<Desc/Clms Page number 1>
DUBBELGRIJPERWEEFMACHINE
Huidige uitvinding heeft betrekking op een dubbelgrijperweefmachine voor het weven van dubbelstuk tapijt of fluweel. Deze machine bevat : a) een grijperuitschakeling voor het al dan niet in- brengen van een inslagdraad in het onder-of bo- venwerk ; b) een nokkentrommel om grondkettingweeframen te be- wegen, waarbij een gaap met de span-en bindket- tingen gevormd wordt waarin een grijper ingebracht kan worden of waarbij de span-en bindkettingen elkaar kruisen.
BE-A-1007125 beschrijft een inrichting voor het in- en uitschakelen van minstens een grijperaandrijving voor een dubbelstukweefmachine. Met deze inrichting wordt slechts een grijper op verschillend niveau ingebracht afwisselend in boven- en onderwerk. Gezien het hier om een dubbelgrijperweefmachine gaat kan exact geweven worden met dezelfde gaapconfiguratie als voor een dubbelgrijperweefmachine (zonder grijperuitschakeling) : d. w. z. de kettingdraden van onder-en bovenwerk komen nooit met elkaar in aanraking. Bij enkelgrijperweven met uitschakeling kan dus bij de grondkettingweeframenbeweging dezelfde commandohoeken voor beweging en stilstand van de grondkettingdraden toegepast worden als bij dubbelgrijperweven. Voor een binding waarbij de bindketting in volgorde 2/2 beweegt heeft de binding een rapport van 8 schot.
De hoofdas van de weefmachine zal dus in een verhouding 8/1 t. o. v. de nokkentrommel draaien. De samenstelling van de nokkentrommel en de vorm van de nokken zijn afgeleid van
<Desc/Clms Page number 2>
de dubbelgrijperweefcyclus en zijn omgewerkt voor een rapport van 8 schot. Hiermee kan een enkelspoelige binding geweven worden.
Deze nokken geven een vrij rustige beweging aan de weeframen, gezien de heffing gering is - slechts twee standen : onder of boven een grijper-en de commandohoek voor de beweging dezelfde is als voor een dubbelspoelige weefmachine.
Men kent ook een dubbelgrijperweefmachine die weeft in een binding 2/2 voor de bindketting en 1/1 voor de spanketting. Het bindingsrapport voor die machine is 4 schot, d. w. z. de hoofdas van de weefmachine zal in verhouding 4/1 draaien t. o. v. de nokkentrommel.
De machine volgens de uitvinding is een machine waardoor men bij hoge weefsnelheid en met een rustige weeframenbeweging een enkelspoelige binding kan weven.
De machine volgens de uitvinding is gekenmerkt doordat de nokken van de trommel een vorm hebben waarbij de bindkettingen en de spanketting van het onder- of bovenwerk elkaar kruisen op een moment waarop enerzijds voor dat werk de grijper uitgeschakeld wordt waarbij in dat werk geen grijper ingebracht wordt, en waarop anderzijds voor het andere werk de bindkettingen en de spanketting een gaap vormen waarin een grijper ingebracht wordt.
Bij voorkeur is een eerste grijper bestemd om een inslagdraad in het onderwerk in te brengen terwijl een tweede grijper bestemd is om een inslagdraad in het bovenwerk in te brengen, waarbij een uitschakelingsmechanisme op de grijpers werkt waardoor telkens een van de twee grijpers uitgeschakeld wordt terwijl de andere
<Desc/Clms Page number 3>
grijper niet uitgeschakeld wordt. De nokkentrommel en het uitschakelingsmechanisme zijn op zodanige wijze aangedreven dat per toer van de nokkentrommel het uitschakelingsmechanisme acht keren op de eerste en tweede grijper werkt om telkens een van de twee grijpers uit te schakelen.
De nokken van de trommel hebben een vorm zodat per toer van de trommel de bindkettingen van het onderwerk, alsook de bindkettingen van het bovenwerk elkaar twee keer kruisen en de spankettingen viermaal kruisen.
Bij voorkeur, bevat de machine een mechanisme om de spankettingen en de bindkettingen van het onderen bovenwerk te bewegen waarbij een grijper in een werk ingebracht wordt, nadat de spankettingen en bindkettingen zo bewogen werden om een gaap te vormen.
Kenmerken en details van een machine volgens de uitvinding zullen uit de volgende beschrijven voortvloeien waarin naar de bijgevoegde tekeningen verwezen wordt.
In die tekeningen worden voorgesteld :
Figuren l tot en met 6 de vorm van de nokken van de trommel ; - Figuur 7 het grondkettingsbindingsrapport over 8 schot.
De nokkentrommel 10 bevat de nokken 1, 2,3, 4,5 en 6 die weeframen doen bewegen om de grondket- ingen te bewegen. De grondkettingen bestaan uit de spankettingen van het bovenwerk SB, de spankettingen van het onderwerk SO, een eerste reeks bindkettingen van het
<Desc/Clms Page number 4>
bovenwerk BB1, een tweede reeks bindkettingen van het bovenwerk BB2, een eerste reeks bindkettingen van het onderwerk B01 en een tweede reeks bindkettingen van het onderwerk B02. De gapen GO, GB worden hierbij gevormd en de grondkettingen kruisen op bepaalde plaatsen.
De nokken 1 en 2 dienen om de spankettingen van het boven-en onderwerk te bewegen. Die nokken 1, 2 vertonen een elipsvorm met twee loodrechte assen AI, A2. De afstand dl tussen de as 0 van de trommel 10 en het uiteinde 101,201 van de nok langs de as Al is kleiner dan de afstand d2 tussen de as 0 en het uiteinde 103,203 van de nok langs de as A2.
Het verloop van de nok wordt als volgt weergegeven : schot 1 : grondcirkel of onderste punt daling punt 101 schot 2 : halve heffing punt 102 schot 3 : volle heffing of bovenste dode punt punt 103 schot 4 : halve daling punt 104 schot 5 : volledige daling of onderste dode punt punt 105 schot 6 : halve heffing punt 106 schot 7 : volle heffing of bovenste dode punt punt 107 schot 8 : halve daling punt 108.
Het grondkettingsbindingsrapport is 8.
<Desc/Clms Page number 5>
Deze nokvorm is gans identiek. met de nok die gebruikt wordt voor de spanketting bij een dubbelgrijperweefmachine om met twee grijpers een tweeschotsbinding te weven, waarbij het rapport 4 schot is. Het verloop van deze nok wordt aangegeven met : schot 1 : volledige daling (= schot 1 van de schotten met een grondkettingsbindingsrapport van 8) schot 2 : volledige heffing (= schot 3 van de schotten met een grondkettingsbindingsrapport van 8) schot 3 : volledige daling (= schot 5 van de schotten met een grondkettingsbindingsrapport van 8) schot 4 : volledige heffing (= schot 7 van de schotten met een grondkettingsbindingsrapport van 8).
Met een daling van de nok komt bv. een heffing overeen op het grondweefraam o. i. van een tussenliggend mechanisme.
De nokken 3,4, 5 en 6 dienen om de bindkettingen van het boven-en onderwerk te bewegen.
Die nokken hebben een afgeronde vorm die als volgt gedefinieerd kan worden :
De vorm van die nok bezit uiterste punten 301, 303,305, 307 die zieh langs twee loodrechte assen A3, A4 bevinden. De afstand d3 tussen de as 0 en het uiterste punt 301 langs de as A3 is gelijk aan de afstand d4 tussen de as 0 en het uiterste punt 307 langs de as A4.
De afstand d3 is kleiner dan de afstand d5 tussen de as 0 en het uiterste punt 303 langs de as A3, welke afstand d5 gelijk is aan de afstand d6 tussen de as 0 en het uiterste punt 305 langs de as A4.
<Desc/Clms Page number 6>
Voor punten Pl, die tussen de punten 303 en 305 gelegen zijn, blijft de afstand 0-P1 constant. Die afstand 0-P1 is gelijk aan de afstand d5 of d6.
Voor punten P2, die tussen de punten 307 en 301 gelegen zijn, blijft de afstand O-P2 constant. De afstand 0-P2 is gelijk aan de afstand d3 of d4.
Het verloop van deze nok wordt schematisch weergegeven als volgt : schot 1 volledige daling punt 301 schot 2 : halve heffing punt 302 schot 3 : volledige heffing punt 303 schot 4 : volledige heffing punt 304 schot 5 : volledige heffing punt 305 schot 6 : halve daling punt 306 schot 7 : volledige daling punt 307 schot 8 : volledige daling punt 308
Deze nokvorm is identiek met de nok die gebruikt wordt voor bindketting bij een dubbelgrijperweefmachine om met twee grijpers een tweeschotsbinding te weven, waarbij het rapport 4 schot is.
Het verloop van deze nok wordt als volgt aangeduid : schot 1 : volle heffing (= schot 3 van de schotten met een grondkettingsbindingrapport 8) schot 2 : volle heffing (= schot 5 van de schotten met een grondkettingsbindingrapport 8) schot 3 : volle daling (= schot 7 van de schotten met een grondkettingsbindingrapport 8) schot 4 : volle daling (= schot 1 van de schotten met een grondkettingsbindingrapport 8)
<Desc/Clms Page number 7>
De nokken werken op hefbomen 70 die ten opzichte van de as 0 in de richting X kunnen bewegen. In geval dat een hefboom ten opzichte van de as 0 verwijderd wordt, wordt een weefraam voor kettingen opgeheven waardoor die kettingen eveneens opgeheven worden.
De nokken 1, 2,3, 4,5 en 6 zijn als volgt op de trommel gemonteerd.
De nok 1 (spankettingen van het bovenwerk) zal als referentie gebruikt worden. Het punt 11 is naar de hefboom 70 of in de richting X gericht.
De nok 2 is identisch met nok 1 en is ten opzichte van de nok 1 450 in tegenwijzerzin verdraaid (450 in tegengestelderichting verdraaid).
De nokken zijn bij voorkeur op de draaias gemonteerd door gebruik van een middel dat de correcte positionering ervan toelaat en/of dat de aanpassing van de positionering ervan ten opzichte van een bepaalde nok toelaat
De nok 4 is identisch met nok 3 en is op 1800 verdraaid t. o. v. de nok 3.
De nok 5, die dient om een eerste reeks bindkettingen van het onderwerk te bewegen, is gelijk aan de nok 3 en is in tegenwijzerzin op 1350 verdraaid ten opzichte van de nok 3.
<Desc/Clms Page number 8>
De nok 6, die dient om een tweede reeks bindkettingen van het onderwerk te bewegen, is gelijk aan de nok 3 en is inwijzerzin verdraaid op 45 .
De nok 3, die dient om een eerste reeks bindkettingen van het bovenwerk te bewegen, is ten opzichte van de nok 1 op zodanige wijze geplaatst dat punt 301 naar de hefboom 70 (richting X) gericht is.
In de stand van de nokken 1 tot en met 6, zoals weergegeven in figuren 1 tot en met 6, zijn op schot 1 de spankettingen SB van het bovenwerk en een eerste reeks bindkettingen BB1 van het bovenwerk in stand boven getrokken, terwijl de tweede reeks bindkettingen BB2 van het bovenwerk in stand onder getrokken is. De spankettingen SO van het onderwerk zijn in stand van kruising, de tweede reeks bindkettingen B02 van het onderwerk zijn in stand onder getrokken, terwijl de eerste reeks bindkettingen BOl van het onderwerk in stand boven getrokken is (figuur 16).
In die stand is een gaap voor het bovenwerk gevormd en de spanketting van het onderwerk kruist het midden van de ondergaap (zie figuur 7 ; schot 1).
De bovengrijper GB is ingeschakeld waarbij een inslagdraad in het bovenwerk B (in de gaap C tussen de spankettingen SB en de bindkettingen BB2) aangebracht is. De ondergrijper GO is uitgeschakeld, waarbij geen inslagdraad in het onderwerk zal ingebracht worden.
Na verdraaiing (R) van de trommel van 450, op schot 2 zijn de bindkettingen BB2 in stand beneden getrokken, terwijl de bindkettingen BBl in stand boven en de spankettingen SB in halve heffing of in kruisings-
<Desc/Clms Page number 9>
stand zijn (zie figuur 7 ; schot 2) De bovengrijper GB is uitgeschakeld.
De bindkettingen B01 en de spankettingen SO zijn in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen B02 nog steeds in stand onder zijn, waarbij een gaap gevormd wordt waarin de ondergrijper GO ingebracht wordt.
Na verdraaiing van de trommel van 900 op schot 3, zijn de bindkettingen BB2 en spankettingen SB in stand beneden, terwijl de bindkettingen BB1 in stand boven zijn, waarbij een gaap voor het inbrengen van een inslagdraad gevormd wordt (grijper GB ingeschakeld).
Wat het onderwerk betreft, zijn de bindkettingen B01 en B02 en de spankettingen SO in een stand van halve heffing of in kruisingsstand. Geen inslaggrijper wordt in het onderwerk ingebracht (grijper GO uitgeschakeld).
Na verdraaiing van 1350 op schot 4 (figuur 7), zijn de bindkettingen BBl en BB2 en de spankettingen SB in kruisingsstand. De bindkettingen BOl en de spankettingen SO zijn in stand beneden getrokken, terwijl de bindkettingen B02 in stand boven getrokken zijn. In de gaap tussen SO, B01 en B02 wordt een inslagdraad ingebracht (grijper GO ingeschakeld). De grijper GB is uitgeschakeld.
Na verdraaiing van 1800 op schot 5 (figuur 7), zijn de bindkettingen BB2 en de spankettingen SB in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen BBl in stand onder getrokken zijn. In de gaap tussen de spankettingen SB en de bindkettingen BB1 wordt door de grijper GB een inslagdraad ingebracht.
<Desc/Clms Page number 10>
Wat het onderwerk betreft, zijn de bindkettingen B02 in de stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen B01 in stand onder getrokken zijn waarbij de spankettingen SO kruisen. De ondergrijper GO is uitgeschakeld.
Na verdraaiing (R) van de trommel van 2250 op schot 6, zijn de bindkettingen BB2 in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen BB1 in stand onder getrokken zijn, waarbij de spankettingen SB kruisen (zie figuur 7 ; schot 6). De bovengrijper GB is uitgeschakeld.
De bindkettingen B02 en de spankettingen SO zijn nog in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen B01 in stand onder getrokken zijn waarbij een gaap gevormd wordt waarin de ondergrijper GO ingebracht wordt.
Na verdraaiing van de trommel van 2700 op schot 7, zijn de bindkettingen BB2 in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen BB1 en de spankettingen SB in stand onder getrokken zijn, waarbij een gaap gevormd wordt voor het inbrengen van een inslagdraad (grijper GB ingeschakeld).
Wat het onderwerk betreft, zijn de bindkettingen B02, BOl en de spankettingen SO in stand van kruising. Geen inslaggrijper wordt in het onderwerk ingebracht (grijper GO uitgeschakeld) (zie figuur 7 ; schot 7).
Na verdraaiing van 3150 op schot 8 (figuur 7), zijn de bindkettingen BB1 en BB2 en de spankettingen SB in stand van kruising. De bindkettingen B02 en de span-
<Desc/Clms Page number 11>
kettingen SO zijn in stand onder getrokken, terwijl de bindkettingen B01 in stand boven getrokken zijn. In de gaap tussen SO en BOl wordt een inslagdraad ingebracht (grijper GO ingeschakeld). De grijper GB is uitgeschakeld.
Na verdraaiing van 3600, komt men terug op schot 1, (figuur 7), zijn de bindkettingen BBl en de spankettingen SB in stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen BB2 in stand onder getrokken zijn. In de gaap tussen de spankettingen SB en de bindkettingen BB2 wordt door de grijper GB een inslagdraad ingebracht.
Wat het onderwerk betreft, zijn de bindkettingen B01 in de stand boven getrokken, terwijl de bindkettingen B02 in stand onder getrokken zijn waarbij de spankettingen SO in stand van kruising zijn. De ondergrijper GO is uitgeschakeld.
De weefcyclus gaat zo verder.
De nokkentrommel 10 draait in verhouding 1/8 t. o. v. de hoofdas van de weefmachine. Zo kan men met een dubbelgrijperweefmachine met grijperuitschakeling een enkelspoelige binding weven.
Uit de bindingstekening met bewegingsdiagram blijkt dat de spankettingen en de bindkettingen voor het boven-en onderwerk elkaar telkens kruisen op een moment waarop in dat werk geen grijper zal ingebracht worden (zie figuur 7, betekent grijper met inslaginbreng,
<Desc/Clms Page number 12>
0 betekent grijperaandrijving uitgeschakeld zonder grijperinbreng).
De nokkentrommel draait bij inzet voor enkelspoelige binding aan de halve snelheid van de inzet bij dubbelspoelige binding : het benodigd vermogen zal dus tot de helft herleid worden. Daar de bewegingstijd verdubbeld wordt, bekomt men bij hoge weefsnelheid een zeer rustige weeframenbeweging. Bovendien kunnen dezelfde nokschijven ingezet worden voor het weven van deze enkelspoelige binding als deze die gebruikt worden voor een dubbelspoelig geweven tweeschotsbindinginrapport van 4 schot. Met een stel nokken kunnen dus twee bindingen geweven worden : een binding volgens dubbelspoelige en een binding volgens enkelspoelige methode.