NL9302096A

NL9302096A - Inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar met circulatie van korrelmassa.

Info

Publication number: NL9302096A
Application number: NL9302096A
Authority: NL
Original assignee: Eskla Bv
Priority date: 1983-07-22
Filing date: 1993-12-02
Publication date: 1994-05-02
Also published as: NO842970L; AU561787B2; ES8603225A1; DK162123B; US4567940A; ES556983A0; CA1251198C; EP0132873A2; FI77528C; EP0132873B1; EP0228144B1; FI842924A0; NO163650B; ES8703619A1; ES543812A0; ATE39384T1; DK351584D0; ES8707604A1; JPH0353559B2; ATE41227T1

Description

Inrichting voor het bedrilven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar met circulatie van korrelmassa.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar voor het uitwisselen van warmte door convectie en geleiding, omvattende een bundel vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpenbundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, een korrelmassa die te fluïdiseren is in ten minste de stijgpijpen door een tijdens bedrijf in opwaartse richting door de onderkast, de stijgpijpen en de bovenkast stromend fluïdum en ten minste één valpijp met uitmonding in de onderkast voor het terugleiden van een overstroom van korrels van boven de bovenpijpplaat uit de bovenkast naar de onderkast, en waarbij in de onderkast een onderdeel is aangebracht dat verhindert dat de korrels bij stilstand de inlaat in de onderkast voor het fluïdum bereiken.

Een dergelijke inrichting is bekend uit een artikel van de hand van D.G. Klaren in Fouling Prevention Research Digest, Vol. 5, No. 1, pp. III-XVII (maart 1983), speciaal fig. 3 en uit EP-A-O.065*333· De bekende warmtewisselaar die door de aanwezigheid van het gefluïdiseerde bed een groot rendement heeft als gevolg van het breken van de fluïdumfilm langs de binnenkant van de stijgpijpen, is vooral van belang als uit het fluïdum op de binnenkant van de stijgpijpen een laag materiaal kan worden afgezet die de warmte-overdracht door de wand van de stijgpijpen belemmert. Door de schurende werking van de korrels komt in de bekende inrichting een dergelijke belemmerende laag niet tot stand. De bekende inrichting leent zich daarom bij uitstek voor toepassing in bijvoorbeeld de voedingsmiddelenindustrie.

Aan de andere kant zijn met de aanwezigheid van de korrelmassa ook bezwaren verbonden. Eén daarvan is dat met de aanwezigheid van een valpijp of van valpijpen het bezwaar is verbonden dat deze een verplaatsing van fluïdum vanuit de bovenkast naar de onderkast met zich brengt. Weliswaar zal de korrelmassa in de valpijp onder sommige omstandigheden stagneren en de valpijp dan als het ware verstoppen. Toch zal ook dan het voor de goede werking van de warmtewisselaar nagestreefde gemiddelde logaritmische temperatuurverschil tussen buiten- en binnenkant van de stijgpijpen nadelig worden beïnvloed tenzij toevallig een werkpunt wordt gevonden waarbij dit niet ’het geval is. Een zodanig werkpunt zal echter ongewenste beperkingen opleggen aan andere bedrijfsparameters.

Om de genoemde nadelige beïnvloeding althans te verkleinen is de inrichting van de in de aanhef omschreven soort gekenmerkt door een kort-sluitleiding tussen de inlaat voor het aan het proces deelnemende fluïdum in de onderkast en een positie in de bovenkast in welke positie de kort-sluitleiding uitmondt op de hoogte van de inlaatopening van de valpijp of valpijpen.

Aldus wordt door de kortsluitleiding die bij voorkeur is voorzien van een instelbare klep die de doortocht door de kortsluitleiding bepaalt, de kortsluiting wat temperatuur betreft tussen boven- en onderkast althans gedeeltelijk opgeheven.

Een andere oplossing voor hetzelfde probleem wordt volgens de uitvinding verkregen doordat een smoororgaan is geplaatst voor de inlaatopening van de valpijp dat de doortocht door de valpijp van het fluïdum bevoordeelt boven die van de korrelmassa.

Indien zo de hoeveelheid korrelmassa in de valpijp wordt beperkt zal voor de circulatie ook minder drijvende kracht beschikbaar zijn met als gevolg dat de circulatie van korrelmassa en fluïdum door de valpijp zal verminderen.

Vervuiling kan zich ook voordoen aan de buitenwand van de stijgpij-pen als gevolg van de aard van het tweede fluïdum dat aan de warmte-uit-wisseling deelneemt. Dit bezwaar geldt een meer algemene klasse van warmtewisselaars, namelijk van de soort waarin het tweede fluïdum dat aan de warmte-uitwisseling deelneemt, een vloeistof is die als een film naar beneden stroomt over de vertikale stijgpijpen in een inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar van het continue type, omvattende een bundel parallelle vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpen-bundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, alle voor de doorstroming van een eerste fluïdum, en een bovenverdeelkast en een on-deropvangkast voor de doorstroming van het tweede fluïdum, waarbij de bovenverdeelkast rondom elke stijgpijp sluit op een spleet na die in de bodem van de bovenverdeelkast om de stijgpijp is gelaten, en de bovenkant van de onderopvangkast om elke stijgpijp is voorzien van opvangopeningen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het artikel van de hand van D.G. Klaren in Fouling Prevention Research Digest, Vol. 5» no. 1« PP· III-XVII (maart 1983).

Indien de vloeistof die het tweede fluïdum is, op grond van de optredende temperatuur en druk niet door een vaste mantelwand behoeft te worden omsloten, kunnen de pijpen van buitenaf gemakkelijk worden schoon-gehouden, bijvoorbeeld door de pijpenbundel af te spuiten, hetgeen eventueel kan plaatsvinden tijdens bedrijf. Bij een zeer sterk vervuilende tweede warmtewisselende vloeistof moet echter het afspuiten zo veelvuldig plaatsvinden dat dit praktisch niet uitvoerbaar is. Ook indien de tweede vloeistof om redenen van druk en temperatuur door een vaste mantelwand moet worden omsloten kan van deze werkwijze voor het schoonmaken van de pijpenbundel geen sprake zijn.

Volgens de uitvinding wordt op optimale wijze voorzien in het reinigen van de buitenzijde van de stijgpijpen doordat aan de buitenzijde van alle pijpen een schraapinrichting is aangebracht die is bevestigd in een ondersteuningsconstructie die met mechanische middelen kan worden aangedreven.

Voor een dergelijke schraapinrichting onbereikbaar zijn de spleten in de bodem van de bovenverdeelkast die door vervuiling verstopt kunnen raken.

Om een dergelijke verstopping te voorkomen of althans uit te stellen is in de bovenverdeelkast boven de bodem ten minste een verdeelschaal aangebracht met daarin openingen voor het verdelen van de vloeistof over de spleten in de bodem.

Aldus kunnen de spleten in de bodem wijder worden uitgevoerd zonder dat de bovenverdeelkast veel hoger moet worden geconstrueerd.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht onder verwijzing naar bijgaande tekeningen. Daarin toont:

Fig. 1 een uitvoeringsvoorbeeld van een eerste aspect van de uitvinding;

Fig. 2 en fig. 3 een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding volgens een tweede aspect in respectievelijk vertikale doorsnede en bovenaanzicht in het inwendige;

Fig. 4 en fig. 5 een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding volgens een derde aspect respectievelijk in horizontale en vertikale deeldoorsne-de; en

Fig. 6 en fig. 7 een uitvoeringsvoorbeeld van een andere inrichting volgens de uitvinding in respectievelijk vertikale doorsnede en horizontale deeldoorsnede.

Fig. 1 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens het eerste aspect van de uitvinding, De warmtewisselaar 10 heeft voor een eerste fluïdum een inlaat 11 en een uitlaat 12 en voor een tweede fluïdum een inlaat 13 en een uitlaat 14. Binnen een mantel 15 sluit een onderkast 17 aan aan de inlaat 11 en een bovenkast 16 aan de uitlaat 12. Een bundel stijgpijpen 18 is aangebracht tussen een bovenpijpplaat 19 en een onder-pijpplaat 20, waarbij nog een valpijp 21 in de bundel stijgpijpen is geplaatst. De stijgpijpen zijn voorzien van inlooppijpstukken 22 die vanuit de onderpijpplaat 20 naar beneden in de onderkast 17 reiken. In de inlooppijpstukken zijn zijdelingse boringen 23 aangebracht. In de onderkast 17 bevindt zich een verdeelplaat 24 beneden de inlaatopeningen van de stijgpijpen en boven de uitlaatopening van de valpijp. Onder de uit-laatopening van de valpijp 21 kan een verdere verdeelplaat 42 zijn aangebracht, desgewenst met kleinere openingen dan de verdeelplaat 24, bm de korrelmassa in hoofdzaak tegen te houden. Verder is in de onderkast 17 een orgaan 25 aangebracht dat verhindert dat de inlaat 11 kan worden bereikt door korrels die zich bevinden in de onderkast, de stijgpijpen, de bovenkast en de valpijp. De korrels kunnen in de stijgpijpen 18 in de toestand van een gefluïdiseerd bed worden gebracht.

Bij stilstand van de warmtewisselaar zal de korrelmassa zich hoofdzakelijk bevinden in de onderkast onder de eerste verdeelplaat 24. Bij het opstarten zal de fluïdumstroom vanuit de inlaat 11 de gemakkelijkste weg zoeken. Aanvankelijk zal het fluïdum hoofdzakelijk door de valpijp 21 gaan maar doordat de korrelmassa als gevolg van de fluïdumstroom in ge-fluïdiseerde toestand wordt meegevoerd zal de stroom door de valpijp 21 geleidelijk aan meer weerstand ondervinden waardoor ook door de stijgpijpen 18 het fluïdum omhoog komt onder fluïdisatie van de korrelmassa in de stijgpijpen. Verdere vergroting van de massastroom van het fluïdum heeft tot gevolg dat de gefluïdiseerde bedden in de stijgpijpen 18 sneller gaan stijgen dan het gefluïdiseerde bed in de valpijp 21. Dit heeft zijn oorzaak in de zijdelingse boringen 23 in de inlooppijpstukken 22 die een grotere poreusheid van het gefluïdiseerde bed in de stijgpijpen bij vergelijking met de valpijp tot stand brengen. De gefluïdiseerde korrelmassa in de stijgpijpen zal het eerst de bovenkast 16 bereiken en overstromen naar de valpijp 21 waarin vervolgens de korrelmassa en het fluïdum omlaag zullen gaan stromen. In de onderkast 17 vindt tussen de verdeelplaten 24 en 42 vermenging van de dalende stroom door de valpijp 21 en de opgaande stroom fluïdum vanuit de inlaat 11 plaats en tenslotte ontstaat een evenwicht waarbij evenveel fluïdum via de uitlaat 12 de warmtewisselaar verlaat als binnenkomt door de inlaat 11 en de korrelmassa circuleert door de stijgpijpen 18 en de valpijp 21.

Zoals gezegd is het een bezwaar van een inrichting van de in de aanhef omschreven soort dat soms de daarin optredende circulatie van het fluïdum en de korrelmassa het gemiddelde logaritmische temperatuurverschil over de warmtewisselaar in te sterke mate nadelig beïnvloedt. Vooral de circulatie van het fluïdum is hiervan oorzaak. Fig. 1 geeft een uitvoeringsvoorbeeld van een geschikte oplossing van het gestelde probleem die bestaat uit het aanbrengen van een kortsluitleiding 6l tussen de inlaat 11 voor het aan het proces deelnemende fluïdum in de onderkast 17 en een positie 62 in de bovenkast 16 in welke positie 62 de kortsluit-leiding 61 uitmondt op de hoogte van de inlaatopening 63 van de valpijp 21.

De kortsluitleiding is voorzien van een instelbare klep 64.

Bij het opstarten van de warmtewisselaar verdient het aanbeveling de afsluiter 64 in de kortsluitleiding 6l gesloten te houden. Zodra de installatie in stabiel bedrijf is kan de afsluiter 64 geleidelijk aan volledig dan wel gedeeltelijk worden geopend al naar wenselijk wordt geacht voor het proces. In de onmiddellijke nabijheid van de inlaatopening 63 van de valpijp 21 bevindt zich nu een stroom fluïdum met een temperatuur die gelijk is aan de entreetemperatuur van het fluïdum in de onderkast 17. Als gevolg hiervan zal de gemiddelde temperatuur in de valpijp meer in de buurt liggen van de entreetemperatuur van het fluïdum in de onderkast dan zonder aanwezigheid van de kortsluitleiding, en wel met het genoemde gunstige gevolg. De kortsluitleiding kan ook in het inwendige van de warmtewisselaar liggen.

Een andere oplossing voor het probleem dat met het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1 is opgelost, wordt volgens de uitvinding verkregen door een smoororgaan te plaatsen voor de inlaatopening van de valpijp dat de doortocht door de valpijp van het fluïdum bevoordeelt boven die van de korrelmassa. Fig. 2 en fig. 3 geven een uitvoeringsvoorbeeld van deze andere oplossing. In fig. 2 is het smoororgaan 71 in de vorm van een pijp geplaatst in het verlengde van de valpijp 21 op een afstand h van de inlaatopening 63 van de valpijp in de bovenkast 16. Het smoororgaan 71 kan in principe bestaan uit een rechte pijp waarvan het boveneinde voldoende ver in de bovenkast 16 steekt zodat tijdens alle voorkomende bedrijfsomstandigheden geen korrels door de rechte pijp in de valpijp 21 kunnen vallen. Uit experimenten is gebleken dat de afstand h van invloed is op de mate van circulatie van de korrelmassa en het stromende fluïdum door de valpijp. Voor een goede instellingsmogelijkheid van deze circulatie moet de afstand h voldoen aan de volgende voorwaarde: 0,1 x Dv < h < 2,0 x Dv waarin Dv de inwendige diameter is van de valpijp waarboven het smooror-gaan is geplaatst.

Door aan het smoororgaan een enigszins andere vorm te geven kan het nog een andere functie vervullen. Bij het onzorgvuldig in bedrijf nemen van de warmtewisselaar kan de valpijp gaan werken als een stijgpijp en daarbij zeer grote hoeveelheden van het fluïdum en de korrelmassa yanuit de onderkast 17 naar de bovenkast 16 transporteren. Dit heeft tot gevolg dat de korrels door het smoororgaan in de vorm van een rechte pijp zeer hoog in de bovenkast worden geblazen en via de uitlaat 12 van het fluïdum verloren gaan. Dit is een ongewenste situatie. Door nu de inwendige diameter van het smoororgaan in de vorm van een pijp geschikt te kiezen en de pijp aan de bovenzijde vanuit het vertikale vlak naar het horizontale vlak om te buigen en vervolgens enigszins naar beneden en opnieuw over een hoek van ca. 90° om te buigen, wordt bewerkstelligd dat korrels en fluïdum die vanuit de valpijp 21 met grote snelheid omhoog worden gebracht, in de aldus gebogen pijp worden opgevangen en verder geleid op zodanige wijze dat de korrels in de bovenkast blijven. Fig. 3 toont een bovenaanzicht in een doorsnede door de bovenkast en laat zien hoe de als smoororgaan dienende pijp moet worden gebogen. De inwendige diameter van het smoororgaan in de vorm van een aldus gebogen pijp moet groter zijn dan de inwendige diameter van de valpijp opdat geen korrels verloren gaan.

Een volgend aspect van de uitvinding heeft betrekking op een inrichting als bedoeld, waarbij ook een bovenverdeelkast en een onderopvangkast voor de doorstroming van een tweede fluïdum zijn aangebracht, waarbij de bovenverdeelkast rondom elke stijgpijp sluit op een spleet na die in de bodem van de bovenverdeelkast om de stijgpijp is gelaten, en de bovenkant van de onderopvangkast open is.

Het tweede fluïdum is in deze inrichting een vloeistof die als een film naar beneden stroomt over de vertikale stijgpijpen in tegenstroom met het eerste fluïdum dat in de stijgpijpen opstijgt. Teneinde een optimale reiniging van de buitenkant van de stijgpijpen of andere pijpen in dezelfde bundel te bereiken is aan de buitenzijde van alle pijpen een schraapinrichting aangebracht die is bevestigd in een ondersteuningscon-structie die met mechanische middelen kan worden aangedreven. Fig. 4 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de schraapinrichting en wel in een aanzicht loodrecht op de pijpen. In een raam dat in hoofdzaak bestaat uit twee jukken 201, 202 en twee stangen 203. 204, zijn met behulp van af-standsstukken 205 strippen 206, 207 gemonteerd die sluitend passen om de stijgpijpen ll8. Het raam wordt verplaatst in de lengterichting van de stijgpijpen door middel van een spindel 208 die aangrijpt in een van schroefdraad voorzien gat 209 in het juk 201. Het juk 202 wordt geleid door een stang 210 die steekt door een gat 211 in het juk. Fig. 5. die een doorsnede van de in fig. 4 getoonde schraap inrichting is langs de daarin aangegeven lijn V-V, verduidelijkt een en ander. Om de schraapin-richting in de warmtewisselaar te kunnen aanbrengen mogen de strippen niet breder zijn dan de vrije afstand tussen de rijen pijpen in de bundel.

In een inrichting van de laatstgenoemde soort kunnen in het bijzonder ook de spleten in de bodem van de bovenverdeelkast die de vloeistof uit de bovenverdeelkast toelaten tot de film om de stijgpijpen, verstopt raken. Om het risico van verstopping van de spleten te beperken is volgens de uitvinding in de bovenverdeelkast boven de bodem ten minste een verdeelschaal aangebracht met daarin openingen voor het verdelen van de vloeistof over de spleten in de bodem. Fig. 6 laat een inrichting 100 van de bedoelde soort zien, voorzien van een bovenkast 116, een onderkast 117 en een pijpenbundel 118 voor de doorstroming van het eerste fluïdum, en een bovenverdeelkast 101 en een onderopvangkast 102 voor de doorstroming van een tweede fluïdum, waarbij de bovenverdeelkast 101 rondom elke stijgpijp 118 sluit op een spleet 103 na die in de bodem 105 van de bovenverdeelkast van de stijgpijp is gelaten, en de bovenkant 106 van de onderopvangkast 102 open is.

In de bovenverdeelkast is een verdeelplaat 131 aangebracht met daarin openingen 130 die zijn gecentreerd tussen de stijgpijpen 118 die door de bovenverdeelkast steken. Door de aanwezigheid van de verdeelplaat 131 kunnen de spleten 103 breder worden uitgevoerd dan anders het geval is. Fig. 7 die een bovenaanzicht van een gedeelte van de plaat 131 toont, verduidelijkt de gecentreerde plaatsing van de openingen 130 tussen de stijgpijpen 118. Terwille van de duidelijkheid zijn de schaalverhoudingen niet overeenkomstig een werkelijke uitvoering.

Wat betreft de werking geldt dat de door de openingen 130 naar beneden stromende vloeistof uiteenspat op de bodem 105 en zo op de buitenwand van de stijgpijpen terechtkomt en daarlangs in een film afloopt. De spleet 103 behoeft dan niet wezenlijk bij te dragen tot de vorming van de film. Om het uiteenspatten van de vloeistofstraal door een opening 130 te verzekeren dient een passende afstand tussen de verdeelplaat 131 en de bodem 105 te worden aangehouden.

Opgemerkt wordt dat waar in het bovenstaande sprake is van een ver- deelplaat met daarin aangebrachte openingen, deze openingen kunnen zijn voorzien van zogenaamde tuyères of sproeikoppen die een zijdelings gerichte uitstroming uit een opening bewerkstelligen.

Voor een stabiele werking van alle bovenbeschreven inrichtingen is het noodzakelijk dat het drukverval in de fluïdumstroom over de verdeel-plaat in de onderkast direct onder de stijgpijpen meer dan een tiende van het drukverval als gevolg van het totale gewicht van de korrelmassa bedraagt, zoals ook is gesteld in het bovenaangehaalde artikel en is toegelicht in de Nederlandse octrooiaanvrage 7703939·

Claims

1. Inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar van het continue type, omvattende een bundel parallelle vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpenbundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, een korrelmassa die door een tijdens bedrijf in opwaartse richting door de onderkast, de stijgpijpen en de bovenkast stromend fluïdum in ten minste de stijgpijpen gefluïdiseerd kan worden gehouden, en ten minste een valpijp voor het terugleiden van een overstroom van korrels van boven de bovenpijpplaat uit de bovenkast naar de onderkast, en waarbij in de onderkast een orgaan is aangebracht dat verhindert dat de korrels bij stilstand de inlaat in de onderkast voor het fluïdum bereiken, gekenmerkt door een kortsluitleiding (61) tussen de inlaat (11) voor het aan het proces deelnemende fluïdum in de onderkast (17) en een positie (62) in de bovenkast (16) in welke positie (62) de kortsluitleiding (6l) uitmondt op de hoogte van de inlaatopening (63) van de valpijp of valpijpen.

2. Inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar van het continue type, omvattende een bundel parallelle vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpenbundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, een korrelmassa die door een tijdens bedrijf in opwaartse richting door de onderkast, de stijgpijpen en de bovenkast stromend fluïdum in ten minste de stijgpijpen gefluïdiseerd kan worden gehouden, en ten minste een valpijp voor het terugleiden van een overstroom van korrels over de bovenpijpplaat uit de bovenkast naar de onderkast, en waarbij in de onderkast een orgaan is aangebracht dat verhindert dat de korrels bij stilstand de inlaat in de onderkast voor het fluïdum bereiken, met het kenmerk, dat een smoororgaan (71) is geplaatst voor de inlaatopening (63) van de valpijp (21) dat de doortocht door de valpijp (21) van het fluïdum bevoordeelt boven die van de korrelmassa.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het smoororgaan is uitgevoerd als een tweemaal met een in hoofdzaak rechte bocht uitgevoerde pijp met een inwendige diameter die groter is dan die van de valpijp, waarbij het pijpeind na de tweede bocht gedeeltelijk wijst in de richting van het pijpeinde voor de eerste bocht.

4. Inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische pro- cessen, in het bijzonder een warmtewisselaar van het continue type, omvattende een bundel parallelle vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpenbundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, alle voor de doorstroming van een eerste fluïdum, en een bovenverdeelkast en een onderopvangkast voor de doorstroming van het tweede fluïdum, waarbij de bovenverdeelkast rondom elke stijgpijp sluit op een spleet na die in de bodem van de bovenverdeelkast om de stijgpijp is gelaten, en de bovenkant van de onderopvangkast open is, met het kenmerk. dat aan de buitenzijde van alle pijpen (118) een schraapinrichting (201-210) is aangebracht die is bevestigd in een ondersteuningsconstruc-tie die met mechanische middelen kan worden aangedreven.

5. Inrichting voor het bedrijven van fysische en/of chemische processen, in het bijzonder een warmtewisselaar van het continue type, omvattende een bundel parallelle vertikale stijgpijpen, een bovenkast, een onderkast, een bovenpijpplaat en een onderpijpplaat voor het in open verbinding brengen van de pijpenbundel met respectievelijk de bovenkast en de onderkast, alle voor de doorstroming van een eerste fluïdum, en een bovenverdeelkast en een onderopvangkast voor de doorstroming van het tweede fluïdum, waarbij de bovenverdeelkast rondom elke stijgpijp sluit op een spleet na die in de bodem van de bovenverdeelkast om de stijgpijp is gelaten, en de bovenkant van de onderopvangkast open is, met het kenmerk. dat in de bovenverdeelkast (101) boven de bodem (105) ten minste een verdeelschaal (131) is aangebracht met daarin openingen (130) voor het verdelen van de vloeistof over de spleten (103) in de bodem (105). ********