<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het scheiden van vloeistoffen.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het scheiden van vloeistoffen, meer speciaal van vloeistoffen die zieh als opeengestapelde lagen in een flexibele houder bevinden.
In de eerste plaats is de uitvinding bedoeld voor het scheiden van de komponenten van gecentrifugeerd bloed.
Het is bekend dat bloed wordt verzameld in bloedzakken.
In het algemeen wordt dit bloed, terwijl het nog in de bloedzakken aanwezig is, gecentrifugeerd ten einde een scheiding van de verschillende komponenten te kunnen uitvoeren. Na het centrifugeren worden drie vloeistoflagen in de bloedzakken bekomen, respektievelijk een eerste laag die hoofdzakelijk bestaat uit rode bloedcellen, een tweede laag die de "Buffy Coat" wordt genoemd en een derde laag die hoofdzakelijk bestaat uit plasma.
<Desc/Clms Page number 2>
Het is eveneens bekend dat de verschillende vloeistoflagen van elkaar kunnen worden gescheiden door de bloedzakken samen te drukken tussen twee aandrukelementen die elk hoofdzakelijk bestaan uit een vlakke plaat.
De verschillende bloedkomponenten worden hierbij via een leiding één na één uit de bloedzak gedrukt, één en ander zodanig dat zij mits het gebruik van een geschikte kanalisatie in afzonderlijke houders kunnen worden opgevangen.
Bekende inrichtingen om bloedzakken samen te drukken zijn beschreven in de Europese oktrooiaanvragen nr 175. 618, nr 342. 404 en nr 348. 682 en de Amerikaanse oktrooien nr 4. 350. 585, nr 4. 354. 116 en nr 4. 663. 032.
Alle bekende inrichtingen vertonen het kenmerk dat de aandrukelementen gedurende het samendrukken van de bloedzakken éden welbepaalde baan beschrijven, onafhankelijk van het feit of al dan niet een bloedzak aanwezig is en onafhankelijk van het volume dat de gevulde bloedzak inneemt. Deze inrichtingen vertonen dan ook het nadeel dat zij hun optimaal nut slechts bewijzen bij bloedzakken met een welbepaalde inhoud of vorm, terwijl bij het samendrukken van bloedzakken met een hiervan afwijkende inhoud of vorm verschillende nadelen ontstaan.
<Desc/Clms Page number 3>
Het is ook bekend dat bij het samendrukken van de bloedzakken elke vorm van turbulentie in de vloeistof dient te worden vermeden om te voorkomen dat de komponenten vermengd raken. Dergelijke turbulenties ontstaan doorgaans ter plaatse van de randen van de bloedzakken.
Om aan dit nadeel te verhelpen is het bekend om de aandrukelementen te voorzien van geprofileerde geleidingselementen uit schuimkunststof of dergelijke, zodanig dat de vloeistof volgens het profiel van deze geleidingselementen naar de uitgang van de bloedzak wordt gedrukt.
De goede werking van deze geleidingselementen is echter sterk afhankelijk van de vulling van de bloedzak. Een vaak voorkomend probleem hierbij bestaat erin dat hetzij de geleidingselementen onvoldoende worden samengedrukt, waardoor het gewenste effekt achterwege blijft, hetzij deze geleidingselementen met een te grote kracht worden samengedrukt waardoor een te grote kracht vereist wordt om de vloeistof nog uit de bloedzak te kunnen drukken.
Een aantal van de voornoemde bekende inrichtingen vertonen tevens het nadeel dat tijdens het samendrukken de aandrukelementen een verschuiving t. o. v. elkaar uitvoeren, waardoor de wanden van de bloedzak t. o. v.
<Desc/Clms Page number 4>
elkaar verschuiven en deze, hetzij aan de bovenzijde of onderzijde van de bloedzak, dubbel komen te zitten.
De huidige heeft betrekking op een inrichting voor het scheiden van vloeistoffen die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het scheiden van vloeistoffen, meer speciaal van vloeistoffen die zich als opeengestapelde lagen in een flexibele houder bevinden, waarbij deze houder minstens één uitgang vertoont waarlangs een aantal van de vloeistoffen één na een kunnen worden afgevoerd, daardoor gekenmerkt dat deze inrichting hoofdzakelijk bestaat uit twee aandrukelementen waartussen de houder kan worden aangebracht en vervolgens kan worden samengedrukt en middelen die toelaten dat de aandrukelementen tijdens het samendrukken minstens twee bewegingen t. o. v. elkaar kunnen uitvoeren, respektievelijk een beweging die voorziet in de eigenlijke samenvoeging van de aandrukelementen en een beweging waardoor de onderlinge positie van de aandrukelementen kan worden gewijzigd.
Doordat de aandrukelementen onderling twee bewegingen kunnen uitvoeren ontstaat het voordeel dat hun
<Desc/Clms Page number 5>
onderlinge positie tijdens het samendrukken van de houder, in dit geval een bloedzak, steeds optimaal aan de vorm van de houder kan worden aangepast, of zieh automatisch hieraan aanpast.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm vertoont de inrichting het kenmerk dat de voornoemde middelen bestaan uit een aandrijfinrichting om de aandrukelementen naar elkaar toe te verplaatsen en dat minstens één van de aandrukelementen vrij beweegbaar opgehangen is. Bij voorkeur is dit vrij beweegbaar aandrukelementen kantelbaar rond een horizontale draaias. Deze as bevindt zieh bij voorkeur tussen de boven en onderzijde van het kontaktvlak van het aandrukelement, doch is bij voorkeur uit het midden hiervan geplaatst.
De voornoemde aandrijfinrichting kan van willekeurige aard zijn, doch bestaat bij voorkeur uit een wentelbaar gestel dat door middel van een aandrijfelement, zoals een veer, een aandrijfcylinder of een motor, kan worden verdraaid.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende
<Desc/Clms Page number 6>
uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding in vooraanzicht weergeeft ; figuren 2 tot 4 zichten weergeven volgens pijl
F2 in figuur 1, voor verschillende standen van de inrichting ; figuren 5 tot 8 verschillende varianten van de inrichting volgens de uitvinding weergeven.
Zoals weergegeven in figuren 1 tot 4 bestaat de inrichting 1 volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een freem 2, twee aandrukelementen 3 en 4 die met elkaar kunnen samenwerken en middelen 5 die toelaten dat de aandrukelementen 3 en 4 minstens twee bewegingen t. o. v. elkaar kunnen uitvoeren, respektievelijk een beweging die voorziet in de eigenlijke samenvoeging van deze aandrukelementen en een beweging waardoor de onderlinge positie van de aandrukelementen op elk ogenblik kan worden gewijzigd.
Zoals weergegeven in figuur 1 kan tussen de aandrukelementen 3 en 4 een flexibele houder 6 worden aangebracht, zoals een bloedzak.
<Desc/Clms Page number 7>
Hiertoe zijn aan het freem 2 bevestigingsmiddelen zoals haakjes 7 aangebracht die toelaten dat de houder 6 tussen de aandrukelementen 3 en 4 kan worden omhoog gehangen. De houder 6 is hiertoe voorzien van de nodige openingen 8.
Door de houder 6 samen te drukken kunnen de hierin aanwezige vloeistoffen via een uitgang 9 naar buiten worden gedrukt.
Bij de behandeling van bloed is het bekend dat na het centrifugeren drie lagen vloeistof in de houder 6
EMI7.1
aanwezig zijn, respektievelijk c een laag 10 die een laag 10 diehoofdzakelijk bestaat uit rode bloedcellen, een laag 11 of de zogenaamde"Buffy Coat"en een laag 12 die hoofdzakelijk bestaat uit plasma. Door de houder 6 geleidelijk samen te drukken wordt eerst het plasma 12 en vervolgens de "Buffy Coat" 11 via de uitgang 9 naar buiten gedrukt.
Deze produkten worden hierbij via een gepaste kanalisatie 13 afzonderlijk in reservoirs 14 en 15 opgevangen, waarbij de leidingen van de kanalisatie 13 op de juiste ogenblikken op de juiste plaatsen worden afgesloten, bijvoorbeeld toegeknepen, zodanig dat elk
<Desc/Clms Page number 8>
produkt naar het gewenste reservoir 14, respektievelijk 15 wordt geleid.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm vertoont de inrichting 1 de kenmerken dat, zoals weergegeven in figuren 1 tot 4, de voornoemde middelen 5 gevormd zijn uit een aandrijfinrichting 16 om de aandrukelementen 3 en 4 naar elkaar toe te verplaatsen en dat minstens één van de aandrukelementen, in dit geval het aandrukelement 4, vrij beweegbaar opgehangen is.
Bij voorkeur is het vrij beweegbaar aandrukelement 4 kantelbaar bevestigd. In het weergegeven voorbeeld kan het aandrukelement 4 kantelen rond minstens één draaias 17 die zieh evenwijdig aan de kontakvlakken 18 en 19 van de aandrukelementen 3 en 4 bevindt.
De draaias 17 is bij voorkeur horizontaal en bevindt zieh tussen de bovenzijde 20 en de onderzijde 21 van de kontaktvlakken 18 en 19. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat deze draaias 17 gelegen is tussen het midden 22 en één van de zijden 20 en 21 van de kontaktvlakken 18 en 19.
Het meest optimale effekt wordt bereikt wanneer de draaias 17 gelegen is tussen het midden 22 en de zijde
<Desc/Clms Page number 9>
20 of 21 waar zieh de uitgang 9 van de houder 6 bevindt. In het weergegeven voorbeeld bevindt de uitgang 9 zieh aan de bovenzijde 20 en is de draaias 17 dan ook boven het midden 22 gelegen. Daarentegen, in het geval dat de uitgang 9 zieh aan de onderzijde 21 zou bevinden, geniet het de voorkeur dat de draaias 17 onder het midden 22 is gelegen.
De voornoemde aandrijfinrichting 16 bestaat in het voorbeeld van figuren 1 tot 4 uit een wentelbaar gestel 23 dat door middel van een aandrijfelement 24 rond een as 25 kan worden verdraaid. De as 25 is bij voorkeur onder de aandrukelementen 3 en 4 gelegen.
Het gestel 23 kan van willekeurige vorm zijn. In het weergegeven voorbeeld bestaat dit uit twee L-vormige armen 26 en 27.
Het aandrukelement 4 bestaat uit een plaat die kantelbaar tussen de armen 26 en 27 is gemonteerd.
Hierbij kan gebruik worden gemaakt van tussenarmen 28 en 29, waardoor de plaat 4 niet alleen kantelbaar is rond de draaias 17, doch ook nog rond een tweede draaias 30.
Om te verhinderen dat het aandrukelement 4 in de geopende toestand van de inrichting naar beneden valt
<Desc/Clms Page number 10>
worden bij voorkeur elastische middelen voorzien om het aandrukelement 4 in een welbepaalde stand te houden. Zoals weergegeven in figuren 2 tot 4 kunnen hiertoe tussen de armen 26 en 27, enerzijds, en de tussenarmen 28 en 29, anderzijds, bladveren 31 worden gemonteerd. Deze bladveren 31 vertonen een zodanige elasticiteit dat zij vrijwel geen nadelige invloed uitoefenen op het gedrag van het aandrukelement 4 tijdens het samendrukken van een houder 6.
In de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 4 bestaat het aandrijfelement 24 uit een pneumatische of hydraulische aandrijfcylinder.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 4 is minstens één van de aandrukelementen 3 of 4, en in dit geval de beide aandrukelementen, voorzien van geleidingsmiddelen om te verhinderen dat bij het samendrukken van de houder 6 turbulenties in de vloeistoffen ontstaan. Deze middelen bestaan uit een aantal geprofileerde elementen 32 uit een samendrukbaar materiaal, zoals schuimkunststof of dergelijke, die tijdens het samendrukken van de aandrukelementen 3 en 4 als het ware een kanaal 33 vormen dat naar de uitgang 9 toe konvergeert waardoor turbulenties aan de bovenste rand 34 van de houder 6 worden uitgesloten.
<Desc/Clms Page number 11>
De werking van de inrichting 1 kan eenvoudig uit de figuren 2 tot 4 worden afgeleid.
Eerst wordt de houder 6, in dit geval een bloedzak, in de inrichting aangebracht. De bloedzak wordt hiertoe met de openingen 8 over de haakjes 7 geschoven.
Vervolgens wordt de voornoemde kanalisatie 13 op de uitgang 9 aangesloten.
Door de zuiger van het aandrijfelement 24 te laten uitgaan wordt het gestel 23 gewenteld en ontstaan achtereenvolgens de toestanden die zijn weergegeven in de figuren 2 tot 4.
In figuur 2 maakt het aandrukelement 4 juist kontakt met de houder 6. Bij het verder bewegen van het gestel 23 wordt de houder 6 aan zijn bovenzijde geklemd tussen de samendrukbare elementen 32 waardoor in de houder 6 als het ware een kanaal 33 voor het geleiden van de vloeistof wordt gevormd, één en ander zoals weergegeven in figuur 3. Bij het nog verder bewegen van het gestel 23 wordt de houder 6 samengedrukt zodat, zoals
EMI11.1
weergegeven in figuur 4, de lagen 10 en 11 één na een uit de houder 6 worden verwijderd.
<Desc/Clms Page number 12>
Uit de figuren is het duidelijk dat het aandrukelement 4 zieh steeds aanpast aan het volume van de houder 6, en wel zodanig dat de geleidingsmiddelen gevormd door de elementen 32 steeds met een geschikte kracht tegen elkaar gedrukt worden, dit onafhankelijk van het nog door de houder 6 ingenomen volume.
Het aandrukelement 4 voert hierbij twee gekombineerde bewegingen uit, respektievelijk een rotatie Rl rond de as 25 en een kantelende beweging R2 die het resultaat is van de verdraaiing rond de draaiassen 17 en 30.
In figuur 5 is een variante weergegeven waarbij het aandrukelement 4 bestaat uit een plaat die door middel van tussenarmen 35 aan de armen 26 en 27 van het wentelbaar gestel 23 is bevestigd. De tussenarmen 35 zijn vast op de voornoemde armen 26 en 27 gemonteerd, zodanig dat het aandrukelement 4 vrij kantelbaar is rond slechts één draaias 36.
In de geopende stand van de inrichting wordt het aandrukelement 4 in een initiële positie gehouden door middel van een bladveer 31.
In het voorbeeld van figuur 5 wordt het voornoemde aandrijfelement 24 gevormd door een veer die een kracht
<Desc/Clms Page number 13>
uitoefent op het gestel 23, waardoor de samendrukking van de aandrukelementen 3 en 4 kan worden bekomen. De inrichting kan hierbij in de geopende stand worden gehouden door middel van een hefboom 37 die achter een haak 38 kan worden vergrendeld.
Het aandrukelement 4 uit figuur 5 kan dus twee bewegingen uitvoeren, respektievelijk een rotatie Rl rond de as 25 en een rotatie R3 rond de draaias 36.
In figuur 6 is een variante weergegeven waarbij de aandrijfinrichting 16 voorziet in een translatie Tl, in de plaats van de voornoemde rotatie Rl. Hiertoe is het aandrukelement 4 scharnierbaar verbonden met een gestel 39 dat verbonden is met de zuigerstang 40 van een aandrijfcylinder 41.
In de uitvoeringsvorm van figuur 6 wordt hierbij, analoog als in de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 4, gebruik gemaakt van tussenarmen 28 en 29 die aan hun uiteinden scharnierbaar verbonden zijn met, enerzijds, het aandrukelement 4, en anderzijds, de aandrijfinrichting 16.
<Desc/Clms Page number 14>
Het aandrukelement 4 kan hierbij twee bewegingen uitvoeren, respektievelijk een translatie Tl en een kantelende beweging R4.
In figuur 7 is een uitvoeringsvorm weergegeven waarbij het aandrukelement 4 rechtstreeks op het gestel 39 is gemonteerd, zonder gebruik te maken van de voornoemde tussenarmen 28 en 29.
Het aandrukelement 4 kan hierbij twee bewegingen uitvoeren, respektievelijk een translatie Tl die bekomen wordt door de verplaatsing van de zuigerstang 40 en een rotatie R5 rond de draaias 36.
Om de uitvinding te realiseren hoeft het aandrukelement 4 niet noodzakelijk vrij kantelbaar opgehangen te worden. Zoals weergegeven in figuur 8 kan immers ook gebruik gemaakt worden van aandrijfmiddelen 42 die toelaten dat het aandrukelement 3 en/of 4 op gekontroleerde wijze volgens minstens twee bewegingen wordt verplaatst.
In het voorbeeld van figuur 8 wordt hiertoe gebruik gemaakt van twee aandrijfcylinders 43 en 44 die respektievelijk met de bovenzijde 20 en de onderzijde 21 van het aandrukelement 4 zijn verbonden. Deze
<Desc/Clms Page number 15>
aandrijfcylinders 43 en 44 worden hierbij bevolen door middel van een stuureenheid 45, zodanig dat tijdens het samendrukken van een houder 6 de afstanden A en B zoals aangeduid in figuur 8 op elk ogenblik kunnen ingesteld en gewijzigd worden. Het aandrukelement 4 kan hierbij in hoofdzaak twee bewegingen uitvoeren, respektievelijk een translatie T2 waardoor de aandrukelementen 3 en 4 naar elkaar toe worden gebracht en een rotatie R6 waardoor de hoek tussen de aandrukelementen 3 en 4 kan worden gewijzigd.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het scheiden van vloeistoffen kan volgens verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.