NL9400969A - Inrichting voor het in de voorwerphouders transporteren van kwetsbare voorwerpen. - Google Patents

Description

Titel: Inrichting voor het in de voorwerphouders transporteren van kwetsbare voorwerpen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijke inrichting is bekend uit EP-A-0 540 126. De bekende inrichting is bedoeld voor het wegen en op basis daarvan sorteren van vruchten. De vruchten worden aangevoerd op een rollentransporteur, waarbij in de ruimte tussen twee opeenvolgende rollen telkens een produkt-optilelement (e. product lifting element) is voorzien dat loodrecht op het transportvlak van de rollentransporteur beweegbaar is verbonden met één van de naastgelegen rollen. De positie van het produkt-optilelement wordt, in de richting loodrecht op het transportvlak, bepaald door een, op het produkt-optilelement voorziene geleidebaanvolger, die samenwerkt met een stationaire geleidebaan waarvan ten minste een gedeelte onderdeel uitmaakt van een weeginrichting.

Wanneer de geleidebaanvolger rolt over het geleidebaan-gedeelte, dat onderdeel uitmaakt van de weeginrichting, is het produkt-optilelement zodanig in opwaartse richting opgetild dat de vruchten vrij van de rollentransporteur zijn en volledig worden gedragen door het produkt-optilelement. De drukkracht die geleidebaanvolger uitoefent op het geleide-baangedeelte, dat onderdeel uitmaakt van de weeginrichting, is derhalve een maat voor het gewicht van de, zich in het produkt-optilelement bevindende vrucht.

Met de bekende inrichting kunnen slechts produkten worden verwerkt waarvan de afmetingen in hoofdzaak gelijk zijn. Vruchten met sterk variërende afmetingen of verschillende soorten vruchten kunnen niet door dezelfde inrichting en zeker niet tegelijkertijd worden verwerkt. Bovendien kunnen slechts in hoofdzaak ronde produkten worden verwerkt doordat gebruik wordt gemaakt van een rollentransporteur met vrij roterende rollen. In de draagvorken (e. carrying forks) van de produkt-optilelementen hoopt zich na verloop van tijd vuil op dat wordt meegewogen, hetgeen tot gevolg heeft dat de nauwkeurige weegwerking en daarmee sorteerwerking van de inrichting negatief wordt beïnvloed.

Een inrichting van het in de aanhef vermelde type is eveneens bekend uit EP-A-0 108 445. Bij deze bekende inrichting worden de te classificeren produkten vervoerd in kantelbare bakjes, die tijdens het transport over een weeginrichting bewegen. In de bakjes kunnen vruchten van verschillende afmetingen worden opgenomen, echter, de steekafstand tussen de bakjes is daardoor noodzakelijkerwijs vrij groot. De snelheid waarmee de bakjes kunnen worden voortbewogen zonder dat de voorwerpen onder invloed van versnellingskrachten uit de bakjes rollen is betrekkelijk laag. Door de grote steekafstand en de betrekkelijk lage transportsnelheid is de capaciteit van de inrichting tamelijk beperkt. Bij het kantelen van de bakjes ondergaan de voorwerpen bovendien een valbeweging, die schadelijk voor de voorwerpen kan zijn, zeker wanneer deze voorwerpen bijvoorbeeld kwetsbare vruchten zijn.

De uitvinding beoogt derhalve een inrichting van het in de aanhef genoemde type met een grotere capaciteit te verschaffen waarmee voorwerpen, in het bijzonder vruchten, met sterk verschillende afmetingen en vormen kunnen worden verwerkt en waarbij de kans op vervuiling van de voorwerp-dragers tot een minimum is beperkt, en waarmee bovendien de valbewegingen die de voorwerpen ondergaan tot een minimum kunnen worden beperkt.

De inrichting wordt hiertoe volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen uit conclusie 1.

Met een aldus uitgevoerde inrichting kunnen voorwerpen van verschillende afmetingen en vormen worden ingeklemd en getransporteerd en een behandeling zoals bijvoorbeeld een weegbehandeling, ondergaan ten behoeve van de classificatie van de produkten. Doordat de grijpers zijn ingericht voor het in neerwaartse richting loslaten van de voorwerpen bevinden zich uitsluitend naast en boven de te transporteren voorwerpen grijperonderdelen. Hierdoor is de kans van vuilophoping, die de behandeling, zoals bijvoorbeeld een weegbehandeling, ten behoeve van een classificatie van de voorwerpen verstoort, tot een minimum beperkt. Bovendien wordt de afstand tussen de grijpers in de transporteur bepaald door de maximale grootte van de voorwerpen en kan deze afstand dus zonder marge voor bijvoorbeeld uitstekende bakjesranden worden gekozen en derhalve klein worden gehouden. De voorwerpen worden bovendien op positieve wijze aangegrepen, in tegenstelling tot bij de bekende inrichtingen, zodat de snelheid waarmee het transport kan plaatsvinden groot is. De twee laatst genoemde voordelen hebben een positieve invloed op de capaciteit van de inrichting volgens de uitvinding. Met de grijpers kunnen de voorwerpen verder vrijwel zonder valbeweging worden overgedragen aan een andere transportinrichting, een verpakking of een dergelijk voorwerpopneemelement, hetgeen een belangrijk voordeel is ten opzichte van de beide bekende inrichtingen.

Nadere uitwerkingen van de uitvinding worden beschreven in de volgconclusies en zullen aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting, onder verwijzing naar de tekening, nader worden verduidelijkt.

Fig. 1 toont een zij-aanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 toont een detail van het in fig. 1 weergegeven aanzicht; fig. 3 toont een aanzicht vanaf lijn III-III uit fig. 1; fig. 4 toont een aanzicht vanaf lijn IV-IV uit fig. 3; fig. 5 toont een aanzicht vanaf lijn V-V uit fig. 4 waarbij de afstand tussen de dwarsstangen maximaal is; fig. 6 toont een soortgelijk aanzicht als weergegeven in fig. 5, waarbij de afstand tussen de dwarsstangen minimaal is; en fig. 7 toont de in fig. 4 weergegeven eindstop in detail.

Het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld heeft betrekking op een inrichting voor het wegen van vruchten V en voor het, aan de hand van het gemeten gewicht classificeren van de vruchten V. De vruchten V worden aangevoerd op bijvoorbeeld een rollentransporteur T, die de vruchten V aanvoert vanaf bijvoorbeeld een inrichting Q voor het bepalen van de kleur of kwaliteit van de vruchten V. De inrichting volgens de onderhavige uitvinding is voorzien van een transporteur 1 met voorwerphouders 2 waarbij de voorwerphouders 2 zijn uitgevoerd als grijpers 2. De grijpers zijn ingericht voor het aannemen van twee stabiele standen, te weten een inklemstand, waarin de voorwerpen V in de grijper 2 klemmend opneembaar zijn, en een vrijgeefstand, waarin in de grijper 2 opgenomen voorwerpen V in neerwaartse richting worden losgelaten. De grijpers 2 zijn zodanig ingericht, dat hierin in de inklemstand voorwerpen V van verschillende afmetingen opneembaar zijn.

In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is dit gerealiseerd doordat de grijpers 2 elk zijn voorzien van twee grijperbladen 3, die over een zekere lengte en een mate van buigzaamheid beschikken. Door de lengte en de buigzaamheid van de grijperbladen 3 kunnen hiertussen in de inklemstand van de grijper 2 voorwerpen V van verschillende afmetingen worden opgenomen. Het mechanisme met behulp waarvan de stand van de grijper 2 wordt bediend kan door de buigzaamheid van de grijperbladen 3 eenvoudig worden uitgevoerd doordat het slechts behoeft te zijn ingericht voor het opleggen van twee standen, namelijk de vrijgeefstand en de inklemstand.

De buigzaamheid en de lengte van de grijperbladen 3 is bij voorkeur zodanig gekozen dat de verhouding tussen de diameter van het kleinste en het grootste in de inklemstand opneembare voorwerp V ten minste één op vier is. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld vruchten van 3,5 tot 14 cm in de grijper 2 worden opgenomen. Bovendien is het niet noodzakelijk dat de op te nemen vruchten V rond zijn. Ook niet ronde vruchten V zoals bijvoorbeeld peren kunnen door de grijpers worden opgenomen.

Zoals duidelijk is weergegeven in figuren 2 en 3 is in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld elke grijper 2 voorzien van twee grijperbladen 3, die scharnierbaar zijn verbonden met een zich in een hoofdrichting uitstrekkend lijf 4. Het lijf 4 is voorzien van een in de hoofdrichting verplaatsbaar met het lijf 4 verbonden stuurstaaf 5. De stuurstaaf 5 is via een kniehefboomstelsel 6 verbonden met, van de grijperblad-uiteinden 7 afgekeerde einden 8 van de grijperbladen 3. De stand van de grijperbladen 3 is stuurbaar via het kniehefboom-stelsel 6 met de stuurstaaf 5. Het lijf 4 van de grijper 2 is via een verbindingssamenstel 9 verbonden met de transporteur 1. De stuurstaaf 5 is voorzien van een geleide-baanvolger 10, die is ingericht voor samenwerking met een stationair opgestelde, eerste geleidebaan 11 voor het sturen van de stand van de grijper 2, afhankelijk van de positie van de grijper 2 langs het transporttraject daarvan. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de stuurstaaf 5 schuifbaar opgenomen in een gleuf in het lijf 4. Met een aldus uitgevoerde grijper 2 kan het openen en sluiten van de grijperbladen 3 eenvoudig worden gestuurd door relatieve beweging van de stuurstaaf 5 ten opzichte van het lijf 4. Deze relatieve beweging wordt opgelegd door een geleidebaan 11 waarlangs de geleidebaanvolger 10 beweegt, welke geleidebaan-volger 10 in het uitvoeringsvoorbeeld is uitgevoerd als een geleidewiel 10.

Volgens een nadere uitwerking zijn de grijperbladen 3 voorgespannen in de inklemstand door een veer 12 die aangrijpt op de van de grijperbladuiteinden 7 afgekeerde einden 8 van de grijperbladen 3. Het kniehefboomstelsel 6 beweegt, bij beweging van de grijper 2 van de inklemstand naar de vrijgeef-stand, door een dood punt, hetgeen duidelijk zichtbaar is in figuur 3. De beweging van de stuurstang 5 in de hoofdrichting van het lijf 4 is aan beide zijden van het dode punt van het kniehefboomstelsel 6 begrensd door een met het lijf 4 verbonden aanslag 13. De aanslag 13 werkt bij de gesloten stand van de grijper samen met een aanslag 5a op de stuurstang en werkt in de geopende stand samen met de centrale as 6a van het kniehefboomstelsel 6. Het is duidelijk dat op het lijf 4 ook twee aanslagen kunnen zijn voorzien die elk samenwerken met een speciaal daartoe voorziene aanslag op de stuurstang 5. Ter verkrijging van twee stabiele grijperstanden, te weten een inklemstand en een vrijgeefstand, is het echter van belang dat het kniehefboomstelsel 6 tijdens de beweging van de ene stand van de grijper 2 naar de andere stand daarvan door een dood punt beweegt.

Bij het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is de behandeling waaraan de vruchten V tijdens het transport worden onderworpen een weegbehandeling. Teneinde een nauwkeurige weging te kunnen bewerkstelligen is het verbindingssamenstel 9 uitgevoerd als een, in de hoofdrichting van het lijf 4 beweegbaar met het lijf 4 verbonden verbindingsstuk 14, dat via een, zich in hoofdzaak loodrecht op de transportrichting van de transporteur 1 en de hoofdrichting van het lijf 4 uitstrekkende dwarsstang 15 is verbonden met de transporteur 1. Het lijf 4 is verder voorzien van een geleide-baanvolger 16 die is ingericht voor samenwerking met een stationair opgestelde, tweede geleidebaan 17 voor het sturen van de positie van de stuurstaaf ten opzichte van het lijf 4 en daarmee voor het sturen van de stand van de grijper 2. Wanneer een weging van de vrucht V moet plaatsvinden loopt de geleidebaanvolger 16 over een deeltraject 17a van de tweede geleidingsbaan 17. Het deeltraject 17a maakt onderdeel uit van een weeginrichting 18 met behulp waarvan het gewicht van de grijper 2 en de eventueel in de grijper aanwezige vrucht V bepaalbaar is. Wanneer de weging plaatsvindt loopt de geleidebaanvolger 16 over het deeltraject 17a van de weeginrichting. De geleidebaanvolger 10 die is verbonden met de stuurstang 5 loopt dan vrij, zodat geen krachten door de eerste geleidebaan 11 op de grijper 2 worden uitgeoefend. Bij voorkeur wordt de in de hoofdrichting van het lijf 4 beweegbare verbinding tussen het lijf 4 en het verbindingsstuk 14 gevormd door ten minste twee parallelle stangen 19a, 19b waarvan de uiteinden enerzijds zijn verbonden met het lijf 4 en anderzijds met het verbindingsstuk 14. Het deeltraject 17a van de tweede geleidingsbaan 17 bevindt zich bij voorkeur op een zodanige hoogte dat, wanneer hierover de geleidebaanvolger 16 van het lijf 4 beweegt, de parallelle stangen 19a, 19b een in hoofdzaak horizontale stand hebben aangenomen. Hierdoor hebben de transportkrachten die door de dwarsstang 15 op de grijper 2 worden uitgeoefend geen component in de verticale richting waardoor de weging niet door deze transportkrachten wordt beïnvloed. De parallelle stangen 19a, 19b vormen bovendien een verbinding die een vrijwel wrijvingsloze beweging tussen het lijf 4 en het verbindingsstuk 14 toelaat. Door het ontbreken van wrijving tussen het verbindingsstuk 14 en het lijf 4 kan ook hierdoor de nauwkeurigheid van de weging niet in negatieve zin worden beïnvloed.

Aangezien de inrichting in sommige gevallen alleen wordt gebruikt voor kleinere vruchten kan de afstand tussen de grijpers 2, gezien in de transportrichting van de transporteur 1, soms kleiner zijn dan wanneer met de inrichting tevens grote vruchten verwerkt dienen te worden.

Dit betekent dat de afstand tussen de opeenvolgende dwars-stangen 15 in de transporteur 1 niet voor elke af te leveren inrichting gelijk behoeft te zijn. Uit vervaardigtechnische oogpunten is het echter gunstig wanneer de onderdelen waaruit de inrichting wordt vervaardigd standaardonderdelen zijn, die zowel voor een inrichting waarvan de grijpers 2 op grotere afstand als voor een inrichting waarvan de grijpers 2 op kleinere afstand ten opzichte van elkaar zijn gemonteerd kunnen worden toegepast.

De inrichting wordt hiertoe volgens een nadere uitwerking van de uitvinding gekenmerkt doordat de transporteur 1 is uitgevoerd als twee evenwijdig aan elkaar verlopende eindloze holle-scharnierboutkettingen 20 waartussen zich de dwarsstangen 15 die hol zijn uitgevoerd uitstrekken.

Op elke dwarsstang 15 is ten minste één grijper gemonteerd en elke holle dwarsstang bevat een montagepen 21, die met de uiteinden 21a is opgenomen in de holle scharnierbouten 22 van de kettingen 20 van de transporteur 1. Met een aldus uitgevoerde inrichting kunnen de montagepennen 21, afhankelijk van de grootte van de vruchten, in dicht bij elkaar of verder van elkaar af gelegen scharnierbouten 22 van de kettingen 20 worden opgenomen, zodat de afstand tussen de grijpers 2, gezien in de transportrichting van de transporteur 1, kan worden gevarieerd. Zelfs is het mogelijk een dergelijke variatie uit te voeren wanneer de gebruiker van de inrichting overstapt op produkten met grotere dan wel kleinere afmetingen. Zoals duidelijk is weergegeven in figuur 2 zijn de dwarsstangen 15 althans over een deel van de lengte daarvan voorzien van een in hoofdzaak rechthoekig dwarsdoorsnedeprofiel dat passend opneembaar is in een rechthoekige holte in het verbindingsstuk 14 van de grijper 2. De rotatieve stand van de dwarsstang 15 om de langshartlijn van de dwarsstang 15 bepaalt derhalve de richting waarin de hoofdrichting van het lijf 4 van de grijper 2 zich uitstrekt. Teneinde te verhinderen dat de grijpers 2 met de grijperbladuiteinden 7 elkaar onderling raken, is het van belang dat de hoofdrichtingen van de lijven 4 van naast elkaar gelegen grijpers 2 niet te veel van elkaar verschillen. De dwarsstangen 15 zijn hiertoe voorzien van een gaffel 23 die samenwerkt met een voor- dan wel nalopende dwarsstang 15 en die de stand van de dwarsstang 15 in rotatieve zin om de lengtehartlijn daarvan bepaalt. Een en ander is duidelijk weergegeven in de figuren 4-6. Aldus wordt bewerkstelligd dat de hoofdrichting van het lijf 4 van de grijpers 2 telkens de gewenste richting heeft over het gehele transporttraject van de transporteur 1, terwijl de loop van de holle-scharnierboutkettingen 20 ongehinderd kan plaatsvinden zonder dat op de schakels rotatiekrachten worden uitgeoefend.

Figuren 5 en 6 tonen in zijaanzicht de gaffels 23 in respectievelijk een toestand waarin de dwarsstangen 15 zich zover mogelijk uit elkaar bevinden en in een toestand waarin de dwarsstangen 15 zich zo dicht mogelijk bij elkaar bevinden. Door de lengte van de gaffelbenen 22a is deze variatiemogelijkheid aanwezig. Het is duidelijk dat de gaffelbenen 22a niet te lang gekozen kunnen worden aangezien dan de bochten, die de transporteur 1 kan doorlopen, slechts een zeer grote radius kunnen hebben.

Teneinde te verhinderen dat de montagepennen 21 in de lengterichting verschuiven waardoor de dwarsstangen 15 uit de transporteur 1 zouden kunnen losschieten is volgens een nadere uitwerking van de uitvinding de montagepen 21 in lengterichting gefixeerd door, in de holle-scharnierboutketting 20 opneembare eindstoppen 24. De eindstoppen 24 zijn voorzien van een lijf 25 en een daarmee vast verbonden borgpen 26 en aanslagpen 27. In gemonteerde toestand van de eindstop 24 strekt de aanslagpen 27 zich uit in de holle scharnierbout 22 waarin de te fixeren montagepen 21 zich bevindt en strekt de borpen 26 zich uit in een naastgelegen holle scharnierbout 22 van de ketting 20. Dergelijke eindstoppen 24 zijn eenvoudig monteerbaar in de scharnierboutkettingen 20 en kunnen indien gewenst naderhand worden verwijderd en verplaatst. Aldus is het mogelijk de positie van de dwarsstangen 15 in de kettingen 20 naderhand nog te variëren.

Figuur 7 toont in detail de eindstop 24. Zoals duidelijk zichtbaar is, is de borgpen 26 van de eindstop 24 aan het uiteinde voorzien van een verdikking 30 en een zaagsnede 31, zodat het uiteinde van de borgpen samendrukbaar is. De lengte van de borpen 26 exclusief de verdikking 30 stemt overeen met de lengte van de holle scharnierbouten 22 van de ketting 20. Bij het plaatsen van de eindstop 24 in de holle-scharnierboutkettingen 20 wordt het uiteinde van de borgpen 26 samengedrukt zodat de verdikking 30 kan bewegen door de holle scharnierbout 22 waarin deze wordt opgenomen. Indien de eindstop 24 is geplaatst is de verdikking 30 volledig door de holle scharnierbout 22 geschoven en bevindt deze zich in wederom uitgezette toestand achter de rand van de holle scharnierbout 22. Aldus is de eindstop in de ketting 20 gefixeerd, en kan alleen nog worden verwijderd door samendrukking van de borgpen nabij de verdikking 30. Zoals duidelijk zichtbaar is in figuur 3 dient het lijf 25 van de eindstop 24 tevens als zijdelingse geleiding van de ketting 20.

Teneinde de dwarsstangen te ondersteunen in vertikale richting en teneinde de transporteur 1 slechts te onderwerpen aan transportkrachten en niet ook aan ondersteuningskrachten voor de grijpers 2 zijn de dwarsstangen 15 nabij de uiteinden daarvan voorzien van steunlagers 28 die samenwerken met een steunbaan 29. Aldus zijn de dwarsstangen 15 zowel in vertikale richting door de steunlagers 28 als in dwarsrichting door de lijven 25 van de eindstoppen 24 geleid en is het traject dat de dwarsstangen 25 afleggen volledig bepaald.

Het is duidelijk dat de uitvinding niet is beperkt tot het beschreven uitvoeringsvoorbeeld maar dat diverse wijzigingen binnen het raam van de uitvinding mogelijk zijn.

Claims (14)

1. Inrichting voorzien van een transporteur (1) met voorwerphouders voor het in de voorwerphouders (2) langs een transporttraject transporteren van kwetsbare voorwerpen (V), zoals bijvoorbeeld vruchten, met het kenmerk, dat de voorwerphouders grijpers (2) zijn, die zijn ingericht voor het aannemen van twee stabiele standen, te weten een inklemstand, waarin de voorwerpen (V) in de grijper (2) klemmend opneembaar zijn, en een vrijgeefstand, waarin in de grijper (2) opgenomen voorwerpen (V) in neerwaartse richting worden losgelaten, waarbij de grijpers (2) zodanig zijn ingericht, dat hierin in de inklemstand voorwerpen (V) van verschillende afmetingen opneembaar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de grijpers (2) elk zijn voorzien van ten minste twee grijper-bladen (3) waartussen de voorwerpen (V) in de inklemstand klemmend opneembaar zijn, waarbij de grijperbladen (3) over een zekere lengte en een mate van buigzaamheid beschikken ten behoeve van de opname van voorwerpen (V) van verschillende afmetingen in de inklemstand.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat lengte en de mate van buigzaamheid van de grijperbladen (3) zodanig is gekozen dat de verhouding tussen de diameter van het kleinste en het grootste in de inklemstand opneembare voorwerp (V) ten minste 1 op 4 is.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door twee grijperbladen (3), die scharnierbaar zijn verbonden met een zich in een hoofdrichting uitstrekkend lijf (4), welk lijf (4) is voorzien van een in de hoofdrichting verplaatsbaar met het lijf (4) verbonden stuurstaaf (5), welke stuurstaaf (5) via een kniehefboomstelsel (6) is verbonden met, van de grijperbladuiteinden (7) afgekeerde einden (8) van de grijperbladen (3), waarbij met de stuurstaaf (5) via het kniehefboomstelsel (6) de stand van de grijperbladen (3) stuurbaar is, waarbij het lijf (4) via een verbindings-samenstel (9) is verbonden met de transporteur (1), en waarbij de stuurstaaf (5) is voorzien van een geleidebaanvolger (10), die is ingericht voor samenwerking met een stationair opgestelde, eerste geleidebaan (11) voor het sturen van de stand van de grijper (2), afhankelijk van de positie van de grijper (2) langs het transporttraject.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de grijperbladen (3) zijn voorgespannen door een veer (12) in één van de standen, waarbij het kniehefboomstelsel (6) bij beweging van de grijper (2) van de inklemstand naar de vrijgeefstand door een dood punt beweegt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de beweging van de stuurstang (5) ten opzichte van het lijf (4) aan beide zijden van het dode punt van het kniehefboomstelsel (6) is begrensd door een aanslag (13).

7. Inrichting volgens ten minste conclusie 4, met het kenmerk, dat het verbindingssamenstel (9) is uitgevoerd als een, in de hoofdrichting van het lijf (4) beweegbaar met het lijf (4) verbonden verbindingsstuk (14), dat via een, zich in hoofdzaak loodrecht op de transportrichting van de transporteur (1) en de hoofdrichting van het lijf (4) uitstrekkende dwarsstang (15) is verbonden met de transporteur (1) , waarbij het lijf (4) is voorzien van een geleidebaanvolger (16), die is ingericht voor samenwerking met een stationair opgestelde, tweede geleidebaan (17) voor het sturen van de positie van de stuurstaaf (5) ten opzichte van het lijf (4) en daarmee voor het sturen van de stand van de grijper (2) .

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat een deeltraject (17a) van de tweede geleidingsbaan (17) onderdeel uitmaakt van een weeginrichting (18) met behulp waarvan het gewicht van de grijper (2) en het eventueel in de grijper aanwezige voorwerp (V) bepaalbaar is.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de in de hoofdrichting van het lijf (4) beweegbare verbinding tussen het lijf (4) en het verbindingsstuk (14) wordt gevormd door ten minste twee parallelle stangen (19a, 19b) waarvan de uiteinden enerzijds zijn verbonden met het lijf (4) en anderzijds met het verbindingsstuk (14).

10. Inrichting volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk, dat de transporteur (1) is uitgevoerd als twee evenwijdig aan elkaar verlopende eindloze holle-scharnierbout-kettingen (20) waartussen zich holle dwarsstangen (15) uitstrekken, waarbij op elke dwarsstang (15) ten minste één grijper (2) is gemonteerd, waarbij elke holle dwarsstang (15) een montagepen (21) bevat, die met de uiteinden is opgenomen in de holle scharnierbouten (22) van de kettingen (20).

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat elke dwarsstang (15) is voorzien van een gaffel (23), die samenwerkt met een voor- dan wel nalopende dwarsstang (15) en die de stand van de dwarsstang (15) in rotatieve zin om de lengtehartlijn daarvan bepaalt.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de montagepen (21) in lengterichting is gefixeerd door in de holle-scharnierboutketting (20) opneembare eindstoppen (24), die zijn voorzien van een lijf (25) en een daarmee vast verbonden borgpen (26) en aanslagpen (27), waarbij in gemonteerde toestand van de eindstop (24) de aanslagpen (27) zich uitstrekt in de holle scharnierbout (22) waarin de te fixeren montagepen (21) zich bevindt en de borgpen (26) zich uitstrekt in een naastgelegen holle scharnierbout (22) van de ketting (20).

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de borpen (26) van de eindstop (24) aan het uiteinde is voorzien van een verdikking (30) en een zaagsnede (31) zodat het uiteinde samendrukbaar is, waarbij de lengte van de borgpen (26) exclusief de verdikking (30) overeenstemt met de lengte van de holle scharnierbouten (22) van de ketting (20).

14. Inrichting volgens één van de conclusies 10-13, met het kenmerk, dat elke dwarsstang (15) nabij de uiteinden is voorzien van een steunlager (28) dat samenwerkt met een steunbaan (29).