NL9000767A - Werkwijze voor het maken van een boekband voor het inbinden van een stapel bladen, en een inrichting voor toepassing van de werkwijze. - Google Patents

Description

WERKWIJZE VOOR HET HAKEN VAN EEN BOEKBAND VOOR HET INBINDEN VAN EEN STAPEL BLADEN, EN EEN INRICHTING VOOR TOEPASSING VAN DE WERKWIJZE

De uitvinding heeft betrekking op het maken van een boekband voor het inbinden van een stapel bladen, welke boekband wordt gevormd door twee platten, een rug, en vouwlijnen tussen de rug en de platten, waarbij op het inwendige van de rug een bindmiddelstrook, waaraan naderhand de stapel bladen kan worden vastgehecht, wordt aangebracht.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit de ter inzage gelegde Nederlandse octrooiaanvrage 7602783. De boekbanden of hechtomslagen, zoals de boekbanden daar genoemd worden, bestaan in het algemeen uit karton- of kunststofmateriaal en worden geproduceerd uit een plano, die uit een blad of rol materiaal op het gewenste formaat gesneden wordt en voorzien wordt van de vouwlijnen, welke de rug begrenzen. Teneinde de papierbladen aan de rug te hechten, wordt deze met een bindmiddel bekleed. Men gebruikt bij voorkeur bindmiddelen van het thermohardende type om de fabricage van de boekbanden te rationaliseren. Een dergelijk bindmiddel is in een vaste toestand bij kamertemperatuur, en wordt geleverd in grote bladen of rollen, waaruit stroken gesneden worden. Een bindmiddelstrook wordt aan de binnenzijde van de rug gehecht door deze tussen de vouwlijnen te plaatsen en deze daarna te verwarmen zodat het bindmiddel smelt en zich aan de binnenzijde van de rug vasthecht. Wanneer het bindmiddel gekoeld en verhard is, worden de boekbanden naar een bindmachine gebracht samen met de bladzijden, die omsloten moeten worden tussen de omslagen, met de randen van de bladen in contact met de bindmiddelstrook, die aan de binnenzijde van de rug gehecht is. De bindmiddelstrook wordt weer verwarmd door de machine, waarbij de randen van de bladen door visceus bindmiddel omgeven zijn. Na koeling en verharding van de bindmiddelstrook zijn de bladen stevig aan de rug gehecht.

De in het voorgaande beschreven bekende werkwijze voor het fabriceren van de te vouwen en te hechten omslagen is vrij doeltreffend, maar noodzaakt tot een aantal werkhandelingen.

De bindmiddelstrook moet eerst gesneden worden en bovendien is het gedurende het proces moeilijk om de bindmiddelstrook nauwkeurig op de binnenzijde van de rug tussen de vouwlijnen te oriënteren, wat nodig is indien al de bladen over hun gehele lengte contact moeten maken met de bindmiddelstrook en zich stevig daaraan hechten moeten, en indien de vouwlijnen vrij van bindmiddel gehouden moeten worden en de boekbanden zoals beoogd gevouwen moeten worden, zonder enige belemmering.

Het oogmerk van de uitvinding is om te voorzien in een werkwijze en inrichting van de omschreven soort, waarbij de in het voorgaande vermelde bezwaren ondervangen 2ijn.

Dit oogmerk is volgens de uitvinding aldus gerealiseerd dat het bindmiddel in de vorm van een strook gesneden wordt van een rol of blad materiaal, op een breedte in hoofdzaak corresponderende met die van de rug, met behulp van een snijorgaan, dat een basis voor de strook vormt gedurende de vasthechting van de strook aan de binnenzijde van de rug, waarbij de bindmiddelstrook hoogst nauwkeurig tussen de vouwlijnen kan worden aangebracht.

Een voorkeursuitvoering van de hier voorgestelde nieuwe werkwijze behelst dat na het afsnijden van de strook het snijorgaan verplaatst wordt zodat de daarop liggende strook in aangrijping tegen de binnenzijde van de.rug komt, waarbij een bij voorkeur verwarmd persorgaan tegen de op het snijorgaan liggende strook geperst wordt, of omgekeerd, om de strook aan de binnenzijde van de rug te hechten.

Een voornaamste aspeet van de uitvinding is daarbij dat de bindmiddelstrook in één doorgaande werkhandeling op maat gesneden en aan de rug van de boekband gehecht wordt en daarbij nauwkeurig tussen de gevormde vouwlijnen te oriënteren is.

Het voordeel is derhalve dat men door deze gecombineerde werkhandeling aan werktempo wint.

Een inrichting voor de uitvoering van de werkwijze is gekenmerkt doordat deze bestaat uit een snijorgaan, dat er op ingericht is om de bindmiddelstrook van een rol of blad materiaal te snijden, en organen voor het naar de binnenzijde van de rug bewegen van de afgesneden strook, en in een voorkeursuitvoering doordat het snijorgaan en verplaatsingsorgaan, dat uitgevoerd is in de vorm van een onder rechtgeleiding daarvan verplaatsbare basis, één geheel vormen.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden daarvan.

Fig. 1 is een afbeelding in perspectief van een boekband, die volgens de nieuwe werkwijze geproduceerd is, van de binnenzijde en in een uitgevouwen, platte toestand beschouwd, fig. 2 is een afbeelding in perspectief van een inrichting voor het uitvoeren van de nieuwe werkwijze, fig. 3 is een gedeeltelijke in doorsnede weergegeven zijaanzicht van een gedeelte van de in fig. 2 voorgestelde inrichting, en fig. 4 en 5 zijn gedeeltelijk in doorsnede weergegeven zijaanzichten van twee verdere uitvoeringen van de inrichting volgens de uitvinding.

De boekband, die in fig. 1 voorgesteld en volgens de nieuwe werkwijze vervaardigd is, bestaat uit een kartonplano met twee omslagen 1 en 2 en een rug 3, die aan de omslagen verbonden is via vouwlijnen 4 en 5, welke zich over de volle hoogte van de boekband uitstrekken. Op de binnenzijde van de rug 3 is een bindmiddel gehecht in de vorm van een lijmstrook 6 in een vaste toestand. Wanneer (niet weergegeven) bladzijden in de boekband bevestigd moeten worden, worden de zijden 1 en 2 omhoog gevouwen langs de vouwlijnen 4 en 5 zodat zij in hoofdzaak onderling evenwijdig komen te lopen, waarbij de bladzijden tussen de zijden 1 en 2 ingebracht worden zodat langsranden daarvan tegen de stroken 6 komen te rusten. De boekband en bladzijden worden dan ingebracht in een (niet weergegeven) op zichzelf bekende bindmachine, waar de strook 6 verwarmd wordt zodat de bladzijden in de visceuze buitenlaag van de strook doordringen. Nadat de strook 6 gekoeld is, zijn de bladzijden stevig aan de rug 3 van de boekband gehecht.

Een platte kartonplano 7 is met streepstippellijnen in fig. 2 aangegeven, en de plano moet volgens de uitvinding van vouwlijnen 4, 5 en een strook 6 voorzien worden. De plano 7 wordt uitgericht door verplaatsbare rails 8 in een juiste positie in een horizontaal vlak. Een bodemplaat, bestaande uit twee delen 9 en 10, ondersteunt de buitenste delen van de plano 7. Vouworganen in de vorm van metalen stroken 11 en 12 zijn aan de onderling tegenovergestelde zijranden van de delen 9, 10 verbonden, welke stroken 11, 12 het middengedeelte van de plano 7 dragen en iets langer zijn dan de plano hoog is. Een plaat 13 is tussen de stroken 11 en 12 gemonteerd, en vormt een basis voor de strook 6. De breedte van de strook 6 is slechts iets kleiner dan de afstand tussen de stroken 11 en 12 en deze kan derhalve niet verplaatst worden ten opzichte daarvan. De dikte van de strook 6 is bij voorkeur iets kleiner dan de afstand tussen het bovenoppervlak van de plaat 13 en de bovenranden van de stroken 11, 12.

Nadat de strook 6 en de plano 7 in hun in fig.

1 en 2 voorgestelde posities geplaatst zijn, wordt een heen en weer beweegbaar persorgaan 14, dat zich boven de platen 9, 10, 13 bevindt, daarnaartoe verplaatst. De onderzijde van het persorgaan 14 is voorzien van een plaat 15 van elastisch materiaal, bijvoorbeeld siliconrubber, dat vervormd wordt wanneer het onder vrij hoge druk tegen de stroken 11 en 12 geperst wordt, onder het daarbij verschaffen van de indrukkingen in de vorm van vouwlijnen 4, 5 in de plano 7 tussen de stroken en plaat 15, zodat de plano in omslagen 1, 2 en een rug 3 gescheiden wordt. In plaats van de plaat 15 van elastisch materiaal te maken, kan deze uit metaal bestaan, ofschoon lange uitsparingenn, die zich boven de stroken 11, 12 bevinden en die de stroken opnemen kunnen, in de plaat gemaakt moeten worden.

Wanneer vervolgens de plaat 15 van het persorgaan tegen de stroken 11, 12 geperst wordt, komt het gedeelte daarvan tussen de stroken in contact met de strook 6, onder het tegelijk tegen de plaat 13 persen daarvan. Boven de plaat 15 in het persorgaan 14 bevindt zich een verwarmingselement 16, dat de strook 6 gedurende de persverrichting verwarmt, zodat deze visceus wordt, waar ter plaatse het bovenoppervlak daarvan zich aan de rug 3 vasthecht. Indien de strook 6 op het bovenoppervlak daarvan voorzien is van een zelf-hechtend materiaal, is geen verwarming vereist.

In dat geval hecht de strook 6 zich aan de rug zodra dé rug 3 in aangrijping tegen het bovenoppervlak van de strook geperst wordt.

Opdat de in fig. 1 en 2 weergegeven inrichting geschikt kan worden voor de fabricage van boekbanden van verschillende afmetingen met ruggen 3 van verschillende breedten, kan de plaat 13 door platen van andere breedte vervangen worden.

Een gewijzigde uitvoering van de inrichting volgens fig. 2 en 3 is in fig. 4 weergegeven. Het persorgaan 14, de stroken 11 en 12 en de bodemplaat 10 zijn identiek met corresponderende details in fig. 3. De bodemplaat 9 is echter voorzien van een sleuf 17, waardoor het voorste gedeelte van een rol of blad 19 van bindmiddel in te brengen is. NAdat de rand van het voorste gedeelte in aangrijping tegen de zijwand van de plaat 10 gebracht is, wordt een pons 18, met een breedte die iets kleiner is dan de afstand tussen de stroken 11 en 12 en met een lengte welke ongeveer correspondeert met die van de stroken, omhoog gebracht uit de in fig. 4 weergegeven positie, waarbij de scherpe linker bovenrand 18a daarvan de voorrand van het materiaal 19 tegen de onderzijde van de strook 11 snijdt zodat een strook 6', corresponderende met de strook 6, gevormd wordt. De strook 6' wordt verder omhoog gebracht door de pons 18, op het oppervlak waarvan deze rust, in de positie welke met streepstippellijnen in fig. 4 weergegeven is. In deze positie dient het platte bovenoppervlak van de pons 18 als een stevige basis corresponderende met de plaat 13 (in fig. 2 en 3) voor de strook 6', en wordt in deze positie gehouden gedurende de werking van het persorgaan 14. Nadat de strook 6' aan de plano 7 vastgehecht is, wordt de pons teruggevoerd naar zijn onderste positie, die in fig. 4 weergegeven is, waarna de voorrand van de rol of het blad materiaal 19 weer opnieuw tegen de zijwand van de plaat 10 gedrukt wordt.

De in fig. 4 voorgestelde inrichting kan ook gebruikt worden voor het vasthechten van de strook S' aan de rug 3 van een plano 7, die voorzien werd van de vouwlijnen 4, 5, gedurende een voorafgaande werkhandeling. De plano 7 met vouwlijnen 4,5 wordt in dat geval op dezelfde wijze uitgericht als in het voorgaande beschreven is, en zo dat de naar boen bolronde vouwlijnen op de bovenranden van de stroken 11, 12 rusten. De pons 18 wordt dan omhoog bewogen, waarbij deze de strook 6' van de rol of het blad 19 afsnijdt en de strook in aangrijping tegen de binnenzijde van de rug 3 brengt. De pons 18 wordt in deze positie gehouden en vormt zodoende een basis voor de strook wanneer het persorgaan 14 vervolgens de strook tegen de binnenzijde van de rug perst.

In plaats van het persorgaan 14 de rug 3 omlaag te laten persen terwijl de pons 18 de met Streepstippellijnen in fig. 4 weergegeven stand inneemt, kan het persorgaan, nadat de plano in de in de figuur voorgestelde positie geplaatst is, omlaag in aangrijping tegen de plano gebracht en in deze positie gehouden worden, waarna de pons de strook 6' omhoog in aangrijping met de rug perst.

Een andere uitvoering van de vouworganen, het persorgaan en de basis voor de strook 6 is in fig. 5 voorgesteld.

Hier bestaan de vouworganen uit twee opstaande kraagjes 21 en 22, die aan de rol 20 verbonden zijn, welke kraagjes rond de gehele omtrek van de rol lopen, en bestaat de basis voor de strook 6 uit de omtrek van de rol tussen de kraagjes. Het persorgaan bestaat uit een rol 23, die voorzien is van twee groeven 24, 25 rond de gehele omtrek van de rol 23 en op een afstand van elkaar in overeenstemming met de afstand tussen de kraagjes 21 en 22. De kraagjes 21 en 22 van de rol 20 steken gedeeltelijk in de groeven 24 en 25 van de rol 23. Wanneer de vouwlijnen 4 en 5 van de plano 7 gevormd moeten worden, en de strook 6 aan de rug 3 van de plano vastgehecht moet worden, worden de strook 6 en de plano 7 in hoofdzaak tegelijk ingebracht in de kneep tussen de rollen 20 en 23 terwijl deze in tegengestelde richtingen geroteerd worden, en vormen de kraagjes 21, 22 en uitsparingen 24, 25 successievelijk de vouwlijnen, terwijl het oppervlak van de rol tussen de uitsparingen 24 en 25 de strook 6 naar het oppervlak tussen de kraagjes 21 en 22 op.de rol 20 perst, waarbij de strook zodoende successievelijk aan de rug 3 vastgehecht wordt. Voor het aan de rug 3 hechten aan de strook 6 kan het bovenoppervlak van de strook voorzien worden van een zelf-klevende materiaallaag, of kan een verwarmingselement 26 in de rol 23 aangebracht worden.

In plaats van de groeven 24 en 25 kan de rol voorzien zijn van een elastische oppervlaklaag, waarvan dë functie correspondeert met die van de plaat 15 in fig. 2-4.

Het dient wel te worden verstaan dat de uitvinding niet beperkt is tot de in het voorgaande beschreven en in de tekeningen voorgestelde uitvoeringen. Zo behoeven de vouwlijnen 4 en 5 bijvoorbeeld niet doorlopend te zijn, maar kunnen deze bestaan uit zwakke plaatsen van verschillende lengten en op verschillende afstanden van elkaar. Het is ook mogelijk om verscheidene evenwijdige vouwlijnen te vormen buiten de vouwlijnen 4, 5 indien dit wenselijk mocht blijken. De werkwijze is ook van toepassing voor de fabricage van boekbanden en dergelijke met slechts één eigenlijke omslag. De uitvinding omvat derhalve ook allerlei uitvoeringen die binnen het kader daarvan vallen.

Kort samengevat is in het voorgaande een werkwijze beschreven voor het produceren van boekomslagen, een boekband of dergelijke, bestaande uit een plano 7 met tenminste één omslag 1,2 en een rug 3 die daaraan verbonden is via tenminste één vouwlijn 4,5 en een bindmiddel voor het vasthechten van bladzijden of dergelijke, die ingebracht zijn in de boekbanden of dergelijke aan de binnenzijde van de rug, waarbij het bindmiddel in de vorm van een strook 6, 6' zo op een basis 13 geplaatst wordt dat beide langszijranden van de strook tussen twee vouworganen 11, 12 georiënteerd zijn, die boven het oppervlak van de basis uitsteken, en de plano in een bepaalde positie uitgericht is boven de basis en vouworganen, waarbij er ook een persorgaan 14 optreedt voor het tegen de vouworganen en strook persen van de plano om de vouwlijnen te vormen en om de strook aan de binnenzijde van de rug te hechten. Een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze bestaat uit een basis 9, 10 voor de strook 6, 6', vouworganen 11, 12 voor het oriënteren van de strook, en een persorgaan 14. Bij een alternatieve uitvoering van de uitvinding wordt de bindmiddelstrook 6' van een rol of blad materiaal 19 gesneden door een snijorgaan 18, dat ook als basis voor de strook dient terwijl de laatste in aanhechtend verband geperst wordt tegen de binnenzijde van de rug 3 van de plano 7, die voorzien werd van de vouwlijnen 4, 5, gedurende een voorafgaande werkhandeling.

Claims (6)

1. Werkwijze voor het maken van een boekband voor het inbinden van een stapel bladen, welke boekband wordt gevormd door twee platten, een rug, en vouwlijnen tussen de rug en.de platten, waarbij op het inwendige van de rug een bindmiddelstrook, waaraan naderhand de stapel bladen kan worden vastgehecht, wordt aangebracht, met het kenmerk, dat het bindmiddel in de vorm van een strook gesneden wordt van een rol of blad materiaal, op een breedte in hoofdzaak corresponderende met die van de rug, met behulp van een snijorgaan, dat een basis voor de strook vormt gedurende de vasthechting van de strook aan de binnenzijde van de rug, waarbij de bindmiddelstrook hoogst nauwkeurig tussen de vouwlijnen kan worden aangebracht.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat na het afsnijden van de strook het snijorgaan verplaatst wordt zodat de daarop liggende strook in aangrijping tegen de binnenzijde van de rug komt, waarbij een bij voorkeur verwarmd persorgaan tegen de op het snijorgaan liggende strook geperst wordt, of omgekeerd, om de strook aan de binnenzijde van de rug te hechten.

3. Inrichting voor de uitvoering van de werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat deze bestaat uit een snijorgaan (18), dat er op ingericht is om de bindmiddelstrook (16) van een rol of blad materiaal (19) te snijden, en organen (18, 18a) voor het naar de binnenzijde van de rug (3) bewegen van de afgesneden strook.

4. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt doordat het snijorgaan en verplaatsingsorgaan, dat uitgevoerd is in de vorm van een onder rechtgeleiding daarvan verplaatsbare basis, één geheel vormen.

5. Werkwijze, in hoofdzaak zoals voorgesteld in dé beschrijving en/of tekeningen.

6. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen.