NL9301839A

NL9301839A - Voorwerpen transporterende inrichting.

Info

Publication number: NL9301839A
Application number: NL9301839A
Authority: NL
Original assignee: Breda Packaging Bv
Priority date: 1993-10-22
Filing date: 1993-10-22
Publication date: 1995-05-16
Also published as: DE69408505T2; DE69408505D1; ES2112476T3; EP0649803B1; ATE163170T1; EP0649803A1

Description

VOORWERPEN TRANSPORTERENDE INRICHTING

De uitvinding betreft een inrichting voor het transporteren van telkens een voorwerp met voorafbepaalde afmetingen, welke inrichting onder meer omvat: een gestel; althans twee transporteurs, elk waarvan omvat: een eindloos bandelement; ten minste twee omkeerwielen met parallelle, voor elke transporteur samenvallende rotatie-assen; en een aandrijving voor de bandelementen.

Het is bekend in een voorwerpen transporterende inrichting gebruik te maken van twee smalle transporteurs, welke elk een smal eindloos bandelement omvatten, waarbij het bandelement van elke transporteur met eenzelfde snelheid wordt aangedreven. Wanneer een omvangrijk voorwerp wordt getransporteerd door een inrichting met twee transporteurs, wordt de bodem van een dergelijk omvangrijk voorwerp in veel gevallen in onvoldoende mate ondersteund, of rust het voorwerp niet stabiel op de transporteurs tijdens het transporteren, wanneer de twee transporteurs op kleine afstand naast elkaar zijn geplaatst. Bovendien is het een nadeel dat een te transporteren voorwerp op de het voorwerp transporterende inrichting zal verschuiven, wanneer één van de transporteurs meer grip heeft op het te transporteren voorwerp dan de andere transporteur.

De uitvinding beoogt de bovengenoemde nadelen op te heffen en verschaft daartoe een inrichting die zich onderscheidt, doordat elke transporteur een het bovenpart van het bandelement dragend lichaam heeft, waarbij ten minste één draaglichaam door middel van verplaatsingsele-menten is gekoppeld aan althans twee parallel aan de rotatie-assen geplaatste geleiders, waardoor één of elke transporteur dwars op de transportrichting van de bandele-menten verplaatsbaar is.

Met een inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk een optimale ondersteuning van het te transporteren voorwerp door de transporteurs voor stevigheid en stabiliteit te verkrijgen, aangezien de transporteurs in de richting dwars op de transportrichting verstelbaar zijn, waarbij de afstanden tussen twee naburige transporteurs voor elk paar transporteurs gelijk zijn bij elke voorkomende afstand tussen de buitenste transporteurs. Eveneens is het mogelijk de transporteurs in een inrichting volgens de uitvinding aan te passen aan de lengte in de transportrichting van de te transporteren voorwerpen, teneinde verschuiving van de voorwerpen tegen te gaan.

Deze en andere voordelen van de uitvinding worden nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding. In de tekening toont: fig. 1: een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 2: een perspectivisch aanzicht van een gedeelte van de inrichting in fig. 1; fig. 3: een perspectivisch aanzicht van een ander gedeelte van de inrichting in fig. 1; en fig. 4: gedeeltelijk in doorsnede een aanzicht van nog een ander gedeelte van de inrichting in fig. 1.

De in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding omvat: een gestel 1? een motor 2; een aandrijfas 6; twee geleiders 19; een koppelplaat 26; en drie transporteurs Tl, T2 en T3, elk waarvan omvat: een smalle eindloze transportband 16 met daarop bevestigd L-vormige lichamen 17; een draaglichaam 10; een aangedreven omkeerwiel 11 of 12 en een vrij roterend omkeerwiel 14; een verstelbare bevestigingsplaat 13 en een vaste bevestigingsplaat 15; en twee verplaatsingselementen VI, V2 en V3. Elk verplaatsingselement omvat: een bovendeel 24; een sluitdeel 25 en zes afrolwielen 21, 22 of 23.

De motor 2 is bevestigd aan het gestel 1 en drijft met behulp van het omkeerwiel 3, de aandrijfband 4, en het aan de aandrijfas 6 bevestigde aandrijfwiel 5 de aan de aandrijfas 6 gekoppelde omkeerwielen 11 en 12 aan. De smalle eindloze transportbanden 16 hebben een met de aangedreven omkeerwielen 11 en 12 samenwerkend binnenvlak, en worden derhalve door de aangedreven omkeerwielen 11 en 12 voortbewogen. De transportbanden 16 voeren rond de draaglichamen 10 en rond de vrij roterende omkeerwielen 14. Ter bescherming van de transportbanden is op het binnenvlak een (niet getoonde) laag slijtagebestendig materiaal aangebracht. Op de smalle eindloze transportbanden 16 van de buitenste transporteurs Tl en T3 zijn L-vormige lichamen aangebracht, welke lichamen zijn gevormd door een ligger 17 en een aan de ligger 17 bevestigde nok 18. Deze L-vormige lichamen duwen de achterzijde in de transportrichting van een te transporteren voorwerp voort. Op de smalle eindloze transportband 16 van de middelste transporteur T2 zijn gelijksoortige, de voorzijde in de transportrichting van het te transporteren voorwerp koppelende, L-vormige lichamen aangebracht, zodanig dat een te transporteren voorwerp tijdens het transport over de inrichting is ingeklemd tussen de verscheidene L-vormige lichamen.

Het aangedreven omkeerwiel 12 van de middelste transporteur T2 is loskoppelbaar bevestigd aan de aandrijfas 6. Het koppelmechanisme, waarmee deze losmaakbare bevestiging van het aangedreven omkeerwiel 12 aan de aandrijfas 6 is verkregen, zal later worden besproken. De middelste transportband kan onafhankelijk van de buitenste transportbanden worden bewogen, wanneer het aangedreven omkeerwiel 12 is losgekoppeld van de aandrijfas 6, aangezien het andere omkeerwiel 14 van deze middelste transporteur T2 vrij roteert. De inrichting kan op deze wijze geschikt worden gemaakt voor het transporteren van een voorwerp met een gegeven lengte in de transportrichting.

Verder kan de inrichting geschikt worden gemaakt voor het transporteren van een voorwerp met een gegeven breedte in de richting dwars op de transportrichting, met behulp van via bevestigingen 20 aan de draaglichamen 10 gekoppelde verplaatsingselementen VI, V2 of V3. Deze verplaatsingselementen VI, V2 of V3 zetten een rotatie van de geleiders 19 om in een lineaire beweging van de trans porteurs respectievelijk Tl, T2 of T3 in de richting van de geleiders 19. Als gevolg van de verschillen in opbouw van de verplaatsingselementen VI, V2 en V3 van de transporteurs respectievelijk Tl, T2 of T3 zal de het dichtst bij het gestel geplaatste transporteur Tl niet zijn verplaatst na rotatie van de geleiders 19 over een gegeven hoek, zal de middelste transporteur T2 een zekere afstand zijn verplaatst na rotatie van de geleiders 19 over dezelfde hoek en zal de buitenste transporteur T3 een tweemaal zo grote afstand langs de geleiders 19 zijn verplaatst als de middelste transporteur T2 na rotatie van de geleiders 19 over eveneens dezelfde hoek. Op deze wijze zal de middelste transporteur T2 te allen tijde precies in het midden tussen de twee buitenste transporteurs Tl en T3 zijn geplaatst. Alleen het verplaatsingselement V3 zal hieronder nader worden toegelicht, aangezien de beide andere voorkomende verplaatsingselementen VI en V2 een gelijksoortige opbouw en werking hebben.

Ter vergroting van het bedieningsgemak en teneinde te verzekeren dat de beide geleiders 19 over eenzelfde hoek roteren bij het instellen van de breedte van de inrichting wordt één geleider 19 direkt geroteerd met behulp van een in het krukgat 27 geplaatste kruk, en wordt deze rotatiehoek exact overgebracht op de andere geleider 19 met behulp van een eindloze band 28, welke band 28 samenwerkt met aan de geleiders 19 bevestigde (niet getoonde) omkeerwielen, waarbij deze omkeerwielen een exact gelijke diameter hebben.

De bevestigingsplaten 13 zijn verstelbaar aan het draaglichaam 10 gekoppeld, waardoor de afstand van elk omkeerwiel 14 ten opzichte van het draaglichaam 10 kan worden bepaald en de spanning in elke smalle eindloze transportband 16 kan worden ingesteld. Deze koppeling zal hieronder nader worden toegelicht.

De in fig. 2 getoonde verstelbare bevestigingsplaten 13 zijn aan elkaar bevestigd door middel van een omkeerwiel-as 35, rond welke het omkeerwiel 14 over een lager 36 draait. Verder zijn de platen 13 aan elkaar verbonden door middel van klemmende schroeven 33 en een vrij in de platen 13 draaibare pen 34 met een a-concentri-sche verdikking in het midden van de pen 34 ter breedte van het draaglichaam 10, waarbij de klemmende schroeven 33 en de pen 34 zijn aangebracht in doorgaande gaten in het draaglichaam 10. Door de klemmende schroeven 33 te lossen en de pen 34 te draaien kan de afstand van het omkeerwiel 14 ten opzichte van het draaglichaam 10, en daarmee de spanning in de transportband 16, worden ingesteld. Deze instelling blijft behouden door de klemmende schroeven 33 weer vast te draaien.

In het in fig. 3 getoonde verplaatsingselement V3 zijn zes afrolwielen 23 met behulp van een as draaibaar bevestigd aan het aan de bevestiging 20 gekoppelde bovendeel 24 en aan het sluitdeel 25. Het sluitdeel 25 heeft een doorgaand gat, waardoorheen een drukbout 42 is aangebracht, waarmee het sluitdeel 25 aan het bovendeel 24 is gekoppeld. Rond de bout 42 is een veer 41 geplaatst tegen het sluitdeel 25. Het sluitdeel 25 en het bovendeel 24 omhullen de geleider 19, en de afrolwielen 23 zijn derhalve tussen het bovendeel 24 en het sluitdeel 25 op de geleider 19 gedrukt met een voornamelijk door de veer 41 opgewekte kracht. De rotatie-as van elk afrolwiel 23 sluit een hoek in met de hartlijn van de geleider 19, welke hoek voor elk afrolwiel 21, 22 of 23 van elk tot één transporteur Tl, T2 of T3 behorend verplaatsingselement VI, V2 of V3 gelijk is, waardoor de verplaatsingselementen VI, V2 of V3 van één transporteur Tl, T2 of T3 eenzelfde rotatiehoek van de beide geleiders 19 door het over de geleider 19 rollen van de afrolwielen 23 omzetten in eenzelfde ver-plaatsingsafstand langs de geleiders 19.

De richting van de rotatie-as van de afrolwielen 21, welke tot de het dichtst bij het gestel geplaatste transporteur Tl behoren, is gelijk aan de richting van de hartlijn van de geleiders 19, zoals is getoond in fig. 1. Derhalve zal deze transporteur Tl op zijn plaats blijven 9301839 bij een rotatie van de geleiders 19. De rotatie-as van elk afrolwiel 22 van de middelste transporteur T2 sluit met de hartlijn van de geleider 19 een zekere hoek in. In de getoonde uitvoeringsvorm van de uitvinding bedraagt deze hoek 15e. De rotatie-as van elk afrolwiel 23 van de derde transporteur T3 sluit met de hartlijn van een geleider 19 een tweemaal zo grote hoek in als de rotatie-as van elk afrolwiel 22 van de middelste transporteur T2. In deze uitvoeringsvorm volgens de uitvinding bedraagt deze hoek derhalve 30°. Als gevolg van deze verhouding tussen de hoeken van de rotatie-assen van de omkeerwielen 21,22 en 23 voor de verschillende transporteurs Tl, T2 en T3 met de hartlijnen van de geleiders 19 zal de middelste transporteur T2 zich te allen tijde midden tussen de beide andere transporteurs Tl en T3 bevinden.

Aan de in fig. 3 getoonde smalle eindloze transportband 16 is een ligger 17 gevulcaniseerd, waarbij een nok 18 aan de ligger 17 is bevestigd met behulp van een pen 29. De ligger 17 verzekert voldoende stevigheid van de nok 18, wanneer deze nok 18 een te transporteren voorwerp voortduwt of inklemt. In de ligger 17 zijn vanaf het bovenvlak inkepingen 31 gemaakt in de richting van de transportband 16, welke inkepingen 31 elk uitmonden in een doorgaand gat 30 in de ligger 17 in de richting dwars op de transportrichting. Als gevolg hiervan zijn de L-vormige lichamen voldoende flexibel om de rondgang rond de omkeerwielen 11,12 of 14 te maken zonder de transportband 16 of de ligger 17, of de bevestiging van de ligger 17 aan de transportband te beschadigen.

In het in fig. 4 getoonde zijaanzicht van de aandrijfas 6 in de inrichting volgens fig. 1 is een uitvoeringsvorm getoond van een koppelmechanisme voor het van de aandrijving loskoppelen van de transportband 16 van de middelste transporteur T2.

In deze uitvoeringsvorm van de uitvinding is de aandrijfas 6 gevormd door een spiebaan, en omsluiten de aandrijfwielen 11 deze spiebaan en werken hiermee samen om de transportbanden 16 voort te bewegen.

De tot de buitenste transporteurs Tl en T3 behorende transportbanden 16 kunnen niet worden losgekoppeld van de aandrijving. De omkeerwielen 11 van deze transporteurs Tl en T3 zijn onlosmaakbaar aan de aandrijfas 6 gekoppeld en draaien in de vaste bevestigingsplaten 15 over tussen de vaste bevestigingsplaten 15 en de omkeerwielen 11 geplaatste lagers 36.

De tot de middelste transporteur T2 behorende omkeerwielen 12 hebben een tussenwiel 39, welk tussenwiel 39 door een wrijvingsring 43 met behulp van een schotel-veer 37 tegen een klemring 38 is gedrukt. De klemring 38 is bevestigd aan een met de aandrijfas 6 samenwerkende huls 44 rond de aandrijfas 6, waarin in de lengterichting van de aandrijfas 6 twee pennen 40 naar de wrijvingsring 43 zijn aangebracht.

Door middel van de kracht, waarmee het tussenwiel 39 tussen de klemring 38 en de wrijvingsring 43 is geklemd, is een voldoende sterke koppeling van het omkeer-wiel 12 aan de huls 44 rond de aandrijfas 6 verkregen, om de transportband 16 rond te bewegen.

Met behulp van de pennen 40 kan de wrijwingsring 43 en derhalve de schotelveer 37 in zijwaartse richting van het tussenwiel 39 af worden bewogen. Hierdoor gaat de klemkoppeling tussen het omkeerwiel 12 en de aan de aandrijfas 6 gekoppelde huls 44 verloren en kan de transportband 16 van de middelste transporteur T2 onafhankelijk van de transportbanden van de beide buitenste transporteurs Tl en T3 rondbewegen, waardoor de grootte in de transport-richting van de te transporteren voorwerpen vooraf instelbaar is.

Claims

1. Inrichting voor het transporteren van telkens een voorwerp met voorafbepaalde afmetingen, welke inrichting onder meer omvat: - een gestel ; - althans twee transporteurs, elk waarvan omvat: * een eindloos bandelement; * ten minste twee omkeerwielen met parallelle, voor elke transporteur samenvallende rotatie-assen; en * een aandrijving voor de bandelementen, met het kenmerk, dat elke transporteur een het bovenpart van het bandelement dragend lichaam heeft, waarbij ten minste één draaglichaam door middel van verplaatsings-elementen is gekoppeld aan althans twee parallel aan de rotatie-assen geplaatste geleiders, waardoor een of elke transporteur dwars op de transportrichting van de bandelementen verplaatsbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk verplaatsingselement een drager en althans drie wielen omvat, welke wielen afrollen op een stafvormige, roterend aangedreven geleider, waarbij de rotatie-as van elk wiel een hoek insluit met de hartlijn van de stafvormige geleider.

3. inrichting volgens conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat de door de rotatie-as van elk wiel van een transporteur en de hartlijn van de geleider ingesloten hoek een factor twee afwijkt van die van een naburige transporteur.

4. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk, dat de geleiders aan althans één einde in het gestel zijn ondersteund.

5. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat het bandelement van althans één transporteur telkens een de voorzijde van de te transpor teren voorwerpen aangrijpend nokvormig lichaam heeft en het bandelement van elk van de althans twee andere transporteurs telkens een de achterzijde van de te transporteren voorwerpen aangrijpend nokvormig lichamen heeft.

6. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 5, met het kenmerk, dat de bandelementen met telkens een de achterzijde van de te transporteren voorwerpen aangrijpend nokvormig lichaam of het of elk bandelement met telkens een de voorzijde van de te transporteren voorwerpen aangrijpend nokvormig lichamen in de transportrichting verstelbaar aan de aandrijving zijn gekoppeld.

7. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de de te transporteren voorwerpen aangrijpende nokvormige lichamen op de bandelementen zijn gevulcaniseerd.

8. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat het de te transporteren voorwerpen aangrijpende, in hoofdzaak L-vormige lichaam in het aan het bandelement bevestigde been inkepingen heeft.

9. Inrichting volgens conclusies 1 tot en met 8, met het kenmerk, dat aan het over de omkeerwielen en het draaglichaam lopende vlak van het bandelement een laag slijtagebestendig materiaal is aangebracht.