NL9300909A - Transportinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Transportinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voorzien van een gestel en van tenminste een met behulp van aandrijf-middelen in zijn lengterichting verplaatsbaar meeneemorgaan, waarmede zich dwars op de verplaatsingsrichting van het meeneemorgaan uitstrekkende dragers zijn gekoppeld, terwijl tenminste enige dragers schuifstukken ondersteunen, die met behulp van geleidingsorganen langs de desbetreffende dragers verplaatsbaar zijn voor het verplaatsen van met de transportinrichting tijdens bedrijf te transporteren voorwerpen. ,

Dergelijke inrichtingen zijn bijvoorbeeld bekend uit het Amerikaanse octrooi schrift 3.361 .247 en het Franse octrooi 2.388.737.

Bij deze bekende inrichtingen zijn de dragers met hun uiteinden bevestigd aan een tweetal evenwijdig aan elkaar verlopende eindloze mee-neemorganen, waarbij de werkzame dragers het bovenpart van een eindloze ketting vormen en de niet werkzame dragers een retourpart van een eindloze ketting, dat onder het bovenpart is gelegen. Slechts een deel van de dragers kan daarbij dus effectief worden benut voor het transporteren van de voorwerpen, terwijl de overige niet werkzame dragers onder de werkzame dragers terugbewegen naar het begin van de transportinrichting.

Volgens de uitvinding is nu ieder van de dragers nabij zijn midden gekoppeld met een enkel meeneemorgaan, dat is opgebouwd uit schalmen, die om elkaar tenminste nagenoeg loodrecht kruizende of snijdende scharnierassen ten opzichte van elkaar verzwenkbaar zijn.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding wordt een effectieve transportinrichting verkregen, waarbij al de dragers met hun werkzame oppervlak naar boven gericht kunnen worden verplaatst over de gehele bewegingsbaan van het meeneemorgaan, terwijl het tevens mogelijk is om de dragers van een hoger niveau naar een lager niveau en omgekeerd te bewegen, zodat de toepassingsmogelijkheden van de inrichting volgens de uitvinding ten opzichte van de inrichting volgens bovengenoemde octrooien aanzienlijk vergroot is. Afvoer van voorwerpen van de transportinrichting is daarbij, bij gelijkblijvend aantal dragers resp. gelijkblijvende lengte van het meeneemorgaan, op meer plaatsen mogelijk dan bij bovengenoemde bekende transportinrichting.

s

Opgemerkt wordt, dat op zich een transportinrichting met een meeneemorgaan opgebouwd uit schalmen, die om horizontale en verticale scharnierassen ten opzichte van elkaar verzwenkbaar zijn bekend is, bijvoorbeeld uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8900974, maar deze Nederlandse octrooiaanvrage 8900974 heeft betrekking op een ander type transportinrichting dan onderhavige uitvinding.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een deel van een transportinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont schematisch een aanzicht op een drager en een daarlangs verschuifbaar schuifstuk.

Figuur 3 toont schematisch een bovenaanzicht op een wissel- station, waarin middelen zijn opgesteld om het schuifstuk ten opzichte van de drager te verschuiven.

Figuren 4-7 tonen verdere uitvoeringsvormen van wissel stations.

Figuur 8 toont schematisch in perspectief een deel van een verdere transportinrichting volgens de uitvinding.

Zoals in figuur 1 is weergegeven omvat de transportinrichting een gestel 1 waarin een meeneemorgaan 2 in de vorm van een transportketting is geleid. De transportketting is voorzien van schalmen 3 resp. 4, die om verticale en horizontale scharnierassen ten opzichte van elkaar verzwenkbaar zijn. Ter hoogte van de scharnierassen zijn om horizontale en verticale assen draaibare geleidingswielen 5 verbonden met de transportketting 2, welke geleidingswielen samenwerken met in het gestel 1 van de inrichting opgenomen geleidingsrails 6. De uitvoering van een dergelijk eindloos meeneemorgaan of transportketting is bijvoorbeeld beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 8900974.

Aan tenminste een aantal van de schalmen 3 en/of 4 zijn met behulp van zich omhoog uitstrekkende steunen 7 dragers 8 bevestigd. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hebben de dragers, in bovenaanzicht gezien, een in hoofdzaak T-vormige opbouw, waarbij zij zijn samengesteld uit een zich dwars op de lengterichting van de transportketting 2 uitstrekkende balk 9 en een op het midden van de balk aansluitend plateau 10.

Λ «

Langs de drager 8 is een schuifstuk 11, dwars op de lengterichting van de transportketting 2 verschuifbaar (pijl A).

Het schuifstuk 11 omvat een koppelstuk 12 met behulp waarvan het schuifstuk verschuifbaar met de balk 9 is gekoppeld en verder een raam-vormig deel 13, dat een aan zijn bovenzijde en onderzijde open opneemruimte 14 begrenst. N

Zoals uit figuur 1 duidelijk zal zijn is in bovenaanzicht gezien de omvang van het de opneemruimte 14 begrenzende raam 13 aangepast aan de grootte van het plateau 10, zodat indien het schuifstuk 11 zich nabij het midden van de balk 8 bevindt de opneemruimte 14 aan de onderzijde door het plateau 10 is afgesloten.

Zoals schematisch in figuren 2 en 3 is weergegeven zijn aan de onder de balk 9 gelegen onderzijde van het koppelstuk 12 een tweetal geleidewielen 15 bevestigd, die om zich loodrecht op de balk 9 uitstrekkende draaiingsassen vrij draaibaar zijn.

Ter hoogte van een in figuur 3 schematisch weergegeven wissel-station zijn een tweetal wisselstukken 16 en 17 opgesteld, die ieder met behulp van niet nader weergegeven verstelmiddelen verstelbaar zijn tussen de in figuur 3 in getrokken lijnen weergegeven stand en de in figuur 3 in stippellijnen weergegeven stand. Gerekend in de beoogde verplaatsings-richting van de transportketting 2 volgens pijl B zijn stroomafwaarts van deze wisselstukken zich schuin op de verplaatsingsrichting van de ketting uitstrekkende geleiderails 18 resp. 19 opgesteld.

Het zal duidelijk zijn, dat indien een drager met een daarmede verbonden schuifstuk het in figuur 3 weergegeven wissel station passeert, terwijl de beide wisselstukken 16 en 17 in de in figuur 3 in gestippelde lijnen weergegeven stand zijn opgesteld, de geleidewielen 15 ongestoord het wissel station kunnen passerenn en dus het schuifstuk 11 niet ten opzichte van de drager 8 zal worden verplaatst.

Indien echter bijvoorbeeld het wissel stuk 16 in de in getrokken lijnen weergegeven stand is gebracht zal gezien in de figuren 2 en 3 het linker geleidewiel 15 met het gezien in figuur 3 linker geleidingsvlak van het wisselstuk 16 in aanraking komen en langs dit geleidingsvlak en langs de rail 18 gaan bewegen, hetgeen een verschuiving van het schuifstuk 11 ten opzichte van de drager 8 naar links tot gevolg zal hebben.

*

Op soortgelijke wijze zal, indien in plaats van het wissel stuk 16 het wissel stuk 17 in de in figuur 3 met getrokken lijnen weergegeven stand wordt opgesteld, een verschuiving van het schuifstuk 11 langs de drager 8 naar rechts plaatsvinden.

Tijdens bedrijf van de bovenbeschrevenn transportinrichting kan toevoer van de te verplaatsen voorwerpen plaatsvinden in een bepaald aanvoerstation waarlangs de dragers met de daarmede verbonden schuifstukken worden geleid, terwijl de schuifstukken zodanig zijn opgesteld, dat de raamvormige delen 13 boven de plateau's 10 zijn gelegen. De toevoer van de voorwerpen kan bijvoorbeeld via een glijgoot of dergelijke plaatsvinden. Daarbij kunnen al naar wens een of meer voorwerpen in iedere opneemruimte 14 worden geplaatst.

De toegevoerde voorwerpen kunnen op een gewenst station worden afgegeven door het schuifstuk op de bovenbeschreven wijze ten opzichte van de desbetreffende drager te verschuiven, waarbij de opneemruimte 14 naast het plateau 10 komt te liggen en een in de opneemruimte 14 opgenomen voorwerp door de open onderzijde van de opneemruimte naar beneden kan vallen, waar het bijvoorbeeld met behulp van een niet nader weergegeven glijgoot of dergelijke kan worden opgevangen.

Vervolgens kunnen de verschoven schuifstukken met behulp van niet nader weergegeven, op zich bekende geleidingsmiddelen worden teruggeschoven naar de middenstand voordat zij weer langs het toevoerstation worden geleid voor het opnemen van te verplaatsen voorwerpen.

Uiteraard zijn er variaties en/of aanvullingen op de bovenbeschreven en in de figuren afgebeelde constructie denkbaar.

Indien bijvoorbeeld slechts afvoer aan een zijkant van de transportinrichting noodzakelijk is kan gebruik worden gemaakt van L-vormige dragers in plaats van in de figuur weergegeven T-vormige dragers. Verder kan uiteraard, indien gewenst, de vorm van de opneemruimte aangepast worden aan de vorm van de te verplaatsen voorwerpen.

Ook voor de uitvoering van het wisselstation zijn varianten op de hierboven in figuren 2 en 3 weergegeven constructie denkbaar.

Zo toont figuur 4 een met figuur 3 overeenkomend aanzicht van het wisselstation. Zoals schematisch in deze figuur 4 is aangeduid kan ieder van de wisselstukken 16 en 17 vanuit een stand, waarin een desbetreffende wisseltong op de bovenbeschreven wijze samenwerkt met een geleidewiel 15, worden verzwenkt naar een stand, waarin de desbetreffende wisseltong bij de bewegingsbaan van het desbetreffende geleidewiel is gelegen, bijvoorbeeld om een zich evenwijdig aan de verplaatsingsrichting van de dragers met de geleidewielen 15 verlopende zwenkas 20 of bijvoorbeeld om een zich evenwijdig aan de rail 18 resp. 19 uitstrekkende zwenkas 20' of bijvoorbeeld om een zich loodrecht op de verplaatsingsrichting van de dragers uitstrekkende zwenkas 21.

In plaats van de aan de hand van figuur 3 uiteengezette horizontale verschuifbeweging of de aan de hand van de figuur 4 uiteengezette verzwenkbeweging is een verdere mogelijkheid om de wissel stukken 16 en 17 uit resp. in de baan van de geleidewielen 15 te brengen het in verticale richting verplaatsen van de wisselstukken 16 en 17.

Figuur 5 toont een met figuur 3 en figuur 4 overeenkomend bovenaanzicht op een wissel station waarbij nabij de stroomopwaartse einden van de rails 18 en 19 om verticale scharnierassen 22 verzwenkbare wissel stukken 23 zijn aangebracht. De wissel stukken 23 kunnen daarbij bijvoorbeeld worden versteld met behulp van met de wisselstukken gekoppelde verstel cylinders 24. Uit figuur 5 zal het duidelijk zijn, dat iedere wisselstuk 23 vanuit een stand, waar een met de desbetreffende wisseltong samenwerkend geleidewiel 15 het wissel station vrij kan passeren, kan worden verzwenkt, naar een stand, waarin een met het desbetreffende wisselstuk samenwerkend geleidewiel 15 door het wisselstuk zal worden onderschept om te worden afgeleid in de richting van de rail 18 of 19 voor het op bovenbeschreven wijze langs de drager 8 verschuiven van het schuifstuk 11.

Figuren 6 en 7 tonen met de hierboven beschreven figuren 2 en 3 overeenkomende aanzichten van een verder uitvoeringsvoorbeeld. Zoals in het bijzonder uit figuur 6 blijkt zijn bij deze uitvoeringsvorm de beide geleidewielen 15 vervangen door een enkel geleidewiel 25, dat zodanig is uitgevoerd, dat gezien in de verplaatsingsrichting van het eindloze mee-neemorgaan met de daaraan gekoppelde dragers 8 het wiel 25 aan weerszijden buiten de nabij gelegen steun 7 uitsteekt.

Voor het sturen van het geleidewiel in een wisselstation kunnen, zoals in figuur 7 afgebeeld, een tweetal om verticale zwenkassen 26 ver-zwenkbare wisselstukken 27 en 28 zijn aangebracht, die verzwenkbaar zijn met behulp van verstelcylinders 29. Uit figuur 7 zal het duidelijk zijn, dat indien Tiet wisselstuk 27 in de baan van het geleidewiel 25 wordt ge- zwenkt het geleidewiel zal worden afgeleid in de richting van de rail 19, terwijl indien het wisselstuk 28 in de baan van het geleidewiel 25 wordt verzwenkt het geleidewiel in de richting van de rail 18 zal worden uitgestuurd.

Het zal verder duidelijk zijn, dat ook bij de uitvoeringsvorm volgens figuren 6 en 7 op andere wijze in en uit de baan van het geleidewiel 25 te brengen wissel stukken kunnen worden toegepast.

Verder is uiteraard de uitvinding niet beperkt op de toepassing van dragers met opneemruimtes bevattende schuifstukken, zoals afgebeeld in figuur 2.

Zoals bijvoorbeeld in figuur 8 is afgebeeld kunnen met het eindloze meeneemorgaan 2 ook een aantal althans in hoofdzaak gelijke 1anggestrekte balkvormige dragers 30 zijn gekoppeld, waarop de te verplaatsen voorwerpen rechtstreeks kunnen worden geplaatst en waarbij de desbetreffende voorwerpen op gewenste stations van de balken 30 af te schuiven zijn met behulp van langs de dragers 30 verschuifbare schuif-stukken 31, in de geest van de uitvoeringen, zoals bijvoorbeeld beschreven en afgebeeld in het bovengenoemde Amerikaanse octrooi schrift 3.361.274 of het bovengenoemde Franse octrooi schrift 2.388.737.

Om het doorlopen van bochten met verhoudingsgewijs kleine straal mogelijk te maken kan bijvoorbeeld de afstand tussen opeenvolgende dragers 30 groter zijn dan in de schematische figuur is weergegeven en/of kunnen de dragers 30 aan een of beide einden smaller zijn uitgevoerd dan in het midden.

Λ

Claims (7)

1. Transportinrichting voorzien van een gestel en van tenminste een met behulp van aandrijfmiddelen in zijn lengterichting verplaatsbaar meeneemorgaan, waarmede zich dwars op de verplaatsingsrichting van het meeneemorgaan uitstrekkende dragers zijn gekoppeld, terwijl tenminste enige dragers schuifstukken ondersteunen, die met behulp van geleidingsorganen langs de desbetreffende dragers verplaatsbaar zijn voor het verplaatsen van met de transportinrichting tijdens bedrijf te transporteren voorwerpen, met het kenmerk, dat ieder van de dragers nabij zijn midden is gekoppeld met een enkel meeneemorgaan, dat is opgebouwd uit schalmen, die om elkaar tenminste nagenoeg loodrecht kruizende of snijdende scharnierassen ten opzichte van elkaar verzwenkbaar zijn.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een drager, gemeten in de lengterichting van het meeneemorgaan, nabij zijn midden breder is dan nabij tenminste een uiteinde.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een drager met behulp van een verbindingsstuk met een schalm is verbonden en nabij het verbindingsstuk een geleidewiel is opgesteld, dat bestond is om samen te werken met in een wisselstation opgestelde wissel-stukken met behulp waarvan het geleidewiel kan worden geleid in de richting van zich dwars op de bewegingsrichting van het meeneemorgaan uitstrekkende geleiderails.

4. Transportinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat een wisselstuk in en uit de baan van een geleidewiel verzwenkbaar is.

5. Transportinrichting volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat een wisselstuk in en uit de baan van een geleidewiel verschuifbaar is.

6. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies 3-5, met het kenmerk, dat met ieder schuifstuk een tweetal naast elkaar, en gezien in de bewegingsrichting van het meeneemorgaan aan weerszijden van het verbindingsstuk gelegen geleidewielen zi.jn aangebracht.

7. Transportinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 3 tot 6, met het kenmerk, dat met het schuifstuk een geleidewiel is gekoppeld, dat gezien in de verplaatsingsrichting van het meeneemorgaan aan weerszijden "buiten het verbindingsstuk uitsteekt.