voortbewegen van het mes 65 de laagvormige bekleding aan de hand van de haakvormige snijkant 66 wordt doorgesneden, zoals weergegeven in het zicht van figuur 38. 

  
Het is duidelijk dat zulk mes 65 met een geprofileerd geleidend oppervlak dat aangepast is aan de vorm van een afwerkprofiel ook in andere vormen kan worden verwezenlijkt.

  
Opgemerkt wordt dat, in het weergegeven voorbeeld van figuur
35, de houder 67 voorzien is van een merkteken 73 welke de richting aangeeft waarin het mes 65 dient te worden bewogen.

  
Figuur 39 geeft een set van onderdelen weer voor het vormen van een afwerkprofiel 3 dat onder andere de kenmerken van het elfde aspect van de huidige uitvinding vertoont. Hiertoe bestaat de set, in dit geval, uit twee onderdelen 74 en 75, waaronder een eerste onderdeel 74 dat een flensvormig gedeelte 7 bevat met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte 8 en een tweede onderdeel 75 dat in minstens twee gebruiksposities met het eerste onderdeel 74 kan samenwerken. In dit voorbeeld is dit onderdeel 75 samengesteld uit twee onderling scheidbare neusgedeeltes 11, respectievelijk met sierzijdes 76 en 77, die bedoeld zijn een verticale en een schuine buitenzijde 12 te vormen en die in dit geval gevormd zijn door een laagvormige bekleding 46.

   Het is duidelijk dat bij gebruik beide neusgedeeltes 11 van elkaar worden losgemaakt en dan het gewenste neusgedeelte 11 onder het eerste onderdeel 74 wordt gemonteerd. Het is duidelijk dat dan al naargelang welk neusgedeelte 11 wordt toegepast, de sierzijde 76 of 77 in een positie komt waarbij zij aansluit op de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7. In het voorbeeld van figuur 39 bevindt de sierzijde 76 zich in een dergelijke positie.

  
In figuur 39 zijn de scheidbare neusgedeeltes 11 ééndelig uitgevoerd en met elkaar verbonden door een zwak materiaalgedeelte 78, alwaar zij van elkaar kunnen gescheiden worden. In de plaats van dergelijk materiaalgedeelte 78 zouden ook andere verbindingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  
Figuur 40 geeft een bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het elfde aspect van de huidige uitvinding weer waarbij het tweede onderdeel 75 in zijn geheel kan aangewend worden om een afwerkprofiel 3 te vormen waarbij, naar keuze, de eerste zijde
76 of de tweede zijde 77 in een positie wordt gebracht waarbij haar sierzijde aansluit bij de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7. In het voorbeeld is dit tweede onderdeel 75 uitgevoerd als een neusgedeelte 11 dat zich aan één rand van het flensvormig gedeelte 7 naar beneden uitstrekt. De zijde 76 is hierbij in een positie gebracht waarin zij aansluit met sierzijde van het flensvormig gedeelte 7, zodat het geheel van eerste onderdeel 74, namelijk het flensvormig gedeelte 7, en tweede onderdeel 75, namelijk het neusgedeelte 11, een overgangsprofiel 6 vormt.

   Met de streeplijn 79 wordt een positie aangegeven waarin de sierzijde van de zijde 76 aansluit met de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7, zodat het geheel van de twee onderdelen 74 en 75 een eindprofiel 4 vormt. De bevestiging tussen de onderdelen 74 en 75 geschiedt in het weergegeven voorbeeld door middel van een kleefverbinding, doch volgens varianten kunnen ook andere verbindingsmiddelen worden toegepast. Figuren 41 en 42 geven twee varianten weer van het elfde aspect van de uitvinding, waarbij figuur 41 één onderdeel 75 bezit, terwijl figuur 42 twee onderdelen 75 bevat. De sierzijdes 76 en
77 bevinden zich telkens aan éénzelfde zichtzijde van het betreffend onderdeel 75. De twee mogelijke gebruiksposities van dergelijke onderdelen 75 zijn weergegeven in de figuren 41 en
42.

   In figuur 41 wordt een eindprofiel 4 gevormd door de zijde
77 met haar sierzijde te laten aansluiten met de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7. De tweede zijde 76 vormt hierbij de steile buitenzijde 12 van het eindprofiel 4. In figuur 42 wordt daarentegen een expansieprofiel 5 gevormd door de zijde 76 met haar sierzijde te laten aansluiten met de sierzijde van het flensvormig gedeelte 7.

  
In het algemeen kunnen de verbindingsmiddelen tussen de onderdelen 75 en 76 van eender welke vorm zijn. Naast de kleefverbinding waarvan in figuur 40 is gegeven, kan ook gebruik worden gemaakt van in elkaar passende gedeelten, zoals een tand en groef, zoals ondermeer afgebeeld in figuren 39 en
41, waarbij deze gedeelten al dan niet klemmend in elkaar passen of als een snapkoppeling zijn uitgevoerd. Ook kunnen afzonderlijke inserts 80 als verbindingsmiddelen worden aangewend, hetgeen in figuur 42 is weergegeven. 

  
Het is duidelijk dat de uitvinding ook betrekking heeft op een neusgedeelte 11 zelf, dat zodanig gevormd is dat het in twee of meer gebruiksposities kan worden aangewend.

  
Met betrekking tot figuur 39 wordt verder nog opgemerkt dat de weergegeven specifieke samenstelling van het eerste onderdeel
74 en het tweede onderdeel 75 voordelen met zich mee brengt wat betreft de verpakking van deze set van onderdelen en de productie ervan.

  
Wat betreft de verpakking is het uit de figuur 39 zonder meer duidelijk dat beide onderdelen 74 en 75 zeer compact tegen elkaar kunnen worden aangebracht, zodat ook de verpakking compact zal zijn. Om deze compacte verpakking mogelijk te maken is het tweede onderdeel 75 voorzien van een uitsparing 81 die het bevestigingsgedeelte 8 van het eerste onderdeel 74 kan ontvangen. Deze uitsparing 81 die het bevestigingsgedeelte 8 ontvangt, draagt bij tot een verpakking die eenvoudiger zal kunnen worden uitgevoerd dan bijvoorbeeld de verpakking van dezelfde losse onderdelen. Andere maatregelen die de verpakking helpen zijn, enerzijds, de aanwezigheid van slechts twee onderdelen 74 en 75, die weliswaar, zoals in het voorbeeld, losmaakbaar kunnen zijn en, anderzijds, het ingrijpen van aanwezige verbindingsmiddelen -of delen 82 tussen beide onderdelen 74 en 75.

  
Wat betreft de productie van beide onderdelen 74 en 75, en meer in het bijzonder de ommanteling met de laagvormige bekleding 46 ervan, is het mogelijk een werkwijze te kiezen waarbij de omtrek van een halfproduct dat beide onderdelen 74 en 75 omvat, zoals hetgene weergegeven met de streeplijn 83, ommanteld wordt, bij voorkeur met een ononderbroken laagvormige bekleding

  
46. In het weergegeven voorbeeld is het tweede onderdeel 75 hierbij aan één zijde 84 nog niet geprofileerd, doch aan deze zijde 84 nagenoeg vlak uitgevoerd, met uitzondering van eventuele afrondingen aan de hoeken van deze zijde 83. Het voornoemde halfproduct in streeplijn 83 vertoont zodoende een gemakkelijk te ommantelen omtrek. Het overtollige materiaal 85 aan de zijde 84 van het tweede onderdeel 75 wordt na de ommanteling verwijderd om de gewenste profilering te bekomen. In het geval de laagvormige bekleding 46 op de voornoemde omtrek tijdens de ommanteling toch onderbroken wordt, draagt het de voorkeur deze onderbreking te voorzien op de zijde 84, waarvan het overtollige materiaal 85 wordt verwijderd.

  
Figuur 43 geeft nog een bijzondere uitvoeringsvorm weer waarbij de neusgedeelten 11 via koppeldelen 86 met de houder 2 gekoppeld zijn, waarbij deze koppeldelen 86 bij voorkeur minstens een vergrendeling in zijdelingse richting opleveren. In het weergegeven voorbeeld bestaan deze koppeldelen 86 uit uitsteeksels 87 aan de houder 2 die in uitsparingen 88 in de neusgedeelten 11 aangrijpen, doch het is duidelijk dat volgens varianten ook andere koppeldelen 86 kunnen worden voorzien.

  
De gedeelten 89-90 die de koppeldelen 86, en meer speciaal de uitsteeksels 87 dragen, zijn bij voorkeur verwijderbaar, meer speciaal afbreekbaar, uitgevoerd ten opzichte van het resterende gedeelte 19, waartoe zoals weergegeven in de houder 2 breeklijnen 18 kunnen zijn aangebracht.

  
De koppeldelen 86 tussen de houder 2 en de neusgedeeltes 11 kunnen omwille van verschillende redenen worden toegepast, doch praktisch hebben zij in de eerste plaats tot doel de neusgedeelten 11 vast gepositioneerd te worden onder het flensvormig gedeelte 7. De neusvormige gedeelten 11 en het flensvormig gedeelte 7 kunnen hierbij, ofwel van afzonderlijke laagvormige bekledingen 46 voorzien zijn, ofwel van een doorlopende laagvormige bekleding die zich doorlopend van op het flensvormig gedeelte 7 tot op minstens één neusgedeelte 11 uitstrekt, zoals beschreven in het achtste aspect van de uitvinding. Bij de toepassing van het achtste aspect van de uitvinding zorgen de koppeldelen 86 ervoor dat de samenstellende delen onderling automatisch gepositioneerd zijn alvorens de laagvormige bekleding 46 aan te brengen.

   Bovendien verhinderen deze koppeldelen 86 dat de neusgedeeltes 11 na het aanbrengen van de laagvormige bekleding 46 zich onder invloed van inwendige spanningen naar buiten wentelen. 

  
Zoals weergegeven aan de rechterzijde van figuur 43 kan de bekleding 46 zich eventueel gedeeltelijk over de houder 2 worden aangebracht.

  
Het is duidelijk dat al wat hiervoor beschreven is met betrekking tot figuur 43 ook mogelijk is in uitvoeringen die slechts één verwijderbaar of samenbrengbaar neusgedeelte 11 bezitten.

  
Volgens een bijzondere variante zullen één of meer van de neusgedeelten 11 ééndelig met de houder 2 worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van extrusie. Zulk ééndelig uitgevoerd neusgedeelte 11 kan dan op zijn beurt ook weer voorzien zijn van een laagvormige bekleding 46 die al dan niet doorlopend is uitgevoerd met een laagvormige bekleding 46 op het flensvormig gedeelte 7.

  
Figuur 44 toont nog een bijzondere uitvoeringsvorm van het voornoemde achtste aspect waarbij de neusgedeelten 11 en het flensvormig gedeelte 7 en bevestigingsgedeelte 8 ééndelig zijn uitgevoerd, doch deze neusgedeeltes 11 door middel van verzwakte gedeeltes 91-92 aan het flensvormig gedeelte 7 en/of het bevestigingsgedeelte 8 verbonden zijn, alwaar de neusgedeeltes 11 kunnen worden losgemaakt, bijvoorbeeld losgesneden of afgebroken. De gedeeltes 91-92 bevinden zich hierbij op proximale locaties die verkregen zijn doordat inkepingen 93-94 in het geheel gevormd zijn, één en ander zodanig dat de neusgedeeltes 11 tijdens het aanbrengen van de ééndelige laagvormige bekleding 46 met hun randen 95-96 tot tegen het flensvormig gedeelte 7 kunnen worden gedrukt. Nadat de bekleding 46 is aangebracht blijven de neusgedeeltes 11 dan in de positie zoals aangeduid in streeplijn 97-98.

  
Het is duidelijk dat de afwerkprofielen 3 van de uitvinding ook in combinatie met bekende houders kunnen worden aangewend.

  
Opgemerkt wordt dat de houder zonder buiten het kader van de uitvinding te treden, kan bestaan uit een lange rail of verschillende houders van beperkte lengteafmetingen die op een vaste afstand van elkaar op de grond worden geplaatst. Tevens is het niet uitgesloten dat de houders ingezet worden samen met adapters, zoals diegene beschreven in DE 198 54 452.

  
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke afwerksets, houders en afwerkprofielen kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Zo is het ondermeer duidelijk dat alle kenmerken vermeld met betrekking tot alle aspecten van de uitvinding onderling naar willekeur kunnen worden gecombineerd in zoverre zij onderling niet tegenstrijdig zijn.

Claims (1)

  1. Conclusies
    1.- Afwerkset voor een vloerbedekking, waarbij deze afwerkset
    (1) minstens bestaat uit, enerzijds, een afwerkprofiel (3) en, anderzijds, een houder (2) met minstens een bevestigingsgedeelte (13) voor het aan de houder (2) bevestigen van voornoemd afwerkprofiel (3), daardoor gekenmerkt dat de houder (2) zowel een onderleggedeelte (14), dat naar keuze al dan niet onder het resterende gedeelte (19) van de houder (2) kan worden aangebracht, alsook een aanslagvormend positioneergedeelte (15) bevat.
    2.- Afwerkset volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het onderleggedeelte (14) is uitgevoerd in de vorm van een onderlegplaatje.
    3.- Afwerkset volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het aanslagvormend positioneergedeelte (15) bestaat uit een horizontale vrije flens.
    4.- Afwerkset volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het aanslagvormend positioneergedeelte (15) bestaat uit een opwaarts gericht gedeelte (31).
    5.- Afwerkset volgens één van voorgaande conclusies, waarbij het afwerkprofiel (3) uitgevoerd is als een eindprofiel (4), meer speciaal een eindprofiel (4) van het type dat geschikt is om een afwerking langsheen een aanslagvormend gedeelte, zoals een wand (23) of dergelijke, te vormen, waarbij dit eindprofiel
    (4) een eindwand (12) vertoont die bedoeld is om naar het aanslagvormend gedeelte te worden gericht, daardoor gekenmerkt dat de houder (2) en het afwerkprofiel (3) zodanig zijn uitgevoerd, dat, wanneer de houder (2) met behulp van zijn positioneergedeelte (15) tegen voornoemd aanslagvormend gedeelte wordt gepositioneerd, het afwerkprofiel (3) met zijn voornoemde eindwand (12) precies tegen voornoemd aanslagvormend gedeelte aansluit. 6.- Afwerkset volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het afwerkprofiel (3) uitgevoerd is als een eindprofiel (4) met een eindwand (12), daardoor gekenmerkt dat het aanslagvormend positioneergedeelte (15) van de houder (2) en de voornoemde eindwand (12) van het afwerkprofiel (3) in vrij gemonteerde <EMI ID=6.1>
    7.- Afwerkset volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het onderleggedeelte (14) van de houder (2) is uitgevoerd als een gedeelte dat zich zijdelings uitstrekt, en dat voornoemd gedeelte uit deze zijdelingse positie verwijderbaar is, zodat het onderleggedeelte (14) onder het resterende gedeelte (19) van de houder (2) kan worden geplaatst.
    8.- Afwerkset volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de houder (2) een onderleggedeelte (14) bevat, hetzij het voornoemde onderleggedeelte (14) of een ander onderleggedeelte, waarbij dit onderleggedeelte (14) minstens een eerste en een tweede positie kan innemen ten opzichte van het resterende gedeelte (19) van de houder (2), en waarbij het in de tweede positie als onderleggedeelte (14) voor het voornoemde resterende gedeelte (19) fungeert; en dat het onderleggedeelte (14) vanuit de eerste positie in de tweede kan worden gebracht doordat de houder (2) één of meer van volgende eigenschappen vertoont:
    - de houder (2) bevat middelen om het onderleggedeelte (14) los te maken van het resterende gedeelte (19), zodanig dat het onderleggedeelte (14) onder het resterende gedeelte (19) kan worden geplaatst; - de houder (2) bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks: een snijlijn, een breeklijn (18), een scheurlijn, een materiaalverzwakking bijvoorbeeld in de vorm van een sectievermindering of perforatie; - de houder (2) bevat middelen om het onderleggedeelte (14) door middel van een wentelbeweging (40) van de eerste positie in de tweede positie te brengen; de houder (2) bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks:
    een mechanische scharnier, een plooibaar gedeelte (41), een plooibaar gedeelte (41) dat door co-extrusie met de rest van de houder (2) is vervaardigd en uit een meer flexibel materiaal dan het materiaal van de houder (2) bestaat.
    9.- Afwerkset volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het aanslagvormend positioneergedeelte (15) uit zijn positie verwijderbaar is, hetzij doordat het in een andere positie kan gebracht worden, terwijl het verbonden is met het resterende gedeelte (19) van de houder (2), hetzij doordat het volledig afscheidbaar is.
    10.- Houder, die toelaat een afwerkset (1) volgens één van de voorgaande conclusies te realiseren, waarbij de houder (2) minstens een bevestigingsgedeelte (13) voor het aan de houder
    (2) bevestigen van een afwerkprofiel (3) bevat, daardoor gekenmerkt dat de houder (2) verder zowel een onderleggedeelte
    (14), dat naar keuze al dan niet onder het resterende gedeelte
    (19) van de houder (2) kan worden aangebracht, alsook een aanslagvormend positioneergedeelte (15) bevat.
    11.- Houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder (2) een basis (43) bevat, alsmede minstens een bevestigingsgedeelte (13) voor het op de houder (2) bevestigen van het afwerkprofiel (3), en waarbij de basis (43) twee vrije randgedeeltes (21-22) vertoont die zich aan weerszijden van het bevestigingsgedeelte (13) bevinden, daardoor gekenmerkt dat minstens één randgedeelte (21) als onderleggedeelte (14) is uitgevoerd, waarbij het uit zijn positie van vrij randgedeelte (21) kan worden verwijderd om onder het resterende gedeelte (19) van de houder (2) te worden geplaatst, en waarbij de breedte (B1-B2) van beide randgedeeltes (21-22), telkens gemeten vanaf het bevestigingsgedeelte (13) tot aan het distale uiteinde van het betreffend randgedeelte (21-22), van elkaar verschillen.
    12.- Houder volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat beide randgedeeltes (21-22) uit hun positie van vrij randgedeelte (21-22) verwijderbaar zijn.
    13.- Houder volgens conclusie 11 of 12, daardoor gekenmerkt dat één of beide van voornoemde vrije randgedeeltes (21-22) uit hun positie verwijderbaar zijn, waartoe de houder (2) één of meer van volgende eigenschappen vertoont:
    - de houder (2) bevat middelen om het betreffende vrije randgedeelte (21-22) los te maken van het resterende gedeelte (19), zodanig dat dit randgedeelte (21-22) onder het resterende gedeelte (19) kan worden geplaatst; - de houder (2) bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks: een snijlijn, een breeklijn (18), een scheurlijn, een materiaalverzwakking bijvoorbeeld in de vorm van een sectievermindering of perforatie; - de houder (2) bevat middelen om het betreffende vrije randgedeelte (21-22) te wentelen tussen de positie waarin het als vrij randgedeelte (21-22) fungeert en een daarvan verschillende positie, bij voorkeur een positie waarin het als onderleggedeelte (14) fungeert; - de houder (2) bevat middelen zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, waarbij deze gekozen zijn uit volgende reeks:
    een mechanisch scharnier, een plooibaar gedeelte (41), een plooibaar gedeelte (41) dat door coextrusie met de rest van de houder (2) is vervaardigd en uit een meer flexibel materiaal dan het materiaal van de houder (2) bestaat.
    14.- Houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder (2) minstens een eerste gedeelte (37) bevat met een bevestigingsgedeelte (13) voor het op de houder (2) bevestigen van het afwerkprofiel (3), alsmede minstens een tweede gedeelte (38) bevat met een functie bij voorkeur verschillend van de functie van het voornoemde bevestigingsgedeelte (13), daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) scharnierbaar aan het eerste gedeelte (37) verbonden is en daarbij wentelbaar is langs een al dan niet fictieve as, die parallel of hoofdzakelijk parallel is aan de richting van een in het bevestigingsgedeelte (13) bevestigd afwerkprofiel (3).
    15.- Houder volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) scharnierbaar is tussen minstens twee operationele posities en/of tussen minstens één operationele positie en minstens één niet-operationele positie.
    16.- Houder volgens conclusie 14 of 15, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) scharnierbaar aan het eerste gedeelte
    (37) bevestigd is door middel van een plooibaar gedeelte (41).
    17.- Houder volgens conclusie 16, daardoor gekenmerkt dat het plooibaar gedeelte (41) bestaat uit een materiaal dat meer flexibel is dan het materiaal waaruit het eerste gedeelte (37) en het tweede gedeelte (38) zelf vervaardigd zijn, waarbij het eerste gedeelte (37), het tweede gedeelte (38) en het daartussen gelegen plooibaar gedeelte (41) door middel van coextrusie vervaardigd zijn.
    18.- Houder volgens één van de conclusies 14 tot 17, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) is uitgevoerd als een onderleggedeelte (14) voor het resterende gedeelte (19) van de houder (2).
    19.- Houder volgens conclusie 18, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) is uitgevoerd als een zich zijdelings uitstrekkende flens, waarbij deze flens omklapbaar is tot in een positie waarbij zij zich onder het resterende gedeelte (19) van de houder (2) bevindt.
    20.- Houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder (2) minstens een eerste gedeelte (37) bevat met een bevestigingsgedeelte (13) voor het op de houder (2) bevestigen van het afwerkprofiel (3), alsmede minstens een al dan niet eendelig met het eerste gedeelte (37) uitgevoerd tweede gedeelte (38), dat als een onderleggedeelte
    (14) voor het eerste gedeelte (37) is uitgevoerd, daardoor gekenmerkt dat de houder (2) voorzien is van positioneermiddelen, meer speciaal mechanische positioneermiddelen, die, wanneer het tweede gedeelte (38) als onderleggedeelte (14) onder het eerste gedeelte (37) wordt aangewend, een positionering in dwarsrichting, dus zijdelings in een dwarsdoorsnede, tussen beide gedeeltes (37-38) bewerkstelligen.
    21.- Houder volgens conclusie 20, daardoor gekenmerkt dat voornoemd eerste gedeelte (37) en tweede gedeelte (38) van de houder (2) vergrendelingsmiddelen (42) bevatten, waardoor het eerste gedeelte (37) en tweede gedeelte (38) op elkaar kunnen worden bevestigd.
    22.- Houder volgens conclusie 21, daardoor gekenmerkt dat de vergrendelingsmiddelen (42) een snapverbinding toelaten.
    23.- Houder voor het bevestigen van een afwerkprofiel voor een vloerbedekking, waarbij deze houder (2) minstens, enerzijds, een eerste gedeelte (37) bevat met een bevestigingsgedeelte
    (13) voor het op de houder (2) bevestigen van het afwerkprofiel
    (3) en met een basis (43) waarmee dit eerste gedeelte (37) op een ondergrond (26) kan worden bevestigd, alsmede, anderzijds, minstens een al dan niet ééndelig met het eerste gedeelte (37) uitgevoerd tweede gedeelte (38) bevat, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) bestaat uit een instelgedeelte (44) waarmee het eerste gedeelte (37) ten opzichte van een ondergrond (26) onder hoek kan worden ingesteld.
    24.- Houder volgens conclusie 23, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (38) bestaat uit een onderleggedeelte (14) dat bij het gebruik ervan de houder (2) dwingt om een gekantelde positie, bij voorkeur een welbepaalde gekantelde positie, in te nemen, zoals een spievormig onderleggedeelte, een onderleggedeelte dat opgevat is om onder slechts één zijde van de basis (43) van het eerste gedeelte (37) te worden aangebracht, of dergelijke.
    25.- Afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat fabrieksmatig zodanig geconstrueerd is dat het een flensvormig gedeelte (7) bevat, met slechts nabij één rand ervan een hoofdzakelijk daaronder gesitueerd neusgedeelte (11), daardoor gekenmerkt dat het neusgedeelte (11) als een ééndelig, doch scheidbaar gedeelte aan het resterende gedeelte van het afwerkprofiel (3) is bevestigd.
    26.- Afwerkprofiel volgens conclusie 25, daardoor gekenmerkt dat
    - het flensvormig gedeelte (7) zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8) van het afwerkprofiel (3), - minstens de bovenzijde van het flensvormig gedeelte (7) een sierzijde is, - het neusgedeelte (11) zich aan één rand van het flensvormig gedeelte (7) minstens naar beneden uitstrekt, - het neusgedeelte (11) minstens een zijdelings gerichte sierzijde heeft die aansluit bij de sierzijde van het flensvormig gedeelte (7).
    27.- Afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat een lichaam bevat dat door middel van extrusie is gevormd, daardoor gekenmerkt dat het lichaam minstens twee onderling scheidbare, doch ééndelig uitgevoerde gedeeltes vertoont, zodanig dat door het al dan niet van elkaar afscheiden van deze gedeeltes verschillende gebruiksmogelijkheden voor het overgehouden afwerkprofiel (3) worden verkregen.
    28.- Afwerkprofiel volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat het lichaam één of meer verzwakkingen bevat waar de scheidbaar uitgevoerde gedeeltes afgebroken, afgescheurd of afgesneden kunnen worden.
    29.- Afwerkprofiel volgens conclusie 27 of 28, daardoor gekenmerkt dat één van de voornoemde scheidbare gedeeltes als een flensvormig gedeelte (7) is uitgevoerd dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderzijde daarvan bevindend bevestigingsgedeelte (8), terwijl het andere scheidbare gedeelte is uitgevoerd als een neusgedeelte (11) dat zich vanaf één rand van het flensvormig gedeelte (7) naar beneden uitstrekt.
    30.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 27 tot 29, daardoor gekenmerkt dat het lichaam uit minstens drie scheidbare gedeeltes bestaat, namelijk een flensvormig gedeelte
    (7), dat zich links en rechts uitstrekt van een zich aan de onderzijde daarvan bevindend bevestigingsgedeelte (8), een zich nabij één rand van het flensvormig gedeelte (7) bevindend neusgedeelte (11) met een afhellende buitenzijde (12), en een zich nabij de tweede rand van het flensvormig gedeelte (7) bevindend neusgedeelte (11) met een buitenzijde (12) die globaal steiler is dan de voornoemde buitenzijde (12) van het eerstgenoemde neusgedeelte (11).
    31.- Afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat minstens bestaat uit een lichaam gevormd door meerdere gedeeltes (7-11-
    52), waarbij twee of meer van deze gedeeltes in functie van de beoogde toepassing onderling scheidbaar of samenbrengbaar zijn, daardoor gekenmerkt dat het lichaam minstens gedeeltelijk ommanteld is door middel van een laagvormige bekleding (46) die zich in de niet gescheiden toestand of samengebrachte toestand van minstens twee van de voornoemde gedeeltes minstens over de overgang tussen deze gedeeltes uitstrekt of kan uitstrekken.
    32.- Afwerkprofiel volgens conclusie 31, daardoor gekenmerkt dat minstens twee van de voornoemde onderling scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes, en bij voorkeur alle scheidbare of samenbrengbare gedeeltes, in de niet gescheiden toestand, of in de samengebrachte toestand, uitsluitend door middel van deze laagvormige bekleding (46) en eventueel een resterend verzwakt materiaalgedeelte (45), direct onder deze laagvormige bekleding
    (46), verbonden zijn.
    33.- Afwerkprofiel volgens conclusie 31 of 32, daardoor gekenmerkt dat minstens twee van de voornoemde onderling scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes, en bij voorkeur alle scheidbare of samenbrengbare gedeeltes, in de niet gescheiden of samengebrachte toestand enkel en alleen door middel van de laagvormige bekleding (46) verbonden zijn. 34.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 33, daardoor gekenmerkt dat de betreffende scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes in de niet gescheiden of samengebrachte toestand direct tegen elkaar aan zitten.
    35.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 34, daardoor gekenmerkt dat de betreffende scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes, in de niet gescheiden of samengebrachte toestand, in plaats van uitsluitend bij de laagvormige bekleding (46), en eventueel een gedeelte direct onder de laagvormige bekleding (46), met elkaar verbonden te zijn, bovendien bijkomend door middel van vergrendelingsmiddelen (51) aan elkaar bevestigd zijn.
    36.- Afwerkprofiel volgens conclusie 35, daardoor gekenmerkt dat de vergrendelingsmiddelen (51) uit een snapverbinding of een verbreekbare kleefverbinding bestaan.
    37.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 36, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes minstens gedeeltelijk, hetzij uit hout, hetzij uit een houtgebaseerd materiaal bestaan, bij voorkeur uit MDF/HDF of multiplex.
    38.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 37, daardoor gekenmerkt dat twee of meer van de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes scheidbaar en/of samenbrengbaar zijn, doordat de laagvormige bekleding (46) en het eventueel resterend verzwakt materiaalgedeelte (45) scheurbaar, snijdbaar, breekbaar, of dergelijke is, en/of doordat minstens één van de scheidbare of samenbrengbare gedeeltes, of althans minstens een eigenlijk gedeelte (52) of wezenlijk onderdeel daarvan, losmaakbaar is van de daar tegen aansluitende laagvormige bekleding (46).
    39.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 38, daardoor gekenmerkt dat de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes bestaan uit, enerzijds, een flensvormig gedeelte (7) met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8), en, anderzijds, minstens één zich, in de niet gescheiden of samengebrachte toestand, hoofdzakelijk onder het flensvormig gedeelte (7) bevindend neusgedeelte (11).
    40.- Afwerkprofiel volgens één van de conclusies 31 tot 39, daardoor gekenmerkt dat minstens één van de scheidbare en/of samenbrengbare gedeeltes, in de gescheiden of niet samengebrachte toestand, niet ommanteld is.
    41.- Afwerkprofiel voor een vloerbedekking, dat bestaat uit minstens twee gedeeltes, waarbij het eerste gedeelte een flensvormig gedeelte (7) is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8), terwijl het tweede gedeelte bestaat uit een neusgedeelte (11) dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte (7) kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van het neusgedeelte (11) twee gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd, daardoor gekenmerkt dat tussen het eerste en het tweede gedeelte bevestigingsmiddelen aanwezig zijn minstens in de vorm van een fabrieksmatig op het neusgedeelte (11) aangebrachte kleefstof (57), waarmee het eerste en het tweede gedeelte aan elkaar kunnen worden verbonden.
    42.- Set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel volgens conclusie 41, daardoor gekenmerkt dat deze set minstens bestaat uit het voornoemd eerste gedeelte en het voornoemd tweede gedeelte, waarbij deze gemeenschappelijk verpakt zijn, en waarbij beide gedeeltes los van elkaar zijn en bij voorkeur de op het neusgedeelte (11) aangebrachte kleefstof (57) van een verwijderbare beschermlaag (58) is voorzien.
    43.- Set van onderdelen volgens conclusie 42, daardoor gekenmerkt dat deze set minstens twee verschillende neusgedeeltes (11) bevat die naar keuze samen met het eerste gedeelte kunnen worden aangewend, waarbij beide neusgedeeltes
    (11) bij voorkeur gemeenschappelijk verpakt zijn met het eerste gedeelte.
    44.- Neusgedeelte voor het realiseren van een afwerkprofiel volgens conclusie 41 of voor het realiseren van een set van onderdelen volgens conclusie 42 of 43, daardoor gekenmerkt dat dit neusgedeelte (11) bevestigingsmiddelen bevat, minstens in de vorm van een kleefstof (57) die fabrieksmatig op het neusgedeelte (11) is aangebracht en bij voorkeur is voorzien van een verwijderbare beschermlaag (58).
    45.- Set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel, meer speciaal een afwerkprofiel (3) dat bestaat uit minstens twee gedeeltes, waarbij het eerste gedeelte een flensvormig gedeelte (7) is met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8), terwijl het tweede gedeelte bestaat uit een neusgedeelte (11) dat met de onderzijde van het flensvormig gedeelte (7) kan samenwerken, zodanig dat door het al dan niet aanwenden van het neusgedeelte (11) twee gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd, daardoor gekenmerkt dat deze set tevens verbindingsmiddelen bevat in de vorm van kleefmiddelen, meer speciaal één of meer kleefgedeeltes (57), en dat minstens het neusgedeelte (11) en de kleefmiddelen gemeenschappelijk verpakt zijn.
    46.- Afwerkset voor een vloerbedekking, waarbij deze afwerkset
    (1) minstens bestaat uit een houder (2) en minstens een op de houder (2) bevestigbaar afwerkprofiel (3), daardoor gekenmerkt dat hiertoe een houder (2) en/of afwerkprofiel (3) is aangewend zoals beschreven in één of meer van de voorgaande of hierna volgende conclusies.
    47.- Set van onderdelen voor het vormen van een afwerkprofiel, waarbij deze set bestaat uit minstens twee onderdelen (74-75), respectievelijk een eerste onderdeel (74) en een tweede onderdeel (75), waarbij het eerste onderdeel (74) een flensvormig gedeelte (7) vertoont met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8), daardoor gekenmerkt dat het tweede onderdeel (75), al dan niet na aanpassing ervan, in minstens twee gebruiksposities met het eerste onderdeel (74) kan samenwerken.
    48.- Set van onderdelen volgens conclusie 47, daardoor gekenmerkt dat het tweede onderdeel (75) bestaat uit twee van elkaar verwijderbare neusgedeelten (11). 49.- Set van onderdelen volgens conclusie 47, daardoor gekenmerkt dat het tweede onderdeel (75) één neusgedeelte (11) bevat dat op zich in twee gebruiksposities kan worden aangewend.
    50.- Afwerkprofiel voor een vloerbedekking, met een lichaam dat al dan niet door meerdere gedeeltes is gevormd, waaronder een flensvormig gedeelte (7) met een zich aan de onderkant bevindend bevestigingsgedeelte (8), waarbij voornoemd lichaam, of althans minstens het flensvormig gedeelte (7) en het bevestigingsgedeelte (8), hoofdzakelijk bestaat uit een materiaal dat is samengesteld uit meerdere lagen hout, daardoor gekenmerkt dat minstens twee van de voornoemde lagen een verschillende houtvezelrichting vertonen en bij voorkeur iedere laag ten opzichte van de erboven, respectievelijk eronder gelegen laag, een verschillende houtvezelrichting vertoont.
BE2005/0336A 2005-01-12 2005-07-04 Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset. BE1016667A6 (nl)

Priority Applications (21)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2005/0336A BE1016667A6 (nl) 2005-01-12 2005-07-04 Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.
US11/266,588 US8747596B2 (en) 2005-01-12 2005-11-04 Finishing set for floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
RU2007130673/03A RU2372457C2 (ru) 2005-01-12 2005-12-22 Окантовочный комплект для напольного покрытия, окантовочный порожек для окантовочного комплекта и способ изготовления окантовочного порожка и плинтуса
EP05824611A EP1836363B1 (en) 2005-01-12 2005-12-22 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
MX2007008470A MX2007008470A (es) 2005-01-12 2005-12-22 Conjunto de acabado para una cobertura de piso y sujetador, asi como perfil de acabado para un conjunto de acabado y metodo para su fabricacion de un perfil de acabado y un tablero de zocalo.
KR1020077018457A KR20070089756A (ko) 2005-01-12 2005-12-22 바닥재용 마감 세트, 마감 세트용 홀더와 마감 프로파일,및 마감 프로파일과 스커팅 보드의 제조 방법
AT05824611T ATE515606T1 (de) 2005-01-12 2005-12-22 Polierset für einen bodenbelag und halter sowie polierprofil für ein polierset und herstellungsverfahren eines polierprofils und einer fussleiste
PCT/EP2005/014200 WO2006074824A2 (en) 2005-01-12 2005-12-22 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
EP11159228A EP2343421A1 (en) 2005-01-12 2005-12-22 Finishing set for a floor covering and finishing profile
DE202005021679U DE202005021679U1 (de) 2005-01-12 2005-12-22 Satz von Einzelteilen zum Formen eines Abdeckprofils und Abdeckprofil
AU2005324844A AU2005324844B2 (en) 2005-01-12 2005-12-22 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
BRPI0519811-9A BRPI0519811A2 (pt) 2005-01-12 2005-12-22 conjunto de acabamento para uma cobertura de piso e suporte, bem como perfil de acabamento, para um conjunto de acabamento e método para a fabricação de um perfil de acabamento e um rodapé
CA2588933A CA2588933C (en) 2005-01-12 2005-12-22 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
JP2007550719A JP2008527218A (ja) 2005-01-12 2005-12-22 床材用の仕上げセット、および仕上げセットに関するホルダと仕上げ形材、ならびに仕上げ形材および幅木を製造する方法。
PL05824611T PL1836363T3 (pl) 2005-01-12 2005-12-22 Zestaw wykończeniowy dla pokrycia podłogowego oraz uchwyt jak również profil wykończeniowy dla zestawu wykończeniowego, a także sposób wytwarzania profilu wykończeniowego oraz listwy przypodłogowej
DE202005020345U DE202005020345U1 (de) 2005-01-12 2005-12-28 Abdeckprofil und Zubehörteil hierfür
US11/599,394 US8161708B2 (en) 2005-01-12 2006-11-15 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
IL183551A IL183551A0 (en) 2005-01-12 2007-05-30 Finishing set for a floor covering and holder, as well finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
NO20073887A NO20073887L (no) 2005-01-12 2007-07-24 Avslutningssett for et gulvbelegg
US13/288,233 US8286403B2 (en) 2005-01-12 2011-11-03 Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
US14/223,198 US20140202110A1 (en) 2005-01-12 2014-03-24 Finishing Set for Floor Covering and Holder, as well as Finishing Profile, for a Finishing Set, and Method for Manufacturing a Finishing Profile and a Skirting Board

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2005/0015A BE1016403A5 (nl) 2005-01-12 2005-01-12 Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.
BE2005/0336A BE1016667A6 (nl) 2005-01-12 2005-07-04 Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1016667A6 true BE1016667A6 (nl) 2007-04-03

Family

ID=37945406

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2005/0336A BE1016667A6 (nl) 2005-01-12 2005-07-04 Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1016667A6 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2372042A3 (de) * 2010-04-01 2012-07-18 Karl Pedross AG Sockelleistensystem

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2372042A3 (de) * 2010-04-01 2012-07-18 Karl Pedross AG Sockelleistensystem

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016403A5 (nl) Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.
US8161708B2 (en) Finishing set for a floor covering and holder, as well as finishing profile, for a finishing set, and method for manufacturing a finishing profile and a skirting board
BE1015825A5 (nl) Plint, vloerbedekkingssysteem en werkwijze voor het vervaardigen van een plint.
RU2742684C2 (ru) Механическая блокировочная система для панелей пола
BE1018802A3 (nl) Paneel, meer speciaal vloerpaneel.
BE1016925A6 (nl) Afwerkprofiel voor een vloerbekleding en werkwijzen voor het vervaardigen van een dergelijk afwerkprofiel.
BE1016924A5 (nl) Vloerbekleding, vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen.
KR100686567B1 (ko) 바닥 덮개
BE1020053A3 (nl) Paneel, meer speciaal vloerpaneel.
US7784237B2 (en) Transition molding and installation methods therefor
US20120272602A1 (en) Break-away multi-purpose flooring transition
PT1929103E (pt) Uma junta para painéis
BE1023438B1 (nl) Plint, decoratiesysteem en werkwijze voor het vervaardigen van een plint
BE1016667A6 (nl) Afwerkset voor een vloerbedekking en houder, alsmede afwerkprofiel, voor een afwerkset.
BE1019285A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van een plint.
PT1683929E (pt) Método para a produção de um painel, em particular um painel de piso, e um painel, em particular um painel de piso
BE1018494A3 (nl) Profiel voor het afwerken van een vloerbekleding en set van onderdelen voor dergelijk profiel.
BE1019586A3 (nl) Randafwerking voor een bekleding, sierlijst hierbij aangewend en werkwijze voor het afwerken van een rand.
WO2014128609A1 (en) Finishing set for a floor covering
US10883280B2 (en) Skirting board and an improved method for manufacturing a skirting board or finishing profiled section
BE1026833A1 (nl) Paneel
JP2000110329A (ja) 段差解消材
AU2007100568A4 (en) Improvements in plasterboard
NL1006890C2 (nl) Randafdichting.
BE1022763B1 (nl) Alternatief multifunctioneel afwerkingsprofiel voor vloerbekleding

Legal Events

Date Code Title Description
RE20 Patent expired

Owner name: *FLOORING INDUSTRIES LTD

Effective date: 20110704