<Desc/Clms Page number 1>
"Inrichting voor het afwisselend in-en uitschakelen van de aandrijvingen van minstens twee inslaginrichtingen op
EMI1.1
een weefmachine". een
Deze uitvinding heeft betrekking tot weefmachines, die voorzien zijn van minstens twee inrichtingen, waarmee een inslagdraad in de gaap gebracht wordt van de ene zijde naar de andere zijde, waarbij deze inrichtingen boven elkaar op verschillend niveau op de weefmachine zijn opgesteld, om tegelijkertijd op deze verschillende niveaus inslagdraden te kunnen inbrengen in boven elkaar gevormde gapen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij dubbelstuk-weefmachines, voorzien van twee inrichtingen die tegelijkertijd in de gaap van bovenweefsel en van het onderweefsel een inslagdraad kunnen inbrengen.
De uitvinding heeft meer in het bijzonder betrekking tot weefmachines, waarvan de genoemde inrichtingen, grijperinrichtingen zijn.
Bij gekende weefmachines met twee of meer grijperinrichtingen bestaat elke grijperinrichting uit twee aan weerszijden van de weefmachine opgestelde samenwerkende gedeelten, elk bestaande uit een aandrijfinrichting met een op de aandrijfas opgesteld aandrijftandwiel, een zieh volgens de breedterichting van de weefmachine uitstrekkende grijperstang die door het aandrijftandwiel kan aangedreven worden om zieh met een uiteinde vanaf de zijkant van de weefmachine langs een geleidingsinrichting naar het midden te bewegen en terug, terwijl op dit genoemde uiteinde van de grijperstang een grijper is vastgemaakt.
Beide delen van een grijperinrichting werken zo samen, zodat de grijpers elkaar ontmoeten in het midden van de weefmachine (in de gaap). Daar wordt een vanaf de ene kant van de weefmachine door de ene grijper (de gevergrijper) meegenomen inslagdraad, overgenomen door de andere grijper (de nemergrijper) die vervolgens deze
<Desc/Clms Page number 2>
inslagdraad bij zijn teruggaande beweging meeneemt naar de andere kant van de weefmachine.
Bij het enkelspoelig dubbelstuk-weven wordt er afwisselend een inslag ingebracht in het bovenweefsel en een in het onderweefsel.
Voor een dergelijk weefproces wordt gebruik gemaakt van gekende enkelgrijperweefmachines. Deze machines zijn voorzien van een enkele inslaginrichting, bijvoorbeeld een grijperinrichting zoals hierboven werd beschreven, die telkens de inslagdraad inbrengt op eenzelfde niveau. Deze machines zijn ook voorzien van weeframen die de grond-en poolkettingdraden tot een gaap trekken naar het niveau van de grijper toe. Bij deze weefmethode moeten de kettingdraden dus zo getrokken worden dat de gaap wordt gevormd tussen kettingdraden die zieh boven het niveau van de grijper uitstrekken, en kettingdraden die zieh onder dat niveau uitstrekken, waarbij de grijper op een vast niveau opgesteld is of op een vast niveau met de lade mee beweegt.
In aanslagstand van het weefriet moeten alle grondkettingdraden van het bovenwerk zieh in hun bovenste stand bevinden, en moeten alle grondkettingdraden van het onderwerk zieh in hun onderste stand bevinden, zodanig dat deze grondkettingdraden een voldoende krachtcomponente ontwikkelen om de pooldraden te trekken om aldus een voldoende poolhoogte te verkrijgen tussen onderweefsel en bovenweefsel.
Het nadeel van het enkelspoelig dubbelstuk-weven met een dergelijke enkelgrijper-weefmachine ligt in het feit dat de grondkettingdraden snel moeten bewegen om in een voldoende korte tijd een voldoende heffing te verkrijgen. In het bijzonder de grondkettingdraden van het bovenweefsel moeten een vrij grote heffing uitvoeren gedurende een korte tijdspanne of met andere woorden gedurende een kleine hoekverdraaing van de hoofdas van de
<Desc/Clms Page number 3>
weefmachine.
In de europese octrooiaanvraag nr. 0 362 433 wordt een inrichting beschreven die een mogelijke oplossing betekent voor het hierboven aangeduide nadeel.
Deze inrichting bestaat uit een vertikaal op-en neer beweegbare inslaginrichting, die gestuurd wordt om achtereenvolgens op verschillende niveaus een inslagdraad in te brengen. Hierdoor is het mogelijk om enkelspoelig een dubbelstuk-weefsel te weven, door de grondkettingdraden op twee verschillende niveaus boven elkaar een gaap te laten vormen, zoals gebruikelijk is bij een dubbelgrijperweefmachine. het voordeel ligt in het feit dat de grondkettingdraden een kleinere heffing moeten ondergaan, en dat de grondketting-weeframen bijgevolg met een veel kleinere snelheid moeten bewogen worden, hetgeen belangrijke voordelen oplevert op het gebied van slijtage en energieverbruik van de machine.
Deze inrichting heeft echter ook belangrijke nadelen.
Een eerste nadeel ligt in het feit dat aanzienlijke middelen vereist zijn om een grijperinrichting - die bestaat uit een aandrijving, een grijpergeleiding en een grijper op een grijperstang-voortdurend op en neer te bewegen, zodat dit een omslachtige en dure oplossing is van het hierboven aangeduide nadeel van een enkelgrijperweefmachine.
Een tweede nadeel van de hierboven omschreven inrichting ligt in het feit dat de inrichting voor het op en neer bewegen van de inslaginrichting, vlug aan slijtage zal onderhevig zijn.
Een andere gekende oplossing van het gestelde probleem bestaat erin om de enkelspoelig te weven weefsels, op een dubbelgrijperweefmachine te weven. Een dergelijke weefmachine is voorzien van twee boven elkaar liggende grijperinrichtingen, die voorzien zijn om terzelfdertijd
<Desc/Clms Page number 4>
een inslag in te brengen in een gaap in het bovenweefsel en een inslag in te brengen in een gaap in het onderweefsel, bij het dubbelspoelig weven.
Door een dergelijke weefmachine te voorzien van een bijkomende inrichting die afwisselend alleen een inslagdraad aangeeft aan bijvoorbeeld de bovenste grijperinrichting en bij een volgende inslag alleen een inslagdraad aan de onderste grijperinrichting aangeeft, kan deze dubbelgrijperweefmachine gebruikt worden om enkelspoelig te weven, waarbij het voordeel wordt bekomen dat de grondkettingdraden maar een kleine heffing moeten ondergaan, en dat bijgevolg de grondkettingweeframen een voldoende lange bewegingstijd hebben en er dus lagere bewegingssnelheden vereist zijn.
Ook deze inrichting heeft echter een nadeel. Bij iedere schotcyclus (inslag) drijven de aandrijfinrichtingen van beide inslaginrichtingen hun respectievelijke grijpers aan om zich naar het midden van de weefmachine in de gaap te bewegen, zodat er telkens een grijperinrichting is die nutteloos werkt. De energie die verbruikt wordt voor de aandrijving van deze grijperinrichting heeft dus geen enkel nuttig effect en gaat dus volledig verloren.
De doelstelling die aan de basis ligt van de onderhavige uitvinding bestaat er nu in om een dubbelgrijperweefmachine te voorzien waarmee enkelspoelig kan geweven worden, terwijl het hierboven aangeduide nadeel - de nutteloze aandrijving van een grijperinrichtingwordt opgelost.
Een bijkomende doelstelling bestaat er ook in om een weefmachine met meer dan twee grijperinrichtingen te voorzien, waarmee zonder datzelfde nadeel-het nuttloos werken van minstens een grijperinrichting-bepaalde bindingen kunnen geweven worden die niet de aandrijving van alle grijperinrichtingen terzelfdertijd vereisen.
Een voorwerp van de uitvinding bestaat uit een
<Desc/Clms Page number 5>
inrichting, waarmee volgens een al dan niet instelbare schakelcyclus de aandrijfinrichting van een grijperinrichting van een weefmachine gedurende het weven afwisselend ingeschakeld en uitgeschakeld kan worden, waarbij deze schakelcyclus in fase met de schotcyclus verloopt en bepaald wordt in functie van de kenmerken van de gewenste binding, en zodanig is dat de genoemde aandrijfinrichting enkel ingeschakeld wordt als de grijperinrichting waarvan deze aandrijfinrichting deel uitmaakt een inslagdraad moet inbrengen in een tussen de kettingdraden gevormde gaap. In hetgeen volgt wordt een dergelijke inrichting volgens de uitvinding een in-en uitschakelinrichting genoemd.
Een ander voorwerp van de uitvinding bestaat uit een weefmachine met minstens twee grijperinrichtingen, die voorzien is van minstens een in-en uitschakelinrichting volgens de uitvinding, met een zodanige schakelcyclus dat bij elke schotcyclus elke aandrijfinrichting van de grijperinrichting (en) die een inslagdraad moet (en) inbrengen, ingeschakeld is, en elke aandrijfinrichting van de grijperinrichting (en) die geen inslagdraad moet (en) inbrengen, uitgeschakeld is.
Nog een voorwerp van de uitvinding bestaat uit een werkwijze voor het enkelspoelig weven van een dubbelstukweefsel gebruik makend van een grijperweefmachine met twee (een dubbelgrijperweefmachine) of meer op verschillende niveaus gelegen grijperinrichtingen. Deze werkwijze is zodanig dat, wanneer een van de grijperinrichtingen aangedreven wordt om een inslagdraad in het weefsel in te brengen, er geen enkele andere grijperinrichting wordt aangedreven.
Een bijkomend voorwerp van de uitvinding bestaat uit een werkwijze voor het dubbelspoelig weven van een dubbelstukweefsel volgens een tweeschotsbinding, gebruik makend van een driegrijperweefmachine, waarbij deze
<Desc/Clms Page number 6>
werkwijze zodanig is dat de middenste grijperinrichting bij elke inslag wordt aangedreven om telkens een inslagdraad in te brengen, terwijl bij de opeenvolgende inslagen, afwisselend de bovenste en de onderste grijperinrichting wordt aangedreven om telkens een inslagdraad in te brengen, terwijl respectievelijk de onderste en de bovenste grijperinrichting afwisselend niet worden aangedreven.
De in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding bestaat uit een aandrijftandwiel dat verdraaibaar omheen de aandrijfas op deze as is opgesteld, en voorzien is van middelen, waarmee overeenstemmende middelen-die op de aandrijfas of op een onderdeel dat door deze as kan aangedreven worden zijn voorzien - kunnen samenwerken om de draaibeweging van de aandrijfas op het aandrijftandwiel over te brengen, en waarbij de genoemde overeenstemmende middelen of het onderdeel waarop deze middelen voorzien zijn enerzijds in een eerste stand kunnen gebracht worden waarbij deze middelen samenwerken met de middelen van het aandrijftandwiel of waarbij de draaiende aandrijfas het onderdeel kan aandrijven terwijl de middelen van dit onderdeel samenwerken met de middelen van het aandrijftandwiel,
en anderzijds in een tweede stand kunnen gebracht worden waarbij de genoemde overeenstemmende middelen niet samenwerken met de middelen van het aandrijftandwiel of waarbij de draaiende aandrijfas het onderdeel niet aandrijft. De genoemde middelen worden op mechanische, elektromagnetische, pneumatische, of andere wijze gestuurd, zodanig dat voor elke inslag de genoemde eerste of tweede stand automatisch wordt ingenomen volgens een welbepaalde instelbare cyclus die in fase verloopt met de schotcyclus en dat naargelang de werking van grijperinrichting nodig en effectief is of niet-in functie van de gewenste binding-, door de genoemde middelen hetzij een eerste, hetzij een tweede stand wordt ingenomen.
De stuurmiddelen kunnen aangepast, ingsteld of
<Desc/Clms Page number 7>
geprogrammeerd worden zodanig dat verschillende schakelcycli te realiseren zijn.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding bestaat deze inrichting uit een op een aandrijfas op een lager opgesteld aandrijftandwiel van een grijperinrichting. Dit aandrijftandwiel is enerzijds voorzien van een uitwendige vertanding voor het meenemen van een grijperstang op de gekende manier, en is anderzijds voorzien van middelen waardoor dit aandrijftandwiel kan meegenomen worden in een draaibeweging solidair met de aandrijfas, door een van overeenstemmende eerste middelen voorzien element, als dit element met de aandrijfas meedraait.
Het genoemde element kan daarvoor in een eerste stand worden gebracht, waarbij de eerste middelen of erop voorziene tweede middelen ingrijpen op overeenstemmende middelen die vast op de aandrijfas zijn opgesteld, waardoor dit element in een draaibeweging solidair met de aandrijfas wordt meegenomen, en waarbij de genoemde eerste middelen ingrijpen op de middelen van het aandrijftandwiel, waardoor ook dit aandrijftandwiel in een draaibeweging met de aandrijfas wordt meegenomen, en op zijn beurt de grijpers kan aandrijven.
Het genoemde element kan ook in een tweede stand worden gebracht, waarbij de genoemde eerste of tweede middelen zich buiten het bereik bevinden van de vast op de aandrijfas opgestelde overeenstemmende middelen, zodat het element niet meedraait met de aandrijfas, en dus ook het aandrijftandwiel niet meedraait en de grijper in rust blijft.
Om ofwel de eerste of de tweede stand in te nemen wordt het genoemde element op gekende wijze gestuurd, zoals
EMI7.1
bijvoorbeeld op mechanische wijze d. een nokkenmechanisme, of d. pneumatische of elektromagnetische middelen, door middel van andere gekende
<Desc/Clms Page number 8>
stuurmiddelen of een combinatie van deze middelen. Deze sturing gebeurt zodanig dat het element de eerste respectievelijk de tweede stand inneemt alsovereenkomstig de gewenste binding-de grijperinrichting een inslagdraad in het weefsel moet inbrengen, respectievelijk geen inslagdraad moet inbrengen, terwijl uiteraard ervoor wordt gezorgd dat de cyclus van deze sturing in fase verloopt met de schotcyslus, zodat telkens op het gepaste ogenblik een inslagdraad kan ingebracht worden.
De stuurmiddelen kunnen ook zodanig uitgevoerd zijn dat de stuurcyclus wijzigbaar is door de instelling van bepaalde onderdelen en/of door de vervanging van bepaalde onderdelen door andere en/of door programmering van een met deze stuurmiddelen samenwerkende inrichting.
Een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm van de in- en uitshakelinrichting volgens de uitvinding, bestaat uit een aandrijftandwiel (15), (16) dat verdraaivast verbonden is aan een naafbus (11), (12) welke zelf draaibaar geloberd is op aandrijfas (2). De naafbus (11) heeft een uitwendige cilindrische vertanding (13), (14).
Aandrijftandwiel (15) heeft een uitwendige vertanding (17) die ingrijpt op de grijperstang om deze heen en weer te bewegen. Op dezelfde aandrijfas zit tevens een meeneemring (13) verdraaivast opgesteld. Deze meeneemring heeft eveneens een uitwendige cilindrische vertanding met dezelfde middellijn als de uitwendige vertanding op de naafbus.
Een schuifelement bestaat in deze uitvoeringsvorm uit een ringvormig stuk met een centrale cylindrische opening, die voorzien is van een inwendige vertanding. De middellijnen van deze centrale opening en de voorziene inwendige vertanding zijn zodanig dat de uitwendige vertanding van de naafbus en de uitwendige vertanding van de meenneemring (2) schuivend passen in de inwendige vertanding van schuifring.
<Desc/Clms Page number 9>
De schuifring is zodanig opgesteld dat de aandrijfas en naafbus en meeneemring zieh loodrecht ten opzichte van dit ringvormig stuk door de centrale opening uitstrekken. Door met de schuifring stuk verbonden stuurmiddelen kan de schuifring nu in twee verschillende standen geplaatst worden. In de eerste stand is de schuifring stuk zodanig opgesteld dat de meeneemring en de naafbus, zieh in de centrale opening bevinden en de inwendige vertanding ingrijpt zowel op de uitwendige vertanding van de naafbus van het aandrijftandwiel als op de uitwendige vertanding van de meeneemring. Bij het verdraaien van de aandrijfas-ongeacht de draaizin - wordt de schuifring in draairichting meegenomen door de meeneemring, terwijl deze op zijn beurt de naafbus en dus het aandrijftandwiel meeneemt. Het aandrijftandwiel verdraait bijgevolg solidair met de aandrijfas.
In de tweede stand is de schuifring zodanig opgesteld dat de naafbus alleen zieh in de centrale opening bevindt en de inwendige vertanding bijgevolg enkel ingrijpt op de uitwendige vertanding van de naafbus van het aandrijftandwiel. Bij het verdraaien van de aandrijfas wordt de draaibeweging niet overgebracht op het aandrijftandwiel.
In het schijfvormig gedeelte van het aandrijftandwiel is een opening voorzien. Als het aandrijftandwiel in de stand staat waarbij de samenwerkende grijper volledig buiten de gaap is bevindt deze opening zieh precies onder of boven een pin die bevestigd is op de drager (20) van de schuifring. Wanneer de schuifring in de genoemde tweede stand wordt gebracht, schuift de pin eerst in de opening, zodat het aandrijftandwiel in zijn rustpositie wordt vastgehouden vooraleer de koppeling met de meeneemring opgeheven wordt.
De schuifring is verbonden met middelen die het volgens een welbepaalde cyclus afwisselend in de eerste en
<Desc/Clms Page number 10>
de tweede stand kunnen brengen. Deze middelen worden daarvoor gestuurd door gekende mechanismen die instelbaar en/of programmeerbaar zijn en/of uitwisselbare onderdelen bevatten, waardoor verschillende schakelcycli realiseerbaar zijn.
Twee of meer dergelijke in- en uitschakelinrichtingen kunnen op eenzelfde aandrijfas opgesteld zijn.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding worden verduidelijkt aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding, waardoor deze uitvinding echter niet beperkt wordt tot deze uitvoeringsvorm alleen.
Deze gedetailleerde beschrijving wordt ge llustreerd door middel van de hierbijgevoegde figuur 1, die een vertikale dwarsdoorsnede voorstelt van een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding.
Een vertikaal opgestelde aandrijfas (1), (2) wordt afwisselend in de ene draaizin en onmiddellijk daarna in de andere draaizin aangedreven door gekende aandrijfinrichtingen met bewegingstijden die vastgelegd zijn in de commandohoek van de schotcyclus. Twee meeneemringen (3), (4) zijn draaivast op de aandrijfas (2) bevestigd, zodat ze solidair met deze aandrijfas (2) meedraaien. Deze meeneemringen (3), (4) hebben een uitwendige vertanding (5), (6). Twee aandrijftandwielen (7), (8) zijn op lagers (9), respectievelijk (10) op de aandrijfas (2) verdraaibaar bevestigd.
Elk aandrijftandwiel (7), (8) is verdraaivast bevestigd aan naafbus (11), (12) met een uitwendige vertanding (13), respectievelijk (14) op de omtrek, en anderzijds uit een schijfvormig gedeelte (15), (16) dat zich symmetrisch ten opzichte van en loodrecht op de wanden van de genoemde centrale cylindrische gedeelten (11), (12) uitstrekt. Op
<Desc/Clms Page number 11>
de omtrek van deze schijfvormige gedeelten (15), (16) zijn uitwendige vertandingen (17), respectievelijk (18) voorzien. De buitendiameter van de cylindrische gedeelten (11), (12) van de naafbussen is identiek aan de buitendiameter van de meeneemringen (3), (4), en de daarop voorziene vertandingen (13), (14) zijn identiek aan de respectievelijke vertandingen (5), (6) op de omtrek van de meeneemringen (3), (4).
De meeneemringen (3), (4) en de naafbussen (11), (12) van de aandrijftandwielen (7), (8) zijn coaxiaal op de aandrijfas (2) opgesteld waarbij de aandrijftandwielen (7), (8) boven elkaar geplaatst zijn en de meeneemringen (3), (4) respectievelijk boven of onder beide aandrijftandwielen (7), (8) op de as (2) zijn opgesteld, zodanig dat de meeneemmringen (3), (4) aansluiten tegen de vast op de aandrijfas (2) staande gedeelten van het lager (9) respectievelijk het lager (10), waarbij de buitenwand van het op het lager (9) respectievelijk (10), verdraaibare naafbus (11) respectievelijk (12) van het aandrijftandwiel (7) respectievelijk (8) op geringe afstand komt van de buitenwand van de meeneemring (3) respectievelijk (4), en de genoemde buitenwanden van meeneemring (3) en gedeelte (9) respectievelijk meeneemring (4) en gedeelte (10) met gelijke diameter in elkaars verlengde liggen,
en bijgevolg ook de vertandingen (5) en (13), respectievelijk (6) en (14), met een kleine tussenafstand in elkaars verlengde liggen.
De in- en uitschakelinrichting in deze voorkeurdragende dubbele uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, bestaat verder nog uit twee identieke schuifringen (20'), (211), voorzien van een inwendige vertanding (22), (23). De diameter van deze openingen en de kenmerken van deze inwendige vertanding zijn zodanig dat de schuifringen (201), (21') coaxiaal ten opzichte van de aandrijfas (2) kunnen opgesteld worden met de naafbus (11),
<Desc/Clms Page number 12>
respectievelijk (12) van de aandrijftandwielen (7), (8) en/of met de meeneemring (3), respectievelijk (4) in de centrale opnening gelegen, waarbij de respectievelijke inwendige vertandingen (22), (23) kunnen ingrijpen op de uitwendige vertandingen (13) respectievelijk (14) van de naafbussen (11), (12) van de aandrijftandwielen (7), (8) en/of de uitwendige vertanding (5) respectievelijk (6) van de meeneemringen (3), (4).
Elke schuifring (20'), (21') is verbonden met een schakelplaat (20), (21) die op zijn beurt kan bewogen worden door middel van een nokkenmechanisme, om afwisselend volgens een door de nokken bepaalde cyclus-in fase met de schotcyclus-de schuifring een eerste respectievelijk een tweede stand te laten innemen.
Op de figuur 1 bevindt de bovenste schuifring (20) zieh in de tweede stand en de onderste schuifring (21) bevindt zieh in de eerste stand. In de eerste stand bevindt de schuifring (20), (21) zieh op een zodanige hoogte dat zijn inwendige vertanding (22), (23) enkel kan ingrijpen op de uitwendige vertanding (13), (14) van de naafbussen (11), (12) van het aandrijftandwiel (7), (8).
In de tweede stand bevindt de schuifring (20), (21) zieh op een zodanige hoogte dat zijn inwendige vertanding (22), (23) kan ingrijpen, zowel op de uitwendige vertanding (13), (14) van de naafbussen (11), (12) van het aandrijftandwiel (7), (8), als op de uitwendige vertanding (5), (6) van de meeneemring (3), (4).
In deze tweede stand wordt de draaibeweging van de aandrijfas (2) via de meeneemring (3), (4) en de schuifring (20'), (21') overgebracht op het aandrijftandwiel (7), (8).
In de eerste stand wordt de schuifring (20'), (21') niet meegenomen met de meeneemring (3), (4), zodat zowel de schuifring (20'), (21') als het aandrijftandwiel (7), (8) in rust blijft.
<Desc/Clms Page number 13>
In het schijfvormige gedeelte (15), (16) van elk aandrijftandwiel (7), (8) is een opening (24) voorzien.
Wanneer de grijper door een bepaald aandrijftandwiel (7), (8) aangedreven, volledig uit de gaap werd bewogen, bevindt dat aandrijftandwiel (7), ( (8) zieh steeds in dezelfde positie met de opening (24) tegenover een op de schakelplaat (20), (21) opgestelde pin (25). Deze schakelplaat wordt door gekende middelen verdraaivast gehouden.
Wanneer de schuifring (20), (21) in de tweede stand wordt geplaatst komt de pin (25) in de opening (24) te zitten. Het aandrijftandwiel (7), (8) dat in de tweede stand niet met de aandrijfas (2) wordt meegenomen wordt op die manier belet om toch te verdraaien en om aldus telkens het synchronisatie punt terug te vinden. De pin (25) komt eerst in opening (24) voordat de koppeling tussen meenemer en schuifring opgeheven wordt, en de pin (25) verlaat slechts boring (24) wanneer de koppeling tussen meenemer en schuifring reeds is tot stand gekomen. Op deze manier gaat de synchronisatie niet verloren.
Bij weefmachines waar elke grijperinrichting bestaat uit twee aan weerszijden van de weefmachine opgestelde delen, elk bestaande uit een aandrijftandwiel en een door dit aandrijftandwiel aangedreven grijper, wordt een dergelijke in-en uitschakelinrichting voorzien aan weerszijden van de weefmachine.
De vertikale aandrijfas draait in de ene richting om de grijpers via hun aandrijftandwielen in te brengen in de gaap van het weefsel, en onmiddellijk daarna in de andere richting om deze grijpers terug buiten de gaap te brengen.
Dan volgt een zekere rusttijd voor de grijpers, tijdens dewelke de inslagdraden door de beweging van het weefriet worden aangeslagen.
Tijdens deze rustperiode zal men door middel van
<Desc/Clms Page number 14>
de in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding ervoor zorgen dat elke grijper die bij het volgende schot een inslagdraad zal moeten inbrengen, ingeschakeld wordt (of blijft) en dat elke grijper die bij het volgende schot geen inslagdraad zal moeten inbrengen, uitgeschakeld wordt (of blijft), door de respectievelijke in- en uitschakelinrichtingen in de tweede respectievelijk de eerste stand te brengen (of te houden).
Dit in-of uitschakelen gebeurt door middel van een schakelplaat (20), (21) die de schuifring (20'), (21') kan meenemen als hij bewogen wordt.
De beweging van die schakelplaat wordt op zijn beurt verkregen door zijn verbinding met een nok-en stangenmechanisme (niet voorgesteld).
Dit nok-en stangenmechanisme is zodanig dat het schakelpatroon van de in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding gebeurt volgens de kenmerken van de gewenste binding.
Voor het enkelgrijper weven met afwisselend een inslag in het bovenweefsel en een inslag in het onderweefsel, zal volgens een werkwijze volgens de uitvinding afwisselend de bovenste grijper ingeschakeld worden en de onderste grijper uitgeschakeld, en bij het volgende schot de onderste grijper ingeschakeld en de bovenste grijper uitgeschakeld.
Deze in- en uitschakelinrichting volgens de uitvinding kan ook opgesteld worden in samenwerking met drie of vier of meer grijpers die boven elkaar geplaatst worden om bepaalde bindingen te weven. Een inrichting met drie grijpers bijvoorbeeld kan zeer effectief ingezet worden om, volgens een andere werkwijze volgens de uitvinding, een tweeschotsbinding zonder mengkontouren te weven. Bij deze werkwijze zal de middelste grijper in ieder schot ingeschakeld zijn ; de bovenste grijper ingeschakeld en de onderste grijper uitgeschakeld op het
<Desc/Clms Page number 15>
eerste schot en omgekeerd op het volgende schot.
De voordelen van deze weefmethode zijn de volgende : de spankettingdraden hoeven geen heffing te maken en kunnen stationair opgesteld zijn ; de bindkettingdraden hebben een extra bewegingstijd : de bindkettingdraden van het bovenweefsel kunnen kruisen terwijl de inslagdraden in het onderwerk ingebracht worden ; de ingebonden poolkettingdraden hoeven geen heffingen uit te voeren ; de binding veroorzaakt geen mengkontouren en bij dessinering is 1 slag in de kaarttekening een poolrij.
Deze inrichting met drie schakelbare grijpers kan ook ingezet worden voor de verwezenlijking van een eenschotbinding met ingebonden dode pool volgens een werkwijze volgens de uitvinding, waarbij de werkingssekwentie als volgt verloopt : eerste schot werkt de middengrijper (de overige zijn uitgeschakeld), tweede schot de bovenste, derde schot de onderste, vierde schot de middenste. Hierbij zijn de spankettingdraden terug stationair op te stellen, de bindkettingdraden krijgen extra bewegingstijd en om de dode poolkettingdraden in te binden zijn er geen heffingen nodig.
Meerdere in- en uitschakelinrichtingen volgens de uitvinding opgesteld om in samenwerking met twee of meer inslaginrichtingen op een weefmachine, te werken, vormt een ander voorwerp van deze uitvinding.
Dubbelstukweefsels die rechtstreeks volgens een werkwijze volgens deze uitvinding, geweven werden, vormen eveneens een voorwerp van deze uitvinding.
Het voordeel van de uitvinding ligt in een efficiënter gebruik van weefmachines met twee of meer grijperinrichtingen, om bepaalde bindingen te weven waarbij niet terzelfdertijd het aandrijven van elke grijperinrichting noodzakelijk is, waarbij meer bepaald door de uitvinding een middel verschaft wordt om bij elk schot enkel de grijperinrichting (en) die een inslagdraad
<Desc/Clms Page number 16>
moeten inbrengen, aan te drijven, zodat een grijperinrichting die geen inslagdraad moet inbrengen niet nutteloos wordt aangedreven. Er zal dus minder energie nodig zijn voor de grijperaandrijving. Slijtage van de grijpervertanding wordt ook aanzienlijk verminderd, daar iedere grijper slechts aan de strikt nodige werkingscycli onderhevig is.
Een ander voordeel van de uitvinding ligt in het feit dat de in- en uitschakelinrichting met beperkte middelen gerealiseerd kan worden, aan weinig slijtage zal onderhevig zijn, en kan uitgevoerd worden om met meer dan twee grijperinrichtingen samen te werken.
De hogergenoemde voordelen kunnen niet (allemaal) teruggevonden worden in de gekende inrichtingen.