BE1020053A3

BE1020053A3 - Paneel, meer speciaal vloerpaneel.

Info

Publication number: BE1020053A3
Application number: BE2011/0418A
Authority: BE
Original assignee: Flooring Ind Ltd Sarl
Priority date: 2010-10-12
Filing date: 2011-07-04
Publication date: 2013-04-02
Also published as: EP3851273B1; EP3287269A3; EP3287573A2; BE1019654A3; EP3444413A1; EP3851273A1; CN102985627A; EP2591183B1; EP3287573A3; EP3115195A1; EP3287270A3; EP3287269A2; EP3444413B1; PL2591183T3; BE1019665A5; EP3287270B1; EP3287270A2; CN105178554B; EP3115195B1; EP3287269B1

Abstract

Paneel, waarbij aan twee tegenoverliggende randen (8-9) koppeldelen (13-14) zijn aangebracht; die een zodanige configuratie vertonen dat de koppeldelen in elkaar kunnen worden gebracht met een neerwaartse beweging (N), waarbij de voornoemde koppeldelen (13-14) voor het verzorgen van de vergrendeling in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de randen (8-9) voorzien zijn van vergrendeldelen in de vorm van haakvormige delen (15-16) die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken (21-22) vertonen die achter elkaar aangrijpen, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel (1), globaal uitstrekken in één of meerdere richtingen verschillend van de richting van de bovenranden.

Description

Paneel, meer speciaal vloerpaneel.

Deze uitvinding heeft betrekking op een paneel, en meer speciaal een vloerpaneel.

In het bijzonder betreft zij een paneel van het type waarbij dit paneel een kern, een bovenzijde, een onderzijde en minstens twee tegenoverliggende randen bezit; waarbij aan de voornoemde twee tegenoverliggende randen koppeldelen zijn aangebracht; waarbij deze koppeldelen een zodanige configuratie vertonen dat twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen ten opzichte van het andere, zodanig dat een vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen alsook loodrecht op het vlak van de panelen wordt verkregen, waarbij de koppeldelen aan voornoemde twee randen vergrendeldelen bevatten die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen verzekeren. Het kan hierbij bijvoorbeeld panelen betreffen, waarbij minstens één van deze vergrendeldelen deel uitmaakt van een flexibel gedeelte dat zich langs de betreffende rand uitstrekt en minstens in het vlak van het paneel, als het gevolg van het samenvoegen van twee van dergelijke panelen, verbuigbaar is.

Panelen van dit type zijn bekend uit het WO 2008/116623 en het WO 2009/033623 en hebben de eigenschap dat zij verschillende voordelige kenmerken in eenzelfde paneel kunnen combineren. Bij de panelen uit voornoemde octrooidocumenten is een flexibel gedeelte toegepast dat eendelig met de kern is uitgevoerd. Hierdoor is een relatief goedkope productie mogelijk, daar zulke koppeldelen uitsluitend door verspanende bewerkingen kunnen worden gerealiseerd en geen afzonderlijke elementen in de rand moeten worden aangebracht. Doordat de panelen aan twee randen voorzien zijn van koppeldelen die toelaten dergelijke panelen met een neerwaartse beweging aan elkaar te koppelen, kunnen zij in het geval van vloerpanelen, mits zij aan de andere randen van een gepaste profilering worden voorzien, via gebruikmaking van de gebruiksvriendelijke “angle-push” techniek worden geïnstalleerd, waarbij ieder nieuw te leggen paneel aan de vorige rij panelen wordt verbonden door middel van een wenteltechniek, en waarbij het automatisch ten gevolge van de daarmee gepaard gaande neerwaartse beweging aan het vorige paneel in dezelfde rij wordt gekoppeld via de koppeldelen die voornoemd flexibel deel bezitten. Door, in dit geval, gebruik te maken van een flexibel element dat in het vlak van het paneel verbuigbaar is, en zich ook hoofdzakelijk in het vlak van het paneel uitstrekt, laten de voornoemde koppeldelen toe om een zogenaamde “push lock” koppeling te realiseren in het kernmateriaal. Het kernmateriaal van de panelen uit de hier bovengenoemde octrooidocumenten vertoont echter in zijn vlak een grotere treksterkte dan loodrecht op zijn vlak, hetgeen meestal bij houtcomposietplaat het geval is. Dit kan mogelijks leiden tot een afscheuring van het flexibel gedeelte van de rest van de kern.

Volgens de uitvoeringen die beschreven zijn in het WO 2008/116623 en het WO 2009/033623 bestaat het flexibel gedeelte uit een lip die bij haar distale uiteinden bevestigd is, doch overigens ter plaatse van de zone waar zij als vergrendeldeel actief is volledig rondom vrij is gemaakt, teneinde de beoogde flexibiliteit op te leveren. Deze bekende uitvoeringen hebben als nadeel dat het als lip uitgevoerd flexibel deel in de gekoppelde toestand van twee panelen een aanzienlijke vervorming dwars op het vlak van de panelen kan uitvoeren. Dit heeft tot gevolg dat onder bepaalde onregelmatige belastingen het onmogelijk is te verzekeren dat de panelen aan hun sieroppervlakken geen hoogteverschillen gaan vertonen. Wanneer bijvoorbeeld in het geval van vloerpanelen een paneel direct naast zijn gekoppelde rand zwaar belast wordt, bijvoorbeeld door de poot van een zwaar meubelstuk, zal de voornoemde lip in een vlak dwars op de panelen verbuigen, waardoor het zwaarst belaste paneel mogelijk dieper in de doorgaans aangewende elastisch indrukbare onderlaag zakt dan het naastliggende paneel. Door het feit dat het vergrendeldeel in de actieve zone volledig rondom is vrijgemaakt, wordt een ongedefinieerde beweging van het flexibel gedeelte verkregen. Dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld wanneer stofdeeltjes of uitstekende deeltjes van het kernmateriaal interfereren met de beweging van het flexibel gedeelte, leiden tot moeilijkheden bij het koppelen van de betreffende panelen.

Uit het WO 2004/003314 en het WO 2010/142671 beschrijven eveneens panelen van bovenvermeld type. Hierbij is een “push lock” koppeling gerealiseerd in het kernmateriaal van de panelen. De panelen uit deze documenten bezitten een kern, een bovenzijde, een onderzijde en minstens twee tegenoverliggende randen, waarbij het paneel aan voornoemde randen bijhorende bovenranden vertoont; waarbij aan de voornoemde twee tegenoverliggende randen koppeldelen zijn aangebracht; waarbij deze koppeldelen een zodanige configuratie vertonen dat de koppeldelen van twee van dergelijke panelen in elkaar kunnen worden gebracht door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen ten opzichte van het andere, waarbij in de gekoppelde toestand van de panelen een vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen alsook loodrecht op het vlak van de panelen kan worden verkregen, waarbij de voornoemde koppeldelen voor het verzorgen van voornoemde vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen voorzien zijn van haakvormige delen die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken vertonen die achter elkaar aangrijpen. In het voorbeeld van de vermelde octrooidocumenten strekken de contactoppervlakken zich in een richting parallel met de respectieve bovenrand uit.

Een nadeel van de “push lock” koppelingen uit de stand van de techniek, en dan voornamelijk van wanneer zij gerealiseerd zijn in het kernmateriaal van het paneel, is dat ze een relatief grote kracht vereisen om te worden geassembleerd en/of dat zij omslachtig zijn om terug uit elkaar te halen. Het uit elkaar halen van de koppeling is soms noodzakelijk bij het installeren van een vloerbekleding die uit dergelijke panelen bestaat, wanneer bijvoorbeeld de lengte van het paneel moet worden afgepast.

De uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief paneel, dat volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen tevens een oplossing biedt voor de problemen met de panelen uit de stand van de techniek.

Hiertoe betreft de uitvinding volgens een eerste aspect een paneel, bijvoorbeeld een vloerpaneel, waarbij dit paneel een kern, een bovenzijde, een onderzijde en minstens twee tegenoverliggende randen bezit, waarbij het paneel aan voornoemde randen bijhorende bovenranden vertoont; waarbij aan de voornoemde twee tegenoverliggende randen koppeldelen zijn aangebracht; waarbij deze koppeldelen een zodanige configuratie vertonen dat de koppeldelen van twee van dergelijke panelen in elkaar kunnen worden gebracht door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen ten opzichte van het andere, waarbij in de gekoppelde toestand van de panelen een vergrendeling in een horizontale richting, namelijk in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen, alsook in een verticale richting, namelijk loodrecht op het vlak van de panelen, kan worden verkregen, waarbij de voornoemde koppeldelen voor het verzorgen van voornoemde vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen voorzien zijn van haakvormige delen die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken vertonen die achter elkaar aangrijpen, met als kenmerk dat voornoemde contactoppervlakken zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel, globaal uitstrekken in één of meerdere richtingen verschillend van de richting van de voornoemde bovenranden. Doordat de contactoppervlakken zich niet langer parallel aan de richting van de bijhorende bovenranden uitstrekken, worden een aantal nieuwe mogelijkheden bekomen.

Volgens een eerste mogelijkheid kan een meer eenvoudige demontage van aan elkaar gekoppelde panelen worden bekomen. Dergelijke mogelijkheid kan worden uitgevoerd door het toepassen van contactoppervlakken die zich in één of meerdere gedeelten recht uitstrekken langsheen de betreffende rand, waarbij de afstand tussen de bijhorende bovenrand en de voornoemde één of meerdere gedeelten langsheen deze rand afneemt telkens in dezelfde richting gezien of eventueel gelijk blijft. In de plaats van recht kunnen één of meerdere van deze gedeelten ook een continue kromming vertonen. Doordat de afstand naar de bovenrand telkens in dezelfde richting afneemt kan een lossing van de panelen worden bekomen bij een beperkte verschuiving van de gekoppelde panelen langsheen de betreffende randen.

Bij voorkeur is het paneel aan het andere paar tegenoverliggende zijden tevens voorzien van koppelmiddelen die toelaten twee van dergelijke panelen aan deze randen te koppelen door de betreffende koppelmiddelen in elkaar aan te brengen, waarbij deze koppelmiddelen een vrouwelijk koppeldeel en een mannelijk koppeldeel omvatten, en waarbij bij koppeling het mannelijk koppeldeel in het vrouwelijk koppeldeel dient te worden aangebracht. In dergelijk geval strekken de voornoemde contactoppervlakken zich bij voorkeur zodanig uit dat de voornoemde afstand telkens toeneemt, gezien in de richting van het mannelijk koppeldeel naar het vrouwelijk koppeldeel. Dergelijke configuratie van de contactoppervlakken laat toe dat een paneel kan worden gedemonteerd uit een rij vloerpanelen zonder dat daarbij noodzakelijk andere vloerpanelen uit dezelfde rij gedemonteerd hoeven te worden.

Volgens een tweede mogelijkheid kan bij koppeling van de betreffende randen, een meer nauwkeurige uitlijning van het andere paar randen worden bekomen. Dit laat toe dat een vlottere aanvang kan worden genomen bij het installeren van een vloerbekleding, met name bij het installeren van de eerste en tweede rij daarvan. Dit laat ook toe bepaalde legmethodes vlotter toe te passen, bijvoorbeeld een legmethode waarbij een aantal langwerpige vloerpanelen aan de korte randen in een rij worden gekoppeld, en daarna de bekomen rij met het lange paar randen van een reeds bestaande rij wordt gekoppeld. In dergelijk geval betreft het bij voorkeur het korte paar randen dat de zich niet parallel uitstrekkende contactoppervlakken vertoont, zodanig dat bij koppeling van de korte randen een goede uitlijning van de lange randen wordt bekomen.

Bij voorkeur bevatten voornoemde haakvormige delen, enerzijds, een bovenste haakvormig deel met een nabij de bovenzijde van het paneel zijdelings uitstekende flens die van een neerwaarts gericht gedeelte is voorzien, en, anderzijds, een onderste haakvormig deel met een nabij de onderzijde van het paneel zijdelings uitstekende flens die van een opwaarts gericht gedeelte is voorzien, waarbij voornoemde contactoppervlakken gevormd worden tussen het voornoemde neerwaarts gericht gedeelte en het voornoemde opwaarts gericht gedeelte. Hierbij is het bovenste haakvormig deel bedoeld om in het onderste haakvormig deel te worden aangebracht, meer bepaald met het neerwaarts gericht gedeelte in de uitsparing grenzend aan het opwaarts gericht gedeelte. Bij voorkeur zijn de contactoppervlakken van het opwaarts gericht gedeelte naar de bijhorende bovenrand gericht.

Bij voorkeur strekken voornoemde contactoppervlakken zich, gezien in een dwarsdoorsnede loodrecht op de betreffende rand, verticaal uit of van boven naar onderen geïnclineerd of gebogen uit in de richting van de rand voorzien van het onderste haakvormig deel.

Bij voorkeur bevatten de koppeldelen aan voornoemde twee randen vergrendeldelen die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen verzekeren, waarbij deze vergrendeldelen respectieve contactoppervlakken vertonen, die weerstand bieden tegen het loskomen van het bovenste haakvormig deel uit het onderste haakvormig deel. Bij voorkeur betreft het contactoppervlakken die zich vlak uitstrekken. De vergrendeldelen en bijhorende contactoppervlakken kunnen volgens verschillende mogelijkheden zijn uitgevoerd.

Volgens een eerste mogelijkheid voor het uitvoeren van de vergrendeldelen en contactoppervlakken zijn zij hoofdzakelijk gevormd als een tand en een door een onderste en bovenste lip begrensde groef. Bij voorkeur bevinden voornoemde contactoppervlakken zich op de bovenzijde van voornoemde tand en op de onderzijde van voornoemde bovenste lip.

Volgens een tweede mogelijkheid voor het uitvoeren van de vergrendeldelen en contactoppervlakken zijn zij hoofdzakelijk gevormd door een zijdelings uitsteeksel aan de onderzijde van de rand met het bovenste haakvormig deel en een ondersnijding aan de onderzijde van het onderste haakvormig deel die met elkaar samenwerken. Bij voorkeur bevinden voornoemde contactoppervlakken zich op de bovenzijde van het uitsteeksel en op de onderzijde van het onderste haakvormig deel. Zo bijvoorbeeld kan een configuratie gelijkaardig aan die van de boven nog vernoemde documenten WO 2004/03314 en WO 2010/142671 worden toegepast.

Eender hoe de vergrendeldelen en contactoppervlakken zijn uitgevoerd strekken zij zich bij voorkeur hoofdzakelijk parallel aan de bovenzijde van de panelen uit. De eventuele afwijking van de hoek die de contactoppervlakken maken is bij voorkeur beperkt tot een maximum van 60°, en beter nog maximum 45° of 30°, zodanig dat nog een aanvaardbare vergrendeling in de verticale richting kan worden bereikt.

Bij voorkeur vertonen de koppeldelen naast de boven genoemde contactoppervlakken op de vergrendeldelen tevens één of meer contactoppervlakken die de beweging van het bovenste haakvormig deel naar het onderste haakvormig deel beperken. In het geval van bovenstaande eerste mogelijkheid, zowel als in het geval van bovenstaande tweede mogelijkheid, bevinden deze contactoppervlakken zich bij voorkeur, enerzijds, aan de onderzijde van het bovenste haakvormig deel of, meer bepaald aan de onderzijde van het neerwaarts gericht gedeelte daarvan of, aan de onderzijde van voornoemde tand en, anderzijds, aan de bovenzijde van het onderste haakvormig deel of, meer bepaald aan de bovenzijde van de uitsparing en/of het opwaarts gericht gedeelte of, aan de bovenzijde van voornoemde onderste lip van de groef.

Bij voorkeur strekken de contactoppervlakken, die actief zijn in de vergrendeling in horizontale richting, namelijk in een richting loodrecht op de betreffende randen en in het vlak van de gekoppelde panelen zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel, zich globaal uit in een richting die een hoek maakt met de bovenranden, waarbij deze hoek gelegen is tussen 0,5° en 5°, of van 1° tot 2°.

Bij voorkeur strekken deze contactoppervlakken zich, gezien in een_bovenaanzicht_van het paneel, globaal uit op een rechte lijn die een hoek maakt met de bovenrand van de panelen. Bij voorkeur strekken zij zich continu of zo goed als continu uit over deze rechte lijn.

Zoals reeds vernoemd, is het paneel, volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de uitvinding, aan het andere paar tegenoverliggende zijden tevens voorzien van koppelmiddelen die toelaten twee van dergelijke panelen aan deze randen te koppelen door de betreffende koppelmiddelen in elkaar aan te brengen, waarbij deze koppelmiddelen een vrouwelijk koppeldeel en een mannelijk koppeldeel omvatten, en waarbij bij bij koppeling het mannelijk koppeldeel in het vrouwelijk koppeldeel dient te worden aangebracht. Bij voorkeur laten het vrouwelijk en het mannelijk koppeldeel aan dit paar randen minstens toe dat zij in elkaar kunnen worden aangebracht door middel van een wentelbeweging rond de te koppelen randen. In combinatie met de hier vermelde voorkeurdragende uitvoeringsvorm strekken voornoemde contactoppervlakken, meewerkend aan de vergrendeling in horizontale richting zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel, bij voorkeur van het voornoemde mannelijk koppeldeel naar het vrouwelijk koppeldeel uit in een richting weg van de rand die voorzien is met het onderste haakvormig gedeelte. Aan de hand van deze uitvoeringsvorm kan een bijzonder vlotte demontage worden verkregen.

Met hetzelfde oogpunt, als in het geval van het eerste aspect, betreft de uitvinding volgens een tweede onafhankelijk aspect nog een paneel van het hoger genoemde type, met als kenmerk dat het paneel aan minstens één van voornoemde tegenoverliggende randen een synthetisch randgedeelte vertoont uit een materiaal verschillend dan het kernmateriaal, waarbij de koppeldelen aan voornoemde twee randen vergrendeldelen bevatten die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen verzekeren waarbij minstens één van deze vergrendeldelen deel uitmaakt van een ééndelig met het voornoemde synthetisch randgedeelte uitgevoerd flexibel gedeelte dat zich langs de betreffende rand uitstrekt en minstens in het vlak van het paneel, als het gevolg van het samenvoegen van twee van dergelijke panelen, verbuigbaar is. Door het feit dat het flexibel gedeelte in een synthetisch randgedeelte is uitgevoerd, kan het materiaal van dit gedeelte gekozen worden met het oog op een vlotte koppeling van de betreffende randen. Het synthetisch randgedeelte bestaat bij voorkeur uit een materiaal met _isotrope_eigenschappen. Hiermede wordt bedoeld dat dit materiaal in alle richtingen dezelfde eigenschappen vertoont, bij voorkeur minstens voor wat betreft de treksterkte en/of buigsterkte van dit materiaal. Met het aanwenden van dergelijk materiaal wordt het risico op afscheuring van het flexibel gedeelte in verregaande mate geminimaliseerd. Voor het kernmateriaal kan dan bijvoorbeeld wel een anisotroop materiaal worden toegepast, bijvoorbeeld een kernmateriaal dat in zijn vlak een grotere treksterkte vertoont dan loodrecht op zijn vlak, hetgeen meestal bij houtcomposietplaat, zoals MDF of HDF het geval is.

Het synthetisch randgedeelte is bij voorkeur hoofdzakelijk vrij van houtdeeltjes. Hiermede wordt bedoeld dat dit randgedeelte minder dan 50 gewichtspercent van dergelijke houtdeeltjes bevat. Beter nog bevat dit randgedeelte minder dan 15 gewichtspercent van dergelijke deeltjes of is dit randgedeelte zelfs vrij van houtdeeltjes. Doordat het randgedeelte hoofdzakelijk vrij is van houtdeeltjes, kan dit randgedeelte worden voorzien van glad afgewerkte geprofileerde randoppervlakken, bijvoorbeeld zonder uitstekende deeltjes, zodanig dat enige interferentie van dergelijke deeltjes tijdens de koppeling geminimaliseerd wordt.

Bij voorkeur wordt aan de betreffende rand door middel van het synthetisch randgedeelte een waterwerende of waterdichtende afscherming van het kernmateriaal verwezenlijkt.

Als materiaal voor het synthetisch randgedeelte kan gebruik gemaakt worden van een polyurethaan, bij voorkeur bekomen op basis van een twee componentensysteem, zoals op basis van polyol en isocyanaat. Polyurethaan kan op verschillende hardheden worden ingesteld en is een flexibel materiaal voor wat productiemogelijkheden betreft. Het kan bijvoorbeeld makkelijk worden gegoten. Aan de hand van dergelijk twee componentensysteem kan een chemische hechting op houtdeeltjes die zich eventueel in het substraatmateriaal kunnen bevinden. Een chemische hechting is te verkiezen boven een mechanische hechting voor wat betreft de sterkte ervan.

Bij voorkeur betreft voornoemd synthetisch materiaal van het randgedeelte een thermohardend synthetisch materiaal, bijvoorbeeld een materiaal op basis van polyurea, epoxy of polyurethaan. Thermohardende materialen vereisen geen extrusieproces voor het verwerken ervan, en laten vlottere productieprocessen toe. Polyurethaan geniet _ hierbij de voorkeur omwille van de hierboven genoemde eigenschappen ervan, en in het bijzonder de instelbare flexibiliteit en de gietbaarheid ervan. Van polyurea en epoxy kan de hardheid moeilijk worden aangepast voor de vereisten van de huidige uitvinding. In dit geval is de hardheid van polyurea en epoxy van die aard dat het moeilijk is om een gebruiksvriendelijke en/of kraakvrije koppeling te bekomen. Bovendien kan polyurea niet worden gegoten, hetgeen de verwerkbaarheid ervan in een massaproductieproces in het gedrang brengt.

Geschikt synthetisch materiaal voor het realiseren van de synthetische randgedeelten zijn bijvoorbeeld polyurethaan elastomeren, zoals Elastocast van BASF, Baytec van BAYER of Rencast van HUNTSMAN. Als eventuele schuimende vulstof kan Expancel van Akzo Nobel worden toegepast.

Het is duidelijk dat met een thermohardend materiaal een materiaal bedoeld wordt dat bij verhitting tot op een bepaalde temperatuur een minstens gedeeltelijk irreversibele chemische verandering ondergaat, zoals een crosslinkingreactie. Bij voorkeur wordt gewerkt met een thermohardend materiaal op basis van een twee componentensysteem, zoals met zogenaamd thermohardend urethaan hars of TSU (ThermoSetting Urethane).

Bij voorkeur is minstens de bevestiging van het randgedeelte aan het kernmateriaal bekomen door de uitharding van het voornoemde synthetische materiaal. Bij voorkeur betreft het hierbij een rechtstreekse bevestiging zonder tussenliggende materiaallagen en/of substanties, zoals lijm. Bij voorkeur is, in combinatie hiermee, ook de bevestiging van het randgedeelte aan de eventuele toplaag bekomen door de uitharding van het voornoemde synthetische materiaal, bij voorkeur betreft het hierbij eveneens een rechtstreekse bevestiging. De rechtstreekse bevestiging van het synthetisch materiaal aan de onderzijde van de toplaag kan bovendien leiden tot een verhoogde weerstand tegen het delamineren van dergelijke toplaag. Er bestaat namelijk een risico op delaminatie bijvoorbeeld bij de vervaardiging van de panelen, wanneer de randen van het paneel middels snijbewerkingen zoals freesoperaties worden geprofileerd. Risico op delaminatie bestaat ook bij installatie, voornamelijk wanneer de panelen bij het koppelen van de betreffende randen met hun toplagen tegen elkaar aan wrijven. Dit risico is hier zeer uitgesproken daar de panelen volgens de uitvinding aan de betreffende randen voorzien zijn van koppelmiddelen, waarbij deze koppelmiddelen in verbinding kunnen worden gebracht aan de hand van een neerwaartse koppelbeweging. Risico op delaminatie bestaat ook bij het gebruik van een vloerbekleding die uit panelen is samengesteld, en is bijvoorbeeld uitgesproken aanwezig onder de wielen van bureaustoelen.

Bij voorkeur vertoont het paneel aan beide randen van een paar tegenoverliggende zijden een dergelijk synthetisch randgedeelte. De bevestiging, constructie of afmetingen van de respectieve randgedeelten hoeven hierbij niet noodzakelijk identiek te zijn, doch bij voorkeur wel. Zij kunnen elk afzonderlijk de kenmerken vertonen van één of meerdere voorkeurdragende uitvoeringsvormen van het tweede aspect. De uitvinding heeft dan ook betrekking op alle mogelijke combinaties van dergelijke kenmerken.

Bij voorkeur strekt het synthetisch randgedeelte zich minstens over 80 percent van de dikte van het kernmateriaal uit. Hierdoor wordt de vochtgevoeligheid van het eventuele kernmateriaal op de rand, i.e. 20 percent van de dikte of minder, eveneens beperkt. Bij voorkeur strekt het synthetisch materiaal zich over 90, 95% of meer van de dikte van het kernmateriaal uit, zodanig dat de vochtgevoeligheid verder wordt beperkt.

Bij voorkeur strekt het synthetisch randgedeelte zich ook minstens over 80 percent, 90 percent, 95 percent of meer van de contour van het op de betreffende rand aanwezige geprofileerde randgebied uit. Bij voorkeur wordt de volledige rand van het kernmateriaal beslagen door het synthetisch randgedeelte, zodanig dat er geen blootgestelde oppervlakken van het kernmateriaal aanwezig zijn op de betreffende rand.

Bij voorkeur strekt het synthetisch randgedeelte zich minstens over de volledige dikte van het kernmateriaal uit. Zo wordt vochtgevoeligheid van eventueel resterend kernmateriaal op de betreffende rand maximaal uitgesloten en zijn bijkomstige bekledingslagen met waterwerende substantie van resterend kernmateriaal op de betreffende rand niet benodigd.

Bij voorkeur strekt het synthetisch randgedeelte zich van aan de onderzijde van het paneel tot in de eventuele toplaag uit. Aan de hand van deze uitvoeringsvorm wordt op een betrouwbare manier bekomen, dat geen resterend kernmateriaal aanwezig is onmiddellijk onder de toplaag. Zo kunnen negatieve effecten, zoals randzwellingen die de toplaag op kunnen stuiken, worden vermeden. Indien, in tegenstelling tot de huidige voorkeurdragende uitvoeringsvorm, een resthoeveelheid kernmateriaal tussen het randgedeelte en de toplaag aanwezig is, vertoont minstens dit gedeelte van het kernmateriaal bij voorkeur een bekleding op basis van een waterwerende substantie. Op deze manier kunnen randzwellingen die de toplaag kunnen opstuiken eveneens in zekere mate worden vermeden. Ook eventueel resterend kernmateriaal onder het synthetisch randgedeelte kan bijkomend zijn afgedicht met dergelijke waterwerende substantie.

Bij voorkeur is aan alle randen van het paneel het kernmateriaal waterdicht afgewerkt. Het is duidelijk dat aan de rand of randen waar het synthetisch randgedeelte van de uitvinding zich bevindt, deze waterdichte afwerking van het kernmateriaal bij voorkeur minstens gedeeltelijk door de aanwezigheid van het voornoemde randgedeelte is bekomen.

Bij voorkeur verloopt voornoemde verbinding tussen het randgedeelte en het kernmateriaal over een grensoppervlak dat deeloppervlakken vertoont die zich dwars op de normale van het oppervlak van het paneel uitstrekken. Dergelijk grensoppervlak vergroot de sterkte van de verbinding tussen het kernmateriaal en het synthetisch randgedeelte. Bovendien is het mogelijk aan de hand van dergelijke configuratie synthetisch materiaal uit te sparen, doordat het voornoemde grensoppervlak dan in enige mate het profiel van de betreffende randen kan volgen. Bij voorkeur is het voornoemde grensoppervlak zo uitgevoerd dat het zich van boven naar onder naar de bulk van het substraatmateriaal uitstrekt, of, dat een bovenste punt van dit grensoppervlak zich dichter bij de rand van de toplaag bevindt dan een onderste punt van het grensoppervlak. Dergelijke configuratie laat een vlotte productie van de panelen toe.

Bij voorkeur bevat het paneel minstens één steungedeelte dat, bij twee van zulke gekoppelde panelen, bij het uitoefenen van een kracht in een richting tegengesteld aan de voornoemde neerwaartse beweging, een steun vormt tegen verbuiging van het flexibele gedeelte in een richting dwars op het vlak van de gekoppelde panelen. Door het paneel uit te rusten met zulk steungedeelte ontstaat het voordeel dat het flexibel gedeelte niet meer, of althans minder, in een ongewenste richting kan uitbuigen en ongewenste hoogteverschillen nagenoeg onmogelijk worden gemaakt, waardoor gewaarborgd kan worden dat de panelen onder alle condities met hun sierzijde in hetzelfde vlak blijven.

De voornoemde vergrendeldelen zijn hierbij bij voorkeur gevormd uit delen die door middel van een snapbeweging achter elkaar aangrijpen, hetgeen een vlotte koppeling toelaat.

In een praktische uitvoering is het voornoemde flexibel gedeelte als een lip uitgevoerd, terwijl het ander vergrendeldeel dat bedoeld is daarmee samen te werken als een tandvormig gedeelte is uitgevoerd dat tijdens het verbinden van twee van dergelijke panelen een elastische verbuiging in de lip veroorzaakt, zodanig dat dit tandvormig gedeelte door middel van een snapbeweging achter de lip kan plaatsnemen.

Bij voorkeur is het steungedeelte een gedeelte van het synthetisch randgedeelte dat een steun biedt aan het flexibel gedeelte, welke steun verhindert dat het flexibel gedeelte in de gekoppelde toestand in een richting dwars op het vlak van de panelen kan uitbuigen. Door het steungedeelte samen met het flexibel gedeelte te integreren in het synthetisch randgedeelte, kan zulk steunpunt eenvoudig en nauwkeurig worden gerealiseerd.

Volgens een bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm werken het flexibel gedeelte en het steungedeelte met elkaar samen via een verbreekbare en/of vervormbare verbinding. Een voordeel hierbij is dat er geen speling bestaat tussen beide delen. Er kan een zeer nauwkeurige en betrouwbare koppelbeweging van het flexibel gedeelte worden bekomen.

Volgens nog een bijzonder kenmerk is het paneel daardoor gekenmerkt dat het voornoemde flexibel gedeelte zodanig opgehangen is dat het naast een verbuiging in het vlak van het paneel tevens een kantelbeweging en/of torsiebeweging uitvoert. Zulke kantelbeweging biedt het voordeel dat het aan het flexibel deel gevormd vergrendeldeel dikwijls een meer gecontroleerde beweging beschrijft, die een betere samenwerking met het tegenoverliggende vergrendeldeel toelaat. Bij voorkeur vormt de voornoemde vervormbare verbinding een scharnier waarrond het flexibel gedeelte, gezien in een dwarsdoorsnede doorheen de scharnier, kan kantelen of roteren.

Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt het steungedeelte door een vast gedeelte van het paneel gevormd, met een contactoppervlak waarlangs het flexibel gedeelte zich kan verplaatsen. Op deze wijze is een gecontroleerde verplaatsing mogelijk en dus een uitbuiging in een ongewenste richting onmogelijk.

Praktisch gezien geniet het de voorkeur dat het flexibel gedeelte zich hoofdzakelijk in het vlak van het vloerpaneel uitstrekt en een contactoppervlak bezit dat bedoeld is met een vergrendeldeel van een gekoppeld vloerpaneel samen te werken; dat het flexibel gedeelte minstens aan de achterzijde, alsmede aan het contactoppervlak vrij is ten opzichte van de kern en/of het intern in het paneel gelegen gedeelte van het synthetisch randgedeelte; en dat het in de richting van zijn zijkant, minstens aan één van zijn beide uiteinden met het synthetisch randgedeelte in verbinding staat. In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm staat het flexibel gedeelte aan beide uiteinden met het synthetisch randgedeelte in verbinding.

Het is duidelijk dat het steungedeelte in de gekoppelde toestand bij voorkeur in een spelingvrije steunfunctie voorziet. Het is echter eveneens duidelijk dat kleine afwijkingen zich kunnen voordoen, waarbij evenwel een eventuele speling in de steunfunctie bij voorkeur kleiner wordt gehouden dan 0,3 mm, en beter nog kleiner dan 0,2 mm. Met de speling in de steunfunctie wordt bedoeld in hoeverre het flexibel element dwars op het vlak van het vloerpaneel kan uitbuigen, alvorens het contact maakt met een speciaal daartoe voorzien steungedeelte, althans in uitvoeringen waarbij zij niet eendelig zijn.

Verder wordt voor de vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen bij voorkeur gebruik gemaakt van haakvormige delen die in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen achter elkaar aangrijpen. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de voornoemde haakvormige delen uitgevoerd als een onderste haakvormig deel met een nabij de onderzijde van het paneel zijdelings uitstekende flens die van een opwaarts gericht gedeelte is voorzien, en een bovenste haakvormig deel met een nabij de bovenzijde van het paneel zijdelings uitstekende flens die van een neerwaarts gericht gedeelte is voorzien, waarbij het voornoemde flexibel gedeelte aan de rand is gevormd die het onderste haakvormig deel bevat, in een materiaalgedeelte van het synthetisch randgedeelte dat zich boven dit haakvormig deel bevindt. Dergelijke locatie van het flexibel gedeelte biedt een stabiele opbouw, daar op deze wijze het flexibel gedeelte op een plaats zit waar het omliggende paneelmateriaal het dikste is en de haakvormige delen niet door sneden worden verstoord, en bovendien het aan het flexibel deel gevormde vergrendeldeel dicht bij de bovenrand van het paneel zit.

Het is duidelijk dat het paneel meerdere van voornoemde flexibele gedeelten langsheen eenzelfde rand kan bevatten.

De uitvinding komt vooral tot haar recht bij uitvoeringen waarbij de kern uit een houtcomposiet bestaat, meer speciaal een houtcomposiet in de vorm van een plaat die zich volgens het vlak van het paneel uitstrekt en die ontstaan is uit het verpersen van een mat van houtcomponenten, die door middel van een bindmiddel aan elkaar gehecht zijn. Zulke houtcomposiet laat immers toe om op een goedkope wijze panelen te vervaardigen, en dank zij de uitvinding is het nu mogelijk om op een doeltreffende wijze zogenaamde “push lock” koppelingen in dergelijke panelen te integreren door het gebruik van een synthetisch randgedeelte in een andere materiaal. Het feit dat het materiaal van dergelijke platen gemakkelijk volgens vlakken parallel aan het vlak van de plaat kan afschuiven, heeft door de aanwezigheid van het synthetisch randgedeelte nu een verminderde invloed op de hier beschreven koppelingen.

In de praktijk zal de kern bij voorkeur uit houtvezelplaat bestaan, meer speciaal LDF (Low Density Fiberboard), MDF (Medium Density Fiber board) of HDF (High Density Fiber board). LDF of MDF geniet de voorkeur daar dit een goedkoper vulmateriaal vormt voor het paneel. In het geval aan de andere van de betreffende twee tegenoverliggende randen en/of aan het andere paar van tegenoverliggende randen gewerkt wordt met koppelmiddelen die eendelig met het kernmateriaal zijn uitgevoerd, wordt bij voorkeur gewerkt met MDF of HDF, zodanig dat ook aan die randen voldoende sterke koppeldelen kunnen worden voorzien. Het is niet uitgesloten dat dergelijke eendelig uitgevoerde koppeldelen of koppelmiddelen met een bekledingslaag zijn voorzien, bijvoorbeeld voor het bekomen van enige waterdichte of waterwerende afscherming van het kernmateriaal aan de betreffende randen.

In de meest praktische vorm is de kern op zich monolitisch uitgevoerd, bijvoorbeeld in de vorm van een doorlopende MDF of HDF plaat, uiteraard met uitzondering van de volgens de uitvinding één of meerdere aanwezige randgedeelten.

De uitvinding is ook geëigend om te worden aangewend in zogenaamde “engineered wood” panelen, meer speciaal panelen die een kern hebben uit een veelvoud van dwarsgerichte elementen, bijvoorbeeld houten latjes of dergelijke. Door nu aan minstens één uiteinde zulk dwarsgericht element in synthetisch materiaal te realiseren, kan op een adequate wijze een koppeldeel met een zoals hiervoor beschreven flexibel gedeelte erin worden geïntegreerd, terwijl voor de andere elementen naar keuze gebruik kan worden gemaakt van eender welk gepast materiaal. Voor de meeste andere dwarsgerichte elementen kan dan ook goedkoop hout worden aangewend.

In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is zulk paneel daardoor gekenmerkt dat het rechthoekig is, dus langwerpig of vierkant, en dat het aan alle vier randen is voorzien van koppeldelen die toelaten een mechanische vergrendeling met omliggende panelen te maken, zodanig dat aan alle vier randen een vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen alsook loodrecht op het vlak van de panelen wordt verkregen. Dit is vooral van belang bij vloerpanelen, waar zoals bekend langs de volledige omtrek geen onderlinge hoogteverschillen mogen optreden.

Volgens nog een bijzondere eigenschap is het paneel daardoor gekenmerkt dat het aan twee randen is voorzien met voornoemde koppeldelen die toelaten dat twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen ten opzichte van het andere, terwijl de andere twee randen voorzien zijn van koppeldelen die toelaten dat twee van dergelijke panelen door middel van een wentelbeweging in elkaar kunnen worden gevoegd. Dit laat toe zulke panelen volgens de zogenaamde reeds hiervoor uiteengezette “angle-push” techniek te installeren.

Bij voorkeur is het voornoemde flexibel gedeelte, met uitzondering van eventuele sneden die een wezenlijk deel van een aan de koppeldelen gevormd profiel vormen, hoofdzakelijk door slechts één snede vrij gesneden, waarbij deze snede zich slechts over een gedeelte uitstrekt van de dikte die het paneel op de plaats waar de snede zich bevindt, heeft. Een voordeel hiervan is dat het materiaal van het paneel niet dwars en door verzwakt wordt en bovendien slechts één bijzondere snede moet worden gerealiseerd.

Bij voorkeur is het flexibel gedeelte aan zijn achterzijde door een snede begrensd, waarbij deze snede een open einde en een gesloten uiteinde en/of bodem heeft; en dat het flexibel gedeelte in de richting van het open einde naar het gesloten einde en/of de bodem globaal in dwarsdoorsnede afneemt. Dergelijke configuratie laat een vlotte beweging van het flexibel gedeelte toe.

Bij voorkeur is het flexibel gedeelte zodanig bevestigd dat het tijdens het koppelen louter een rotatie- en/of torsiebeweging uitvoert. Zoals voordien uiteengezet biedt zulke rotatie-en/of torsiebeweging het voordeel dat zij zeer gecontroleerd kan plaatsvinden. Bij voorkeur wordt dit gerealiseerd door de voornoemde verbinding ter plaatse van het steungedeelte onverbreekbaar, doch wel verbuigbaar, eventueel deels inscheurbaar, uit te voeren, waardoor een louter horizontale verplaatsing zoals bekend uit WO 2008/116623 en WO 2009/033623 volledig uitgesloten is.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in bovenaanzicht een paneel, meer speciaal een vloerpaneel, volgens het tweede onafhankelijk aspect van de uitvinding weergeeft; figuur 2 op een grotere schaal een zicht weergeeft volgens lijn ll-ll in figuur 1; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn lll-lll in figuur 2; figuren 4 tot 6 weergeven hoe twee panelen zoals deze van figuur 1 door middel van een neerwaartse beweging aan elkaar kunnen worden gekoppeld; figuren 7 en 8 doorsneden weergeven volgens lijnen VII-VII en VIII-VIII, respectievelijk in de figuren 4 en 5; figuren 9 tot 11 voor een aantal mogelijke toestanden, respectievelijk varianten, het gedeelte weergeven dat in figuur 5 met F9 is aangeduid; figuur 12 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn XII-XII in figuur 1; figuur 13 schematisch, in een doorsnede volgens lijn XIII-XIII in figuur 2, weergeeft hoe de weergegeven uitsparing in het paneel kan worden aangebracht; figuren 14 tot 16 een gedeelte van een variante weergeven, voor drie verschillende toestanden; figuur 17 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 5 nog een variante van de uitvinding weergeeft; figuur 18 een bijzondere variante van de uitvinding weergeeft en tevens de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding illustreert; figuren 19 en 20 op grotere schaal dwarsdoorsneden weergeven respectievelijk volgens de op figuur 18 weergegeven lijnen IXX-IXX en XX-XX; figuren 21 en 22 varianten weergeven in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 6: figuren 23 en 24 een variante weergeven respectievelijk in zichten gelijkaardig aan dat van figuren 19 en 20; figuren 25 en 26 zichten weergeven volgens de op figuur 23 weergegeven pijlen F25 en F26, respectievelijk op het onderste haakvormig deel en het bovenste haakvormig deel; figuren 27 tot 29 op grotere schaal een zicht weergeven op het gebied dat op figuur 18 met F27 is aangeduid, doch voor varianten.

In de figuren 1 tot 12 is een paneel 1, in dit geval een vloerpaneel, volgens het tweede aspect van de uitvinding weergegeven. Het paneel 1 is rechthoekig en langwerpig en vertoont bijgevolg een paar tegenoverliggende lange zijden 2-3 en een paar tegenoverliggende korte zijden 4-5, welke bepaald zijn door aan het paneel gevormde randen 6-7 en 8-9.

Het paneel 1 bezit verder een kern 10, een bovenzijde 11, en een onderzijde 12.

Aan de tegenoverliggende randen 8-9 zijn koppeldelen 13-14 aangebracht die een zodanige configuratie vertonen dat twee van dergelijke panelen aan zulke randen aan elkaar kunnen worden gekoppeld door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen 1 ten opzichte van het andere, bijvoorbeeld zoals afgebeeld in de figuren 4 tot 6. Tevens zijn deze koppeldelen 13-14 zodanig geconfigureerd dat in de gekoppelde toestand een vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9, alsook loodrecht op het vlak van de panelen 1 wordt verkregen, met andere woorden zowel in de richtingen R1 als R2 die in figuur 6 zijn aangeduid.

Teneinde de vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9 te bekomen, dus in dit geval te bekomen dat de gekoppelde vloerpanelen 1 tegen horizontaal uiteenschuiven worden vergrendeld, zijn de koppeldelen 13-14 voorzien van vergrendeldelen in de vorm van haakvormige delen 15-16 die in de gekoppelde toestand achter elkaar aangrijpen. Deze haakvormige delen 15-16 bevatten een bovenste haakvormig deel 15 met een nabij de bovenzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 17 die van een neerwaarts gericht gedeelte 18 is voorzien, en een onderste haakvormig deel 16 met een nabij de onderzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 19 die van een opwaarts gericht gedeelte 20 is voorzien. De gedeelten 18 en 20 bezitten contactoppervlakken 21-22 die in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1 achter elkaar aangrijpen. In de richting naar elkaar toe hebben de panelen 1 contactoppervlakken 23-24 die nabij hun bovenranden zijn gesitueerd.

Teneinde de vergrendeling loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen te verkrijgen, zijn de randen 8-9 voorzien van vergrendeldelen 25 en 26, met respectieve contactoppervlakken 27-28, die beletten dat de haakvormige delen 15-16 uit elkaar kunnen loskomen. In de andere richting wordt de onderlinge verplaatsing verhinderd doordat de haakvormige delen 15-16 via één of meer contactoppervlakken 29-30 met elkaar contact maken.

In het voorbeeld zijn telkens aan ieder van de randen 8-9 twee vergrendeldelen 25, alsook twee vergrendeldelen 26 voorzien, verdeeld over de lengte van de betreffende rand. Het is evenwel duidelijk dat volgens niet weergegeven varianten ook met slechts één vergrendelelement per rand zou kunnen worden gewerkt, of met meer dan twee per rand. Minstens één van deze vergrendeldelen, in dit geval telkens op zijn minst het vergrendeldeel 26 maakt deel uit van, of is gevormd door, een ééndelig met een aldaar aanwezig synthetisch randgedeelte 10A uitgevoerd flexibel gedeelte 31 dat zich langs de betreffende rand 9 uitstrekt en minstens in het vlak van het paneel, als het gevolg van het samenvoegen van twee van dergelijke panelen, verbuigbaar is, zodanig dat de vergrendeldelen 25-26 door middel van een snapbeweging achter elkaar kunnen aangrijpen. Met de uitdrukking “als een gevolg van het samenvoegen” wordt bedoeld dat zich tijdens de samenvoegbeweging minstens tijdelijk een vervorming manifesteert.

In het voorbeeld strekt het synthetisch randgedeelte 10A zich over de volledige lengte van de desbetreffende rand 5 uit.

Zoals weergegeven in het voorbeeld, en zoals meer speciaal zichtbaar is in figuur 8, is zulk flexibel gedeelte 31 bij voorkeur als een elastisch verbuigbare lip uitgevoerd.

Om zulk gedeelte te bekomen dat flexibel is, wordt dit gedeelte grotendeels losgemaakt van de rest van het materiaal van de kern. In de weergegeven uitvoeringsvorm is dit verwezenlijkt door middel van telkens een snede 32 aan de achterzijde van het gedeelte 31, en een snede 33 die in wezen een onderdeel kan zijn van het te vormen koppelprofiel.

De snede 32 strekt zich in dit voorbeeld niet dwars doorheen het paneel uit, doch tot op een bepaalde diepte, en heeft dan ook een meest naar binnen gelegen zijde of bodem 34.

Het flexibel gedeelte 31 strekt zich hoofdzakelijk in het vlak van het paneel 1 uit en staat aan zijn uiteinden 35 met het synthetisch randgedeelte 10A in verbinding. In het voorliggend geval bestaat de eigenlijke kern 10 van het paneel 1 uit een kernmateriaal dat in zijn vlak een grotere treksterkte heeft dan loodrecht op zijn vlak, hetgeen meestal bij houtcomposietplaat het geval is.

leder betreffend vergrendeldeel 25 is bij voorkeur als een tandvormig gedeelte uitgevoerd dat tijdens het verbinden van twee van dergelijke panelen 1 een elastische verbuiging in het lipvormig gedeelte veroorzaakt, zodanig dat dit tandvormig gedeelte door middel van een snapbeweging achter de lip kan plaatsnemen. In het voorbeeld is ieder tandvormig gedeelte van een lengte L die geringer is dan de lengte van het lipvormig gedeelte, zoals in het bijzonder zichtbaar is in figuur 8 .

Volgens een bijzonder voorkeurdragend kenmerk van de huidige uitvinding bevat het paneel 1 minstens per flexibel gedeelte 31 een steungedeelte 36 bevat dat, bij twee van zulke gekoppelde panelen 1, bij het uitoefenen van een kracht in een richting tegengesteld aan de voornoemde neerwaartse beweging, een steun vormt tegen verbuiging van het flexibel gedeelte in een richting dwars op het vlak van de gekoppelde panelen 1.

Het steungedeelte 36 bevindt zich ter hoogte van de zijde van het flexibel gedeelte 31, die zich tegenoverliggend aan de vergrendelzijde 37 van dit flexibel gedeelte bevindt.

Het steungedeelte 36 is een gedeelte van het synthetisch randgedeelte 10A dat een steun biedt aan het flexibel gedeelte 31, welke steun verhindert dat het flexibel gedeelte in een richting dwars op het vlak van de panelen kan uitbuigen, waardoor de panelen niet meer co-planair zouden blijven.

In het weergegeven voorbeeld komt de samenwerking tussen het flexibel gedeelte 31 en het steungedeelte 36 tot stand via een verbreekbare en/of vervormbare verbinding 38 vormt tussen een beweegbaar gedeelte van het flexibel deel en een ander gedeelte van de betreffende rand van het paneel, die een permanente steun biedt.

Opgemerkt wordt dat in het voorbeeld het voornoemde flexibel gedeelte 31 zodanig opgehangen is dat het naast een verbuiging in het vlak van het paneel tevens een kantelbeweging en/of torsiebeweging W kan uitvoeren, zoals aangeduid in figuur 5.

Het voorbeeld geeft weer dat in het geval van langwerpige panelen 1, het de voorkeur geniet dat de hiervoor beschreven koppeldelen zich bij voorkeur aan de korte zijden 4-5 bevinden. Ook aan de andere zijden 2-3 zijn zoals weergegeven in figuur 12 bij voorkeur koppeldelen 39-40 aanwezig die toelaten een mechanische vergrendeling met omliggende panelen te maken, zodanig dat aan alle vier randen een vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de voornoemde randen alsook loodrecht op het vlak van de panelen wordt verkregen. Deze koppeldelen 39-40 kunnen van willekeurige aard zijn. Bij voorkeur evenwel laten zij minstens toe dat twee panelen 1 aan de betreffende zijden 2-3 door middel van een wentelbeweging W in elkaar kunnen worden gevoegd. Zodoende kunnen dergelijke panelen 1, bij het verleggen in opeenvolgende rijen, zeer vlot geïnstalleerd worden door zulk paneel telkens met een lange zijde via een wentelbeweging aan de vorige rij panelen te koppelen en er tijdens het neerwentelen er voor te zorgen dat, ingevolge de neerwaartse beweging, zoals weergegeven in de figuren 4 tot 6 automatisch een verbinding ontstaat tussen de korte zijde van het nieuwe paneel en de korte zijde van het vorige in dezelfde rij gelegde paneel.

De werking van de verbinding aan de korte zijden gebeurt meer in detail als hierna beschreven. Bij het neerlaten van een te koppelen paneel 1 wordt het flexibel gedeelte 31 door middel van het vergrendeldeel ingedrukt, zoals afgebeeld in de figuren 5 en 8. Bij het nog verder naar beneden bewegen, veert het flexibel gedeelte 31 terug, waardoor een vergrendelde toestand ontstaat, zoals afgebeeld in figuur 6.

De vervorming in het flexibel gedeelte 31 kan zich afhankelijk van de plaats in dit deel en de sterkte-eigenschappen van het materiaal van het randgedeelte 10A op verschillende manieren manifesteren, wat hierna aan de hand van een aantal mogelijkheden met verwijzing naar de figuren 9 tot 11 wordt verduidelijkt. Figuur 9 toont alleen een verbuiging in de verbinding 38. Figuur 10 toont een gedeeltelijke inscheuring ter plaatse van de verbinding 38. In figuur 11 is de verbinding totaal verbroken, doch blijft het steungedeelte 36 toch nog een steun vormen.

In figuur 13 is nog schematisch weergegeven hoe bijvoorbeeld de snede 32 door middel van een roterend snijwerktuig 41 in het paneel 1 kan worden aangebracht.

In de figuren 14 tot 16 is een variante weergegeven waarbij het steungedeelte 36 door een vast gedeelte van het paneel 1 is gevormd, met een contactoppervlak 41 waarlangs het flexibel gedeelte 31 zich kan verplaatsen. Het verschil met de vorige uitvoering is dat het flexibel gedeelte 31 reeds van bij het begin volledig los van het steungedeelte 36 is, zoals in de begintoestand van figuur 14 is afgebeeld. De configuratie is dan verder zodanig dat bij het vervormen van het flexibel gedeelte 31 tijdens het koppelen van twee panelen 1, eerst het flexibel gedeelte 31 met zijn rand, in dit geval bovenrand 42, onder het contactoppervlak 41 wordt bewogen, zoals afgebeeld in figuur 15, terwijl dit flexibel gedeelte 31 in de uiteindelijk vergrendelde toestand van figuur 16 niet volledig naar de oorspronkelijke toestand kan terugbewegen en met het contactoppervlak 41 contact blijft maken waardoor de beoogde steun verkregen en gewaarborgd blijft.

Figuur 17 geeft nog een variante weer waarbij de snede 32 niet loodrecht op het vlak van het paneel staat, doch schuin gericht is, meer speciaal met een helling in de richting zoals weergegeven. Dit biedt het voordeel dat het flexibel gedeelte 31 meer naar binnen kan bewegen, terwijl het toch een redelijke dikte bezit.

Het is duidelijk dat verschillende varianten mogelijk zijn. In het voorbeeld zijn beide vergrendeldelen 25-26 als gedeelten uitgevoerd die zich niet continu over de lengte van de betreffende randen uitstrekken. Volgens een variante kan de rand waaraan één van deze vergrendeldelen aanwezig is wel met een continu doorlopend profiel worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door het tandvormig gedeelte op het flexibel gedeelte aan te brengen, dit in analogie met de uitvoering die uit de figuren 1 tot 3 van het WO 2008/116623 bekend is.

In figuur 6 is met streeplijn 44 een variante van de snede 32 weergegeven, met een schuin verloop van de bodem. Hierdoor kan de kans op inscheuren naar links toe worden verkleind.

In de figuren zijn de panelen 1 met een eendelige kern 10 weergegeven. Dit hoeft evenwel niet noodzakelijk het geval te zijn. De kern 10 kan bijvoorbeeld uit meerdere lagen en/of delen samengesteld zijn, waarbij zich aan de betreffende rand dan een verschillend materiaal bevindt dat het synthetisch randgedeelte 10A vormt.

Verder is het duidelijk dat de panelen, ongeacht volgens welke van de voornoemde aspecten, zeker in het geval van een vloerpaneel, normalerwijze zullen voorzien zijn van een decoratieve laag aan de bovenzijde. Ook aan de onderzijde kan eventueel een tegenlaag voorzien zijn. Het kan hierbij handelen om eender welke materialen. Een aantal voorbeelden zijn: uit één of meer lagen opgebouwd laminaat, bijvoorbeeld van het DPL type (Direct Pressure Laminate) of HPL-type (High Pressure Laminate); een rechtsreeks op het paneel gedrukt decor, al dan niet voorzien van extra toplagen en/of extra onderlagen; fineer of een uit houtdelen gevormde sierlaag; vinyl, linoleum, of dergelijke; steen; kurk of een product op basis van kurk; een tapijtlaag; een folie of film.

Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding betreft het paneel een vloerpaneel met een aan de bovenzijde 11 aangebrachte toplaag 45 en een aan de onderzijde 12 aangebrachte tegenlaag of onderlaag 46. Hierbij vertoont de voornoemde toplaag 45 bij voorkeur minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag vertoont. Bij voorkeur bevatten zowel voornoemde onderlaag 46 of tegenlaag als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag thermoplastische kunststof bevatten, terwijl voornoemde kern 10 thermohardende kunststof bevat. Voor de thermohardende kunststof wordt bij voorkeur gekozen voor een kunststof die uithardt aan de hand van een polycondensatiereactie. De thermohardende kunststof is bij voorkeur gekozen uit de lijst van melamineformaldehydehars, ureumformaldehydehars, melamineureumformaldehydehars en fenol gebaseerd hars. De thermohardende kunststof kan bijvoorbeeld in het kernmateriaal aanwezig zijn als bindmiddel voor partikels van een plaatmateriaal, zoals voor de binding van houtdeeltjes in houtspaanderplaat of houtvezelplaat, LDF (Low Density Fiberboard), MDF (Medium Density Fiberboard) of HDF (High Density Fiberboard). Voornoemde thermoplastische kunststof betreft bij voorkeur een vinylgebaseerde kunststof. Bij voorkeur omvatten voornoemde toplaag en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag PVC (Polyvinylchloride) of een andere vinylverbinding, zoals EVA (EthyleenVinylAcetaat). Beter nog bestaan voornoemde toplaag en/of onderlaag of tegenlaag hoofdzakelijk uit één of meerdere van deze kunststoffen, bij voorkeur hoofdzakelijk uit PVC. Bij voorkeur bestaat voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag hoofdzakelijk uit PVC en/of weekmaker.

Bij voorkeur vertoont het kernmateriaal een densiteit van meer dan 300 kilogram per kubieke meter, en beter nog van meer dan 500 kilogram per kubieke meter. Het kernmateriaal vertoont bij voorkeur een dikte van vier, vijf millimeter of meer. Het gebruik van een eigenlijke kern met een densiteit van meer dan 500 kilogram per kubieke meter, laat toe één of meerdere randgedeelten van het kernmateriaal te profileren voor het eraan vormen van koppelmiddelen, zoals weergegeven in de figuur 12 voor het lange paar tegenoverliggende zijden 6-7. Het kwalitatieve kernmateriaal komt zo tussen in de vergrendeling van twee van dergelijke vloerpanelen 1 die aan hun randen zijn verbonden. Eventueel kan dergelijke profilering met een bekledingslaag 47 van vochtwerende of afdichtende substantie zijn voorzien, zoals het geval is in het voorbeeld van figuur 12. Figuur 12 geeft hiertoe koppelmiddelen 39-40 weer die in principe eendelig met de kern 10 zijn gevormd, doch van dergelijke afdichtende bekledingslaag 47 zijn voorzien. Deze bekledingslaag 47 kan bijvoorbeeld een globale dikte van 0.05 tot 0.3 millimeter vertonen. Bij voorkeur wordt voor de waterwerende substantie een op polyurethaan gebaseerde smeltlijm toegepast.

Bij voorkeur bestaat de kern 10 of het kernmateriaal uit één enkele laag. Het is echter niet uitgesloten dat zou gewerkt worden met meerdere lagen. Volgens een bijzonder voorbeeld hiervan bestaat het voornoemde substraat uit een MDF of HDF plaatmateriaal waarboven een kurklaag is aangebracht. De kurklaag bevindt zich in dergelijk geval tussen het voornoemde motief en het substraat. Uiteraard kunnen zich nog andere lagen tussen de kurklaag en het motief bevinden, zoals een eventuele in de toplaag geïntegreerde ruglaag, die hieronder aan de hand van een bijzondere uitvoeringsvorm nog verder wordt beschreven.

Bij voorkeur is voornoemde toplaag met het kernmateriaal verbonden over een lijmlaag.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten voornoemde toplaag en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag vulmateriaal, zoals krijt of houtvezel. In het geval van de toplaag wordt dergelijk vulmateriaal bij voorkeur geconcentreerd onder het motief, bijvoorbeeld in de eventuele ruglaag, die hieronder aan de hand van een bijzondere uitvoeringsvorm nog verder wordt beschreven.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm is voornoemde toplaag op zich opgebouwd uit minstens een ruglaag, een erop aangebracht motief of patroon en een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag. Voornoemde ruglaag vertoont bij voorkeur een dikte die 45 percent of meer van de totale dikte van de toplaag bedraagt. Dergelijke ruglaag bestaat bij voorkeur uit een vinylverbinding of, eventueel, een polyurethaanverbinding, waarbij bij voorkeur gebruik gemaakt is van vulmiddelen, zoals van krijt. De hierbij aangewende kunststof bevat bij voorkeur gerecycleerde kunststof of bestaat hoofdzakelijk hieruit. Bij voorkeur wordt de ruglaag uitgevoerd met een hogere densiteit dan de slijtlaag. Ondermeer hiervoor is het aanwenden van vulmaterialen in de ruglaag interessant. Voor het motief of het patroon kan gebruik gemaakt worden van een bedrukt materiaalvel, zoals een kunststoffolie of van een rechtstreeks op het substraat uitgevoerde bedrukking. Voor voornoemde doorschijnende of doorzichtige slijtlaag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een vinyllaag of polyurethaanlaag van minstens 0,2 millimeter dik, en beter nog van minstens 0,3 millimeter dik. Bij voorkeur wordt deze doorschijnende of doorzichtige laag niet dikker uitgevoerd dan 1 millimeter. Aan de hand van een transparante laag van 0,25 tot 0,7 millimeter kan een slijtageweerstand worden bekomen vergelijkbaar met die van laminaatvloerpanelen. De doorzichtige of doorschijnende laag kan hetzij als een folie al dan niet samen met de voornoemde bedrukte folie zijn aangebracht, hetzij vloeibaar zijn aangebracht en nadien op het substraat zijn uitgehard. Bij voorkeur vertoont de transparante of doorschijnende laag een dikte die overeenstemt met minstens 25 percent van de totale dikte van de toplaag. Bij voorkeur is voornoemde doorzichtige of doorschijnende toplaag vrij van harde minerale partikels, zoals aluminiumoxide partikels. Volgens de uitvinders is zulks niet noodzakelijk wanneer de transparante laag een dikte van minstens 0,2 millimeter vertoont. Met dergelijke dikte kan immers reeds een slijtageweerstand worden bekomen van IP 2000 volgens de standaard voor laminaatvloeren EN 13329. Wanneer met gelijkaardige diktes een grotere slijtageweerstand moet bekomen worden, wordt bij voorkeur wel gebruik gemaakt van harde partikels.

In het algemeen wordt bij het gebruik van dunne transparante thermoplastische lagen, namelijk lagen dunner dan 0,5 millimeter of dunner dan 0,35 millimeter, bij voorkeur wel gebruik gemaakt van harde minerale partikels, zoals aluminiumoxide, in de betreffende laag.

Optioneel kan de toplaag een oppervlaktelaag insluiten op basis van een stralingsuitgeharde doorschijnende of doorzichtige kunststoflaag, bijvoorbeeld op basis van een UV uithardende substantie. Dergelijke oppervlaktelaag kan eventueel harde minerale partikels insluiten, zoals aluminiumoxide partikels.

Bij voorkeur zijn de gedeelten 18 en 20 zodanig geconfigureerd, bijvoorbeeld zodanig laag uitgevoerd, dat de panelen aan de randen 8-9 niet alleen door voornoemde neerwaartse beweging in elkaar kunnen worden gevoegd, doch ook minstens door middel van een wentelbeweging in elkaar kunnen worden gevoegd en/of uit elkaar kunnen worden gewenteld. Al dan niet in combinatie hiermede kunnen de profielen aan de randen 8-9 ook zodanig geconfigureerd zijn dat twee van dergelijke panelen door middel van een schuif- en snapbeweging in elkaar kunnen worden gevoegd. Ook dit kan in combinatie met eender welk van de voornoemde aspecten van de uitvinding.

Verder is het ook duidelijk dat in alle koppeldelen die in panelen volgens de uitvinding worden toegepast een zogenaamde voorspanning kan worden ingebouwd, waardoor de panelen in gekoppelde toestand naar elkaar gespannen worden en goed tegen elkaar aansluiten. Het basisprincipe van voorspanning is op zichzelf bekend uit WO 97/47834.

Verder is het duidelijk dat het flexibel gedeelte 31 zodanig kan geconfigureerd zijn dat het gedeelte 18 in gekoppelde toestand met zijn contactoppervlakken 29 met een permanente kracht op de contactoppervlakken 30 wordt gedrukt.

Duidelijkheidshalve wordt vermeld dat wanneer gesteld wordt dat het flexibel gedeelte “in het vlak van het paneel” verbuigbaar is, zich gezien in een theoretisch snijvlak parallel aan het vlak van het paneel een verbuiging voordoet. Dit betekent niet noodzakelijk dat het flexibel gedeelte op zich in horizontale richting beweegbaar is. In de uitvoeringsvorm van figuur 5 maakt het flexibel gedeelte immers een kantel- en buigbeweging en verplaatst zich dus in wezen niet horizontaal, doch roteert.

Met een “neerwaartse beweging” wordt bedoeld dat in een doorsnede zoals in de figuren 4 tot 6 het ene paneel relatief ten opzichte van het andere beweegt met de haakvormige delen met hun open zijden naar elkaar toe. Dit kan op een hoofdzakelijk planparallelle wijze zijn, doch ook als het gevolg van toepassing van de voornoemde “angle-push” techniek. Ook wordt opgemerkt dat de neerwaartse beweging al dan niet met een geringe verplaatsing in dwarsrichting, dus horizontaal in figuur 5 kan geschieden als een gevolg van onderlinge zijdelingse contacten.

Hoewel anders weergegeven in de figuren is het niet uitgesloten dat de onderlaag 46 zich zou uitstrekken tot onder de synthetische randgedeelten 10A. In de figuren is verder nog weergegeven dat, volgens deze voorbeelden, het synthetisch randgedeelte 10A zich minstens over de volledige dikte van het kernmateriaal uitstrekt. Hierdoor wordt aan de hand van het synthetisch randgedeelte een waterdichte bescherming van de kern 10 bekomen. De volledige contour van de betreffende koppeldelen 14 is uitgevoerd in het materiaal van dit randgedeelte 10A.

Figuur 17 geeft verder nog weer dat een synthetisch randgedeelte 10B ook kan zijn voorzien aan de tegenoverliggende rand 4. In dit geval is een randgedeelte 10B toegepast, waarbij de verbinding tussen het randgedeelte 10B en het kernmateriaal 10 over een grensoppervlak dat deeloppervlakken 48 vertoont die zich dwars op de normale van het oppervlak van het paneel 1 uitstrekken

Figuren 18 tot 20 geven nog een bijzondere variante van het tweede aspect van de huidige uitvinding weer, waarbij ook de kenmerken van het eerste aspect zijn toegepast, namelijk waarbij de voornoemde koppeldelen 13-14 voor het verzorgen van voornoemde vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9 voorzien zijn van vergrendeldelen in de vorm van haakvormige delen 15-16 die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken 21-22 vertonen die achter elkaar aangrijpen, met als bijzonder kenmerk dat deze contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in dit bovenaanzicht van het paneel 1, globaal uitstrekken in een richting verschillend van de richting van de voornoemde bovenranden 48.

Het spreekt voor zich dat het bijzonder kenmerk geïllustreerd aan de hand van figuren 18 tot 20 ook breder kan worden toegepast dan alleen maar bij de panelen die de kenmerken van het tweede aspect van de voornoemde uitvinding vertonen. Het betreft namelijk een illustratie van het eerste aspect van de uitvinding, dat, zoals in de inleiding vermeld, in zijn breedste zin dient te worden opgevat als een paneel, meer speciaal een vloerpaneel, waarbij dit paneel 1 een kern 10, een bovenzijde 11, een onderzijde 12 en minstens twee tegenoverliggende randen 8-9 bezit, waarbij het paneel aan voornóemde randen 8-9 bijhorende bovenranden vertoont; waarbij aan de voornoemde twee tegenoverliggende randen 8-9 koppeldelen 13-14 zijn aangebracht; waarbij deze koppeldelen 13-14 een zodanige configuratie vertonen dat de koppeldelen van twee van dergelijke panelen 1 in elkaar kunnen worden gebracht door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen 1 ten opzichte van het andere, waarbij in de gekoppelde toestand van de panelen 1 een vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9 alsook loodrecht op het vlak van de panelen 1 kan worden verkregen, waarbij de voornoemde koppeldelen 13-14 voor het verzorgen van voornoemde vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9 voorzien zijn van vergrendeldelen in de vorm van haakvormige delen 15-16 die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken 21-22 vertonen die achter elkaar aangrijpen, met als kenmerk dat voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel 1, globaal uitstrekken in één of meerdere richtingen verschillend van de richting van de voornoemde bovenranden. Deze bijzonderheid kan leiden tot een verbeterde opspanning tussen de panelen 1, terwijl de panelen 1 eventueel toch nog vlot kunnen worden gedemonteerd. Dit is van bijzonder belang bij koppeldelen of koppelmiddelen die aan de hand van een neerwaartse beweging in elkaar kunnen worden gebracht. De systemen uit de stand van de techniek zijn immers vaak van enige speling voorzien in de richting van het vlak en loodrecht op de gekoppelde randen, zodanig dat zij vlot in elkaar kunnen worden gebracht. Hierdoor kunnen spleten ontstaan in het vloeroppervlak. De afwijkende richting van de contactoppervlakken 21-22 die volgens het huidig bijzonder aspect wordt toegepast, kan een meer nauwkeurige koppeling opleveren, bijvoorbeeld zonder speling, terwijl de koppeldelen toch nog vlot in elkaar kunnen worden gebracht. Het eerste onafhankelijk aspect heeft verder het voordeel dat het in vergelijking met bestaande neerwaarts koppelbare systemen meer economisch in de markt kan worden gezet.

Volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen van het voornoemde bijzondere onafhankelijke aspect bevatten voornoemde haakvormige delen 15-16, enerzijds, een bovenste haakvormig deel 15 bevatten met een nabij de bovenzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 17 die van een neerwaarts gericht gedeelte 18 is voorzien, en, anderzijds, een onderste haakvormig deel 16 met een nabij de onderzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 19 die van een opwaarts gericht gedeelte 20 is voorzien, waarbij voornoemde contactoppervlakken 21-22 gevormd worden tussen het voornoemde neerwaarts gericht gedeelte 18 en het voornoemde opwaarts gerichte gedeelte 20. Figuren 18 tot 20 illustreren dergelijke uitvoeringsvorm. Bij voorkeur strekken voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, zoals hier, gezien in een dwarsdoorsnede loodrecht op de betreffende rand, verticaal uitstrekken of van boven naar onderen geïnclineerd of gebogen uitstrekken in de richting van de rand voorzien van het onderste haakvormig deel 16.

Bij voorkeur bevatten de koppeldelen 13-14 volgens het eerste onafhankelijk aspect aan voornoemde twee randen 8-9 vergrendeldelen 25-26 die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen 1 verzekeren, waarbij deze vergrendeldelen 25-26 respectieve contactoppervlakken 27-28 vertonen. Deze vergrendeldelen 25-26 zijn bij voorkeur, net zoals in de huidige voorbeelden, hoofdzakelijk gevormd zijn als een tand of tandvormig gedeelte 25 en een door een onderste lip 49 en een bovenste lip 50 begrensde groef 51. In het geval van de figuren 18 tot 20 wordt de onderste lip 49 bepaald door het onderste haakvormig gedeelte 16, terwijl de bovenste lip 50 voor het grootste gedeelte bepaald wordt door het vergrendeldeel 26.

Net zoals in het voorliggend geval, bevinden voornoemde contactoppervlakken 27-28 zich bij voorkeur op de bovenzijde van voornoemde tand of tandvormig gedeelte 25 en op de onderzijde van voornoemde bovenste lip 50.

De voornoemde contactoppervlakken 27-28 voorzien aan de vergrendeldelen 25-26 die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen 1 verzekeren, strekken zich bij voorkeur, zoals ook het geval is in de voorbeelden, hoofdzakelijk parallel aan de bovenzijde van de panelen uit.

Bij voorkeur strekken voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel 1, globaal uit in een richting die een hoek A maakt met de bovenranden 48, waarbij deze hoek A gelegen is tussen 0,5° en 5°, en beter nog tussen 1° en 2°.

Bij voorkeur strekken voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel 1, net zoals hier het geval is, globaal uit op een rechte lijn die een hoek A maakt met de bovenrand 48 van de panelen 1.

Bij voorkeur zijn de panelen 1 van het eerste onafhankelijk aspect verder daardoor gekenmerkt dat de panelen 1 aan het andere paar tegenoverliggende zijden 6-7 tevens voorzien zijn van koppelmiddelen 39-40 die toelaten twee van dergelijke panelen 1 aan deze randen te koppelen door de betreffende koppelmiddelen 39-40 in elkaar aan te brengen, waarbij deze koppelmiddelen 39-40 een vrouwelijk koppeldeel en een mannelijk koppeldeel omvatten, en bij koppeling het mannelijk koppeldeel in het vrouwelijk koppeldeel dient te worden aangebracht. Het kan bijvoorbeeld gaan om een mannelijk koppeldeel 39 en een vrouwelijk koppeldeel 40 die respectievelijk hoofdzakelijk zijn uitgevoerd als een tand en een groef, zoals het geval is bij de koppelmiddelen uit figuur 12. Bij voorkeur staan deze koppelmiddelen 39-40 toe dat twee van dergelijke panelen 1 minstens aan de hand van een wentel beweging W in elkaar kunnen worden gebracht.

Zoals geïllustreerd met het voorbeeld uit figuur 18 vertonen de panelen bij voorkeur nog het verdere kenmerk dat voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel 1, van het voornoemde mannelijk koppeldeel 39 naar het vrouwelijk koppeldeel 40 globaal uitstrekken in een richting weg van de rand 5 die voorzien is met het onderste haakvormige gedeelte 16. Bij voorkeur wordt de afstand tussen de voornoemde contactoppervlakken 21-22 en de betreffende bovenrand 48 steeds groter. Deze uitvoeringen staan een vlotte demontering van de gekoppelde panelen 1 toe. Het losmaken van de panelen kan geschieden door het opwentelen van het paneel 1 langsheen de gekoppelde lange rand 6, die voorzien is van het mannelijk koppeldeel 39, in combinatie met een beperkte verschuiving van de panelen 1 langsheen de randen 4-5 en weg van de gekoppelde lange rand 6. Het is uiteraard niet uitgesloten dat voornoemde contactoppervlakken 21-22 zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel 1, van het voornoemde mannelijk koppeldeel 39 naar het vrouwelijk koppeldeel 40 globaal uitstrekken in een richting naar de rand 5 toe die voorzien is met het onderste haakvormige gedeelte 16. Bij voorkeur wordt de afstand tussen de voornoemde contactoppervlakken 21-22 en de betreffende bovenrand 48 in dergelijk geval steeds kleiner. Ook een dergelijke uitvoeringsvorm staat een vlotte demontage toe. In dergelijk geval kan het losmaken, volgens een eerste mogelijkheid, geschieden door één of meerdere panelen 1 in een rij tegelijk op te wentelen om deze panelen 1 aan de gekoppelde lange randen 6, voorzien van het mannelijk koppeldeel 39 los te maken van een aangrenzende rij, en daarna de panelen 1 te verschuiven langsheen de randen 4-5 en naar de gekoppelde lange rand 6 toe. Volgens een tweede mogelijkheid kan het losmaken geschieden door het opwentelen van het paneel 1 langsheen de gekoppelde lange rand 7, die voorzien is van het vrouwelijk koppeldeel, in combinatie met een beperkte verschuiving van de panelen 1 langsheen de randen 4-5 en weg van de gekoppelde lange rand 7 die voorzien is van het vrouwelijk koppeldeel. Andere montage of demontagetechnieken zijn uiteraard niet uitgesloten. In het algemeen kan gesteld worden dat de panelen 1 bij voorkeur kunnen worden gedemonteerd door het opwentelen aan een lange rand in combinatie met het verschuiven aan een korte rand in de richting van groter wordende afstand tussen de contactoppervlakken 21-22 en de bovenranden 48.

Het is duidelijk dat het onafhankelijk eerste aspect van de huidige uitvinding kan worden toegepast bij de panelen die de kenmerken van het in de inleiding vermelde tweede aspect van de uitvinding vertonen, namelijk bij panelen 1 die, zoals in de voorbeelden van figuren 18 tot 20, aan minstens één van voornoemde tegenoverliggende randen 8-9 een synthetisch randgedeelte 10A vertonen, uit een materiaal verschillend dan het kernmatèriaal, waarbij de koppeldelen 13-14 aan voornoemde twee randen 8-9 vergrendeldelen 25-26 bevatten die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen 1 verzekeren waarbij minstens één van deze vergrendeldelen 26 deel uitmaakt van een ééndelig met het voornoemde synthetisch randgedeelte uitgevoerd flexibel gedeelte 31 dat zich langs de betreffende rand uitstrekt en minstens in het vlak van het paneel, als het gevolg van het samenvoegen van twee van dergelijke panelen 1, verbuigbaar is. Volgens een alternatief strekt het kernmateriaal zich uit tot op de betreffende rand met het vergrendeldeel 26, en is eventueel de rand zelfs vrij van synthetische randgedeelten uit een ander materiaal, waarbij het betreffende vergrendeldeel 26 dan deel uitmaakt van een ééndelig met het kernmateriaal gevormd flexibel gedeelte. Hierbij zijn dan ook eventuele steungedeelten en andere vergrendeldelen aan de betreffende randen bij voorkeur eendelig in het kernmateriaal uitgevoerd, waarbij bij voorkeur voor het kernmateriaal gebruik gemaakt wordt van een plaatvormig substraat uit een houtcomposiet, als MDF of HDF. Bij voorkeur is het voornoemde flexibel gedeelte 31 als een lip 26 is uitgevoerd, terwijl een ander vergrendeldeel 25 dat bedoeld is daarmee samen te werken als een tandvormig gedeelte 25 is uitgevoerd dat tijdens het verbinden van twee van dergelijke panelen 1 een elastische verbuiging in de lip 26 veroorzaakt, zodanig dat dit tandvormig gedeelte 25 door middel van een snapbeweging achter de lip 26 kan plaatsnemen. In het bijzonder kunnen dé koppelmiddelen worden toegepast uit het PCT/IB2010/052812.

Figuur 21 geeft nog een voorbeeld weer van het voornoemde eerste onafhankelijk inventief aspect, waarbij het vloerpaneel 1 aan het korte paar randen 4-5 voorzien is van koppelmiddelen 13-14 die een koppeling toelaten door middel van een neerwaartse beweging N van het koppelmiddel aan de ene rand 4 in het koppelmiddel aan de andere rand 5. De koppelmiddelen 13-14 zijn hierbij uitgevoerd met vergrendeldelen 25-26 die hoofdzakelijk gevormd zijn als een tand of tandvormig gedeelte 25 en een door een onderste lip 49 en een bovenste lip 50 begrensde groef 51. De onderste lip 49 wordt hierbij bepaald door het onderste haakvormig gedeelte 16, terwijl de bovenste lip 50 bepaald wordt door een ondersnijding aangebracht aan de rand 5 die voorzien is van het onderste haakvormige gedeelte 16. Het tandvormig gedeelte kan aan de hand van voornoemde neerwaartse beweging N in de groef 51 worden aangebracht. Het voornoemde tandvormig gedeelte 25 is beweeglijk uitgevoerd en werkt samen met voornoemde groef 51 om te voorzien in een vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1. In dit geval bevindt het beweeglijk tandvormig gedeelte 25 zich op het bovenste haakvormig gedeelte 15 en is de voornoemde groef 51 voorzien aan het onderste haakvormig gedeelte 16. Het is echter niet uitgesloten dat dit andersom zou zijn uitgevoerd. In dit geval is de beweeglijkheid van het tandgedeelte 25 minstens gedeeltelijk bekomen aan de hand van een vrije ruimte 52 voorzien achter het tandgedeelte 25, waardoor dit tandgedeelte 25 bij koppeling in proximale richting kan worden bewogen ten opzichte van de rand 4 waaraan het zich bevindt. Naar het einde van de koppelbeweging N dringt het tandgedeelte 25 de voornoemde groef 51 binnen. In de plaats van te werken met een tandgedeelte 25 dat automatisch in de voornoemde groef 51 terecht komt bij het uitvoeren van de koppelbeweging N, kan ook gewerkt worden met een tandgedeelte 25 dat nog een afzonderlijke handeling vereist voor een effectieve vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1 wordt bekomen. Zo bijvoorbeeld is het mogelijk dat dergelijk tandgedeelte 25 na het uitvoeren van de neerwaartse beweging N nog dient te worden verschoven in een richting parallel aan de te koppelen randen 4-5. Dit kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door de installateur, of door tussenkomst van een nog te installeren paneel 1, bijvoorbeeld in een volgende rij. Dergelijke koppelmiddelen 13-14 zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit het WO 2009/116926.

Er wordt opgemerkt dat volgens dit eerste aspect van de uitvinding bij voorkeur gewerkt wordt met koppelmiddelen 13-14 die eendelig zijn uitgevoerd in het substraatmateriaal 10 en/of het materiaal van een eventueel synthetisch randgedeelte 10A-10B. Het is echter niet uitgesloten dat zou gewerkt worden met afzonderlijke materiaalgedeelten die deel uitmaken van de koppelmiddelen. Bijvoorbeeld in het geval van koppelmiddelen die een koppeling aan de hand van een neerwaartse beweging toelaten, kan gewerkt worden met een tandgedeelte 25 dat bestaat uit één of meerdere plastieken strips 53 die in een daartoe voorziene uitsparing zijn aangebracht. Een voorbeeld hiervan is geïllustreerd aan de hand van figuur 22. In het voorbeeld van figuur 22 verzorgt de strip 53 het snap-effect dat zorgt voor de automatische vergrendeling van de vloerpanelen in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1.

Waar in het voorgaande sprake is van een neerwaartse koppelbeweging betreft het bij voorkeur een koppelbeweging bekomen aan de hand van een wentelbeweging W rond het paar lange randen 6-7. Zoals vermeld is het niet uitgesloten dat de neerwaartse koppelbeweging, nog dient te worden aangevuld met een afzonderlijke handeling voor het verwezenlijken van een effectieve vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1. Er wordt opgemerkt dat het voornoemde eerste onafhankelijk inventief aspect bij voorkeur wordt toegepast bij koppelmiddelen die wanneer de vloerpanelen aan elkaar gekoppeld worden met een neerwaartse beweging automatisch resulteren in een vergrendeling in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de voornoemde randen 8-9 alsook loodrecht op het vlak van de panelen 1. Er kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van koppelmiddelen die bij het samenvoegen een snap-effect bewerkstelligen. De afwijkende richting van de contactoppervlakken 21-22 kan namelijk leiden tot een meer geleidelijk snap-effect van de vergrendeldelen tijdens de neerwaartse samenvoegbeweging of koppelbeweging. Het aspect kan echter ook toegepast worden bij koppelmiddelen die na het samenvoegen ervan een afzonderlijke handeling vereisen voor het bekomen van de uiteindelijke vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen 1.

Figuur 23 geeft nog een voorbeeld van gekoppelde vloerpanelen 1 met de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding. Hiertoe zijn de panelen 1, voor het verzorgen van de vergrendeling in een richting R1 in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de betreffende randen 4-5, in dit geval de korte randen 4-5 van een langwerpig vloerpaneel 1, voorzien van haakvormige delen 15-16 die in de gekoppelde toestand, hier weergegeven, contactoppervlakken 21-22 vertonen die achter elkaar aangrijpen.

Figuur 24 geeft duidelijk weer dat de contactoppervlakken 21-22, zich uitstrekken in één of meerdere richtingen verschillend van de richting van de bovenranden. Zulks blijkt ook uit figuren 25 en 26 die respectievelijk een bovenaanzicht op het onderste haakvormig deel 16 en een onderaanzicht op het bovenste haakvormig deel 16 bieden.

Voornoemd bovenste haakvormig deel 15 omvat een nabij de bovenzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 17 die van een neerwaarts gericht gedeelte 18 is voorzien. Voornoemd onderste haakvormig deel 16 omvat een nabij de onderzijde van het paneel 1 zijdelings uitstekende flens 19 die van een opwaarts gericht gedeelte 20 is voorzien. Voornoemde contactoppervlakken 21-22 zijn gevormd tussen het voornoemde neerwaarts gericht gedeelte 18 en het voornoemde opwaarts gericht gedeelte 20. Het betreffende contactoppervlak 22 gevormd op het opwaarts gericht gedeelte 20 is naar de bijhorende bovenrand georiënteerd. De contactoppervlakken 21-22 strekken zich, gezien in de dwarsdoorsnede van figuren 23 en 24 van boven naar onderen geïnclineerd uit in de richting van de rand voorzien van het onderste haakvormig deel 16. In dit geval is een hoek L gelegen tussen 35 en 80° toegepast. Bij voorkeur bedraagt de hoek L minstens 45° of 50°. Onafhankelijk van de richting of richtingen waarin de contactoppervlakken 21-22 zich langsheen de randen 4-5 uitstrekken, blijft de inclinatie, of de hoek L, bij voorkeur constant. Indien de inclinatie, of de hoek L, varieert langsheen de randen 4-5, blijft zij bij voorkeur op elk punt langs die randen 4-5 toch gelegen tussen 35 en 80°.

De koppeldelen of haakvormige delen 15-16 omvatten verder nog vergrendeldelen 25-26 die de voornoemde vergrendeling in een richting R1, loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1, verzekeren. Deze vergrendeldelen 25-26-25A-26A vertonen tevens samenwerkende contactoppervlakken 27-28-27A-28A die weerstand bieden tegen het loskomen van het bovenste haakvormig deel 15 uit het onderste haakvormig deel 16 in de voornoemde richting R1. In het voorbeeld strekken de contactoppervlakken 27-28-27A-28A zich vlak uit, doch telkens onder een hoek met het oppervlak van de panelen 1, bijvoorbeeld, zoals hier, onder een hoek van 45° of minder.

In het voorbeeld van de figuren 23 tot en met 26 zijn de vergrendeldelen 25-26-25A-26A en contactoppervlakken 27-28-27A-28A dubbel uitgevoerd. Het eerste paar vergrendeldelen 25-26 is hoofdzakelijk gevormd als een tand 25 en een door een onderste lip 49 en bovenste lip 50 begrensde groef 51. De bijhorende contactoppervlakken 27-28 bevinden zich op de bovenzijde van de tand 25 en op de onderzijde van voornoemde bovenste lip 50 en strekken zich in dit geval vlak uit onder een hoek van 45°, of ongeveer 45° met het oppervlak van de panelen 1. Het tweede paar vergrendeldelen 25A-26A en contactoppervlakken 27A-28A is hoofdzakelijk gevormd als een zijdelings uitsteeksel 54, namelijk uitstekend in de richting R2, aan de onderzijde van de rand 4 met het bovenste haakvormig deel 15, en een ondersnijding 55 aan de onderzijde van het onderste haakvormig deel 16, waarbij het uitsteeksel 54 en de ondersnijding 55 met elkaar samenwerken en contactoppervlakken 27A-28A vormen, actief in voornoemde richting R1. De betreffende contactoppervlakken 27A-28A worden meer speciaal gevormd op de bovenzijde van het uitsteeksel 54 en op de onderzijde van het onderste haakvormig deel 16, ter plaatse van de ondersnijding 55. De betreffende contactoppervlakken 27A-28A strekken zich vlak uit onder een hoek van 15° of ongeveer 15° met het oppervlak van de panelen 1.

Alhoewel in het huidig voorbeeld de vergrendeldelen 25-26-25A-26A en de bijhorende contactoppervlakken 27-28-27A-28A dubbel zijn uitgevoerd, is het niet uitgesloten dat slechts met één paar van deze vergrendelen en contactoppervlakken zou worden gewerkt, hetzij met het voornoemde eerste paar, hetzij met het voornoemde tweede paar.

In het voorbeeld van de figuren 23 tot en met 26 zijn tevens verticaal actieve contactoppervlakken 56-57 voorzien die de beweging van het bovenste haakvormig deel 15 naar het onderste haakvormig deel 16 beperken. In het voorbeeld bevinden dze contactoppervlakken 56-57 zich respectievelijk aan de onderzijde van het bovenste haakvormig deel 15 en aan de bovenzijde van het opwaarts gericht gedeelte 20 van het onderste haakvormig deel 16. Dergelijke contactoppervlakken 56-57 die de beweging van het bovenste haakvormig deel 15 naar het onderste haakvormig deel 16 beperken zijn, in het algemeen, interessant voor het minimaliseren van het risico op het ontstaan van hoogteverschillen tussen de gekoppelde bovenranden bij het belopen van de vloerbekleding en kan bij eender welke uitvoering van het voornoemde eerste aspect en/of het voornoemde tweede aspect van de uitvinding worden töegepast

Verder is, in het voorbeeld van de figuren 23 tot en met 26, in gekoppelde toestand van twee vloerpanelen, een spatie 58 voorzien tussen de onderzijde van het bovenste haakvormig deel 15 en de bovenzijde van het onderste haakvormig deel 16, waarbij deze spatie 58 zich minstens uitstrekt verticaal onder de gekoppelde bovenranden. Dergelijke spatie 58 is, in het algemeen, interessant voor het minimaliseren van het risico op hoogteverschillen tussen de gekoppelde bovenranden en kan bij eender welke uitvoering van het voornoemde eerste aspect en/of het voornoemde tweede aspect van de uitvinding worden toegepast. Bij voorkeur strekt de spatie 58 zich uit over minstens een derde van de uitsparing 59, of over minstens het grootste gedeelte van de uitsparing 59, of, zoals hier, over de volledige uitsparing 59 grenzend aan het opwaarts gericht gedeelte 20 van het onderste haakvormig deel 16, namelijk minstens van verticaal onder de gekoppelde bovenranden tot aan de contactoppervlakken 21-22 actief voor de vergrendeling in de horizontale richting R2. Aan het distale uiteinde van het opwaarts gericht gedeelte 20 is verder ook nog een spatie 58A voorzien. In dit geval zijn contacten tussen dit distale uiteinde en het bovenste haakvormig deel 15 en/of zijdelings uitsteeksel 54, met uitzondering van de contactoppervlakken 27A-28A vermeden, zodanig dat een goede aansluiting van de bovenranden 48 kan worden verkregen.

Figuren 23 tot en met 26 geven verder nog weer dat voor het zijdelings uitsteeksel 54 gebruik is gemaakt van een beweeglijk opgesteld gedeelte van het paneel 1, gelijkaardig aan het tandvormig gedeelte 25 uit figuur 21. In de plaats van met een groef, werkt het beweeglijk uitgevoerd zijdelings uitsteeksel 54 hier, zoals voornoemd, samen met de ondersnijding 55. De beweeglijkheid van het zijdelings uitsteeksel 54 is in dit geval minstens gedeeltelijk bekomen doordat een flexibel materiaal 59 is toegepast in een oorspronkelijk vrije ruimte 52 achter het zijdelings uitsteeksel, waardoor dit uitsteeksel 54 bij koppeling in proximale richting kan worden bewogen ten opzichte van de rand 4 waaraan het zich bevindt. Naar het einde van de koppelbeweging N dringt het zijdelings uitsteeksel 54 de ondersnijding 55 binnen. In de plaats van met een uitsteeksel 54 dat automatisch de ondersnijding 55 binnendringt, kan ook hier gewerkt worden met een zijdelings uitsteeksel dat nog een afzonderlijke handeling vereist voor het bekomen van een effectieve vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1. Er wordt nog opgemerkt dat voor het flexibel materiaal 59 gebruik kan gemaakt worden van de materialen vermeld in het WO 2010/142671, bijvoorbeeld van een materiaal gekozen uit de reeks van silicone, acrylaat, al dan niet geschuimde smeltlijm, bijvoorbeeld op basis van polyurethaan. Verder wordt opgemerkt dat dergelijk flexibel materiaal 59 ook kan worden toegepast in de vrije ruimte 52 uit het voorbeeld van figuur 21, of in eender welke andere koppeling waar beweeglijkheid van een vergrendeldeel aan de hand van een vrije ruimte wordt bekomen, bijvoorbeeld bij de uitvoeringsvormen van het tweede aspect, in de snede 32. Verder is het duidelijk dat het flexibel materiaal 59 in de voorbeelden van de figuren 23 tot en met 26 puur als optioneel dient aanzien te worden en dat bijvoorbeeld ook met een effectief vrije ruimte 52 kan worden gewerkt.

Er wordt verder nog opgemerkt dat de haakvormige delen 15-16 inclusief de vergrendeldelen 25-26-25A-26A en contactoppervlakken 21-22-27-28-27A-28A-56-57 eendelig zijn uitgevoerd met het paneel 1, bijvoorbeeld eendelig met de kern 10 van dergelijk paneel 1. Het is echter niet uitgesloten dat één of meerdere van deze delen en/of oppervlakken zouden zijn gevormd op een vast met het paneel verbonden afzonderlijk randgedeelte en/of op een losmaakbaar met het paneel verbonden afzonderlijke strip. Zo bijvoorbeeld kan het zijdelings uitsteeksel 54 uit de figuren 23 tot en met 26 uitgevoerd zijn aan de hand van een verende of verend opgestelde plastieken strip, gelijkaardig aan de plastieken strip 53 van figuur 22.

Figuur 27 geeft nog eens duidelijk de configuratie van het contactoppervlak 22 weer, volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding volgens haar eerste aspect. Hierbij strekt het contactoppervlak 22 zich onder een hoek A uit met de bovenrand 48, waarbij deze hoek A gelegen is tussen 0,5 en 5°, in het voorbeeld is ongeveer 3° gekozen voor deze hoek A. De contactoppervlakken strekken zich, gezien in het bovenaanzicht van dit voorbeeld, continu uit volgens een rechte lijn over een werkzame afstand D van meer dan 50% of hier zelfs van meer dan 75% van de breedte B van de sierzijde van het paneel 1. Ook in het geval van niet continue contactoppervlakken en/of van niet rechte, dus gekromde contactoppervlakken worden de totale werkzame afstand D van de contactoppervlakken bij voorkeur aangehouden.

Met “werkzame afstand D” wordt bedoeld dat in een gekoppelde toestand van twee panelen 1 effect een contact ontstaat over deze afstand D.

In het voorbeeld van figuur 27 is het paneel 1 aan het andere paar tegenoverliggende zijden 2-3 eveneens voorzien van geprofileerde randen 6-7 met een mannelijk koppeldeel 39 en een vrouwelijk koppeldeel 40. Bij voorkeur betreft het koppeldelen 39-40 gelijkaardig aan diegene beschreven aan de hand van figuur 12, waarbij zij toelaten twee panelen 1 aan de betreffende zijden 2-3 door middel van een wentelbeweging W in elkaar te voegen. Het is duidelijk dat hierbij niet noodzakelijk een bekledingslaag 47 moet worden toegepast. Het contactoppervlak 21 strekt zich hierbij zodanig uit, dat de afstand tussen de bovenrand 48 en het contactoppervlak 22, gezien in de richting van het mannelijk koppeldeel 39 naar het vrouwelijk koppeldeel 40 steeds toeneemt.

Hoewel in voorgaande figuren telkens recht en continu weergegeven is het niet uitgesloten dat de contactoppervlakken 21-22 volgens het eerste onafhankelijk inventief aspect gekromd en/of discontinu zijn uitgevoerd.

Figuur 28 geeft een voorbeeld van contactoppervlakken die onderbroken zijn, en waarbij het eigenlijke contactoppervlak 22 uit twee gedeelten bestaat, die zich beide in dezelfde richting doch anders dan de bijhorende bovenrand 48 uitstrekken. Het is uiteraard niet uitgesloten dat de gedeelten zich in een onderling ongelijke richting zouden uitstrekken. In dit geval neemt de afstand D1 tussen de bovenrand 48 en het contactoppervlak 22 voor beide gedeelten ervan in dezelfde richting toe. Bij voorkeur strekken de contactoppervlakken 21-22 van beide gedeelten samen zich, in het geval van een onderbreking ervan, zoals hier, uit over een totale werkzame afstand D van meer dan 30% of hier zelfs van meer dan 50%, of nagenoeg 60% van de breedte B van de sierzijde van het paneel 1. Ook in het geval er meer dan twee gedeelten zouden zijn, bedraagt de gezamenlijke werkzame afstand D van al deze gedeelten bij voorkeur meer dan 30% of meer dan 50% van de breedte B van de sierzijde van het paneel 1.

Figuur 29 geeft een voorbeeld weer van contactoppervlakken 22 die onderbroken zijn, en waarbij beide gedeelten van het eigenlijke contactoppervlak 22 zich gekromd uitstrekken langsheen de bijhorende bovenrand 48. Ook hier neemt de afstand D1 tussen de bovenrand 48 en het contactoppervlak 22 telkens toe of blijft zij eventueel plaatselijk gelijk. In dit geval is een continue, doch niet constante kromming toegepast.

Ook hier bedraagt de gezamenlijke werkzame afstand D waarover de contactoppervlakken 22 zich uitstrekken meer dan 30%, of zelfs meer dan 50% van de breedte B van de sierzijde van de panelen 1. In streeplijn 60 is nog een variante weergegeven waarbij één van de gedeelten van het contactoppervlak 22 zich uitstrekt zodanige dat de afstand D1 tussen het contactoppervlak 22 en de bovenrand 48 in tegengestelde richting langsheen de bovenrand 48 toeneemt in vergelijking met het andere gedeelte. Op deze manier kan bijvoorbeeld een centrerende werking worden bekomen van de lange zijden 2-3 van twee gekoppelde panelen 1.

Het spreekt voor zich dat in de voorbeelden van de figuren 27 tot 29 bij voorkeur overeenstemmende contactoppervlakken 21, namelijk met hoofdzakelijk samenvallende onderbrekingen en/of richtingen en/of gedeelten zijn toegepast.

Wanneer sprake is van een onderbreking van het contactoppervlak in verschillende gedeelten gaat het telkens om een onderbreking van het contact zelf in een gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen, en niet noodzakelijk over een onderbreking van het gedeelte van de koppeldelen waarop dergelijk contactoppervlak is voorzien.

Figuur 28 geeft in streeplijn nog een uitvoeringsvorm weer waar plastieken strips 53 zijn toegepast, bijvoorbeeld gelijkaardig als diegene weergegeven en/of beschreven in verband met figuur 22. Dergelijke strip 53 kan uiteraard in eender welke uitvoering van het eerste aspect van de uitvinding worden toegepast, bij voorkeur voor het realiseren van contactoppervlakken 27-28 die werkzaam zijn in verticale richting R1, loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1. Dergelijke strip 53 geeft bij voorkeur aanleiding tot het ontstaan van een snap-effect bij het uitvoeren van de koppelbeweging N. Bij voorkeur wordt aan de hand van dergelijke strip 53 en/of snap-effect een automatische vergrendeling bekomen in de richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1. Bijzonder aan de uitvoering van figuur 28 is dat langsheen de betreffende rand 5 gewerkt is met meerdere van dergelijke strips 53, in dit geval met twee strips 53. De positie van de strips 53 stemt in dit geval overeen met de gedeelten van het contactoppervlak 21. Door het werken met meer dan één strip kan een meer geleidelijke koppeling worden bekomen die met minder krachtuitoefening door middel van een neerwaartse koppelbeweging N van de panelen naar elkaar toe in elkaar kan worden aangebracht. Het is uiteraard niet uitgesloten dat zou worden gewerkt met één of meerdere strips 53 waarvan de positie hoofdzakelijk overeenstemt met één of meerdere onderbrekingen in het contactoppervlak 21 of met slechts één strip 53, die zich dan bij voorkeur over minstens 50 percent van de breedte B van de sierzijde uitstrekt.

Het is duidelijk dat de kernmaterialen, synthetische randgedeelten en materialen hiervoor, toplagen en tegenlagen vermeld in de inleiding zowel in het eerste als in het tweede onafhankelijk inventief aspect kunnen worden toegepast.

Ook wordt opgemerkt dat in de voorgaande beschrijving, en de volgende conclusies, een aantal termen, zoals “neerwaarts”, “onderste”, “bovenste” , “onderzijde” en “bovenzijde” gerelateerd werden naar vloerpanelen, en dat het duidelijk is dat bij andere panelen die niet hoofdzakelijk vlak liggen deze termen gelijkaardig moeten geïnterpreteerd worden, doch dan relatief tot het vlak van de panelen

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijk panelen kunnen in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Zo bijvoorbeeld beperkt de uitvinding zich niet tot vloerpanelen en kan zij in eender welk ander toepassingsgebied worden ingezet, zoals onder andere bij wandpanelen, plafondpanelen, meubelpanelen, enzovoort.

Claims

1. Paneel, meer speciaal een vloerpaneel, waarbij dit paneel (1) een kern (10), een bovenzijde (11), een onderzijde (12) en minstens twee tegenoverliggende randen (8-9) bezit, waarbij het paneel aan voornoemde randen (8-9) bijhorende bovenranden vertoont; waarbij aan de voornoemde twee tegenoverliggende randen (8-9) koppeldelen (13-14) zijn aangebracht; waarbij deze koppeldelen (13-14) een zodanige configuratie vertonen dat de koppeldelen van twee van dergelijke panelen (1) in elkaar kunnen worden gebracht door middel van een neerwaartse beweging van één van de panelen (1) ten opzichte van het andere, waarbij in de gekoppelde toestand van de panelen (1) een vergrendeling in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de voornoemde randen (8-9) alsook loodrecht op het vlak van de panelen (1) kan worden verkregen, waarbij de voornoemde koppeldelen (13-14) voor het verzorgen van voornoemde vergrendeling in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de voornoemde randen (8-9) voorzien zijn van vergrendeldelen in de vorm van haakvormige delen (15-16) die in de gekoppelde toestand contactoppervlakken (21-22) vertonen die achter elkaar aangrijpen, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel (1), globaal uitstrekken in één of meerdere richtingen verschillend van de richting van de voornoemde bovenranden.

2. Paneel volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat voornoemde haakvormige delen (15-16), enerzijds, een bovenste haakvormig deel (15) bevatten met een nabij de bovenzijde van het paneel (1) zijdelings uitstekende flens (17) die van een neerwaarts gericht gedeelte (18) is voorzien, en, anderzijds, een onderste haakvormig deel (16) met een nabij de onderzijde van het paneel (1) zijdelings uitstekende flens (19) die van een opwaarts gericht gedeelte (20) is voorzien, waarbij voornoemde contactoppervlakken (21-22) gevormd worden tussen het voornoemde neerwaarts gericht gedeelte (18) en het voornoemde opwaarts gerichte gedeelte (20).

3. Paneel volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een dwarsdoorsnede loodrecht op de betreffende rand, verticaal uitstrekken of van boven naar onderen geïnclineerd of gebogen uitstrekken in de richting van de rand voorzien van het onderste haakvormig deel (16).

4. Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen (13-14) aan voornoemde twee randen (8-9) vergrendeldelen (25-26) bevatten die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen (1) verzekeren, waarbij deze vergrendeldelen (25-26) respectieve contactoppervlakken (27-28) vertonen.

5. Paneel volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat voornoemde vergrendeldelen (25-26) die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen (1) verzekeren hoofdzakelijk gevormd zijn als een tand en een door een onderste en bovenste lip begrensde groef.

6. Paneel volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (27-28) zich bevinden op de bovenzijde van voornoemde tand en op de onderzijde van voornoemde bovenste lip.

7. Paneel volgens één van de conclusies 3 tot 6, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (27-28) voorzien aan de vergrendeldelen (25-26) die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen (1) verzekeren, zich hoofdzakelijk parallel aan de bovenzijde van de panelen uitstrekken.

8. Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel (1), globaal uitstrekken in een richting die een hoek maakt met de bovenranden, waarbij deze hoek gelegen is tussen 0,5° en 5°.

9. Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel (1), globaal uitstrekken op een rechte lijn die een hoek maakt met de bovenrand van de panelen (1).

10. Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat dit paneel aan het andere paar tegenoverliggende zijden tevens voorzien is van koppelmiddelen die toelaten twee van dergelijke panelen (1) aan deze randen te koppelen door de betreffende koppelmiddelen in elkaar aan te brengen, waarbij deze koppelmiddelen een vrouwelijk koppeldeel en een mannelijk koppeldeel omvatten, den bij koppeling het mannelijk koppeldeel in het vrouwelijk koppeldeel dient te worden aangebracht.

11. Paneel volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het paneel de kenmerken van conclusie 2 vertoont en dat voornoemde contactoppervlakken (21-22) zich, gezien in een bovenaanzicht van het paneel (1), van het voornoemde mannelijk koppeldeel naar het vrouwelijk koppeldeel globaal uitstrekken in een richting weg van de rand (5) die voorzien is van het onderste haakvormig gedeelte (16).

12. Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het paneel (1) aan minstens één van voornoemde tegenoverliggende randen (8-9) een synthetisch randgedeelte (10A) vertoont, uit een materiaal verschillend dan het kernmateriaal, waarbij de koppeldelen (13-14) aan voornoemde twee randen (8-9) vergrendeldelen (25-26) bevatten die de voornoemde vergrendeling in de richting loodrecht op het vlak van de panelen (1) verzekeren waarbij minstens één van deze vergrendeldelen (26) deel uitmaakt van een ééndelig met het voornoemde synthetisch randgedeelte uitgevoerd flexibel gedeelte (31) dat zich langs de betreffende rand uitstrekt en minstens in het vlak van het paneel, als het gevolg van het samenvoegen van twee van dergelijke panelen (1), verbuigbaar is.

13. Paneel volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde flexibel gedeelte (31) als een lip is uitgevoerd, terwijl een ander vergrendeldeel (25) dat bedoeld is daarmee samen te werken als een tandvormig gedeelte is uitgevoerd dat tijdens het verbinden van twee van dergelijke panelen een elastische verbuiging in de lip veroorzaakt, zodanig dat dit tandvormig gedeelte door middel van een snapbeweging achter de lip kan plaatsnemen.