NL1010466C2 - Inrichting voor het overbrengen van goederen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het overbrengen van goederen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het van een ene naar een andere transporteur van willekeurige aard overbrengen van goederen volgens de aanhef van conclusie 1.

5 Dergelijke inrichtingen worden toegepast in transportsystemen waarbij verticale en/of horizontale afstanden tussen verscheidene transporteurs moeten worden overbrugd, of eenvoudigweg om ruimte te besparen.

Een eerste uit de stand van de techniek bekende 10 inrichting omvat flexibele matten, welke zijn verbonden aan vier eindeloze transportorganen, zodanig dat deze matten tijdens het ondersteunen van goederen horizontaal blijven. Afhankelijk van de in- en uitvoerrichting van de goederen is het werkzame part van de transportorganen in 15 een C, L, of Z-vormige configuratie in het gestel aangebracht. De goederen worden nabij de onderzijde van de inrichting, welke aansluit op een transporteur, van de transporteur overgenomen. Nabij de bovenzijde worden de goederen van de flexibele matten op een andere 20 transporteur overgebracht. Een bezwaar van een dergelijke inrichting is dat bij de overgang van transporteur naar mat en omgekeerd een opening is gelegen, waardoor kleine goederen tussen transporteur en inrichting kunnen vallen. Daarnaast is deze inrichting relatief complex van opbouw. 25 Een andere uit de stand van de techniek bekende inrichting heeft het bezwaar van overgangen ondervangen, doordat deze de goederen van de transporteur af tilt. Dit gebeurt door dragers, welke zijn gevormd door evenwijdig en op afstand van elkaar aangebrachte vingers, die tussen 30 de rollen resp. snaren van een rollen- resp. snarentransporteur worden doorgevoerd. Een dergelijke inrichting is slechts toepasbaar in combinatie met en rollen- en/of snarentransporteur. Daarnaast kunnen de goederen, doordat de dragers vast zijn aangebracht op de 1 0 1 046 6 2 eindeloze transportmiddelen, slechts in verticale richting worden overgebracht.

Een laatste voorbeeld van een uit de stand van de techniek bekende inrichting, waarop de aanhef van 5 conclusie 1 is gebaseerd, wordt beschreven in de Amerikaanse octrooipublicatie US 4,987,992. Bij deze inrichting is de drager aan weerszijden voorzien van telkens 3 geleidingsrollen, die beurtlings in contact zijn met vaste geleidingsbanen op een gestel om de drager 10 horizontaal te houden. Verder is hiervoor een geleidingsblok aan de onderzijde van de drager ^ aangebracht. Voor het horizontaal houden van de drager dient slechts één geleidingsrol of het geleidingsblok aan elke zijde van de drager, waarbij de rol resp. het blok 15 op slechts één punt in contact is met de geleidingsbaan. Hierdoor bestaat het gevaar dat de drager met een daarop gelegen product toch kan kantelen.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het van een ene naar 20 een andere transporteur van willekeurige aard overbrengen van goederen, waarbij bovengenoemde bezwaren zijn ondervangen. Een andere doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting waarbij de goederen van verschillende richtingen in- en uitgevoerd - 25 kunnen worden. Een laatste doel van de onderhavige uit vinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting, welke relatief eenvoudig is te construeren en weinig ruimte in beslag neemt.

Daartoe wordt de inrichting volgens de onder-30 havige uitvinding gekenmerkt doordat het geleidingsorgaan op tenminste twee plaatsen op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleidingsbaan daarmee in contact is. Hiermee is de kans op kanteling van de drager ondervangen, nu op twee op afstand van elkaar gelegen 35 punten contact is tussen geleidingsmiddelen en geleidingsbaan.

Bij voorkeur omvatten de middelen voor het horizontaal houden van de drager verder een evenwijdig 1 Π 1 0 A & £ 3 aan zichzelf verplaatsbare geleider en een met de drager verbonden geleidingsorgaan, dat op tenminste twee plaatsen op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleider daarmee in contact is. Deze geleidingsconstructie is in 5 het bijzonder geschikt voor toepassing in bochten van de eindeloze transportmiddelen. Bij het inzetten van de bocht komt het geleidingsorgaan in contact met de geleider, waardoor de drager horizontaal wordt gehouden terwijl de eindeloze transportmiddelen van richting 10 veranderen.

De geleider is bij voorkeur door middel van een parallellogramconstructie scharnierend verbonden met het gestel. Hierdoor wordt de geleider evenwijdig aan zichzelf verplaatst. Als het geleidingsorgaan een asym-15 metrische druk uitoefent op de geleider, omdat bijvoorbeeld de drager asymmetrisch wordt belast door het daarop aangebrachte goed, zal dit niet tot schranking van de geleider kunnen leiden.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrich-20 ting volgens de onderhavige uitvinding zijn langs de eindeloze transportmiddelen horizontale en verticale geleidingsbaansegmenten aangebracht, waarbij geleider telkens nabij een overgang van de baansegmenten is aangebracht. Op eenvoudige wijze kan een willekeurige 25 transportbaan worden gevormd, waarbij slechts rechte geleidingsbanen en nabij de overgangen daarvan aangebrachte geleiders worden toegepast.

Als de transporteur wordt gevormd door een rollentransporteur of snarentransporteur wordt de drager 30 gevormd door evenwijdig en op afstand van elkaar aangebrachte vingers. De dragers "snijden" de aan- en afvoerbanen waardoor de goederen bij een opgaande beweging van de aanvoertransporteur worden af getild en bij een neergaande beweging van de drager op de 35 afvoertransporteur worden gezet. Het voordeel hiervan is dat er geen transportovergangen aanwezig zijn en dat de inrichting in combinatie met de transporteurs zeer compact kan worden gebouwd.

1 0 1 04fifi 4

De onderhavige uitvinding zal aan de hand van de bijgevoegde tekeningen nader worden verduidelijkt.

In de tekeningen toont: fig. 1 een perspectivisch, gedeeltelijk wegge-5 broken aanzicht van een inrichting voor het van een ene naar een andere transporteur van willekeurige aard overbrengen van goederen, fig. 2 een schematisch vooraanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de 10 onderhavige uitvinding, en fig. 3 een schematisch vooraanzicht van nog een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Een inrichting voor het van een ene naar een 15 andere transporteur van willekeurige aard overbrengen van goederen, zoals is getoond in fig. 1, omvat een gestel 1, daarin ondersteunde eindeloze transportmiddelen 2 en daaraan verbonden dragers 3. In de uitvoeringsvorm van ï fig. 1 zijn de eindeloze transportmiddelen 2 gevormd door 20 twee evenwijdig aan elkaar verlopende kettingen, welke in fig. 1 gedeeltelijk zijn getekend en gedeeltelijk schematisch zijn weergegeven met een hartlijn. De drager 3 is in deze uitvoeringsvorm gevormd door evenwijdig en op afstand van elkaar aangebrachte vingers 4. De vingers 4 25 zijn aan één eind bevestigd in een U-vormige dwarsbalk 5, welke op zijn beurt is bevestigd aan een stang 6. De stang 6 is draaibaar gelagerd in de kettingen 2. Hierdoor is de drager 3 draaibaar om een liggende as, welke op één lijn met de hartlijn van de stang 6 is gelegen. Tussen de 30 twee kettingen 2 in zijn twee stroken 7 vast verbonden met de stang 6. Aan de einden van de strook 7 is telkens een geleidingswiel 8 aangebracht. De strook 7 met twee geleidingswielen 8 vormen samen een met de drager 3 verbonden geleidingsorgaan, dat op afstand van de 35 draaiingsas van de drager in contact is met een geleidingsbaan 9 of een geleider 11. De aan de boven- en onderzijde, op afstand van de draaiingsas van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8 werken samen met een 1n104r r 5 geleidingsbaan 9. Deze geleidingswielen 8 vormen twee op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleidingsbaan 9 gelegen contactpunten van het geleidingsorgaan met de geleidingsbaan 9. De geleidingsbaan 9 wordt gevormd door 5 twee verticaal, in het gestel 1 aangebrachte plaatstroken 10. De afstand tussen de plaatstroken 10 is aangepast op de diameter van de geleidingswielen 8.

Nabij de bovenzijde van de inrichting is een geleider 11 aangebracht. Deze geleider 11 is door middel 10 van een parallellogramconstructie 12 scharnierend verbonden met het gestel 1. Verder is tussen de parallellogramconstructie 12 en het gestel 1 een gasveer 13 aangebracht. Eenzelfde geleider 11 met parallellogramconstructie 12 en gasveer 13 is tevens aan de onderzijde 15 van de inrichting voorzien. Deze geleider 11 werkt alleen in omgekeerde richting ten opzichte van de aan de bovenzijde aangebrachte geleider 11.

Het werkingsprincipe van de inrichting is als volgt. Over een rollentransporteur 14 worden goederen 15 20 aangevoerd. De dragers 3 "snijden" de aanvoerbaan van de rollentransporteur 14, waardoor het goed 15 bij de opgaande beweging, doordat de vingers 4 tussen de rollen 16 van de rollentransporteur 14 door worden gevoerd, van de rollentransporteur 14 af wordt getild. De drager 3 wordt 25 horizontaal gehouden middels de aan de boven- en onderzijde, op afstand van de draaiingsas 6 van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8, welke samenwerken met de verticale geleidingsbaan 9. Doordat de geleidingswielen 8 zijdelings worden opgesloten door de plaatstroken 10 is 30 het voor de drager 3 niet mogelijk horizontaal te verdraaien. Als de drager 3 met het daarop geplaatste goed 15 de bovenzijde van de inrichting nadert, verlaten de aan de boven- en onderzijde van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8 de geleidingsbaan 9, op 35 welk moment de aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8 tegen de geleider 11 zullen aanlopen. Deze geleidingswielen 8 vormen twee op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleider 11 gelegen 1 n 1 04 b β 6 contactpunten van het geleidingsorgaan met de geleider 11. De geleider 11 wordt door middel van de gasveer 13 naar een uiterste stand gedwongen, waarbij de kracht waarmee dit gebeurt zodanig klein is dat de beweging van 5 de aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte gelei-dingswielen 8 niet wordt tegengehouden, maar zodanig groot is dat de geleidingswielen 8 niet het contact met de horizontale geleider 11 kunnen verliezen als een excentrisch geplaatst goed 15 de drager 3 kantelt. Daar-10 naast is door middel van de parallellogramconstructie 12 ervoor gezorgd dat de geleider 11 in horizontale stand een rotatiebeweging maakt (aangegeven met een pijl in fig.l ) en niet kan schranken. Aan het eind van de bocht zullen de aan de boven- en onderzijde van de drager 3 15 aangebrachte geleidingswielen 8 opnieuw in een gelei- dingsbaan 9 worden opgenomen, zodra de horizontale geleider 11 contact zal gaan verliezen met de aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8. Door het opnieuw "snijden" van een afvoerbaan, gevormd door een 20 rollen- of snarentransporteur (niet getoond), van de drager 3 wordt het goed 15 bij de neergaande beweging van de drager 3 op deze transporteur afgezet.

In fig. 2 wordt schematisch een vooraanzicht gegeven van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting 25 volgens de onderhavige uitvinding. Langs de eindeloze transportmiddelen 2 zijn horizontale 9a en verticale 9b geleidingsbaansegmenten aangebracht, waarbij de geleider 11 telkens nabij een overgang van de baansegmenten 9a, 9b is aangebracht. Het werkingsprincipe is in hoofdzaak 30 gelijk aan dat van de in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm. Een verschil is dat in een horizontale transportrichting de aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8 worden gebruikt voor het horizontaal houden van de drager 3. Dit is echter niet noodzakelijk. 35 Het is ook mogelijk twee boven elkaar aangebrachte, horizontale geleidingsbanen 9b te gebruiken, waarmee de aan de boven- en onderzijde van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8 Samenwerken. Het omgekeerde is ook 1 0 1 046 6 7 mogelijk voor het transport in verticale richting. In plaats van de aan boven- en onderzijde aangebrachte geleidingswielen 8 kunnen de aan weerszijden aangebrachte geleidingswielen 8 in twee naast elkaar aangebrachte, 5 verticale geleidingsbaansegmenten 9a worden geleid. In deze gevallen is het geleidingsorgaan echter niet op twee op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleidingsbaan gelegen plaatsen daarmee in contact, zodat schranking kan optreden. Het is daarnaast mogelijk in plaats van de 10 geleider 11 gekromde geleidingsbanen te gebruiken nabij de overgang van de baansegmenten 9a, 9b, waarmee de aan de boven- en onderzijde en/of aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte geleidingsorganen 8 samenwerken.

Tenslotte wordt in fig. 3 nog een andere 15 uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding getoond. Deze inrichting is op dezelfde wijze geconstrueerd als de inrichting van fig. 2, vandaar dat gelijke onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangeduid. In deze inrichting is het mogelijk om goederen 20 15 horizontaal te transporteren, zonder dat dit veel ruimte kost. Nabij de overgang van het ene horizontale baansegment 9b naar het andere horizontale baansegment 9b is de geleider 11 verticaal opgesteld om samen te werken met de aan de boven- en onderzijde van de drager 3 25 aangebrachte geleidingswielen 8. In plaats hiervan is het tevens mogelijk twee horizontale geleiders 11 zowel aan de boven- als onderzijde van de overgang, of slechts een horizontale geleider 11 aan de boven- of onderzijde van de overgang, die dan een grotere slag kan maken, te 30 gebruiken. In deze laatste twee gevallen werkt de horizontale geleider 11 samen met de aan weerszijden van de drager 3 aangebrachte geleidingswielen 8.

Met behulp van de gasveer 13 wordt bewerkstelligd dat een excentrisch op de drager 3 geplaatst goed 15 35 geen van invloed hebbend moment kan uitoefenen, waardoor de geleidingswielen 8 gekanteld worden en contact verliezen met de geleider 11. In plaats van een gasveer 13 kunnen andere middelen voor het uitoefenen van een 1 n 1 04 6 6 8 druk op de geleider 11 worden gebruikt, zoals een drukveer, of kan de geleider 11 zodanig zwaar worden uitgevoerd, dat het goed 15 geen invloed uit kan oefenen op de stand van de drager 3.

5 In de uitvoeringsvormen van fig. 1-3 wordt een drager 3 gevormd door evenwijdig en op afstand van elkaar aangebrachte vingers 4 getoond, hetgeen echter niet noodzakelijk is voor het toepassen van de uitvin-dingsgedachte. Een systeem waarbij de goederen 15 van de 10 transporteur af op de drager 3, en omgekeerd, wordt getransporteerd of op andere wijze wordt overgezet, bijvoorbeeld door middel van een pusher, is eveneens mogelijk.

1 0 1 046 6

Claims (5)

1. Inrichting voor het van een ene naar een andere transporteur van willekeurige aard overbrengen van goederen, omvattende een gestel, daarin ondersteunde eindeloze transportmiddelen, tenminste een daaraan 5 verbonden drager, die draaibaar om een liggende as is verbonden met de eindeloze transportmiddelen, en middelen voor het horizontaal houden van de drager waarbij die middelen omvatten tenminste een met de drager verbonden geleidingsorgaan, dat op afstand van de draaiingsas van 10 de drager in contact is met tenminste een geleidingsbaan, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan (7, 8) op tenminste twee plaatsen op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleidingsbaan (9) daarmee in contact is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het ken-15 merk, dat die middelen omvatten een evenwijdig aan zichzelf verplaatsbare geleider (11) en een met de drager (3) verbonden geleidingsorgaan (7, 8), dat op tenminste twee plaatsen op afstand van elkaar evenwijdig aan de geleider daarmee in contact is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de geleider door middel van een parallello-gramconstructie (12) scharnierend is verbonden met het gestel (1).

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het 25 kenmerk, dat langs de eindeloze transportmiddelen (2) horizontale (9a) en verticale (9b) geleidings-baansegmenten zijn aangebracht, waarbij de geleider telkens nabij een overgang van de baansegmenten (9a, 9b) is aangebracht.

5. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager is gevormd door evenwijdig en op afstand van elkaar aangebrachte vingers (4). λ o A π Λ a a