NL9500114A - Werkwijze en inrichting voor het vervormen van plaatmateriaal. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het vervormen van plaatmateriaal

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervormen van plaatmateriaal.

Het buigen van een plaat in een bepaald profiel geschiedt in de praktijk door deze tussen een met het gewenste profiel overeenkomende vormmal en contramal te plaatsen en vervolgens de beide mallen met een bepaalde kracht en snelheid naar elkaar toe te bewegen. Het resultaat van een dergelijke bewerking is dan een plaat met het betreffende profiel.

Uit de praktijk is gebleken, dat de uiteindelijke vorm van het aldus gevormde produkt afhangt van de materiaaldikte, de materiaaleigenschappen van het plaatmateriaal, en van de vervormsnelheid en de aandrukkracht. Met name bij het volgens deze methode vervaardigen van grote partijen profielen is het voor het verkrijgen van een uniforme reeks produkten van belang, dat de materiaaldikte en/of andere materiaaleigenschappen van het plaatmateriaal althans in hoofdzaak constant zijn. Zou in een partij te verwerken platen bijvoorbeeld de dikte van dergelijke platen aanzienlijk variëren, dan zou in principe voor elke nieuw te bewerken plaat een andere vormmal en contramal in de bewerkingsmachine dienen te worden geplaatst, opdat na de bewerking weer het gewenste profiel wordt verkregen.

Het spreekt voor zich, dat bij een dergelijke wijze van het vormen van een profiel in plaatmateriaal elk gewenst profiel een eigen vormmal en contramal vereist, terwijl het aantal verschillende vorm- en contramallen, bij een grote spreiding in de eigenschappen van de te bewerken platen nog weer groter dient te zijn, hetgeen duur is, maar tevens het produktieproces door het telkens verwisselen van de mallen traag maakt.

Het doel van de uitvinding is een werkwijze te verschaffen voor het vervormen van plaatmateriaal welke voornoemde nadelen niet bezit.

Dit doel wordt bereikt door een werkwijze voor het vervormen van plaatmateriaal, omvattende de stappen van: - het tegen een steunoppervlak van veerkrachtig materiaal plaatsen van een plaat van het plaatmateriaal; - het tegen de van het steunoppervlak af gekeerde zijde van het plaatmateriaal aanbrengen van een strijkorgaan; - het tot een voorafbepaalde indrukdiepte in het steunoppervlak drukken van het strijkorgaan en het zich tussen het strijkorgaan en het steunoppervlak bevindende plaatmateriaal; - het, in hoofdzaak evenwijdig aan het steunoppervlak, onder indrukking daarvan met het strijkorgaan beschrijven van een baan over het plaatmateriaal; en - het van het steunoppervlak verwijderen van het plaatmateriaal.

Met de werkwijze volgens de uitvinding is het niet meer nodig om voortdurend onderdelen van een buigmachine te verwisselen bij het vormen van steeds weer andere profielen, en bij een eventueel aanwezige spreiding in de materiaaleigenschappen en in de materiaaldikten van het te buigen plaatmateriaal, maar kan in principe worden volstaan met - al dan niet programmatisch - de instelling van de indrukdiepte in het steunoppervlak en de door de strijkmiddelen te beschrijven baan aan te passen aan de wijzigingen in het te vormen profiel en in (de eigenschappen van) het te bewerken plaatmateriaal.

Enige gunstige uitvoeringsvormen van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 2-8.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een voor het uitvoeren van de werkwijze voor het vervormen van plaatmateriaal bestemde inrichting, gekenmerkt door: - een voor het ondersteunen van te bewerken plaatmateriaal bestemde strijktafel, voorzien van een steunoppervlak van veerkrachtig materiaal; - een strijkorgaan; - verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van elkaar verplaatsen van een strijkorgaan en de strijktafel; - besturingsmiddelen voor het aansturen van de verplaatsings-middelen en voor het instellen van de met een strijkorgaan, via het te bewerken plaatmateriaal in het veerkrachtige steunoppervlak te bewerkstelligen indrukdiepte.

Enige gunstige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 10 - 18.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening. Hierin is:

Fig. 1 een afbeelding welke het principe toont van de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 een grafische weergave van het verband tussen de indrukking van het steunoppervlak en de met de bewerking te bereiken kromtestraal in afhankelijkheid van de dikte en de hardheid van het materiaal van het steunoppervlak;

Fig. 3 een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 4 een uitvoeringsvorm van de druk- en verplaatsings-middelen in de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens fig. 3;

Fig. 5 een alternatieve gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; en

Fig. 6 een afbeelding met een ten opzichte van Fig. 1 gewijzigde uitvoeringsvorm van het principe van de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont het principe van de werkwijze volgens de uitvinding. Voorafgaand aan het uitvoeren van de buigbewerking is op een schematisch weergegeven tafel 1 een plaat 2 gelegd van het te bewerken plaatmateriaal, uit bijvoorbeeld aluminium. Het steunblad 3 van de tafel 1 is aan de zijde waarop het plaatmateriaal 2 rust voorzien van een laag 4 van een veerkrachtig materiaal met een vooraf bepaalde dikte. De laag veerkrachtig materiaal 4 kan vast met het steunblad 3 zijn verbonden, maar eveneens door middel van een geschikte verbinding losneembaar op het steunblad 3 zijn aangebracht.

Een - in dit principevoorbeeld langwerpig, zich loodrecht op het oppervlak van de figuur uitstrekkend - strijkorgaan 5 wordt vervolgens met daartoe geschikte (niet weergegeven) middelen met de te bewerken plaat 2 over een zekere afstand, de indrukdiepte, in de veerkrachtige laag 4 gedrukt. Hierna wordt het strijkorgaan 5, in hoofdzaak evenwijdig aan het steunblad 3 over de plaat 2 geschoven, in de richting van de pijl PI, onder voortdurende indrukking van de veerkrachtige laag 4.

Als gevolg van het met het strijkorgaan 5 en de plaat 2 indrukken van de veerkrachtige laag 4, worden in de indrukzone van de veerkrachtige laag 4 naar het strijkorgaan 5 gerichte reactiekrachten opgewekt, welke het plaatmateriaal 2 nabij de indrukzone van de veerkrachtige laag 4 vervormen.

Door ondertussen het strijkorgaan 5 voortdurend over de plaat 2 te verschuiven, zal het reeds bestreken gedeelte van de plaat 2 een kromming met een zekere straal R gaan vertonen. Als nu de gehele plaat 2 wordt bestreken, onder handhaving van een constante indrukdiepte in de veerkrachtige laag 4, zal het resultaat van de bewerking een gekromde plaat zijn, welke de vorm van een cirkelboog aanneemt, met constante straal R, vooropgesteld dat de materiaaleigenschappen van het plaatmateriaal, in de richting van de strijkbeweging, geen grote verschillen vertonen.

Door nu tijdens het strijkproces de indrukdiepte in de veerkrachtige laag 4 te variëren, is het mogelijk lokaal de kromtestraal R te variëren en kan aan de plaat een bepaald profiel worden gegeven.

Het blijkt, dat hoe groter men de indrukking kiest van de laag veerkrachtig materiaal 4, des te groter het tot stand gebrachte krommingseffect, dat wil zeggen des te kleiner de bereikte straal R wordt.

In fig. 2 is grafisch het verband weergegeven tussen de indrukking (in mm) van de laag 4 van veerkrachtig materiaal en de verkregen straal R. Uit deze waaier van grafieken blijkt dat bij één type van de te bewerken plaat 2 de resulterende straal R, behalve van de mate van indrukking van de veerkrachtige laag 4, eveneens afhangt van de dikte van de veerkrachtige laag 4 en van de hardheid van het materiaal van de veerkrachtige laag 4. Uit de grafiek blijkt, dat bij een vaste indrukwaarde, bij één type plaatmateriaal, de na de bewerking resulterende straal R zal toenemen bij een toenemende dikte van de veerkrachtige laag 4, maar eveneens bij een afnemende hardheid van deze laag 4.

Aan de hand van het hiervoor beschreven principe van het buigen van plaatmateriaal en van een hiervoor bestemde inrichting kunnen veel inrichtingen worden geconcipieerd voor het aldus buigen van platen.

Fig. 3 nu toont een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding met twee, in dit uitvoeringsvoorbeeld eveneens langwerpige strijkorganen, waarmee al dan niet tegelijk twee strijkbewegingen kunnen worden uitgevoerd, en welke met name geschikt is voor het symmetrisch, ten opzichte van een zich evenwijding aan de strijkorganen uitstrekkende as vervormen van het plaatmateriaal.

De buiginrichting 6 omvat een tafel 7 welke is samengesteld uit twee om scharnierpunten 8a en 8b wegklapbare tafel-delen 7a, respectievelijk 7b.

De inrichting 6 is voorts voorzien van twee onafhankelijk van elkaar te bedienen strijkarmen 9a en 9b, welke op een later te beschrijven manier door een of meer ( hier schematisch door verwijzingscijfer 13 aangegeven ) motoren worden aangedreven.

Thans zal de werking worden beschreven van deze buiginrichting 6. Alvorens een te bewerken plaat 2 op de veerkrachtige laag 10a, 10b van de tafeldelen 7a, respectievelijk 7b kan worden gelegd dienen de tafeldelen in een stand te zijn gebracht waarin de veerkrachtige lagen 10a, respectievelijk 10b althans in hoofdzaak in één vlak liggen. Dit kan worden bewerkstelligd met behulp van de - eveneens bestuurbare - met de tafeldelen 7a, 7b verbonden hydraulische cilinders lla, respectievelijk 11b. Bovendien dienen de strijkarmen 9a en 9b in een zodanige stand te zijn gebracht dat er voldoende ruimte bestaat om een te bewerken plaat op de tafel 7 te leggen.

Nadat een plaat 2 op de tafel 7 is gelegd worden twee ter weerszijden van de plaat 2 aanwezige, met elkaar samenwerkende aandruklijsten 12a en 12b naar elkaar toe bewogen teneinde de te bewerken plaat 2 in hoofdzaak onbeweeglijk op de tafel 7, tussen de aandruklijsten 12a en 12b gefixeerd te houden. Hierna worden de strijkarmen 9a en 9b zodanig gepositioneerd, dat de betreffende "strijkpunten" 14 ervan op de buitenste randen van de plaat 2 rusten. Vervolgens zullen de strijkpunten 14 tot een bij het gewenste profiel behorende indrukdiepte in de veerkrachtige lagen 10a, respectievelijk 10b worden gebracht, waarna beide strijkarmen 9a en 9b naar elkaar toe worden bewogen onder handhaving van, danwel onder variëring van de met de betreffende strijkpunten 14 aangebrachte indrukdiepte. Aldus wordt de plaat 2 voorzien van een al dan niet symmetrisch profiel, met twee tegenoverelkaargelegen naar elkaar toe omgebogen plaatranden.

Juist voordat de strijkarmen 9a en 9b, nabij het midden van de inrichting een stand bereiken waarin de plaat 2 niet meer wordt ondersteund door de veerkrachtige laag 10a of 10b wordt de beweging van beide strijkarmen gestopt.

Afhankelijk van het gewenste uiteindelijke profiel kan de plaat 2 nu worden verwijderd of een vervolgbewerking ondergaan. Wordt bijvoorbeeld een V-vorm in het aan te brengen dwarsdoorsnedeprofiel van de plaat 2 gewenst, dan kan de inrichting volgens de uitvinding de bewerking als volgt vervolgen.

De strijkarmen 9a en 9b worden weer in een uitgangspositie worden teruggebracht, vrij van de bewerkte plaat 2, terwijl de plaat nog steeds op z'n plaats wordt gehouden door de aandruklij sten 12a en 12b. Vervolgens wordt het steunopper-vlak, dat wil zeggen de tafeldelen 7a en 7b, met behulp van de cilinders 11a, en 11b onder de bewerkte plaat 2 verwijderd, door het wegdraaien ervan. Door nu in deze positie de strijkarmen 9a en 9b zodanig te bewegen, dat de betreffende strijk-punten ervan een in hoofdzaak verticale beweging naar beneden maken langs de aandruklijsten 12a en 12b en over het plaatop-pervlak, wordt de plaat 2 voorzien van een V-vormig profiel. Na afloop hiervan heeft de bewerkte plaat een ten opzichte van de V gekromd symmetrisch profiel, vooropgesteld dat door de beide strijkarmen 9a en 9b eerder dezelfde indrukking in de plaat 2 is aangebracht.

Is de buiginrichting 6 alleenstaand, dat wil zeggen maakt zij geen deel uit van een reeks opeenvolgende automatische bewerkingsmachines, dan kan in principe, nadat de strijkarmen 9a en 9b weer in een uitgangspositie zijn teruggebracht, vrij van de bewerkte plaat 2, deze vervolgens handmatig worden verwijderd en vervangen door een nieuw te bewerken plaat.

Maakt de buiginrichting 6 wel deel uit van een reeks opeenvolgende bewerkingsmachines dan kan een in fig. 3 schematisch weergegeven grijporgaan 23 de plaat 2 vastgrijpen en deze, nadat de strijkarmen 9a en 9b zijn teruggetrokken en de fixatie door de aandruklijsten 12a en 12b is opgeheven, opnemen en in een volgende bewerkingsmachine brengen.

Fig. 4 geeft schematisch een mogelijke uitvoeringsvorm weer van de besturing van de strijkarmen, waarbij in deze figuur ten behoeve van de eenvoud slechts de linker helft van de in fig. 3 getoonde strijkinrichting is getoond.

De in fig. 4 getoonde buiginrichting 6 omvat voor de aandrijving van de strijkarm 9a en voor het over een zekere afstand, de indrukdiepte, in de veerkrachtinge laag 10a drukken van de strijkpunt 14 twee motoren 15, respectievelijk 16, welke onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangestuurd.

Motor 15 is door middel van een spindel 17 of dergelijke scharnierend in een punt 18 met een om een scharnierpunt 19 kantelbare staander 20 verbonden. Wordt de motor 15 zodanig bedreven, dat via de spindel 17 de kantelbare staander 20 van het tafeldeel 7a af wordt bewogen, dan zal, indien de motor 16 niet wordt bedreven, de strijkarm 9a eveneens een kantelbewe-ging uitvoeren, waarbij de strijkpunt 14 roteert om het punt 19 en los van de plaat 2 komt.

Het bedrijven van de motor 16 drijft een spindel 21 aan, welke met de strijkarm 9a is verbonden en deze, bij niet bedreven motor 15, in het punt 22, waar de strijkarm 9a met de kantelbare staander 20 is verbonden, doet scharnieren. Met de motor 16 is het aldus mogelijk de positie van het strijkpunt 14 ten opzichte van de plaat 2 in te stellen en te variëren.

Door de motoren 15 en 16 gelijktijdig te bedrijven kan de strijkarm 9a, nadat deze met z'n strijkpunt 14 op de plaat 2 is geplaatst over de plaat 2 worden gestreken. De verticale positie van een strijkpunt 14 ten opzichte van de plaat 2, en dus ook de indrukdiepte in de plaat 2 wordt, tijdens het beschrijven van de vooraf bepaalde baan van het strijkpunt, met name bepaald door motor 16.

De besturing van de beide motoren 15, 16 dient bij voorkeur programmatisch te zijn. Eventuele wijzigingen in de samenstelling of de dikte van een plaat 2 kunnen, na te zijn ingevoerd in de ( niet weergegeven en hier niet nader gespecificeerde ) besturingseenheid, programmatisch worden verwerkt, waarna ook dergelijke platen van het gewenste profiel kunnen worden voorzien.

In fig. 5 tenslotte, is een andere gunstige uitvoeringsvorm getoond van de inrichting volgens de uitvinding. Deze inrichting 24 gelijkt op die van fig. 3 en de met de onderdelen uit de inrichting 6 van fig. 3 overeenkomende onderdelen hebben een zelfde verwijzingscijfer.

De inrichting 24 is voorts zodanig ingericht, dat tijdens een strijkbeverking door de strijkarmen 9a en 9b het oppervlak van een te bewerken plaat 2 tegen beschadigingen, zoals krassen en dergelijke wordt beschermd door tijdens het strijken de plaat 2 te bedekken met een folie 25, bij voorkeur uit een sterke kunststof.

Hiertoe is de inrichting 24 voorzien van voorraadrollen 26 met de folie 25 met een breedte die tenminste even groot is als de langsafmeting van de langwerpige strijkpunt. De folie wordt via een geleide-orgaan 27, zoals een rol, om de strijkpunt 14 geleid naar een ver zame lor gaan 28, dat eenmaal gebruikte folie 25 opzamelt. Tijdens de strijkbeweging met de strijkarm 9a, 9b wordt de folie 25 door de voorraadrol 26 tegengehouden en wordt de folie onder spanning van het verza-melorgaan 28 afgerold, zodat de folie 25 onder de strijkpunt 14 door glijdt, maar niet over het plaatoppervlak verschuift, wat het optreden van krassen weer verminderd.

Na het uitvoeren van een strijkbewerking op een plaat 2, wordt de voorraadrol 26 in enige mate afgerold, zodat bij de volgende bewerking niet het eerder met de strijkpunt 14 bestreken folie-oppervlak opnieuw in z’n geheel wordt bestreken. De mate van afrollen, dat wil zeggen het aantal keren dat een folie-oppervlak kan worden bestreken wordt voornamelijk bepaald door de sterkte van de folie 25.

Een dergelijke inrichting 24 is met name gunstig bij het bewerken van hoogglans plaatmateriaal, zoals wordt toegepast in tl-armaturen. Bij de vormmal-werkwijze volgens de stand van de techniek was het tot nu toe gebruikelijk plaatmateriaal te gebruiken dat reeds was bekleed met een beschermende folie, welke dan na de bewerking met veel moeite kon worden verwijderd, en wat een aanzienlijke kostenpost met zich mee bracht. Met de inrichting 24 volgens fig. 5 kan deze handeling achterwege blijven en levert dit een besparing in tijd en kosten op.

In fig. 6 is een enigszins gewijzigde uitvoeringsvorm van het in fig. 1 getoonde algemene principe van de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding weergegeven, waarbij de met de onderdelen uit f ig. 1 overeenkomende onderdelen dezelfde verwijzingscijfers hebben.

Fig. 6 toont de situatie waarbij tussen de te bewerken plaat 2 en de laag 4 van veerkrachtig materiaal een folie 29 uit verenstaal is aangebracht. Het aldus uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding heeft als verassend effect, dat bij van ponsgaten voorziene platen 2 het optreden van optische spanningsverschijnselen rond de contouren van de ponsgaten aanzienlijk afneemt. Laatstgenoemd effect kan met name bij het in tl-armaturen toegepaste plaatmateriaal hinderlijk zijn.

De folie 29 uit verenstaal is bij voorkeur gelaagd van opbouw en niet aan de laag 4 van verend materiaal gehecht.

De dikte van de folie 29 dient aan het te buigen materiaal te zijn aangepast en ligt bij voorbeeld tussen 0,05 - 0,7 mm.

Hoewel in het voorgaande is gesproken over strijkpunten 14, dient men hier onder te verstaan dat deel van een strijk-lichaam dat in aanraking is met het te buigen plaatmateriaal. Het strijklichaam kan bijvoorbeeld een langwerpig, in hoofdzaak rechthoekig lichaam zijn, met een naar de te bewerken plaat 2 toe enigszins afgeronde rand. Het strijklichaam kan echter ook zijn uitgevoerd als een langwerpig rollichaam met een kleine straal,terwijl bovendien ook met niet-langwerpige strijklichamen vervormingsbewerkingen volgens de onderhavige uitvinding kunnen worden uitgevoerd.

Het spreekt voor zich dat de constructie van een buigin-richting volgens de uitvinding zeer solide dient te zijn teneinde een zo goed mogelijk instelbare en reproduceerbare indrukdiepte in het veerkrachtige steunoppervlak te verkrijgen.

Hoewel in de hiervoor weergegeven uitvoeringsvormen de strijkbeweging wordt uitgevoerd door de strijkarmen/messen ten opzichte van een niet bewegende plaat, is het omgekeerde in principe eveneens mogelijk, te weten een vaste opstelling van een of meer strijklichamen met een ten opzichte daarvan bewegende strijktafel waarop de te bewerken plaat is bevestigd.

Claims (18)

1. Werkwijze voor het vervormen van plaatmateriaal, omvattende de stappen van: - het tegen een steunoppervlak (4; 10a, 10b) van veerkrachtig materiaal plaatsen van een plaat (2) van het plaatmateriaal; - het tegen de van het steunoppervlak (4; 10a, 10b) af gekeerde zijde van het plaatmateriaal (2) aanbrengen van een strijk-orgaan (5; 9a, 9b, 14); - het tot een voorafbepaalde indrukdiepte in het steunoppervlak (4; 10a, 10b) drukken van het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) en het zich tussen het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) en het steunoppervlak (4; 10a, 10b) bevindende plaatmateriaal (2); - het, in hoofdzaak evenwijdig aan het steunoppervlak (4; 10a, 10b), onder indrukking daarvan met het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) beschrijven van een baan over het plaatmateriaal (2); en - het van het steunoppervlak (4; 10a, 10b) verwijderen van het plaatmateriaal (2).

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tijdens het met het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) beschrijven van een baan over het plaatmateriaal (2) de indrukdiepte in het steunoppervlak (4; 10a, 10b) volgens een voorafbepaald patroon wordt gevarieerd.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het voorafbepaalde patroon van de indrukdiepte programmatisch wordt bepaald.

4. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat tussen het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) en de van het steunoppervlak (4; 10a, 10b) af gekeerde zijde van het plaatmateriaal (2) een oppervlakbeschermingselement (25) aanwezig is.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het oppervlakbeschermingselement een folie (25) is.

6. Werkwijze volgens een of meer van de voorgaande conclusies, et het kenmerk, dat tussen het plaatmateriaal (2) en het steunoppervlak (4; 10a; 10b) een folie (29) uit verenstaal is aangebracht.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de folie (29) gelaagd van opbouw is.

8. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de folie (29) tussen 0,05 mm en 07 mm dik is.

9. Inrichting bestemd voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1-8, gekenmerkt, door: - een voor het ondersteunen van te bewerken plaatmateriaal (2) bestemde strijktafel (1; 7), voorzien van een steunoppervlak (4; 10a, 10b) van veerkrachtig materiaal; - een strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14); - verplaatsingsmiddelen (13, 15, 16, 17, 21) voor het ten opzichte van elkaar verplaatsen van een strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) en de strijktafel (1; 7); - besturingsmiddelen voor het aansturen van de verplaatsingsmiddelen (13, 15, 16, 17, 21) en voor het instellen van de met een strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14), via het te bewerken plaatmateriaal (2) in het veerkrachtige steunoppervlak (4; 10a, 10b) te bewerkstelligen indrukdiepte.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) een langwerpig strijklichaam (5; 14) omvat, en dat de verplaats ingsmiddelen (13, 15, 16, 17, 21. zodanig zijn ingericht, dat de met het langwerpige strijklichaam (5; 14) over het plaatmateriaal (2) te beschrijven baan zich in hoofdzaak in een richting dwars op de langsafmeting van het strijklichaam (5; 14) uitstrekt.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) een bladvormig strijklichaam (5; 14) omvat met een zich in hoofdzaak evenwijdig aan het steunoppervlak (4; 10a, 10b) uitstrekkende, naar het te bewerken plaatmateriaal (2) gerichte, afgeronde rand.

12. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) een rollichaam omvat.

13. inrichting volgens een of meer van de conclusies 9-12, gekenmerkt door een tussen de van het steunoppervlak (4; 10a, 10b) af gekeerde zijde van het plaatmateriaal (2) en het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) aanwezig plaatoppervlakbescher-mingselement (25).

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het plaatoppervlakbeschermingselement een van een voorraadhouder (26) afkomstige, langs het strijkorgaan (5; 9a, 9b, 14) geleide, naar een verzamelorgaan (28) gevoerde folie (25) is.

15. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 9-14, met het kenmerk, dat op het steunoppervlak (4; 10a, 10b) van veerkrachtig materiaal een folie (29) uit verenstaal is aangebracht.

16. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 9-15, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen op basis van een of meer invoergegevens de indrukdiepte instellen of variëren .

17. Plaatmateriaalvervormingsmachine, gekenmerkt door een samenstel van tenminste twee inrichtingen volgens een of meer van de conclusies 9-16.

18. Plaatmateriaalvervormingsmachine, omvattende twee spiegelbeeldig ten opzichte van elkaar uitgevoerde en naast elkaar aangebrachte inrichtingen volgens een of meer van de conclusies 6-16.