BE1026833A1 - Paneel - Google Patents

Paneel Download PDF

Info

Publication number
BE1026833A1
BE1026833A1 BE20205266A BE202005266A BE1026833A1 BE 1026833 A1 BE1026833 A1 BE 1026833A1 BE 20205266 A BE20205266 A BE 20205266A BE 202005266 A BE202005266 A BE 202005266A BE 1026833 A1 BE1026833 A1 BE 1026833A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
panel
polymer
blocking body
panels
locking
Prior art date
Application number
BE20205266A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1026833B1 (nl
Inventor
Mark Cappelle
Original Assignee
Flooring Ind Ltd Sarl
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Flooring Ind Ltd Sarl filed Critical Flooring Ind Ltd Sarl
Priority to BE20205266A priority Critical patent/BE1026833B1/nl
Publication of BE1026833A1 publication Critical patent/BE1026833A1/nl
Priority to EP21168584.7A priority patent/EP3901392B1/en
Priority to US17/236,381 priority patent/US11396758B2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1026833B1 publication Critical patent/BE1026833B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/02038Flooring or floor layers composed of a number of similar elements characterised by tongue and groove connections between neighbouring flooring elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/10Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials
    • E04F15/102Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials of fibrous or chipped materials, e.g. bonded with synthetic resins
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/10Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials
    • E04F15/107Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials composed of several layers, e.g. sandwich panels
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0138Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0138Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane
    • E04F2201/0146Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane with snap action of the edge connectors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/05Separate connectors or inserts, e.g. pegs, pins, keys or strips
    • E04F2201/0511Strips or bars, e.g. nailing strips
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/05Separate connectors or inserts, e.g. pegs, pins, keys or strips
    • E04F2201/0523Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape
    • E04F2201/0535Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape adapted for snap locking
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/05Separate connectors or inserts, e.g. pegs, pins, keys or strips
    • E04F2201/0523Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape
    • E04F2201/0552Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape adapted to be rotated around an axis parallel to the joint edge
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/05Separate connectors or inserts, e.g. pegs, pins, keys or strips
    • E04F2201/0523Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape
    • E04F2201/0564Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape depending on the use of specific materials
    • E04F2201/0588Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape depending on the use of specific materials of organic plastics with or without reinforcements or filling materials

Abstract

Paneel, met een horizontaal en een verticaal actief vergrendelsysteem (6-7), zodat twee van dergelijke vloerpanelen (1) kunnen worden verbonden door een neerwaartse beweging (M). Het verticaal actief vergrendelsysteem (7) bevat een vergrendelelement (12) gevormd door een inzetstuk, gevormd door een gecoëxtrudeerde strip. Deze bevat een blokkeerlichaam (14), een bevestigingsgedeelte (15) en een buigzone (24). Het blokkeerlichaam (14) is hoofdzakelijk uit een eerste polymeer gevormd; de buigzone (24) is hoofzakelijk uit een tweede polymeer gevormd. Het blokkeerlichaam (14) is hoofdzakelijk of volledig gevormd uit een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer, of de buigzone (24) is hoofdzakelijke of volledig gevormd uit een menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer.

Description

Paneel
Deze uitvinding heeft betrekking op een paneel, zoals bijvoorbeeld op een vloerpaneel, een plafondpaneel, een wandpaneel of dergelijke meer.
Meer speciaal heeft zij betrekking op een paneel dat aan minstens twee tegenoverliggende zijden koppeldelen bevat, respectievelijk in de vorm van een mannelijk koppeldeel en een vrouwelijk koppeldeel die toelaten dat twee van dergelijke panelen aan voornoemde zijden met elkaar kunnen worden verbonden, of met andere woorden in een gekoppelde toestand kunnen worden gebracht, door één van deze panelen met het bijhorend mannelijk koppeldeel via een neerwaartse beweging in het vrouwelijk koppeldeel van het andere vloerpaneel aan te brengen, zodanig dat daarbij minstens een vergrendeling in horizontale richting wordt verkregen.
Koppelingen die toelaten dat twee panelen, zoals vloerpanelen, met elkaar kunnen gekoppeld worden door één vloerpaneel met een neerwaartse beweging in het andere te voegen, worden in de praktijk in twee soorten onderverdeeld, namelijk een eerste soort waarbij de koppeldelen uitsluitend in een horizontale vergrendeling voorzien, zonder dat een vergrendeling in verticale richting bestaat, en een tweede soort waarbij zowel in een horizontale als verticale vergrendeling wordt voorzien.
De koppelingen van het eerste soort zijn ook bekend als zogenaamde “drop-in” systemen. Vloerpanelen die aan twee tegenoverliggende zijden hiermee zijn uitgerust, zijn ondermeer bekend uit CA 991 373 en JP 07-300 979. Zoals uit deze octrooidocumenten blijkt, worden dergelijke “drop-in” systemen dikwijls aan slechts een eerste paar tegenoverliggende zijden van de vloerpanelen toegepast, terwijl dan aan het tweede paar tegenoverliggende zijden koppeldelen worden toegepast die in de gekoppelde toestand van twee vloerpanelen zowel in een verticale als horizontale vergrendeling voorzien en die toelaten dat twee van dergelijk vloerpanelen door middel van een wentelbeweging aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Vloerpanelen met een dergelijke combinatie van koppeldelen bieden het voordeel dat zij gemakkelijk opeenvolgend in rijen kunnen worden geïnstalleerd, eenvoudig door elk nieuw te leggen vloerpaneel aan de vorige rij vloerpanelen te koppelen door middel van de wentelbeweging en bij het neerwentelen ervoor te zorgen dat zulk vloerpaneel gelijktijdig ook in een reeds gelegd vorig vloerpaneel van dezelfde rij aangrijpt. De
BE2020/5266 installatie van zulk vloerpaneel vergt dan ook slechts een wentel- en neerlegbeweging, hetgeen een bijzonder gebruiksvriendelijke legtechniek is.
Een nadeel van vloerpanelen met dergelijke koppeldelen bestaat erin dat omwille van het feit dat geen vergrendeling in verticale richting voorhanden is, aan het bovenoppervlak hoogteverschillen tussen de gekoppelde vloerpanelen kunnen optreden. Zo bijvoorbeeld kunnen dergelijke vloerpanelen in een eerste of laatste rij van een vloerbedekking terug uit hun vlakke positie omhoog wentelen indien ze niet door een plint of dergelijke naar beneden worden vastgehouden. Zelfs wanneer zulke vloerpanelen aan slechts één paar zijden van een “drop-in”-systeem voorzien zijn, terwijl zij aan hun andere paar zijden zowel in horizontale als verticale richting vergrendeld zijn ten opzichte van aangrenzende vloerpanelen, kunnen hoogteverschillen tussen aangrenzende vloerpanelen ontstaan aan de zijden die met het “drop-in”-systeem gekoppeld zijn, onder meer wanneer twee aangrenzende vloerpanelen verschillend belast worden, of wanneer één vloerpaneel ten opzichte van het andere ietwat krom zou trekken en verbuigen.
Koppelingen van het voornoemde tweede soort, ook wel “push lock” systemen genoemd, verzoeken aan het voornoemd nadeel te verhelpen door tevens in een verticale vergrendeling te voorzien. Dergelijke zogenaamde “push lock” systemen kunnen in twee verschillende categorieën worden ingedeeld, namelijk eendelige uitvoeringen en uitvoeringen die een afzonderlijk vergrendelelement bevatten dat als een inzetstuk is uitgevoerd, dat al dan niet vast aan het eigenlijke voerpaneel bevestigd is.
Eendelige uitvoeringen zijn onder meer bekend uit de octrooidocumenten DE 299 24 454, DE 200 08 708, DE 201 12 474, DE 10 2004 001 363, DE 10 2004 055 951, EP 1 282 752 en EP 1 350 904. De bekende eendelige uitvoeringen hebben het nadeel dat zij vrij stroef werken en een degelijke samenvoeging van twee vloerpanelen niet steeds kan worden gewaarborgd.
Uitvoeringen die een afzonderlijk vergrendelelement bevatten, dat meehelpt aan een verticale en eventueel ook horizontale vergrendeling tussen twee gekoppelde vloerpanelen zijn onder meer bekend uit de octrooidocumenten DE 20 2007 000 310,
BE2020/5266
DE 10 2004 001 363, DE 10 2005 002 297, EP 1 159 497, EP 1 415 056 Bl,
EP 1 818 478, WO 2004/079130, WO 2005/054599, WO 2006/043893,
WO 2006/104436, WO 2007/008139, WO 2007/079845, WO 2009/066153,
WO 2010/082171 en SE 515324. Het gebruik van een afzonderlijk vergrendelelement biedt het voordeel dat het materiaal hiervan onafhankelijk is van het eigenlijke vloerpaneel en dus in functie van de toepassing optimaal kan worden gekozen.
Zodoende kunnen zulke inzetstukken uit kunststof of metaal worden verwezenlijkt, waardoor relatief sterke, doch toch nog gemakkelijk beweegbare vergrendelgedeelten kunnen worden gerealiseerd die met een minimaal contactoppervlak relatief grote krachten kunnen opnemen.
De huidige uitvinding heeft betrekking op panelen of vloerpanelen die met een “push lock” systeem van de laatste categorie zijn uitgerust, met andere woorden die een al dan niet vast bevestigd, doch afzonderlijk gerealiseerd inzetstuk bevatten. De doelstelling van de uitvinding bestaat in een verdere optimalisatie van deze “push lock” systemen bij vloerpanelen.
De uitvinding heeft betrekking op panelen, en in het bijzonder op vloerpanelen, welke van het specifieke type zijn:
- dat aan minstens twee tegenoverliggende zijden koppeldelen bevat waarmee twee van dergelijke panelen of vloerpanelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld;
- waarbij deze koppeldelen een horizontaal actief vergrendel systeem en een verticaal actief vergrendel systeem vormen;
- waarbij het horizontaal actief vergrendel systeem een mannelijk deel en een vrouwelijk deel bezit, die toelaten dat twee van dergelijke vloerpanelen aan voornoemde zijden met elkaar kunnen worden verbonden door één van deze vloerpanelen met het bijhorend mannelijk deel via een neerwaartse beweging aan te brengen in het vrouwelijk deel van het andere vloerpaneel;
- waarbij het verticaal actief vergrendel systeem een vergrendelelement bevat, dat in de vorm van een inzetstuk in één van de betreffende zijden is aangebracht.
BE2020/5266
Vloerpanelen van dit type zijn onder meer bekend uit de figuren 5-7, 8 en 9-11 van het voornoemde EP 1 415 056 BI. Het in de vorm van een inzetstuk uitgevoerd vergrendelgedeelte bestaat in deze bekende uitvoeringsvormen uit een kunststofstrip met een elastisch verbuigbare lip die bij zijn verbuiging als wentelbaar blokkeerlichaam fungeert. Deze bekende uitvoeringsvormen vertonen het voordeel dat met een relatief eenvoudige opbouw een zogenaamde “push-lock” verbinding kan worden gerealiseerd die over de volledige lengte van de kunststofstrip actief is. De praktijk heeft echter uitgewezen dat deze bekende uitvoering niet steeds vlot werkzaam is.
Uit het WO 2009/066153 en het WO 2010/082171 zijn inmiddels vergrendelelementen bekend die naast een wentelbaar blokkeerlichaam, tevens een bevestigingsgedeelte, bijvoorbeeld onder de vorm van een ingeklemd deel, omvatten, waarbij dit bevestigingsgedeelte de strip in de uitsparing vasthoudt, en verder nog een buigzone omvatten uit een materiaal verschillend van het materiaal van het blokkeerlichaam. Het inzetstuk bekend uit de voornoemde documenten is hoofdzakelijk uitgevoerd in PVC (polyvinylchloride). Hoewel de aldaar geopenbaarde vergrendelelementen een compromis aanbieden tussen verticale vergrendel sterkte, aan de hand van het stijve blokkeerlichaam, en een soepele koppelingsbeweging, aan de hand van de speciaal daartoe voorziene buigzone, kan dergelijke strip voor problemen zorgen bij het koppelen zelf. De uit voornoemde documenten bekende strips vertonen het nadeel dat het blokkeerlichaam bij het koppelen in verticale richting uit zijn gewenste positie kan worden gedrukt en/of dat bij het koppelen schade kan worden veroorzaakt aan de panelen, in het bijzonder wanneer het inzetstuk zich aan die zijde van het paneel bevindt dat is uitgerust met het mannelijk deel. In dergelijk geval kan het inzetstuk tijdens de neerwaartse koppelbeweging in aanraking komen met het decoratief oppervlak aan de rand die is uitgerust met het vrouwelijk deel. Bij relatief brosse oppervlaktelagen, zoals bij laminaatlagen op basis van melamine-, ureum- of fenolformaldehyde of bij vernisof laklagen, bijvoorbeeld als afwerkingen in het geval van houten toplagen, kan het tot een ongewenst afbrokkelen of afsplinteren van de betreffende laag komen.
BE2020/5266
Uit het WO 2006/043893 en het WO 2007/015669 zijn vergrendel elementen bekend, waarbij deze vergrendelelementen zijn uitgevoerd als een inzetstuk met een blokvormige doorsnede, dat in één van de zijden is aangebracht in een zogenaamde verplaatsingsgroef, en waarbij dit vergrendelelement in het horizontaal vlak verbogen kan worden zodat het twee keer beweegt in de voomoemde verplaatsingsgroef. De inzetstukken bekend uit deze documenten kunnen bijvoorbeeld uit polypropyleen zijn gevormd. Er bestaat een blokkeringsrisico van het verbuigbare inzetstuk in de verplaatsingsgroef.
De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats alternatieve panelen van het voornoemde specifieke type, die volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan verder verbeterd zijn ten opzichte van de voornoemde bekende uitvoeringen, waarbij deze verbeteringen bijvoorbeeld toelaten om een vlottere en meer betrouwbare koppeling van twee van dergelijke panelen te bekomen.
Hiertoe heeft de uitvinding betrekking op een paneel, dat aan minstens twee tegenoverliggende zijden koppeldelen bevat waarmee twee van dergelijke panelen in een gekoppelde toestand kunnen worden gebracht; waarbij deze koppeldelen een horizontaal actief vergrendel systeem en een verticaal actief vergrendel systeem vormen; waarbij het horizontaal actief vergrendel systeem een mannelijk deel en een vrouwelijk deel bezit, die toelaten dat twee van dergelijke panelen aan voornoemde zijden met elkaar kunnen worden verbonden door één van deze panelen met het bijhorend mannelijk deel via een neerwaartse beweging aan te brengen in het vrouwelijk deel van het andere paneel. Het verticaal actief vergrendel systeem bevat een vergrendelelement, dat in de vorm van een inzetstuk in één van de betreffende zijden is aangebracht. Dit vergrendelelement omvat minstens een blokkeerlichaam, een bevestigingsgedeelte en een buigzone. De voornoemde buigzone betreft een elastische buigzone die een verbinding tussen het bevestigingsgedeelte en het blokkeerlichaam vormt. Het vergrendelelement bestaat uit een strip die in een uitsparing in het paneel is bevestigd. Het vergrendelelement bestaat uit een gecoëxtrudeerde kunststofstrip met, volgens dwarsdoorsnede gezien, meerdere zones uit kunststof met verschillende eigenschappen,
BE2020/5266 namelijk, enerzijds, minstens een eerste zone gevormd door het voornoemde blokkeerlichaam, en, anderzijds, minstens een tweede zone gevormd door voornoemde buigzone. Het blokkeerlichaam is hoofdzakelijk uit een eerste polymeer gevormd. De buigzone is hoofzakelijk uit een tweede polymeer gevormd. Het paneel wordt gekenmerkt doordat het blokkeerlichaam hoofdzakelijk of volledig gevormd is uit een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer, of doordat de buigzone hoofdzakelijke of volledig gevormd is uit een menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer.
Door gebruik van een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer, wordt een goede verbinding bekomen tussen het blokkeerlichaam en de buigzone, zonder gevaar dat de verbinding tussen het blokkeerlichaam en de buigzone breekt of beschadigd wordt. Hierdoor wordt een meer betrouwbare koppeling tussen de panelen bekomen, en kan het koppelen betrouwbaarder uitgevoerd worden.
Met “hoofdzakelijk gevormd uit het eerste of tweede polymeer” wordt bij voorkeur bedoeld dat dit eerste of tweede polymeer ten minste 50 gewichtsprocent, en bij hogere voorkeur ten minste 60 gewichtsprocent en bij nog hogere voorkeur ten minste 70 gewichtsprocent uitmaakt van het betreffende product.
In een voorkeursuitvoering is het blokkeerlichaam hoofdzakelijk of volledig uit het eerste polymeer gevormd, en is de buigzone hoofdzakelijk of volledig gevormd uit een menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer.
Bij voorkeur is in de buigzone het gewichtspercentage van het eerste polymeer in de menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer meer dan 1 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 5 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 10 gewichtsprocent, en bij hogere voorkeur meer dan 15 gewichtsprocent. Bij voorkeur is dit gewichtspercentage lager dan 30 gewichtsprocent.
Bijvoorbeeld kan het blokkeerlichaam uit ABS (acrylonitril-butadieen-styreen) bestaan; en bestaat de buigzone uit een menging van 20 gewichtsprocent acrylonitril-butadieenstyreen met 80 gewichtsprocent thermoplastische polyurethaan (TPU).
BE2020/5266
In een voorkeursuitvoering is de buigzone hoofdzakelijk of volledig uit het tweede polymeer gevormd is, en is het blokkeerlichaam hoofdzakelijk of volledig gevormd uit een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer.
Bij voorkeur is in het blokkeerlichaam het gewichtspercentage van het tweede polymeer in de menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer meer dan 1 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 5 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 10 gewichtsprocent, en bij hogere voorkeur meer dan 15 gewichtsprocent. Bij voorkeur is dit gewichtspercentage lager dan 30 gewichtsprocent.
Bijvoorbeeld kan de buigzone uit thermoplastisch polyurethaan (TPU) bestaan; en bestaat het blokkeerlichaam uit een menging van 80 gewichtsprocent ABS (acrylonitrilbutadieen-styreen) met 20 gewichtsprocent thermoplastische polyurethaan (TPU).
Bij voorkeur vormt het voornoemde blokkeerlichaam aan één uiteinde een aanslagvormend vergrendelgedeelte dat met een vergrendelgedeelte van een gelijkaardig gekoppeld paneel kan samenwerken.
Bij voorkeur is het eerste polymeer acrylonitril-butadieen-styreen (ABS). Een blokkeerlichaam hoofdzakelijk of volledig uit ABS vertoont een olie-achtig oppervlak, waardoor de wrijving van het blokkeerlichaam met de overige delen van het paneel kan worden gereduceerd. In het bijzonder is het mogelijk ABS te extruderen met een glad oppervlak, bijvoorbeeld zonder dat zich noemenswaardige vloeilijnen aftekenen op het geëxtrudeerde oppervlak. Hierdoor kan een vlottere en meer betrouwbare koppeling zonder schade worden bereikt.
Bij voorkeur is het tweede polymeer een polyurethaan of een polyurethaangebaseerde kunststof, bijvoorbeeld polyisocyanuraat. Dit biedt het voordeel dat een zeer soepele en buigbare buigzone bekomen wordt.
BE2020/5266
Bij voorkeur wordt het bevestigingsgedeelte uit het zelfde polymeer of polymeermenging uitgevoerd is als het blokkeerlichaam. Dit vereenvoudigt de coëxtrusie van de kunststofstrip.
Het is duidelijk dat de strip kan zijn uitgevoerd met blokkeerlichaam met een hoofdzakelijk blokvormige doorsnede of met een blokkeerlichaam met een elastisch verbuigbare lip, of meer bepaald met een wentelbaar blokkeerlichaam. Bij voorkeur omvat het vergrendelelement een bevestigingsgedeelte dat de strip in de uitsparing vasthoudt. Het bevestigingsgedeelte kan hierbij volgens een eerste mogelijkheid bestaan uit een gedeelte dat zich op een continue of min of meer continue manier langsheen de betreffende zijde en in de voomoemde uitsparing uitstrekt, of, volgens een tweede mogelijkheid, bestaan uit één of meerdere locale gedeelten verspreid langsheen de betreffende zijde, waarbij deze locale gedeelten de strip op één of meerdere plaatsen in de uitsparing vasthoudt.
Bij voorkeur betreft de voornoemde buigzone een elastische buigzone die een verbinding, bij voorkeur de enige verbinding, tussen het eventuele bevestigingsgedeelte en het blokkeerlichaam vormt. Ook in het geval de voornoemde buigzone minder elastisch of niet elastisch is, vormt zij bij voorkeur de enige verbinding tussen het eventuele bevestigingsgedeelte en het blokkeerlichaam.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm vertoont de voornoemde buigzone zowel een eerste grensoppervlak met het voomoemde blokkeerlichaam als een tweede grensoppervlak met het voomoemde bevestigingsgedeelte, waarbij het voomoemde blokkeerlichaam en het bevestigingsgedeelte zich, in de niet gekoppelde toestand, in horizontale richting minstens voor een gedeelte verticaal onder elkaar uitstrekken, waarbij punten van zowel het eerste als het tweede grensoppervlak zich op een verticale lijn boven elkaar bevinden en waarbij het voomoemde eerste grensoppervlak zich, in voomoemde niet gekoppelde toestand van de panelen, globaal gezien uitstrekt in een richting die een hoek van minder dan 45° insluit met het bovenvlak van de panelen.
BE2020/5266
In het kader van de huidige uitvinding wordt met de niet-gekoppelde toestand een toestand bedoeld waarbij het inzetstuk in de uitsparing is aangebracht, doch waarbij het betreffende paneel aan de zijde met het inzetstuk niet is gekoppeld met een ander dergelijk paneel, en zich in geen enkel stadium van een aangevangen koppelingsbeweging bevindt.
Volgens bovengenoemde bijzondere uitvoeringsvorm wordt aldus, in de nietgekoppelde toestand, bereikt dat gedeelten van het blokkeerlichaam en het bevestigingsgedeelte onder elkaar aangrijpen of onder elkaar haken. Door de positie van de respectievelijke grensoppervlakken, namelijk een positie waarin zij minstens punten op een verticale lijn boven elkaar omvatten, wordt het risico op het ontstaan van afschuiving in de buigzone beperkt. Bij voorkeur strekken de respectievelijke grensoppervlakken zich minstens voor een derde, en beter nog voor de helft van het kleinste grensoppervlak, onder elkaar uit. Een verdere beperking van dergelijke afschuiving wordt bereikt doordat het eerste grensoppervlak, globaal gezien, een beperkte hoek insluit met de horizontale. Bij voorkeur is deze hoek kleiner dan 30° of zelfs kleiner dan 20°. Het samenspel van deze maatregelen leidt tot een beperking van de mate waarin het blokkeerlichaam bij de neerwaartse koppelbeweging uit zijn gewenste positie kan worden gedrukt.
Doordat voornoemde maatregelen, of anders gezegd de kenmerken van bovengenoemde bijzondere uitvoeringsvorm, minstens aanwezig zijn in de niet gekoppelde toestand, bevordert de uitvinding de vlotheid van de koppeling minstens bij het begin van de neerwaartse koppelbeweging. Het samenspel van de voornoemde maatregelen, namelijk dat het voornoemde blokkeerlichaam en het bevestigingsgedeelte zich in horizontale richting minstens voor een gedeelte verticaal onder elkaar uitstrekken, waarbij punten van zowel het eerste als het tweede grensoppervlak zich op een verticale lijn boven elkaar bevinden en waarbij het eerste grensoppervlak zich globaal gezien uitstrekt in een richting die een hoek van minder dan 45°, of beter minder dan 30° of minder dan 20°, insluit met de horizontale, is bij voorkeur eveneens aanwezig in een toestand waarbij het voornoemde blokkeerlichaam zich compleet onder de bovenzijde van dat paneel bevindt
BE2020/5266 waarin het is bevestigd en/of in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen. Het spreekt voor zich dat dergelijke voorkeurdragende uitvoeringsvormen de vlotheid van de koppelbeweging verder bevorderen. Het is duidelijk dat de toestand waarin het voornoemde blokkeerlichaam zich compleet onder de bovenzijde van dat paneel bevindt waarin het is bevestigd hierbij een uiterste toestand betreft die tijdens de koppelbeweging kan worden bereikt, of althans toch een nabijgelegen toestand. Ook in één of meer van deze toestanden, draagt het de voorkeur dat de respectievelijke grensoppervlakken zich, minstens voor een derde, en beter nog voor de helft of meer van het kleinste grensoppervlak, in horizontale richting verticaal onder elkaar uitstrekken.
Zoals voomoemd betreft het blokkeerlichaam bij voorkeur een wentelbaar blokkerlichaam. Het is echter niet uitgesloten dat het blokkeerlichaam een strip betreft die beweegbaar is opgesteld in de voornoemde uitsparing. Het kan bijvoorbeeld een strip betreffen die, in dwarsdoorsnede gezien, verschoven kan worden in een vlak, hetzij een horizontaal vlak, hetzij in een ander vlak loodrecht op de voornoemde dwarsdoorsnede, bijvoorbeeld in een vlak die een hoek maakt van 0 tot 50 graden met het horizontaal vlak. De verschuiving kan op zich resulteren uit een verbuiging van de betreffende strip in dit vlak. Bij een in de uitsparing beweegbaar opgestelde strip wordt met het ABS-materiaal een significante reductie bereikt van de kans dat het blokkeerlichaam bij het uitvoeren van de neerwaartse koppelbeweging zou blokkeren in de uitsparing. Bij het uitvoeren van de neerwaartse koppelbeweging dient het blokkeerlichaam hierbij namelijk in de uitsparing te worden bewogen en naar het einde van de koppelbeweging dient dergelijk blokkeerlichaam automatisch terug in de richting van de uitgangspositie te bewegen om in contact te treden met het vergrendelgedeelte van het andere eraan te koppelen paneel.
Bij voorkeur is het voornoemde vergrendelelement als een inzetstuk in een uitsparing in het voomoemde mannelijk deel aangebracht. In het geval van een wentelbaar blokkeerlichaam is dit bij voorkeur met zijn aanslagvormend vergrendelgedeelte naar boven gericht. In dergelijk geval, vertoont dit blokkeerlichaam bij voorkeur verder nog
BE2020/5266 in de niet-gekoppelde toestand een oppervlak dat, bij het uitvoeren van de voornoemde neerwaartse beweging in contact komt met de bovenrand van het andere paneel, waarbij dit oppervlak bij het tot stand komen van het voornoemde contact in het contactpunt een raaklijn bezit die een hoek van 20° tot 45° vormt met het bovenoppervlak van de panelen. Dergelijke eigenschap bevordert een vlotte koppeling van twee van dergelijke panelen aan de betreffende zijden, ook in het geval wanneer de bovenrand aan deze zijden, of althans toch minstens die zijde met het vrouwelijk deel, recht is uitgevoerd, namelijk zonder vellingkanten of andere verlaagde randen. Bij voorkeur is minstens het voornoemde oppervlak dat, bij het uitvoeren van de voornoemde neerwaartse beweging in contact komt met de bovenrand van het andere paneel, uitgevoerd in ABS. Op deze manier kan een uiterste vlotte koppeling worden bekomen zonder schade aan een eventuele brosse toplaag van de panelen.
Bij voorkeur is het blokkeerlichaam vrij van gedeelten die zich tot voorbij de voornoemde raaklijn aan het voornoemde oppervlak uitstrekken. Dergelijke gedeelten kunnen de koppeling bemoeilijken. Bij voorkeur vertoont het blokkeerlichaam echter wel aan het uiteinde met het vergrendelgedeelte een verbrede doorsnede, waarbij deze verbreding resulteert in een uitstulping aan de zijde van het blokkeerlichaam tegenoverliggend aan het oppervlak dat in contact komt met de bovenrand van het eraan te koppelen paneel.
Er wordt opgemerkt dat het bereiken van een vlotte koppeling met name interessant is bij panelen die een decoratieve toplaag omvatten die melamine of andere thermohardende of andere brosse transparante lagen omvatten, zoals lagen op basis van UV uitgeharde of elektronenstraal uitgeharde lak of lagen op basis van vernis. Bij dergelijke panelen wordt best vermeden dat op de panelen geklopt dient te worden, bij voorbeeld met een hamer, voor het aan elkaar koppelen ervan.
Bij voorkeur betreft het blokkeerlichaam een wentelbaar blokkeerlichaam, waarbij dit blokkeerlichaam tegenoverliggend aan het uiteinde dat het vergrendelgedeelte vormt, een steungedeelte bevat dat tegen een tot het betreffend paneel behorend steunvlak, en
BE2020/5266 bijvoorbeeld meer speciaal in een zitting, verdraaibaar is. Bij voorkeur is het voornoemde steungedeelte in de vorm van een al dan niet vrij uiteinde van het blokkeerlichaam dat minstens in verticale richting positief ondersteund is door een tot het paneel of vloerpaneel behorend steungedeelte of steunvlak. Bij voorkeur strekt dergelijk steunvlak zich in horizontale richting minstens gedeeltelijk verticaal uit onder het voornoemde eerste grensoppervlak.
In de gevallen waarbij het steungedeelte als een vrij uiteinde is uitgevoerd, ondervindt het in zijn steungedeelte geen invloeden van aangrenzende materiaalgedeelten, hetgeen een vlotte scharnierbeweging van het blokkeerlichaam ten goede komt. Met een vrij uiteinde wordt hoofdzakelijk bedoeld dat dit eenvoudig als een uitstekend been is uitgevoerd, waaraan verder geen delen vasthangen.
In de gevallen waarbij het steungedeelte anders dan als een vrij uiteinde is uitgevoerd kan met een aangrenzend materiaalgedeelte een aandrukeffect worden bekomen hetgeen tot een meer stabiele koppeling kan leiden.
Bij voorkeur is het blokkeerlichaam wentelbaar rond een draaipunt, bijvoorbeeld rond het voomoemde steunpunt of rond een punt van het steunvlak.
Bij voorkeur vertoont het paneel van de uitvinding een dikte van 15 millimeter of minder, 12 millimeter of minder, of beter nog een dikte van 9,5 of 8 millimeter of minder. Bij voorkeur is de dikte evenwel meer dan 4 millimeter. Het is uiteraard niet uitgesloten dat de uitvinding zou worden toegepast bij dikkere panelen, zoals bij panelen met een dikte van 12 millimeter tot 18 millimeter. Bij voorkeur gaat het in dergelijk geval over zogenaamde engineered wood panelen of panelen voor geprefabriceerd parket.
Bij voorkeur betreft het paneel van de uitvinding een paneel dat hoofdzakelijk is opgebouwd uit een kernmateriaal en een decoratieve toplaag. Eventueel kan aan de zijde van het kernmateriaal tegenovergesteld aan de toplaag een tegenlaag worden
BE2020/5266 toegepast. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt voor het kernmateriaal een houtgebaseerd plaatmateriaal, zoals MDF of HDF (Medium Density Fiberboard of High Density Fiberboard) toegepast. Het is vooral bij dergelijke panelen dat een risico op beschadiging van de toplaag bestaat bij het koppelen. Bij voorkeur bestaat de decoratieve toplaag hoofdzakelijk uit kunststof en/of papier, waarbij de decoratieve toplaag bij voorkeur een geprint motief omvat. Dergelijke panelen kunnen volgens verschillende mogelijkheden zijn opgebouwd. Hieronder worden enkele mogelijkheden nader toegelicht.
Volgens een eerste mogelijkheid betreft het paneel een laminaatpaneel van het type DPL of HPL (Direct Pressure Laminate of High Pressure Laminate), waarbij voor de decoratieve toplaag minstens gebruik gemaakt is van een bedrukte of gekleurde papierlaag, waarop zich een transparante laag melaminehars bevindt. Eventueel kan dit melaminehars op zich nog een doorzichtige papierlaag en/of harde partikels insluiten. Volgens deze eerste mogelijkheid wordt bij voorkeur gewerkt met een kernmateriaal dat bestaat uit HDF of MDF en wordt aan de onderzijde van het kernmateriaal bij voorkeur een tegenlaag omvattende een papierlaag en melaminehars toegepast. Dergelijke tegenlaag biedt een balancerend effect voor eventuele restspanningen die in de toplaag aanwezig kunnen zijn. Volgens het DPL-principe worden de samenstellende lagen en het kernmateriaal van dergelijk paneel in één persstap uitgehard en aan elkaar gehecht. Volgens het HPL-principe worden de samenstellende lagen van de toplaag van dergelijk paneel uitgehard, vooraleer zij in een daaropvolgende stap op het kernmateriaal worden gehecht.
Volgens een tweede mogelijkheid betreft het paneel een direct gedrukt laminaat paneel, waarbij de decoratieve toplaag gevormd wordt minstens door het op het kernmateriaal uitvoeren van een bedrukking, al dan niet met tussenkomst van één of meerdere grondlagen, bijvoorbeeld aan de hand van offsetprint of een digitaal drukproces, zoals inktjetbedrukken. Voor het bekomen van enige slijtvastheid kan dergelijke bedrukking verder afgewerkt worden met één of meerdere doorzichtige laklagen of melaminelagen, zoals met één of meerdere UV uitgeharde of elektronenstraal uitgeharde laklagen.
BE2020/5266
Dergelijke doorzichtige lagen kunnen verder nog harde partikels omvatten. Volgens deze tweede mogelijkheid wordt bij voorkeur gewerkt met een kernmateriaal dat bestaat uit HDF of MDF en wordt aan de onderzijde van het kernmateriaal bij voorkeur een tegenlaag toegepast, die bij voorkeur voor een dampdichte barrière zorgt, bijvoorbeeld door middel van een lak. Volgens deze tweede mogelijkheid kan een paneel worden aangeboden dat vrij is van papierlagen in de toplaag en eventueel ook in de tegenlaag.
Bij voorkeur is de decoratieve toplaag uitgevoerd met een dikte die kleiner is dan 1 millimeter, of zelfs kleiner dan 0,5 of 0,3 millimeter. Dit is gebruikelijk het geval bij de panelen van bovenstaande eerste en tweede mogelijkheid. Het is vooral bij zulke panelen dat de uitvinding tot haar recht komt. Door middel van het bijzondere inzetstuk van de uitvinding kan namelijk een vlotter verticaal actief vergrendelingsysteem worden bekomen. Aan de hand van de uitvinding kan verder een gekoppelde toestand worden bereikt waarin tussen de naburige bovenranden van de gekoppelde panelen geen of nagenoeg geen hoogteverschillen bestaan. In elk geval is een eventueel hoogteverschil bij voorkeur beperkt tot een maximum van 0,2 millimeter of zelfs van 0,1 millimeter of minder, zodanig dat het kernmateriaal verborgen blijft. Het minimaliseren van hoogteverschillen is met name interessant bij dergelijke dunne toplagen, vermits zij bij gebruik relatief snel kunnen afslijten ten gevolge van herhaaldelijke impact op al te veel uitstekende bovenranden. Met name bij decoratieve toplagen die melamine of andere thermohardende of andere brosse transparante lagen omvatten, zoals bij lagen op basis van UV uitgeharde of elektronenstraal uitgeharde lak, is het vermijden van al te grote hoogteverschillen relevant.
Er wordt opgemerkt dat aan de gekoppelde randen of zijden eventueel een afschuining of andere afkanting kan worden voorzien volgens eender welke techniek. De uitvinding komt echter voornamelijk tot haar recht bij panelen met rechte bovenranden.
Bij voorkeur is het vergrendelelement in een uitsparing aangebracht en zit het in de nietgekoppelde toestand met zijn vergrendelgedeelte volledig buiten de voornoemde uitsparing.
BE2020/5266
Zoals voornoemd is het vergrendelelement, volgens een belangrijke uitvoeringsvorm, in het voomoemde mannelijke deel aangebracht. Er wordt nogmaals op gewezen dat bij dergelijke uitvoering een vlotte koppelingsbeweging bijzonder kritisch is. Immers bij het uitvoeren van de neerwaartse beweging wordt het blokkeerlichaam naar binnen gedrukt door middel van een contact met de bovenrand van het andere paneel. Dergelijke bovenrand vormt een verre van ideaal geleidingsoppervlak voor het blokkeerlichaam, zeker in de gevallen waarbij met een rechte bovenrand wordt gewerkt, doch ook in de gevallen waarbij aan deze bovenrand een vellingkant of andere verlaagde rand is voorzien. Dit contact met de bovenrand van het andere paneel kan leiden tot een omhoog drukken van het vergrendelelement, en het vergrendelelement kan zodanig uit zijn positie worden getrokken dat de koppeling onmogelijk wordt. Bovendien kan schade optreden aan voornoemde bovenrand. Waar als eerste polymeer ABS is toegepast, kan een vlottere geleiding worden verkregen van het blokkeerlichaam voorbij de bovenrand.
Opgemerkt wordt dat de huidige uitvinding bij voorkeur wordt aangewend bij uitvoeringen waarbij het als inzetstuk uitgevoerd vergrendelelement hoofdzakelijk, en beter nog uitsluitend, dienst doet als vergrendelelement dat assisteert in de verticale vergrendeling en dus niet in de horizontale vergrendeling. De horizontale vergrendeling gebeurt bij voorkeur uitsluitend door delen, zoals het voomoemde mannelijk deel en vrouwelijk deel, die uit het eigenlijke paneelmateriaal of substraatmateriaal verwezenlijkt zijn, meer speciaal machinaal daaruit gevormd zijn. Meer speciaal nog heeft de uitvinding bij voorkeur betrekking op uitvoeringen waarbij het inzetstuk afzonderlijk geproduceerd is en dan in een rand van een eigenlijk vloerpaneel is gemonteerd, al dan niet op een vaste wijze.
Verder wordt opgemerkt dat de vergrendelsystemen van de uitvinding bijzonder interessant zijn om te worden toegepast in panelen die een nuttig paneel oppervlak van meer dan 0.4 of meer dan 0.45 vierkante meter vertonen. Volgens een bijzondere mogelijkheid gaat het om panelen die een nuttig paneeloppervlak van ongeveer een
BE2020/5266 halve vierkante meter vertonen. Het kan hierbij gaan om langwerpige panelen met een lengte van meer dan 2 meter, en een breedte van ongeveer 20 centimeter of meer, of om langwerpige panelen met een breedte van 40 centimeter of meer en een lengte van 1 meter of meer, of om vierkantige panelen met een zijde van 60 centimeter of meer. Aan de hand van de vergrendel systemen van de uitvinding kan een bijzonder handige installatie worden bekomen voor deze minder handelbare grote panelen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin:
figuur 1 schematisch en in bovenaanzicht een vloerpaneel volgens de uitvinding weergeeft;
figuur 2 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1;
figuur 3 in doorsnede twee vloerpanelen die volgens figuur 2 zijn uitgevoerd in gekoppelde toestand weergeeft;
figuren 4 tot 6 in een zicht op het gebied aangeduid met F4 op figuur 3 de betreffende vloerpanelen weergeven in verschillende stadia van de koppelingsbeweging;
figuur 7 op grotere schaal het inzetstuk van de vloerpanelen uit de figuren 1 tot 6 weergeeft;
figuur 8 in perspectief weergeeft hoe de vloerpanelen van figuren 1 tot 6 aan elkaar kunnen worden gekoppeld;;
figuur 9 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 7 een variante weergeeft van dergelijk inzetstuk, welke als vergrendelelement kunnen worden toegepast in de panelen van de uitvinding;
figuren 10 en 11 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 4 enkele varianten weergeven;
figuren 12 en 13 in zichten gelijkaardig aan die van respectievelijk figuren 7 en 3 nog een variante weergeven;
BE2020/5266 figuren 14 en 15 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 13, doch op kleinere schaal varianten weergeven; en figuur 16 een ander voorbeeld toont van een inzetstuk dat in de uitvinding gebruikt kan worden.
Zoals weergegeven in figuren 1 tot 6 heeft de uitvinding betrekking op een vloerpaneel 1 dat aan minstens twee tegenoverliggende zijden 2-3 koppeldelen 4-5 bevat waarmee twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan elkaar kunnen worden gekoppeld.
Zoals uit de gekoppelde toestand van figuur 3 blijkt, omvatten deze koppeldelen 4-5 een horizontaal actief vergrendel systeem 6 en een verticaal actief vergrendel systeem 7. Het horizontaal actief vergrendel systeem 6 bevat een mannelijk deel 8 en een vrouwelijk deel 9, die toelaten dat twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan voomoemde zijden 2-3 met elkaar kunnen worden verbonden door één van deze vloerpanelen 1 met het bijhorend mannelijk deel 8 via een neerwaartse beweging Μ aan te brengen in het vrouwelijk deel 9 van het andere vloerpaneel, welke beweging Μ door middel van de twee verschillende posities in de figuren 4 en 5 is verduidelijkt, en waarbij figuur 6 nogmaals de uiteindelijke vergrendelde positie weergeeft.
Het mannelijk deel 8 wordt, in het voorbeeld, gevormd door een naar beneden gericht uiteinde van een haakvormig deel 10, terwijl het vrouwelijk deel 9 bestaat uit een zitting gevormd door middel van een naar boven gericht haakvormig deel 11.
Het verticaal actief vergrendel systeem 7 bevat een vergrendelelement 12 dat in de vorm van een inzetstuk in één van de betreffende zijden, in dit geval de zijde 2, is aangebracht, meer speciaal in een daartoe voorziene uitsparing 13. Ter verduidelijking is het vergrendelelement 12, of met andere woorden dus het inzetstuk, in afzonderlijke toestand in figuur 7 afgebeeld. Zoals in deze figuur zichtbaar is, is dit vergrendelelement 12 als een strip uitgevoerd. Het is duidelijk dat deze strip zich bij voorkeur over de volledige of nagenoeg volledige lengte van de zijde 2, bijvoorbeeld minstens 75 of zelfs minstens 85 percent daarvan, uitstrekt. Volgens een andere
BE2020/5266 mogelijkheid kunnen meerdere afzonderlijke strips de volledige of nagenoeg de volledige lengte van de zijde 2 overbruggen. Bij voorkeur is minstens centraal op de lengte van deze zijde 2 een strip aanwezig, ongeacht de lengte waarover deze strip zich uitstrekt.
In het voorbeeld bestaat deze strip uit kunststof en het geniet de voorkeur dat de strip over zijn volledige lengte een continue doorsnede heeft, waardoor hij eenvoudig te vervaardigen en/of aan te brengen is. Een dergelijke strip kan bijvoorbeeld met een extrusietechniek worden geproduceerd, en kan op de gewenste lengte worden afgekort. Dezelfde continue strip kan dus gebruikt worden voor panelen van verschillende afmetingen, bijvoorbeeld telkens afgekort op maat van de betreffende zijde waaraan de strip moet worden aangebracht.
In het weergegeven voorbeeld is het vergrendelelement 12 minstens uit een wentelbaar blokkeerlichaam 14 en een bevestigingsgedeelte 15 samengesteld. Het blokkeerlichaam 14 bestaat, in de uitvoering van de figuren 2 tot 6, uit het volledige rechtopstaand deel, terwijl het bevestigingsgedeelte 15 gevormd wordt door een eerder horizontaalgericht deel. Bij voorkeur vertoont het bevestigingsgedeelte 15, zoals in alle voorbeelden, evenwel een convexe bovenzijde en een concave onderzijde. Op deze manier kan het bevestigingsgedeelte een nagenoeg constante wanddikte vertonen die overeenstemt met de wanddikte van het blokkeerlichaam 14, doch kleiner is dan de globale hoogte van de uitsparing 13 waarin het vergrendelelement 12 of de strip is aangebracht. De verkregen brug-vorm van het bevestigingsgedeelte 15 laat toe dat het vergrendelelement 12 op een stabiele en herhaalbare manier kan worden aangebracht in een grotere uitsparing 13.
Een grotere uitsparing 13 is eenvoudiger te verwezenlijken aan de hand van freeswerktuigen. De brug-vorm van het bevestigingsgedeelte 15 laat enige vervorming toe ten behoeve van het aanbrengen ervan in de uitsparing 13, waarvan de hoogte bovendien niet noodzakelijk nauwkeurig moet zijn uitgevoerd.
Het uitwentelbaar uiteinde 16 van het blokkeerlichaam 14 fungeert, in het voorbeeld, als een aanslagvormend vergrendelgedeelte 17, dat met een vergrendelgedeelte 18 van een
BE2020/5266 gelijkaardig gekoppeld vloerpaneel 1 kan samenwerken. Het vergrendelgedeelte 18 is hierbij bij voorkeur gevormd door een gedeelte dat een aanslagvormend vlak 19 definieert dat daartoe in de zijde 3 aanwezig is, en bij voorkeur machinaal in de kern van het vloerpaneel 1 is aangebracht. De werking van het verticaal actief vergrendel systeem kan eenvoudig uit de figuren worden afgeleid, en berust op het principe dat, zoals in figuren 4 en 5 is weergegeven, het blokkeerlichaam 14 bij het neerlaten van het betreffend vloerpaneel door het contact met de rand van het andere vloerpaneel elastisch wordt ingeklapt, waarna, eens de vloerpanelen tot in eenzelfde vlak zijn gekomen, het blokkeerelement of blokkeerlichaam 14 terug naar buiten wentelt om zich onder het vergrendelgedeelte 18 te plaatsen zodat de gekoppelde toestand van de figuren 3 en 6 ontstaat.
Het wentelbaar blokkeerlichaam 14, tegenoverliggend aan het uiteinde 16 dat het vergrendelgedeelte 17 vormt, in het voorbeeld, een steungedeelte 20 dat tegen een tot het betreffend vloerpaneel 1 behorend steunvlak 21, verdraaibaar is. Met het steungedeelte 20 wordt in de uitvoeringsvorm van figuren 2 tot 6 aldus het uiteinde 22 tegenoverliggend aan het vergrendelgedeelte 17, in dit geval het onderste uiteinde, van het blokkeerlichaam 14 bedoeld.
Verder is het blokkeerlichaam 14, in het voorbeeld, tussen het vergrendelgedeelte 17 en het steungedeelte 20, met andere woorden tussen zijn uiteinden 16 en 22, op zichzelf vrij van scharniergedeelten en buigsecties. Hiertoe is het blokkeerlichaam 14 dan ook relatief dik uitgevoerd, en vormt het bij voorkeur een star lichaam, waarmee bedoeld wordt dat het blokkeerlichaam 14 tussen zijn uiteinden geen merkbare vervormingen kan ondergaan wanneer hierop drukken worden uitgeoefend die zich gebruikelijk bij “push lock” koppelingen kunnen voordoen.
Verder is het steungedeelte 20 in de weergegeven uitvoeringsvorm als een vrij uiteinde uitgevoerd dat minstens in verticale richting positief ondersteund is door een tot het vloerpaneel 1 behorend steungedeelte 23, meer speciaal steunvlak 21.
BE2020/5266
In het algemeen kan gesteld worden dat het vergrendel element 12 bij voorkeur bestaat uit een strip die in een uitsparing, in het weergegeven voorbeeld dus de uitsparing 13, in het vloerpaneel 1 is bevestigd en dat hierbij bevestigingsgedeelten aanwezig zijn die de strip in de uitsparing vasthouden. Meer speciaal geniet het de voorkeur dat de strip, zoals hier, in de uitsparing is vastgeklikt en/of, volgens een variante, door vormgeving hierin ingesloten zit. Volgens nog een variante kan het bevestigingsgedeelte 15 in de uitsparing 13 met het paneel 1 zijn verlijmd.
Opgemerkt wordt dat andere technieken voor het bevestigen of vasthouden van zulke strip in de uitsparing mogelijk zijn, bijvoorbeeld door vastkleven, inklemmen of dergelijke.
De uitvoeringsvorm geïllustreerd aan de hand van de figuren 2 tot en met 6 vertonen verder nog de kenmerken dat het vergrendel element 12 een buigzone 24 omvat uit een materiaal verschillend van het materiaal van het blokkeerlichaam 14, waarbij deze buigzone 24 zowel een eerste grensoppervlak 25 vertoont met het voornoemde blokkeerlichaam 14 als een tweede grensoppervlak 26 met het voomoemde bevestigingsgedeelte 15. In dit geval betreft het een elastische buigzone 24.
Zoals weergegeven in figuur 4 strekken het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15 zich, in de niet gekoppelde toestand, in horizontale richting H minstens voor een gedeelte 27 onder elkaar uit. Hierbij bevinden punten van zowel het eerste grensoppervlak 25 als het tweede grensoppervlak 26 zich op een verticale lijn, bijvoorbeeld op de lijn 28, boven elkaar. In de voorbeelden strekken het eerste grensoppervlak 25 en het tweede grensoppervlak 26 zich onder elkaar uit, minstens voor een derde, en hier zelfs minstens voor de helft van of het volledige kleinste grensoppervlak, waarbij het kleinste grensoppervlak in dit geval het eerste grensoppervlak 25 is.
Figuur 4 geeft verder duidelijk weer dat, in de niet gekoppelde toestand, het eerste grensoppervlak 25 zich globaal gezien uitstrekt in een richting die een hoek A van
BE2020/5266 minder dan 45° insluit met het bovenvlak van de panelen 1. In het voorbeeld bedraagt de hoek A in de niet gekoppelde toestand minder dan 10°, en hier zelfs ongeveer 0°.
Figuur 4 geeft verder nog weer dat het blokkeerlichaam 14 in de niet gekoppelde toestand een oriëntatie kan innemen waarbij de centrale lijn C van het blokkeerlichaam een hoek Al vormt van minder dan 60° met de horizontale of, met andere woorden, met het bovenvlak van de panelen 1 of het paneel oppervlak. In het voorbeeld bedraagt deze hoek Al minder dan 50°, namelijk ongeveer 45°.
Nog zoals weergegeven op figuur 4 vertoont het blokkeerlichaam 14 hier een oppervlak 29 dat, bij het uitvoeren van de koppelbeweging Μ in contact komt met de bovenrand 30 van het andere paneel. Het betreffende oppervlak 29, in het voorbeeld gelegen aan de naar onderen gerichte zijde van het blokkeerlichaam 14, bezit bij het hier weergegeven tot stand komen van het contact in het contactpunt een raaklijn 29A die een hoek A2 van 20° tot 45° vormt met de horizontale of het bovenoppervlak van de panelen. In dit geval bedraagt deze hoek A2 ongeveer 35°.
De eigenschappen geïllustreerd aan de hand van figuur 4 zijn alle afzonderlijk of in combinatie voornamelijk interessant wanneer de strip wordt toegepast in het mannelijk deel 8 en/of wanneer het paneel 1 waarmee gekoppeld dient te worden een rechte bovenrand 30 vertoont, zoals in de voorbeelden het geval is.
Figuur 6 geeft duidelijk weer dat voorkeurdragende maatregelen in dit geval aanwezig zijn in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1. Het blokkeerlichaam 14 strekt zich minstens voor een gedeelte onder het bevestigingsgedeelte 15 uit, bevinden zich minstens punten, en bij voorkeur grotere gedeelten, van het eerste en tweede grensoppervlak 25-26 op een verticale lijn boven elkaar, en strekt het eerste grensoppervlak 25 zich uit in een richting die een hoek A met het bovenvlak insluit van minder dan 45°.
BE2020/5266
Figuur 5 geeft een toestand weer waarbij het voornoemde blokkeerlichaam 14 zich volledig onder de bovenzijde of het bovenvlak van het paneel 1 bevindt waarin het is bevestigd. Ook hier strekt het blokkeerlichaam 14 zich minstens voor een gedeelte 27 onder het bevestigingsgedeelte 15 uit, en bevinden minstens punten, en bij voorkeur grotere gedeelten, van het eerste en tweede grensoppervlak 25-26 zich op een verticale lijn boven elkaar. In het voorbeeld en in deze toestand strekt het eerste grensoppervlak 25 zich echter uit in een richting die een hoek A met het bovenvlak insluit van meer dan 45°.
In elk van de in figuren 4 tot en met 6 weergegeven toestanden strekken het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15 zich dusdanig onder elkaar uit, dat zij hierbij, in de betreffende toestand, een verticale afstand tussen elkaar bewaren.
Het is duidelijk dat het vergrendelelement 12, in de voorbeelden, als een inzetstuk in een uitsparing 13 in het mannelijk deel 8 is aangebracht en dat het blokkeerlichaam 14 met zijn vergrendelgedeelte 17 naar boven is gericht. Dit betreft de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding. Het is echter niet uitgesloten dat het inzetstuk in het vrouwelijk deel 9 zou zijn aangebracht, waarbij het dan bij voorkeur met zijn vergrendelgedeelte 17 naar beneden zou worden gericht.
Figuren 3 en 6 geven verder weer dat het voornoemde steunvlak 21 zich in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1 zich in horizontale richting bij voorkeur minstens gedeeltelijk verticaal onder het eerste grensoppervlak 25 uitstrekt. Hetzelfde geldt voor het steungedeelte 20 van het blokkeerlichaam 14.
De figuren 2 tot en met 7 illustreren nog een voorkeurdragend kenmerk van de uitvinding, namelijk dat het blokkeerlichaam 14 beschikt over een haakvormige uitstulping 31 aan de onderzijde ervan, oftewel aan die zijde die weggericht is van het vergrendelgedeelte 15 ervan of het uiteinde 22, en dat het gedeelte waarmee het blokkeerlichaam 14 zich onder het bevestigingsgedeelte 15 uitstrekt minstens een deel betreft van deze haakvormige uitstulping 31.
BE2020/5266
Figuren 4 en 6 geven opeenvolgende stadia van de koppelingsbeweging Μ weer. Figuur 4 toont de toestand bij de aanvang van het contact tussen blokkeerlichaam 14 en het met het betreffende paneel 1 te koppelen andere paneel 1. Op dit ogenblik ontstaat een kracht in verticale richting V die naast een wenteling van het blokkeerlichaam 14 ook een omhoog drukken van het vergrendel element 12 en een eventuele blokkage tot gevolg kan hebben. Figuur 5 geeft weer dat het niet is uitgesloten dat bij de panelen 1 van de uitvinding tijdens de koppeling enige opdrukking van het vergrendel element 12 zou plaatsvinden, doch deze kan zo beperkt zijn dat de vlotte koppeling niet in het gedrang komt.
Figuur 7 geeft verder weer dat het vergrendelelement 12 uit een gecoëxtrudeerde kunststofstrip die, in dwarsdoorsnede gezien, zoals volgens in het zicht van figuur 11, uit twee of meer zones, in dit geval uit drie zones is samengesteld die uit kunststoffen met verschillende eigenschappen bestaan. In het voorbeeld wordt een eerste zone gevormd door het wentelbaar blokkeerlichaam 14, een tweede zone door de buigzone 24 en een derde zone door het bevestigingsgedeelte 15.
Bijvoorbeeld kan het blokkeerlichaam 14 uit ABS (acrylonitril-butadieen-styreen) bestaan; en bestaat de buigzone 24 uit een menging van 20 gewichtsprocent acrylonitrilbutadieen-styreen met 80 gewichtsprocent thermoplastische polyurethaan (TPU). Bij voorkeur bestaat het bevestigingsgedeelte 15 uit het zelfde polymeer als het blokkeerlichaam 14.
In een ander voorbeeld bestaat de buigzone 24 uit thermoplastisch polyurethaan (TPU); en bestaat het blokkeerlichaam 14 uit een menging van 80 gewichtsprocent ABS (acrylonitril-butadieen-styreen) met 20 gewichtsprocent thermoplastische polyurethaan (TPU). Bij voorkeur bestaat het bevestigingsgedeelte 15 uit de zelfde polymeermenging als het blokkeerlichaam 14.
De buigzone 24 omvat dus bij voorkeur een elastisch materiaal en meer speciaal een materiaal dat op zich soepeler is dan het materiaal van het blokkeerlichaam 14. Bij voorkeur is dit ook kunststof en in de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de
BE2020/5266 buigzone 24 door middel van coëxtrusie eendelig met het blokkeerlichaam 14 uitgevoerd. In de figuren zijn de gecoëxtrudeerde materialen met een verschillende arcering weergegeven.
In het algemeen wordt opgemerkt dat een vergrendelelement 12 in doorsnede slechts geringe afmetingen kan hebben, aangezien dit in de rand van vloerpanelen moet worden geïntegreerd die in de praktijk een dikte vertonen die doorgaans minder dan 2 cm bedraagt, en waarbij de dikte in veel gevallen zelfs minder dan 1 cm is. De plaats die dan voor het vergrendelelement 12 beschikbaar is, is dikwijls dan ook slechts in de orde van grootte van 5 millimeter of minder. Wanneer bij dergelijke kleine afmetingen verschillende soepelheden in het vergrendelelement 12 moeten worden ingebouwd, zijn de mogelijkheden dan ook beperkt indien men dit op een traditionele wijze wenst te verwezenlijken door met verschillende diktes te werken. Door gebruik te maken van coëxtrusie ontstaat een grotere waaier van mogelijkheden om verschillende soepelheden, en dus ook een verschillende elasticiteit, in te bouwen afhankelijk van het beoogde effect.
Opgemerkt wordt dat, zoals weergegeven in de figuren, het vergrendelgedeelte 17 van het blokkeerlichaam 14 bij voorkeur in de vorm van een verbreed uiteinde van het blokkeerlichaam 14 is uitgevoerd, waardoor meer ruimte wordt geboden om het vergrendelgedeelte met een gewenst oppervlak te realiseren. Dergelijk oppervlak is bij voorkeur ontworpen zodanig dat bij het gebruik van de panelen of vloerpanelen het blokkeerlichaam 14 verder uit kan wentelen en een verticale vergrendeling blijft bestaan en zelfs een steeds intensere samenwerking tussen het vergrendelgedeelte 17 en het vergrendelgedeelte 18 van het tegenoverliggend paneel 1 ontstaat. Zo bijvoorbeeld kan met een zogenaamd nokoppervlak worden gewerkt, zoals omschreven in het WO 2009/066153.
Zoals weergegeven in de figuren, zijn het vergrendelelement 12 en de uitsparing 13 zodanig uitgevoerd, dat dit vergrendelelement 12 in de vrije niet-gekoppelde toestand
BE2020/5266 van het betreffend vloerpaneel 1 met zijn vergrendelgedeelte 17 volledig buiten de uitsparing 13 zit.
Figuur 6 geeft verder weer dat het blokkeerlichaam 14 in gekoppelde toestand een oriëntatie inneemt waarbij de centrale lijn C van het blokkeerlichaam 14 een hoek A4 met het bovenvlak insluit die groter is dan de boven nog gedefinieerde hoek Al. Het verschil bedraagt minstens 5°, en in dit geval zelfs meer dan 10 of 15°. Op deze manier wordt een sterk opspaneffect bekomen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding in het algemeen is de buigzone 24 in de gekoppelde toestand, zoals in de voorbeelden, op trek belast, waarbij deze trekbelasting het blokkeerlichaam 14 ertoe dwingt dichter naar zijn niet gekoppelde toestand terug te keren, waarin het een kleinere hoek met het bovenvlak insluit. Deze trekbelasting kan het contact tussen het vergrendelgedeelte 17 van het blokkeerlichaam 14 tegen het vergrendelgedeelte 18 van het eraan gekoppelde paneel 1 verzekeren. In dergelijk geval kan een continue spanning in het contact worden bereikt.
De oriëntatie van het eerste grensoppervlak 25 resulteert in de gekoppelde toestand, zoals in figuur 6, in een performante momentwerking op het blokkeerlichaam 14, tengevolge van boven nog vernoemde trekkrachten.
Bij voorkeur is de voornoemde hoek A4, zoals in het voorbeeld van figuur 6, kleiner dan 90°, en bij voorkeur ook kleiner of gelijk aan 60°, of kleiner dan 50°.
In het geval van rechthoekige vloerpanelen 1, hetzij langwerpige of vierkante, is het duidelijk dat ook aan het tweede paar tegenoverliggende zijden 32-33 koppeldelen 34 kunnen worden voorzien, welke in gekoppelde toestand bij voorkeur ook zowel een vergrendeling in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1 als een vergrendeling in een horizontale richting in het vlak van de gekoppelde panelen en loodrecht op de betreffende zijden 32-33 opleveren. Deze koppeldelen 34 aan het tweede paar zijden 32-33 kunnen ook als een “push-lock” koppeling worden
BE2020/5266 uitgevoerd, al dan niet in overeenstemming met de huidige uitvinding. Bij voorkeur evenwel zullen aan het tweede paar zijden 32-33 koppeldelen 34 worden toegepast die een onderlinge koppeling toelaten door middel van een wentelbeweging W tussen twee te koppelen vloerpanelen 1 en/of door middel van een schuifbeweging die resulteert in een snapverbinding. Dergelijke koppeldelen zijn ruim bekend uit de stand van de techniek en bijvoorbeeld beschreven in WO 97/47834.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zullen aan het tweede paar zijden 32-33 koppeldelen 34 worden toegepast die minstens een verbinding door middel van een wentelbeweging W toelaten, daar dit toelaat dat de vloerpanelen 1 zoals geïllustreerd in figuur 8 op een eenvoudige wijze kunnen worden geïnstalleerd. Een nieuw te leggen vloerpaneel 1C kan dan immers bij zijn zijde 33 eenvoudig in de vorige rij vloerpanelen IA worden ingewenteld, dit juist naast een vorig vloerpaneel 1B in dezelfde rij. Bij het neerwentelen grijpt het mannelijk deel 8 van het nieuw te leggen vloerpaneel 1C dan ook automatisch aan in het vrouwelijk deel 9 van het vorige vloerpaneel 1B, zonder dat nog een andere handeling moet worden uitgevoerd. In het geval van langwerpige vloerpanelen 1 geniet het dan ook de voorkeur dat de zogenaamde “push lock” verbinding zich dan aan de korte zijden 4-5 bevindt.
Het is duidelijk dat de koppeling volgens de uitvinding in combinatie met eender welk vloerpaneel 1 kan worden toegepast, zoals in zogenaamd geprefabriceerd parket, meer speciaal in zogenaamd “engineered wood”. In dergelijk geval betreft het vloerpanelen die zijn opgebouwd uit een uit strips samengestelde kernmateriaal 35, een toplaag 36 van hout, alsmede een tegenlaag van hout. De toplaag 36 bestaat dan uit hout van een goede kwaliteit, welke als zichtbare sierlaag fungeert. De tegenlaag 37 kan uit een goedkopere houtsoort bestaan. De strips bestaan bij voorkeur ook uit een goedkopere, bijvoorbeeld zachte, houtsoort. Wel geniet het de voorkeur dat aan de uiteinden van de vloerpanelen 1 strips uit een materiaal worden aangewend dat relatief stabiel is en geëigend is om de gewenste profielvormen hierin aan te brengen, bijvoorbeeld hierin te frezen. In een praktische uitvoeringsvorm bestaan deze strips uit MDF (Medium Density Fibreboard) of HDF (High Density Fibreboard). Het is duidelijk dat de
BE2020/5266 uitvinding ook in combinatie met andere vormen van “engineered wood” kan worden toegepast, bijvoorbeeld waarbij de kern uit één doorlopende MDF/HDF-plaat bestaat of uit een multiplexplaat.
De figuren geven telkens de toepassing weer in panelen die hoofzakelijk bestaan uit een kernmateriaal 35 en een decoratieve toplaag 36. Meer specifiek betreft het in de voorbeelden een laminaatvloerpaneel 1, in dit geval een zogenaamd DPL (Direct Pressure Laminate), dat op bekende wijze is opgebouwd uit een kernmateriaal 35, bijvoorbeeld uit MDF of HDF, een toplaag 36 op basis van één of meer met hars geïmpregneerde lagen, bijvoorbeeld een bedrukte decorlaag 38 en een zogenaamde overlay 39, alsmede een tegenlaag 37 die tevens uit één of meer met hars geïmpregneerde lagen bestaat, waarbij het geheel onder druk en hitte geconsolideerd is.
Toepassingen in andere vloerpanelen zijn uiteraard niet uitgesloten.
In het algemeen komt de uitvinding het best tot haar recht bij vloerpanelen, waarvan de totale dikte minder dan 1 centimeter bedraagt.
In het algemeen geniet het de voorkeur dat een vergrendel element 12 volgens de uitvinding in verticale richting V in een stabiele ondersteuning voorziet, terwijl in horizontale richting H, dus in wentelrichting, een soepele beweeglijkheid bewerkstelligd wordt. De aanwending van gecoëxtrudeerde delen helpt hieraan mee.
Aan de hand van de uitvinding wordt een verbeterd inklikeffect bekomen bij vergrendelsystemen van het in de inleiding genoemde specifieke type, voornamelijk in die gevallen waarbij het blokkeerlichaam 14 naar boven is gericht. In dergelijke gevallen kan het inklikken bij de systemen uit de stand van de techniek stroef verlopen. Zoals geïllustreerd in de figuur 4, glijdt het naar boven gericht blokkeerlichaam 14 dat bijvoorbeeld hoofdzakelijk ABS bevat bij koppeling van twee van dergelijke panelen 1 door middel van een neerwaartse beweging Μ over een scherpe rand, in dit geval over de bovenrand 30 van het tegenoverliggend paneel. De meer flexibele kunststof van de
BE2020/5266 buigzone zorgt, in de voorbeelden, voor een soepelere neerwaartse koppelbeweging Μ, waarbij het risico of de neiging dat de panelen 1 in horizontale richting H uit elkaar worden gedrukt, en een minder kwalitatieve koppeling ontstaat, wordt geminimaliseerd. De uitvinding is met name interessant wanneer gewerkt wordt met laminaatpanelen 1. Zo wordt het risico op beschadiging van de dunne toplaag 36 uit laminaat bij koppeling van de panelen 1 geminimaliseerd.
Volgens het voorbeeld uit de figuren 2 tot 7 strekken het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15, meer speciaal het klemgedeelte 40, zich in de niet gekoppelde toestand horizontaal minstens voor een gedeelte onder elkaar uit, terwijl zij tussen elkaar een verticale afstand bewaren. In de gekoppelde of niet-gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1, in dit geval in beide, strekt het voornoemde steunvlak 21 zich in horizontale richting H minstens gedeeltelijk verticaal onder de voornoemde al dan niet elastische buigzone 24 en onder het voomoemde bevestigingsgedeelte 15 of meer speciaal het inklemgedeelte 40 uit.
Figuur 9 geeft verder weer dat de kleinste verticale afstand Dl tussen de respectievelijke gedeelten van het blokkerlichaam 14 en het inklemgedeelte 40 die zich onder elkaar uitstrekken kleiner is dan 0,4 millimeter, of althans toch minstens kleiner is dan 5 percent van de verticale hoogte VI van het blokkeerlichaam 14 in vrije toestand. Dit is in de toestand waarbij het vergrendelelement 14 zich niet in de uitsparing 13 bevindt. Dergelijke kleine afstand Dl zorgt voor een verdere minimalisering van afschuiven in de buigzone 24 bij de aanvang van de koppelbeweging Μ. De mate waarin het blokkeerlichaam 14 kan worden opgedrukt is nog meer beperkt dan in het voorbeeld van figuur 8.
In het voorbeeld van figuren 7 en 9 het vergrendelelement 12 een elastische buigzone 24 die een verbinding tussen het bevestigingsgedeelte 15 en het wentelbaar blokkeerlichaam 14 vormt. Deze elastische buigzone 24 strekt zich uit tussen de respectievelijke gedeelten van het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15 die zich onder elkaar uitstrekken.
BE2020/5266
In de voorbeelden van de figuren 7 en 9 is het voornoemde vergrendelelement 12 in het voornoemde mannelijke deel 8 aangebracht, en is het voomoemde wentelbaar blokkeerlichaam 14 naar boven gericht. Het wentelbaar blokkeerlichaam 14 strekt zich hierbij in de gekoppelde, doch ook in de niet gekoppelde toestand horizontaal minstens voor een gedeelte onder het bevestigingsgedeelte 15 of inklemgedeelte 40 uit.
Figuren 7 en 9 geven verder nog weer dat het blokkeerlichaam 14 een oppervlak 29 vertoont dat, bij het uitvoeren van de voornoemde neerwaartse beweging Μ in contact komt met de bovenrand 30 van het andere paneel 1, waarbij dit oppervlak 29 bij het tot stand komen van dit contact een raaklijn 29A vertoont in het contactpunt die een hoek Al van 20 tot 45° vormt met het bovenoppervlak van de panelen 1. Deze maatregel bevordert een vlotte montage van de panelen 1.
Bijzonder aan de uitvoering van figuren 7 en 9 is ook nog dat het inzetstuk, meer speciaal het inklemgedeelte 40, is voorzien van een vergrendel deel, in dit geval een uitstulping 41, die toelaat dit inklemgedeelte 40 in het kernmateriaal 35 van het paneel 1 te klikken, meer speciaal in een daartoe voorziene uitsparing 13 in het kernmateriaal 36.
De inzetstukken uit de figuren 7 en 9 bestaan bij voorkeur uit een gecoëxtrudeerde kunststofstrip, en maken op zich voorwerp van de uitvinding uit.
In de voorbeelden van de figuren 7 en 9 vormt de buigzone 24 een verbinding, in deze gevallen zelfs de enige verbinding, tussen het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15. Figuren 10 en 11 geven weer dat het niet is uitgesloten dat naast een verbinding door de buigzone 24 uit een ander materiaal dan het blokkeerlichaam 14 het niet is uitgesloten met een extra verbinding 42 al dan niet uit hetzelfde materiaal van het blokkeerlichaam 14 te werken. In het geval van figuur 10 betreft het een extra verbinding 42 aan de hand van een afzonderlijke filmscharnier gevormd uit hetzelfde materiaal als het blokkeerlichaam 14. Met “afzonderlijk” wordt hier bedoeld dat het materiaal van de filmscharnier geen of nagenoeg geen contact
BE2020/5266 maakt met het materiaal van de buigzone 24. In het geval van figuur 11 is eveneens gebruik gemaakt van een extra verbinding 42 aan de hand van een filmscharnier gevormd uit hetzelfde materiaal als het blokkeerlichaam 14. In tegenstelling tot de uitvoering van figuur 10 gaat het bij figuur 11 om een filmscharnier die de buigzone 24 flankeert of begrenst.
Bij de vergrendelelementen 12 weergegeven in de figuren is het blokkeerlichaam 14 op zichzelf telkens vrij van schamiergedeelten en buigsecties, en vormt aldus een star lichaam.
Zoals geïllustreerd in de figuren is het blokkeerlichaam 14 bij voorkeur vrij van gedeelten die zich tot voorbij de voornoemde raaklijn 29A aan het voornoemde oppervlak 29 uitstrekken. Dergelijke gedeelten kunnen de koppeling bemoeilijken. Zoals in de voorbeelden vertoont het blokkeerlichaam bij voorkeur echter wel aan het uiteinde 16 met het vergrendelgedeelte 17 een verbrede doorsnede, waarbij deze verbreding resulteert in een uitstulping 43 aan de zijde van het blokkerlichaam 14 tegenoverliggend aan het oppervlak 29 dat in contact komt met de bovenrand 30 van het eraan te koppelen paneel 1.
Door de aanwezigheid van de haakvormige uitstulping 31 en de uitstulping 43, respectievelijk aan de uiteinden 16 en 20 vertonen de vergrendelelementen 12 van de figuren een concave zijde gericht naar de uitsparing 13, terwijl het oppervlak 29 aan de zijde van het vergrendel element weggericht van de uitsparing 13 bij voorkeur, zoals in de voorbeelden, convex is uitgevoerd. Figuur 5 toont aan dat de concave zijde in de betreffende toestand kan samenwerken met het bevestigingsgedeelte 15 hetgeen een extra stabilisatie van het vergrendelelement 12 tijdens de koppelbeweging Μ toelaat. In het voorbeeld van figuur 5 rust de uitstulping 43 aan het uiteinde 16 met het vergrendelgedeelte 17 boven op het bevestigingsgedeelte 15.
Er wordt nog opgemerkt dat, waar in het kader van de uitvinding sprake is van een verticale richting, zoals een vergrendeling in verticale richting, in feite gerefereerd
BE2020/5266 wordt naar vloerpanelen. In het algemeen wordt hiermee de richting loodrecht op het vlak van de panelen bedoeld, onafhankelijk van het feit of het nu over vloerpanelen, plafondpanelen, wandpanelen of andere panelen handelt. Waar sprake is van een horizontale richting, zoals een vergrendeling in horizontale richting, wordt eveneens gerefereerd naar vloerpanelen. In het algemeen wordt hiermee de richting in het vlak van de panelen bedoeld en loodrecht op de betreffende rand van het paneel. Waar sprake is van een neerwaartse beweging, wordt in het algemeen een beweging bedoeld van het mannelijk koppel deel naar het vrouwelijk koppeldeel in een richting die zich dwars op het vlak van de panelen uitstrekt. Dergelijke beweging aan één paar zijden wordt bij voorkeur bekomen zoals geïllustreerd in figuur 8, namelijk door het uitvoeren van een wentelbeweging W aan het tweede paar zijden. Wanneer sprake is van naar boven of naar onder gericht, wordt in het algemeen bedoeld naar de sierzijde gericht, respectievelijk van de sierzijde weg gericht.
Het is duidelijk dat met het nuttig oppervlak van een paneel het oppervlak wordt bedoeld dat zichtbaar of bruikbaar is in de uiteindelijke bekleding, die bestaat uit meerdere dergelijke aan elkaar gekoppelde panelen. Het betreft dus, met andere woorden, het oppervlak van de sierzijde van de panelen.
Het is verder duidelijk dat de uitvinding ook kan worden toegepast bij andere afzonderlijke strips met blokkerende functie in verticale richting, dan strips met wentelbare blokkeerlichamen. Zo bijvoorbeeld kan de uitvinding ook worden toegepast met strips die een in een vlak, bijvoorbeeld in een horizontaal vlak, verschuifbaar of verbuigbaar blokkeerlichaam omvatten. Figuren 14 en 15 geven hiervan een voorbeeld weer.
Er wordt nog opgemerkt dat, in die gevallen waarbij het wentelbaar blokkeerlichaam 14 van een vergrendelelement 12 met zijn vergrendelgedeelte 17 naar boven is gericht, het bijzonder voordelig is voor de vlotheid van de koppeling wanneer de centrale lijn C van het blokkeerlichaam 14 in de niet gekoppelde toestand een hoek Al van minder dan
BE2020/5266
60°, en beter nog minder dan 50° graden insluit met de horizontale of het bovenvlak van de panelen 1.
Er wordt nog opgemerkt dat figuur 3 ook nog een voorkeurdragend kenmerk illustreert waarbij, in niet gekoppelde toestand, een lijn 44 gedefinieerd door, enerzijds, het raakpunt 45 van de horizontale raaklijn door het steungedeelte 21 en, anderzijds, het centrale punt 46 van het aanslagvormend vergrendelgedeelte 17, een hoek A3 insluit met de horizontale of het paneel oppervlak van minder dan 60°, minder dan 50° of zelfs nog beter van minder dan 45° of van ongeveer 40° met het paneeloppervlak. Hierbij wordt opgemerkt dat de positie van het centrale punt 46 van het aanslagvormend vergrendelgedeelte 17 in gekoppelde toestand wordt bepaald, terwijl de voornoemde lijn 44 en de ermee samenhangende oriëntatie, meer speciaal de hoek A3 die wordt ingesloten met de horizontale of het bovenoppervlak, op zich in de niet gekoppelde toestand wordt bepaald.
Figuren 12 en 13 geven nog een variante weer van een vergrendelelement 12 en vloerpanelen 1 waarin een dergelijk vergrendelelement 12 is toegepast. Het blokkeerlichaam 14 neemt hierbij in de gekoppelde toestand een oriëntatie in, waarbij de centrale lijn C ervan een hoek A4 vormt met het paneeloppervlak, die groter is dan de hoek Al die gevormd wordt in de niet gekoppelde toestand. Het verschil tussen beide hoeken bedraagt meer dan 10°. In dit geval bedraagt het verschil ongeveer 25°. In de gekoppelde toestand bedraagt de hoek A4 meer dan 50°, doch minder dan 90°. In dit geval bedraagt de hoek A4 ongeveer 60°, en de hoek Al ongeveer 35°. Verder sluit het eerste grensoppervlak 25, in gekoppelde toestand, een hoek A in van minder dan 45°, in dit geval ongeveer 25°, met het bovenvlak van de panelen 1.
Het vergrendelelement van figuur 12 vertoont verder nog het bijzondere kenmerk dat er zich, ter plaatse van de minimale verticale afstand Dl, een spatie bevindt tussen het bevestigingsgedeelte 15 en het blokkeerlichaam 14.
BE2020/5266
De uitvoering van de panelen 1, zoals geïllustreerd aan de hand van figuur 13, vertoont verder nog het bijzondere kenmerk dat het distale uiteinde 47 van het steungedeelte 23 zich slechts uitstrekt tot op een afstand D2 van de bovenrand 30, en dus niet voorbij de bovenrand 30 gaat. Hiermede wordt bereikt dat zelfs bij niet haakse vloerpanelen een vlotte assemblage mogelijk blijft. De afstand D2 bedraagt bij voorkeur tussen 0,1 en 0,5 millimeter
Er wordt nog opgemerkt dat waar sprake is van de verticale afstand Dl over de minimale verticale afstand tussen gedeelten van het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15 die zich op eenzelfde verticale lijn bevinden. Ter plaatse van deze verticale afstand kan zich al dan niet een spatie bevinden tussen het blokkeerlichaam 14 en het bevestigingsgedeelte 15.
Figuur 16 toont een ander voorbeeld van een inzetstuk dat in de uitvinding gebruikt kan worden. De referentiecijfers hebben de zelfde betekenis als in figuur 7. Bij het inzetstuk van figuur 16 is het eerste grensoppervlak 25, tussen buigzone 24 en het blokkeerlichaam 14, anders gepositioneerd. Dit heeft het voordeel dat in het eerste grensoppervlak 25 lagere spanningsconcentraties bekomen worden bij gebruik van het inzetstuk bij het koppelen van panelen, waardoor het risico op falen van het inzetstuk vermindert.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke panelen kunnen in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (14)

  1. Conclusies
    1. Paneel, dat aan minstens twee tegenoverliggende zijden (2-3) koppeldelen (4-5) bevat waarmee twee van dergelijke panelen (1) in een gekoppelde toestand kunnen worden gebracht; waarbij deze koppeldelen (4-5) een horizontaal actief vergrendel systeem (6) en een verticaal actief vergrendel systeem (7) vormen; waarbij het horizontaal actief vergrendel systeem (6) een mannelijk deel (8) en een vrouwelijk deel (9) bezit, die toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) aan voornoemde zijden (2-3) met elkaar kunnen worden verbonden door één van deze panelen (1) met het bijhorend mannelijk deel (8) via een neerwaartse beweging (Μ) aan te brengen in het vrouwelijk deel (9) van het andere paneel (1);
    waarbij het verticaal actief vergrendel systeem (7) een vergrendelelement (12) bevat, dat in de vorm van een inzetstuk in één van de betreffende zijden (2-3) is aangebracht;
    waarbij dit vergrendelelement (12) minstens een blokkeerlichaam (14), een bevestigingsgedeelte (15) en een buigzone (24) omvat; waarbij de voornoemde buigzone (24) een elastische buigzone betreft die een verbinding tussen het bevestigingsgedeelte (15) en het blokkeerlichaam (14) vormt, waarbij het vergrendelelement bestaat uit een strip die in een uitsparing in het paneel is bevestigd, waarbij het vergrendelelement (12) bestaat uit een gecoëxtrudeerde kunststofstrip met, volgens dwarsdoorsnede gezien, meerdere zones uit kunststof met verschillende eigenschappen, namelijk, enerzijds, minstens een eerste zone gevormd door het voornoemde blokkeerlichaam (14), en, anderzijds, minstens een tweede zone gevormd door voornoemde buigzone (15\ waarbij het blokkeerlichaam (14) hoofdzakelijk uit een eerste polymeer gevormd is, waarbij de buigzone (24) hoofzakelijk uit een tweede polymeer gevormd is, gekenmerkt doordat het blokkeerlichaam (14) hoofdzakelijk of volledig gevormd is uit een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer, of doordat de buigzone (24) hoofdzakelijk of volledig gevormd is uit een menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer.
    BE2020/5266
  2. 2. Paneel zoals in conclusie 1, waarbij het blokkeerlichaam (14) hoofdzakelijk of volledig uit het eerste polymeer gevormd is, en waarbij de buigzone (24) hoofdzakelijk of volledig gevormd is uit een menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer.
  3. 3. Paneel zoals in conclusie 2, waarbij in de buigzone (24) het gewichtspercentage van het eerste polymeer in de menging van het tweede polymeer met het eerste polymeer bij voorkeur meer dan 1 gewichtsprocent is, bij hogere voorkeur meer dan 5 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 10 gewichtsprocent, en bij hogere voorkeur meer dan 15 gewichtsprocent; en bij voorkeur lager dan 30 gewichtsprocent.
  4. 4. Paneel zoals in conclusie 1, waarbij de buigzone (24) hoofdzakelijk of volledig uit het tweede polymeer gevormd is, en waarbij het blokkeerlichaam (14) hoofdzakelijk of volledig gevormd is uit een menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer.
  5. 5. Paneel zoals in conclusie 4, waarbij in het blokkeerlichaam (14) het gewichtspercentage van het tweede polymeer in de menging van het eerste polymeer met het tweede polymeer bij voorkeur meer dan 1 gewichtsprocent is, bij hogere voorkeur meer dan 5 gewichtsprocent, bij hogere voorkeur meer dan 10 gewichtsprocent, en bij hogere voorkeur meer dan 15 gewichtsprocent; en bij voorkeur lager dan 30 gewichtsprocent.
  6. 6. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het blokkeerlichaam (14) aan één uiteinde een aanslagvormend vergrendelgedeelte (17) vormt dat met een vergrendelgedeelte (18) van een gelijkaardig gekoppeld paneel (1) kan samenwerken.
  7. 7. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het bevestigingsgedeelte (15) de strip in de uitsparing (13) vasthoudt.
    BE2020/5266
  8. 8. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste polymeer acrylonitril-butadieen-styreen (ABS) is.
  9. 9. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het tweede polymeer een polyurethaan is of een polyurethaangebaseerde kunststof, bijvoorbeeld polyisocyanuraat.
  10. 10. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het bevestigingsgedeelte (15) uit het zelfde polymeer of polymeermenging uitgevoerd is als het blokkeerlichaam (14).
  11. 11. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het voornoemde blokkeerlichaam (14) een wentelbaar blokkeerlichaam betreft.
  12. 12. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het voornoemde vergrendelelement (14) als een inzetstuk in een uitsparing (13) in het voornoemde mannelijke deel (8) is aangebracht, en waarbij het voornoemde blokkeerlichaam (14) een naar boven gericht blokkeerlichaam betreft.
  13. 13. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het paneel (1) een dikte vertoont van 15 millimeter of minder.
  14. 14. Paneel zoals in om het even dewelke van de voorgaande conclusies, waarbij het paneel (1) hoofdzakelijk is opgebouwd uit een kernmateriaal (35) en een decoratieve toplaag (36).
BE20205266A 2020-04-21 2020-04-21 Paneel BE1026833B1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205266A BE1026833B1 (nl) 2020-04-21 2020-04-21 Paneel
EP21168584.7A EP3901392B1 (en) 2020-04-21 2021-04-15 Panel
US17/236,381 US11396758B2 (en) 2020-04-21 2021-04-21 Panel

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205266A BE1026833B1 (nl) 2020-04-21 2020-04-21 Paneel

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1026833A1 true BE1026833A1 (nl) 2020-06-30
BE1026833B1 BE1026833B1 (nl) 2021-07-02

Family

ID=70736556

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20205266A BE1026833B1 (nl) 2020-04-21 2020-04-21 Paneel

Country Status (3)

Country Link
US (1) US11396758B2 (nl)
EP (1) EP3901392B1 (nl)
BE (1) BE1026833B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA3206480A1 (en) * 2021-02-03 2022-08-11 Valinge Innovation Ab Building panels comprising a locking device

Citations (23)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA991373A (en) 1972-08-05 1976-06-22 Heinrich Hebgen Shape-locking joint connector for panel-shaped construction elements without any separate connecting parts
JPH07300979A (ja) 1994-05-02 1995-11-14 Daiken Trade & Ind Co Ltd 床 材
WO1997047834A1 (en) 1996-06-11 1997-12-18 Unilin Beheer B.V. Floor covering, consisting of hard floor panels and method for manufacturing such floor panels
DE20008708U1 (de) 2000-05-16 2000-09-14 Kronospan Tech Co Ltd Paneele mit Kupplungsmitteln
SE515324C2 (sv) 2000-06-22 2001-07-16 Tarkett Sommer Ab Golvbräda med kopplingsorgan
EP1159497A1 (en) 1999-02-10 2001-12-05 Perstorp Flooring Ab Flooring material, comprising board shaped floor elements which are intended to be joined vertically
DE20112474U1 (de) 2001-07-28 2002-12-19 Kaindl Wals M Paneel, beispielsweise für Fußboden-, Wand- und/oder Deckenverkleidungen
EP1350904A2 (de) 2002-04-05 2003-10-08 tilo GmbH Fussbodendielen
WO2004079130A1 (en) 2003-03-06 2004-09-16 Välinge Innovation AB Flooring systems and methods for installation
WO2005054599A1 (en) 2003-12-02 2005-06-16 Välinge Innovation AB Floorboard, system and method for forming a flooring, and a flooring formed thereof
DE102004055951A1 (de) 2003-11-20 2005-07-28 Pergo (Europe) Ab Verbindungsmittel
DE102004001363A1 (de) 2004-01-07 2005-08-04 Hamberger Industriewerke Gmbh Verbindung für Fußbodenelemente
DE102005002297A1 (de) 2004-01-16 2005-08-04 Hamberger Industriewerke Gmbh Verbindung für plattenförmige Bauelemente, insbesondere für Fußbodenpaneele
EP1415056B1 (de) 2001-08-10 2006-01-11 Akzenta Paneele + Profile GmbH Paneel sowie Befestigungssystem für Paneele
WO2006043893A1 (en) 2004-10-22 2006-04-27 Välinge Innovation AB Mechanical locking of floor panels with a flexible tongue
WO2006104436A1 (en) 2005-03-30 2006-10-05 Välinge Innovation AB Mechanical locking system for floor panels and a method to disconnect floor panels
WO2007008139A1 (en) 2005-07-11 2007-01-18 Pergo (Europe) Ab A joint for panels.
WO2007015669A2 (en) 2006-07-11 2007-02-08 Välinge Innovation AB Mechanical locking of floor panels with a flexible bristle tongue
DE202007000310U1 (de) 2007-01-03 2007-04-19 Akzenta Paneele + Profile Gmbh Paneel sowie Bodenbelag
WO2007079845A1 (en) 2006-01-13 2007-07-19 Akzenta Paneele + Profile Gmbh A locking element for a fixing system for plate-shaped panels, a fixing system with said locking element, panels with said fixing system, methods for locking panels and a method of automatically mounting a locking element to a panel as well as an apparatus therefor
EP1818478A1 (de) 2006-02-10 2007-08-15 Flooring Technologies Ltd. Einrichtung zum Verriegeln zweier Bauplatten, insbesondere Bodenpaneelen
WO2009066153A2 (en) 2007-11-23 2009-05-28 Flooring Industries Limited, Sarl Floor panel
WO2010082171A2 (en) 2009-01-16 2010-07-22 Flooring Industries Limited, Sarl Floor panel

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7169460B1 (en) * 1999-12-14 2007-01-30 Mannington Mills, Inc. Thermoplastic planks and methods for making the same
DE102009041297B4 (de) * 2009-09-15 2018-10-11 Guido Schulte Belag aus mechanisch miteinander verbindbaren Elementen und ein Verfahren zur Herstellung von Elementen
US8429870B2 (en) * 2009-12-04 2013-04-30 Mannington Mills, Inc. Connecting system for surface coverings
EP2763850B1 (en) * 2011-10-03 2018-07-18 Unilin, BVBA Floor panel
BE1020433A3 (nl) * 2012-01-05 2013-10-01 Flooring Ind Ltd Sarl Paneel.
KR102184061B1 (ko) * 2013-01-11 2020-11-30 플로어링 인더스트리즈 리미티드 에스에이알엘 플로어 커버링을 형성하기 위한 플로어 패널, 이러한 플로어 패널들로 형성된 플로어 커버링 및 이러한 플로어 패널들을 제조하기 위한 방법
BE1021833B1 (nl) * 2013-05-30 2016-01-21 Flooring Industries Limited Sarl Paneel

Patent Citations (25)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA991373A (en) 1972-08-05 1976-06-22 Heinrich Hebgen Shape-locking joint connector for panel-shaped construction elements without any separate connecting parts
JPH07300979A (ja) 1994-05-02 1995-11-14 Daiken Trade & Ind Co Ltd 床 材
WO1997047834A1 (en) 1996-06-11 1997-12-18 Unilin Beheer B.V. Floor covering, consisting of hard floor panels and method for manufacturing such floor panels
EP1159497A1 (en) 1999-02-10 2001-12-05 Perstorp Flooring Ab Flooring material, comprising board shaped floor elements which are intended to be joined vertically
DE29924454U1 (de) 1999-02-10 2003-05-28 Perstorp Flooring Ab Trellebor Bodenmaterial mit brettförmigen Bodenelementen, die dazu vorgesehen sind, vertikal verbunden zu werden
DE20008708U1 (de) 2000-05-16 2000-09-14 Kronospan Tech Co Ltd Paneele mit Kupplungsmitteln
EP1282752A1 (de) 2000-05-16 2003-02-12 Kronospan Technical Company Ltd. Paneele mit kupplungsmitteln
SE515324C2 (sv) 2000-06-22 2001-07-16 Tarkett Sommer Ab Golvbräda med kopplingsorgan
DE20112474U1 (de) 2001-07-28 2002-12-19 Kaindl Wals M Paneel, beispielsweise für Fußboden-, Wand- und/oder Deckenverkleidungen
EP1415056B1 (de) 2001-08-10 2006-01-11 Akzenta Paneele + Profile GmbH Paneel sowie Befestigungssystem für Paneele
EP1350904A2 (de) 2002-04-05 2003-10-08 tilo GmbH Fussbodendielen
WO2004079130A1 (en) 2003-03-06 2004-09-16 Välinge Innovation AB Flooring systems and methods for installation
DE102004055951A1 (de) 2003-11-20 2005-07-28 Pergo (Europe) Ab Verbindungsmittel
WO2005054599A1 (en) 2003-12-02 2005-06-16 Välinge Innovation AB Floorboard, system and method for forming a flooring, and a flooring formed thereof
DE102004001363A1 (de) 2004-01-07 2005-08-04 Hamberger Industriewerke Gmbh Verbindung für Fußbodenelemente
DE102005002297A1 (de) 2004-01-16 2005-08-04 Hamberger Industriewerke Gmbh Verbindung für plattenförmige Bauelemente, insbesondere für Fußbodenpaneele
WO2006043893A1 (en) 2004-10-22 2006-04-27 Välinge Innovation AB Mechanical locking of floor panels with a flexible tongue
WO2006104436A1 (en) 2005-03-30 2006-10-05 Välinge Innovation AB Mechanical locking system for floor panels and a method to disconnect floor panels
WO2007008139A1 (en) 2005-07-11 2007-01-18 Pergo (Europe) Ab A joint for panels.
WO2007079845A1 (en) 2006-01-13 2007-07-19 Akzenta Paneele + Profile Gmbh A locking element for a fixing system for plate-shaped panels, a fixing system with said locking element, panels with said fixing system, methods for locking panels and a method of automatically mounting a locking element to a panel as well as an apparatus therefor
EP1818478A1 (de) 2006-02-10 2007-08-15 Flooring Technologies Ltd. Einrichtung zum Verriegeln zweier Bauplatten, insbesondere Bodenpaneelen
WO2007015669A2 (en) 2006-07-11 2007-02-08 Välinge Innovation AB Mechanical locking of floor panels with a flexible bristle tongue
DE202007000310U1 (de) 2007-01-03 2007-04-19 Akzenta Paneele + Profile Gmbh Paneel sowie Bodenbelag
WO2009066153A2 (en) 2007-11-23 2009-05-28 Flooring Industries Limited, Sarl Floor panel
WO2010082171A2 (en) 2009-01-16 2010-07-22 Flooring Industries Limited, Sarl Floor panel

Also Published As

Publication number Publication date
US20210324634A1 (en) 2021-10-21
EP3901392A1 (en) 2021-10-27
US11396758B2 (en) 2022-07-26
EP3901392B1 (en) 2022-09-07
BE1026833B1 (nl) 2021-07-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1020508A3 (nl) Paneel.
BE1021833B1 (nl) Paneel
AU2022200043B2 (en) Floor panel for forming a floor covering
US9316006B2 (en) Building panels
US9347469B2 (en) Mechanical locking system for floor panels
KR102184061B1 (ko) 플로어 커버링을 형성하기 위한 플로어 패널, 이러한 플로어 패널들로 형성된 플로어 커버링 및 이러한 플로어 패널들을 제조하기 위한 방법
RU2672903C2 (ru) Механическая блокировочная система для панелей пола
CN110431276B (zh) 用于形成地板覆盖物的地板镶板
HUE033147T2 (en) Panel that can be connected to similar panels to create a floor covering
AU2001234285A1 (en) A flooring material comprising sheet-shaped floor elements which are joined by means of joining members
BE1020576A3 (nl) Vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen.
WO2020234711A1 (en) Floor panel for forming a floor covering
BE1026833A1 (nl) Paneel
EP2813636A2 (en) A flooring material of sheet-shaped floor elements joined with joining members.

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20210702