NL9101951A - Inrichting voor het op pallets stapelen van voorwerpen, in het bijzonder zakken of balen met bulkgoed. - Google Patents

Description

Inrichting voor het op pallets stapelen van voorwerpen, in het bijzonder zakken of balen met bulkgoed.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op pallets stapelen van voorwerpen, in het bijzonder zakken of balen met bulkgoed, met een van beweegbare draagarmen voorziene hijsvoorziening voor het vanaf een aanvoer opnemen van de voorwerpen en het transporteren daarvan naar een positie boven de pallet.

Inrichtingen van dit type worden onder andere gebruikt bij de overslag van goederen in havens. Met behulp van de draagarmen grijpt de hijsvoorziening aan op de, op een conventionele manier aangevoerde, voorwerpen. De voorwerpen omvatten veelal zakken of balen met bulkgoed, zoals zaaizaden, kunstmest, granen, cacao, koffie etcetera. Nadat de hijsvoorziening de voorwerpen heeft opgenomen transporteert deze de voorwerpen, bijvoorbeeld via een portaalgeleiding, tot boven de pallet, waarna de voorwerpen worden losgelaten en op de pallet vallen. Hierbij doet zich, in het bijzonder bij zakken of balen met bulkgoed, het probleem voor dat de draagarmen van de hijsvoorziening de voorwerpen niet geheel gecontroleerd loslaten, zodanig, dat het voorwerp kantelt en in een schuine stand omlaag valt en op de pallet terecht komt. Het resultaat is, dat de stapeling van de voorwerpen op de pallet onregelmatig is, en de onderlinge samenhang tussen de voorwerpen op de pallet verre van optimaal is.

In het verleden is reeds voorgesteld, om de draagarmen van de hijsvoorziening te vervangen door zuigorganen, welke de voorwerpen aan de bovenzijde onder vacuüm aangrijpen. Weliswaar kan hierdoor een verbeterd loslaatgedrag van de voorwerpen tijdens het stapelen worden verkregen, doch een nadeel van deze methode is, dat deze niet geschikt is voor zakken of balen met bulkgoed, die bestaan uit poreuze materialen, zoals jute, die het vastzuigen met behulp van vacuüm niet toestaan.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee de genoemde nadelen op eenvoudige, doch niettemin doeltreffende wijze worden opgeheven.

Hiertoe bezit de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat de hijsvoorziening is uitgerust met een drukor-gaan voor het op de bovenzijde van de voorwerpen uitoefenen van een omlaag gerichte kracht wanneer de draagarmen van de hijsvoorziening de voorwerpen ter stapeling vrijgeven.

Doordat het drukorgaan op de bovenzijde van de voorwerpen een omlaag gerichte kracht uitoefent vallen de voorwerpen niet alleen onder invloed van de zwaartekracht omlaag op de pallet, doch worden ze tevens door het drukorgaan als het ware omlaag gedrukt. Hierdoor wordt het op verschillende tijdstippen door de verschillende draagarmen loslaten van de voorwerpen op effectieve wijze voorkomen, zodat deze in een juiste (in het algemeen horizontale) positie omlaag vallen. Echter ook nadat de draagarmen geheel buiten aangrijping met de te stapelen voorwerpen zijn gekomen oefent het drukorgaan nog een omlaag gerichte kracht op de bovenzijde van de voorwerpen uit, zodat ook tijdens het omlaagbewegen van de voorwerpen een juiste positie daarvan gehandhaafd blijft.

Wanneer de hijsvoorziening zich op het moment van het loslaten van de voorwerpen voldoende dicht boven de bovenzijde van de pallet of de reeds op de pallet aanwezige stapel voorwerpen bevindt, wordt verder bereikt, dat het drukorgaan tevens nog steeds een kracht op de bovenzijde van het voorwerp uitoefent, nadat dit op de stapel is terechtgekomen. Hierdoor wordt het voorwerp enigszins op de stapel aangedrukt, waardoor de uit voorwerpen bestaande stapel compact is en een goede samenhang bezit.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding geldt, dat het drukorgaan bestaat uit een horizontale drukplaat, waarop door een activeringsorgaan een omlaag gerichte kracht wordt uitgeoefend.

Door de toepassing van een horizontale drukplaat als drukorgaan wordt op de bovenzijde van het voorwerp over een groot oppervlak een omlaag gerichte kracht uitgeoefend, waardoor de kans, dat het voorwerp ongewenst kantelt, wordt gemi nimaliseerd. Het activeringsorgaan kan op elke geschikte wijze de omlaag gerichte kracht op deze drukplaat uitoefenen.

In dit verband wordt een handige uitvoeringsvorm genoemd waarbij de drukplaat is bevestigd aan een schaarconstructie en het activeringsorgaan aangrijpt op deze schaarconstructie. Met behulp van een schaarconstructie kan de constructieve hoogte van het mechanisme worden beperkt; het activeringsorgaan kan in een vlak evenwijdig aan de drukplaat worden opgesteld, zodat de totale bouwhoogte van het mechanisme beperkt blijft.

In een gunstige uitvoeringsvorm bestaat het activeringsorgaan uit een cilinder-zuigersamenstel. Evenwel is het ook mogelijk, dat het activeringsorgaan bestaat uit een veer, zoals drukveer of trekveer.

Besturingstechnisch bestaat de mogelijkheid, dat het activeringsorgaan is voorgespannen, zodat reeds een kracht op de voorwerpen wordt uitgeoefend wanneer deze nog zijn opgenomen in de draagarmen van de hijsvoorziening. Dit betekent, dat zonder speciale maatregelen kan worden gewaarborgd, dat op het moment van het vrijkomen van het voorwerp uit de draagarmen van de hijsvoorziening reeds een omlaag gerichte kracht daarop wordt uitgeoefend. In tegenstelling hiermee is het echter ook denkbaar, dat het activeringsorgaan door een speciaal bestu-ringsmiddel pas op het moment van (of vlak voor) het vrijgeven van de voorwerpen door de draagarmen wordt geactiveerd. Deze activering zou in een dergelijk geval bijvoorbeeld kunnen plaats vinden door de draagarmen zelf, die na het bereiken van een bepaalde positie een schakelaar of dergelijke activeren.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont in vooraanzicht schematisch een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in een aantal posities; fig. 2 toont de hijsvoorziening uit de inrichting volgens fig. 1 in vooraanzicht en in de stand voor het opnemen van een voorwerp; fig. 3 toont de hijsvoorziening uit fig. 2 met opgenomen voorwerp, en fig. 4 toont de hijsvoorziening uit fig. 2, na het vrijgeven van het voorwerp door de draagarmen.

De in fig. 1 getoonde inrichting is voorzien van een portaalvormig frame 1. Over twee aan het frame 1 bevestigde rails 2 kan een wagen 3 loodrecht op het vlak van de tekening heen en weer bewegen. Over de wagen 3 kan, evenwijdig aan het vlak van de tekening, een tweede wagen 4 heen en weer bewegen. Op deze wijze kan een bepaald horizontaal grondvlak door de inrichting geheel worden bestreken.

De wagen 4 draagt een hijsvoorziening, die schematisch is aangeduid door een een hijstrommel 5 aandrijvende motor 6, een hijskabel 7 en een door de hijskabel 7 gedragen grijpinrichting 8. De grijpinrichting 8 is bedoeld voor het opnemen en transporteren van voorwerpen 9, en zal aan de hand van de fig. 2-4 nader in detail worden beschreven.

Met behulp van de hijsvoorziening kan de verticale positie van de grijpinrichting worden gewijzigd. In een alternatieve vormgeving is het ook mogelijk, dat de wagen 3 (met rails 2) ten opzichte van het frame 1 op en neer beweegbaar is en de grijpinrichting 8 zonder tussenkomst van een hijsvoorziening aan de wagen 4 is bevestigd.

De inrichting is verder voorzien van een aanvoervoor-ziening 10 voor de te stapelen voorwerpen en, in de getoonde uitvoeringsvorm, van een lift 11 voor de voorwerpen 9. Met behulp van de aanvoervoorziening 10 worden de voorwerpen 9 in een horizontaal vlak (bijvoorbeeld loodrecht op het vlak van de tekening of evenwijdig aan vlak van de tekening) aangevoerd. Met behulp van de lift 11 worden de door de aanvoervoorziening 10 aangevoerde voorwerpen op een hoger niveau gebracht, alwaar ze door de grijpinrichting 8 worden vastgegrepen.

Tevens is een uitvoeringsvorm denkbaar, waarbij geen lift aanwezig is, doch waarbij de grijpinrichting 8 met behulp van de hijskabel 7 wordt neergelaten voor het rechtstreeks vanaf de aanvoervoorziening 10 opnemen van de voorwerpen 9.

Het voordeel van de toepassing van een lift 11 is echter, dat de capaciteit van de inrichting wordt verhoogd. Zonder toepassing van een lift 11 moet de grijpinrichting 8 telkens over een grote afstand op en neer worden bewogen; bij toepassing van een lift 11 echter behoeft de grijpinrichting 8 slechts heen en weer te bewegen over de rails 2 en de wagen 3, terwijl de lift 11 intussen zorgt voor het op het juiste niveau brengen van een volgend voorwerp. Vanzelfsprekend kan dit ook worden bereikt door de aanvoervoorziening 10 een zodanige vorm te verschaffen, dat de voorwerpen 9 reeds op een hoger niveau aan de grijpinrichting 8 worden aangeboden. De in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm bezit echter het voordeel, dat hierdoor minimale ruimte wordt ingenomen, terwijl desondanks een grote veelzijdigheid wordt bereikt.

In fig. 1 is verder schematisch een pallet 12 met een daarop aangebrachte stapel voorwerpen 9 getoond.

Voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van de inrichting bevindt de grijpinrichting 8 zich op een hoogte, die slechts in geringe mate hoger is dan het niveau van de bovenste voorwerpen 9 op de pallet 12. Voor het op de pallet 12 aanbrengen van een laag voorwerpen 9 behoeft de grijpinrichting 8 thans slechts met behulp van de wagens 3 en 4 in een horizontaal vlak te worden verplaatst, waarbij de lift 11 de voorwerpen 9 vanaf de aanvoervoorziening 10 telkens op het juiste niveau aanbiedt. Nadat een volledige laag voorwerpen 9 op de pallet 12 is voltooid, wordt de grijpinrichting 8 met behulp van de hijstrommel 5 en de hijskabel 7 naar een hoger niveau getild, alwaar de grijpinrichting tijdens het voltooien van de nieuwe laag voorwerpen op de pallet 12 wordt gehandhaafd. De lift 11 zal dan de voorwerpen 9 op een hoger niveau aanbieden.

Zoals in fig. 2 is getoond bestaat de grijpinrichting 8 uit een basisgestel 13, waarop de diverse onderdelen van de grijpinrichting 8 zijn bevestigd. De grijpinrichting 8 bezit tegenover elkaar gelegen paren draagarmen 14 die ter plaatse van zwenkpunten 15 verzwenkbaar met het basisgestel 13 zijn gekoppeld. Voor de verzwenking van de draagarmen 14 dienen cilinder-zuigersamenstellen 16, die aangrijpen op verlengingen 17 van de draagarmen 14. Vanzelfsprekend kan ook elk ander bewegingsmechanisme voor het verzwenken van de draagarmen 14 worden toegepast.

Aan hun respectievelijke uiteinden dragen de draagarmen 14 ten opzichte daarvan verzwenkbare grijpvingers 18, die zijn gekoppeld met, evenals de cilinder-zuigersamenstellen 16 aan het basisgestel 13 bevestigde, cilinder-zuigersamenstellen 19. De besturing van de cilinder-zuigersamenstellen 16 en 19 is zodanig geregeld, dat tijdens het vanuit de in fig. 2 getoonde stand binnenwaarts verzwenken van de draagarmen 14 de grijpvingers 18 ten opzichte van de draagarmen 14 eveneens binnenwaarts verzwenken. De hierdoor verkregen positie van de draagarmen 14 en grijpvingers 18 ten opzichte van een op te nemen voorwerp 9 is getoond in fig. 3.

De grijpinrichting 8 is verder uitgerust met een onder het basisgestel 13 gemonteerde drukplaat 20, waarbij de verbinding tussen het basisgestel 13 en de drukplaat 20 in hoofdzaak bestaat uit een schaararmen 21 en 22 omvattende, op zichzelf bekende, schaarconstructie. Een uiteinde van de ene schaararm 22 is verschuifbaar op de drukplaat 20 gemonteerd, terwijl een uiteinde van de andere schaararm 21 is verbonden met een cilinder-zuigersamenstel 23, dat zelf aan het basisgestel 13 is vastgemaakt. Door bekrachtiging van het cilinder-zuigersamenstel 23 kan het schaarmechanisme worden geactiveerd, waardoor de afstand tussen de drukplaat 20 en het basisgestel 13 kan worden gevarieerd. Tengevolge van de verschuifbare bevestiging van de schaararm 22 aan de drukplaat 20 en de samenwerking tussen de schaararm 21 en het cilinder-zuigersamenstel 23 verandert de drukplaat 20 tijdens zijn beweging niet van horizontale positie, doch slechts van verticale positie.

De inrichting werkt als volgt:

Wanneer de lift 11 een voorwerp 9 vanaf de aanvoer-voorziening 10 op het juiste niveau heeft aangebracht, worden, uitgaande van de in fig. 2 getoonde positie, de draagarmen 14 met behulp van de cilinder-zuigersamenstellen 16 en de grijp vingers 18 met behulp van de cilinder-zuigersamenstellen 19 naar de in fig. 3 getoonde positie ver zwenkt. De drukplaat 20 bevindt zich in zijn, het dichtst bij het basisgestel 13 gelegen, positie. Door het opnemen van een voorwerp 9 komt dit met de bovenzijde aan te liggen tegen de drukplaat 20. Deze positie is, zoals reeds eerder werd opgemerkt, getoond in fig. 3. Hierbij is het voorwerp 9 opgetild van de lift 11.

Vervolgens worden de wagens 3 en 4 zodanig verplaatst, dat de grijpinrichting 8 met het daarin opgenomen voorwerp zich precies boven die plaats van de pallet 12 zal bevinden, alwaar het voorwerp moet worden neergelegd. Vervolgens worden met behulp van de cilinder-zuigersamenstellen 16 en 19 de draagarmen 14 respectievelijk de grijpvingers 18 buitenwaarts verzwenkt, waarbij het voorwerp 9 wordt vrijgegeven. Tevens wordt het cilinder-zuigersamenstel 23 ter bekrachtiging van het schaarmechanisme geactiveerd, zodat de schaararmen 21 en 22 de drukplaat 20 omlaag bewegen. Deze omlaag gerichte beweging van de drukplaat 20 bezit hierbij een zodanige snelheid, dat op de bovenzijde van het thans door de draagarmen 14 en grijpvingers 18 vrijgegeven voorwerp 9 een omlaag gerichte kracht wordt uitgeoefend. Hierdoor wordt op effectieve wijze voorkomen, dat dit voorwerp 9 een schuine stand inneemt en hierdoor op foutieve wijze op de pallet 12 respectievelijk op een reeds hierop aangebrachte stapel voorwerpen 9 wordt neergelegd.

Voor het bekrachtigen van het cilinder-zuigersamenstel 23 bestaan in principe twee verschillende mogelijkheden. Enerzijds kan de bekrachtiging, zoals in het voorgaande genoemd, plaatsvinden op het moment, dat de draagarmen 14 en de grijpvingers 18 vanuit de in fig. 3 getoonde positie naar de in fig. 4 getoonde positie bewegen en het voorwerp 9 vrijgeven. Anderzijds is het echter ook mogelijk, om het cilinder-zuigersamenstel 23 reeds te bekrachtigen nadat de draagarmen 14 en de grijpvingers 18 de in fig. 3 getoonde positie hebben ingenomen. Hierdoor wordt weliswaar een drukkracht uitgeoefend op de bovenzijde van het voorwerp 9, doch de grijpvingers 18 verhinderen in de in fig. 3 getoonde positie het omlaag bewe gen van het voorwerp 9. Vanzelfsprekend dient de druk in het cilinder-zuigersamenstel 23 niet te groot te zijn, aangezien anders de inhoud van het voorwerp 9 zou kunnen worden beschadigd.

Wanneer een bekrachtiging van het cilinder-zuigersamenstel 23 pas plaatsvindt op het moment, dat het voorwerp 9 door de draagarmen 14 en de grijpvingers 18 wordt vrijgegeven, bestaat de mogelijkheid, om de draagarmen 14 te laten samenwerken met schakelaars, welke het cilinder-zuigersamenstel 23 op een bepaald moment activeren.

In plaats van de toepassing van een cilinder-zuigersamenstel 23 voor het aandrijven van het uit de schaararmen 21 en 22 bestaande schaarmechanisme bestaat ook de mogelijkheid om veren, zoals drukveren of trekveren, toe te passen. Ook een ander bewegingsmechanisme voor het ten opzichte van het basisgestel 13 omhoog en omlaag bewegen van de drukplaat 20 behoort tot de mogelijkheden. Evenwel is een bijzonder voordeel van de getoonde constructie, dat de totale inbouwhoogte hiervan, mede gezien de horizontale plaatsing van het cilinder-zuigersamenstel 23, gering is.

Alhoewel met behulp van de inrichting op het voorwerp 9, nadat dit is vrijgegeven, een omlaag gerichte kracht wordt uitgeoefend, zodat wordt verhinderd dat het voorwerp tijdens het omlaag vallen een schuine stand aanneemt, behoort het eveneens tot de mogelijkheden, dat de drukplaat 20 ook nog steeds op de bovenzijde van het voorwerp 9 een omlaag gerichte kracht uitoefent, nadat het voorwerp 9 reeds op de pallet 12 of een daarop aanwezige stapel voorwerpen is geplaatst. Hiertoe dient enerzijds de afstand tussen de grijpinrichting 8 en de bovenzijde van de pallet respectievelijk de stapel niet te groot te zijn en anderzijds de drukplaat 20 een voldoende grote bewegingsslag te bezitten. Op deze wijze kan een voorwerp 9 stevig op de pallet respectievelijk de stapel worden aangebracht en, in aanvulling op de eerdere werking, in een goede stand worden geduwd. In dit verband wordt het volgende opgemerkt: teneinde de grijpinrichting 8 na het op de pallet plaatsen van een voorwerp voorbij dit voorwerp te kunnen ver plaatsen, moet in het algemeen de bovenzijde van het voorwerp ónder het niveau van het onderste uiteinde van de grijpvingers 18 liggen (dit in tegenstelling tot de weergave in fig. 4).

Dit vereist dan eveneens een bepaalde minimale bewegingsslag van de drukplaat 20. In de weergave volgens fig. 4 daarentegen moeten de draagarmen 14 eerst buitenwaarts zwenken teneinde bij verplaatsing van de grijpinrichting niet aan te grijpen op het bovenste voorwerp.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader der uitvinding op velerlei wijze kan worden gevarieerd.

Claims (6)

1. Inrichting voor het op pallets stapelen van voorwerpen, in het bijzonder zakken of balen met bulkgoed, met een van beweegbare draagarmen voorziene hijsvoorziening voor het vanaf een aanvoer opnemen van de voorwerpen en het transporteren daarvan naar een positie boven de pallet, met het kenmerk, dat de hijsvoorziening is uitgerust met een drukorgaan voor het op de bovenzijde van de voorwerpen uitoefenen van een omlaag gerichte kracht wanneer de draagarmen van de hijsvoorzie-ning de voorwerpen ter stapeling vrijgeven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het drukorgaan bestaat uit een horizontale drukplaat, waarop door een activeringsorgaan een omlaag gerichte kracht wordt uitgeoefend.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de drukplaat is bevestigd aan een schaarconstructie, waarbij het activeringsorgaan aangrijpt op deze schaarconstructie.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het activeringsorgaan bestaat uit een cilinder-zui-gersamenstel.

5. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het activeringsorgaan bestaat uit een veer, zoals drukveer of trekveer.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat het activeringsorgaan is voorgespannen, zodat reeds een kracht op de voorwerpen wordt uitgeoefend wanneer deze nog zijn opgenomen in de draagarmen van de hijsvoorziening.