NL9101715A - Inrichting voor het toevoeren van kartonplaten aan verwerkingsmachines. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het toevoeren van kartonplaten aan verwerki ngsmachi nes.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het toevoeren van kartonplaten aan verwerkingsmachines voorzien van middelen voor het oppakken van een stapel kartonplaten vanaf een toevoerband en voor het kantelen en afleggen van de stapel op een de kartonplaten aan een verwerkingsmachine toevoerende afvoerband.

Gebruikelijk worden kartonplaten in stapels toegevoerd en met behulp van een kantelmechanisme afgelegd op een afvoerband, zodanig, dat op de afvoerband de kartonplaten dakpansgewijs op elkaar liggend kunnen worden verplaatst in de richting van de verwerkingsmachine.

De bestaande inrichtingen lenen zich goed voor het verwerken van een verhoudingsgewijs grote afmeting bezittende stapels kartonplaten; bij kleinere afmetingen van de kartonplaten worden de stapels, die een hoogte van 1200-2000 mm kunnen hebben, onstabiel en laten zich daardoor moeiüjker met grote snelheden verwerken.

Met de uitvinding wordt beoogd aan dit nadeel van de bekende inrichtingen tegemoet te komen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat de middelen voor het oppakken en kantelen van een stapel kartonplaten worden gevormd door een bandtransporteur, welke over tenminste 90° verzwenkbaar is vanuit een verticale stand voor het opnemen van een stapel kartonplaten naar een afvoerstand, waarin de bandtransporteur zich in de richting van de afvoerband uitstrekt, terwijl met de bandtransporteur klemorganen zijn verbonden voor het tussen de klemorganen vastklemmen van de stapel kartonplaten, waarbij althans de klemorganen, die gezien in de bewegingsrichting van de kartonplaten vanaf de bandtransporteur naar de afvoertransporteur benedenstrooms zijn gelegen, uit de bewegingsbaan van de kartonplaten verwijderbaar zijn.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een tot tegen de bandtransporteur toegevoerde stapel kartonplaten tussen de klemorganen worden vastgeklemd, vervolgens met de bandtransporteur meegekanteld en door de bandtransporteur snel in de richting van de afvoertransporteur worden afgevoerd, waardoor een snelle en veilige kanteling alsmede afvoer van de stapel kartonplaten te bewerkstelligen zal zijn.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een schematisch in bijgaande figuren weergegeven mogelijke uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont schematisch op grotere schaal een zijaanzicht op de bandtransporteur.

Figuur 3 toont schematisch een bovenaanzicht op een deel van de toevoerband en steunmiddelen voor de toe te voeren stapels karton-platen.

De in figuur 1 weergegeven inrichting omvat een gestel 1 nabij de onderzijde waarvan een eindloze transportband 2 is opgesteld met behulp waarvan achter elkaar opgestelde stapels 4 van kartonplaten in de richting volgens pijl A kunnen worden verplaatst.

Voor het ondersteunen van de achter elkaar opgestelde stapels 4 zijn zich verticaal uitstrekkende steunarmen 5 aangebracht. De armen 5 zijn gekoppeld met een zich horizontaal uitstrekkende brug 6, die met behulp van loopwagens 7 zodanig in het gestel 1 ondersteund is, dat

rugsteunen 5 in het gestel verrijdbaar zijn in de richting volgens pijl A

en tegengesteld daaraan.

Verder zijn de rugsteunen 5 met behulp van schroefspindels 8, die aan te drijven zijn met behulp van motoren 9, langs de brug 6 verschuifbaar ter aanpassing van de afstand tussen de rugsteunen 5 aan de breedte van een stapel 4 van kartonplaten.

Nabij het afvoereinde van de transportband 2 zijn in het verlengde van het bovenpart van de transportband 2 liggende, evenwijdig aan elkaar verlopende glijstrippen 10 aangebracht, waarbij tussen de glij-strippen zich in de lengterichting van de transportband 3 uitstrekkende langgestrekte uitsparingen 11 aanwezig zijn (figuur 3).

Nabij het afvoereinde van de toevoertransporteur 2 is een bandtransporteur 12 aangebracht, welke is opgebouwd uit een aantal op afstand van elkaar gelegen banden 13, die geleid zijn om een tweetal trommels 14 en 15, waarvan er een aan te drijven is met behulp van een motor 16.

Het de trommel 14 omvattende einde van de bandtransporteur 12 is gelegen tussen een tweetal verticale op afstand van elkaar opgestelde kolommen 17 van het gestel 1 en met behulp van niet nader weergegeven middelen, zoals bijvoorbeeld schroefspindels of dergelijke, langs deze kolommen 17 op en neer verschuifbaar zoals aangeduid met behulp van de pijl B, Daarbij wordt de bandtransporteur 12 tussen zijn uiteinden nog ondersteund door een koppelstang 18, die met een uiteinde scharnierend met de bandtransporteur 12 en met zijn andere uiteinde scharnierend met de vloer is verbonden.

Bij het heen en weer bewegen van het tussen de verticale gestelbalken 17 geleide uiteinde van de transportband 12 zal daarbij de koppelstang 18 verzwenken zoals aangeduid met behulp van de pijl C. Door deze opstelling kan de transportband 12 worden verzwenkt, tussen een verticale stand, waarin de transportband 12, gezien in figuur 1, tussen de gestelbalken 17 zal zijn gelegen en een stand, waarin de transportband 12, zoals afgebeeld in figuur 1, zich vanaf zijn tussen de gestelbalken 17 liggende uiteinde schuin naar beneden zal uitstrekken.

Zoals nader in figuur 2 is weergegeven zijn nabij het door de gestelbalken 17 geleide uiteinden van de transportband klemorganen aangebracht, welke worden gevormd door een aantal tussen de banden 13 gelegen vingers 19, welke zich zoals uit figuur 2 duidelijk zal zijn loodrecht op de zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende parten van de banden 13 uitstrekken. Daarbij zijn de vingers 19 in lengterichting verschuifbaar geleid in geleidingsbussen 20 en in een gewenste stand ten opzichte van deze geleidingsbussen 20 vastzetbaar met behulp van niet nader weergegeven klemmiddelen. De uitvoering is daarbij zodanig, dat de vingers 19 in de verticale stand van de transportband 12 zijn gelegen in de tussen de glijplaten 10 gelegen uitsparingen 11.

De afstand waarover gezien in figuur 2 de vingers 19 links van de banden 13 uitsteken zal aangepast zijn aan de diepte van een op te nemen stapel 4 gemeten in de lengterichting van de transportband 2.

Met het frame van de transportband 12 is tenminste een luchtcylinder 21 gekoppeld, met behulp waarvan een schuifblok 22 langs een geleidingsorgaan 23 heen en weer verschuifbaar is in een richting evenwijdig aan de evenwijdig aan elkaar verlopende parten van de banden 13.

Met het schuif blok 22 is een as 24 gekoppeld, waaraan een aantal klemorganen 25 zijn bevestigd in de vorm van vingers, die met behulp van een niet nader weergegeven aan het schuifstuk 22 bevestigde motor heen en weer verzwenkbaar zijn tussen de in figuur 2 met getrokken lijnen weergegeven stand en de in figuur 2 met gestippelde lijnen weergegeven stand, zoals aangeduid met behulp van de pijl D.

Zoals verder nog in figuur 1 is weergegeven is de inrichting verder voorzien van een afvoerband 26, die zodanig is opgesteld, dat in de in figuur 1 weergegeven stand van de transportband 12 het benedenstroomse einde van de transportband 12 boven de afvoerband 26 is gelegen. Daarbij zijn nabij het benedenstroomse einde van de afvoerband 12 boven de transportband 26 aan weerszijden van de transportband stootorganen 27 opgesteld, welke loodrecht op het vlak van tekening en de lengterichting van de transportband 26, gezien in figuur 1 in heen en weer gaande trillende beweging kunnen worden gebracht.

De transportband 26 is bestemd om op de transportband afgelegde kartonplaten in de richting volgens pijl E op gebruikelijke wijze af te voeren in de richting van een verwerkingsmachine 27.

In het gestel 1 is verder nog een kleminrichting aangebracht voorzien van een verstel cylinder 28 en een klemplaat 29, die met behulp van de verstel cylinder 28 kan worden aangedrukt op de bovenzijde van een nabij het stroomafwaartse einde van de transportband 2 gelegen stapel 4 van kartonplaten.

Een partij aan de verwerkingsmachine 27 toe te voeren kartonplaten kan in de vorm van een aantal achter elkaar gelegen stapels 4 van kartonplaten met behulp van niet nader weergegeven transportmiddelen op de toevoerband 2 worden geplaatst nadat eerst de steunbalken 5 voldoende ver uit elkaar zijn bewogen om de stapel te laten passeren. Vervolgens kunnen de steunbalken 5 tegen de de achterzijde van de achterste stapel 4 worden geplaatst, zoals in de figuren 1 en 3 is weergegeven ten einde te verhinderen dat deze achterste stapel 4 bij het verplaatsen van de stapels in de richting volgens pijl A omvalt.

De stapels 4 zullen stapsgewijs in de richting volgens pijl A worden verplaatst, telkens zo, dat de meest vooropliggende stapel op de glijplaten 10 wordt geschoven, terwijl de transportband 12 zich in de verticale stand bevindt en dus de onderste klemvingers 19 in de uit sparingen 11 zijn gelegen, zodat de stapel ook op deze klemvingers 19 komt te staan. Vervolgens kunnen de klemvingers 25 tegen de bovenzijde van de desbetreffende stapel worden aangetrokken zodat de stapel tussen de klemvingers 19 en 25 wordt vastgeklemd.

Daarbij wordt de direct daarnaast gelegen stapel vastgeklemd door het naar beneden drukken van het stempel 29, zodat indien vervolgens de transportband 12 vanuit de verticale stand wordt verzwenkt naar de in figuur 1 weergegeven stand tesamen met de tussen de klemorganen 19 en 25 vastgeklemde stapel ook de voorste op de transportband 2 achterblijvende stapel rechtop blijft staan.

Nadat de transportband 12 de in figuur 1 weergegeven stand heeft bereikt zullen de klemvingers 25 worden verzwenkt naar de in figuur 2 met stippellijnen weergegeven stand, waarna de deel van de transportband 12 uitmakende eindloze banden 13 in beweging kunnen worden gebracht om de op de transportband 12 liggende stapel af te voeren in de richting van afvoerband 26. Het zal duidelijk zijn, dat daarbij automatisch de karton-vellen gezien in figuur 1 in de richting van de wijzers van de klok zullen omvallen, zodat zij, zoals in figuur 1 aangeduid, dakpansgewijs op elkaar liggend op de transportband 26 komen te liggen en met behulp van de transportband 26 kunnen worden afgevoerd in de richting volgens pijl E. Daarbij bewegen de kartonplaten tussen de nabij de zijkanten van de afvoerband 26 opgestelde heen en weer bewegende stootorganen 27, welke een juist uitrichten van de op de band 26 afgegeven kartonplaten zullen bewerkstelligen.

Nadat de kartonplaten van de transportband 12 zijn afgevoerd kan deze weer terug worden gebracht in zijn verticale stand, waarna het stempel 29 met behulp van de verstel cylinder 28 enigszins omhoog kan worden bewogen om weer een verplaatsing van de stapels 4 in de richting volgens pijl A met behulp van de transportband 2 te kunnen bewerkstelligen.

In de praktijk is gebleken, dat op deze wijze ook hoge stapels van kartonvellen, die gemeten in de verplaatsingsrichting volgens pijl A een betrekkelijk kleine afmeting hebben, op stabiele en snelle wijze kunnen worden verwerkt, zonder dat daarbij het risico bestaat, dat de stapels bijvoorbeeld op de transportband 2 omvallen of op andere wijze hun beoogde samenhang verliezen.

Claims (9)

1. Inrichting voor het toevoeren van kartonplaten aan ver-werkingsmachines, voorzien van middelen voor het oppakken van een stapel kartonplaten vanaf een toevoerband en voor het kantelen en afleggen van de stapel op een de kartonplaten aan een verwerkingsmachine toevoerende af-voerband, met het kenmerk, dat de middelen voor het oppakken en kantelen van een stapel kartonplaten worden gevormd door een bandtransporteur, welke over tenminste 90° verzwenkbaar is vanuit een verticale stand voor het opnemen van een stapel kartonplaten naar een afvoerstand, waarin de bandtransporteur zich in de richting van de afvoerband uitstrekt, terwijl met de bandtransporteur klemorganen zijn verbonden voor het tussen de klemorganen vastklemmen van de stapel kartonplaten, waarbij althans de klemorganen, die gezien in de bewegingsrichting van de kartonplaten vanaf de bandtransporteur naar de afvoertransporteur benedenstrooms zijn gelegen, uit de bewegingsbaan van de kartonplaten verwijderbaar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk,dat middelen zijn aangebracht voor het althans in hoofdzaak in verticale richting heen en weer bewegen van het bovenstroomse einde van de bandtransporteur, terwijl de bandtransporteur tussen zijn uiteinden wordt ondersteund door een koppelorgaan, die ten opzichte van de bandtransporteur en ten opzichte van een vloeroppervlak om horizontale scharnierassen verzwenkbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de bandtransporteur vanuit de verticale stand over een hoek van meer dan 90° verzwenkbaar is, zodanig, dat de bandtransporteur zich voor de afvoer van de kartonplaten naar de afvoertransporteur schuin naar beneden in de richting van de afvoertransporteur uitstrekt.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bandtransporteur wordt gevormd door een aantal naast elkaar gelegen eindloze banden en de klemorganen worden gevormd door zich tussen de banden uitstrekkende vingers.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk,dat de nabij het stroomafwaartse einde van de bandtransporteur gelegen vingers in de lengterichting van de bandtransporteur verplaatsbaar zijn, alsmede verzwenkbaar zijn tussen een stand waarin zij zich althans nagenoeg loodrecht op de bandparten van de bandtransporteur uitstrekken en een stand, waarin zij tussen de bandparten van de bandtransporteur zijn gelegen.

6. Bandtransporteur volgens een der voorgaande conclusies 4 en 5, met het kenmerk, dat de nabij het bovenstroomse einde van de bandtransporteur gelegen vingers loodrecht op de lengterichting van de bandparten van de bandtransporteur instelbaar zijn.

7. Inrichting volgens een der voorbaande conclusies, met het kenmerk, dat boven de toevoertransporteur tenminste een steunorgaan is aangebracht, dat aan te leggen is tegen een opstaande zijkant van een stapel kartonplaten en met de toevoerband meebeweegbaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat twee steunorganen zijn aangebracht, die dwars op de verplaatsingsrichting van de toevoerband instelbaar zijn.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij het benedenstroomse einde van de toevoerband een klem-mechanisme is aangebracht, met behulp waarvan een stapel kartonplaten tussen de toevoerband en het klemmechanisme vast te zetten is.