NL9000455A - Opneeminrichting voor lasten. - Google Patents

Description

Opneeminrichting voor lasten

De uitvinding heeft betrekking op een opneeminrichting voor lasten, met middelen om op de last aan te grijpen en deze aan één einde over geringe hoogte te heffen, met een of meer rollen om de last vervolgens met de opneeminrichting te kunnen verplaatsen ten opzichte van een draagvlak, waarover de rollen de last dragend kunnen bewegen.

De uitvinding beoogt meer speciaal zulk een opneeminrichting te verschaffen, die een last, speciaal een zogenaamde container, zoals de zogenaamde ISO-container, aan één einde over geringe hoogte kan heffen, zodat deze op bijvoorbeeld het laadvlak van een vrachtauto kan worden getrokken doordat de rollen over het laadvlak daarvan bewegen. Daarbij behoeft de last niet verplaatst te worden, maar kan het laadvlak horizontaal onder de last worden gebracht, bijvoorbeeld door achteruitrijden van de vrachtauto, zoals op zichzelf bekend (zie bijvoorbeeld de Amerikaanse octrooischriften 4.051.968, 4.492.507 of 4.026.429).

De uitvinding beoogt meer in het bijzonder een opneeminrichting van het bedoelde type te verschaffen, die eenvoudig in constructie en betrouwbaar in werking is en gemakkelijk en snel op de last kan aangrijpen en daarvan kan worden losgemaakt.

Hiertoe is een opneeminrichting als in de aanhef bedoeld volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de aangrijpmiddelen zo zijn uitgevoerd, dat zij op de last kunnen aangrijpen op een afstand van de as der rollen en dat de inrichting aangrijpmiddelen voor een flexibel trek-orgaan zoals een kabel of ketting heeft om de last met die opneeminrichting over dat draagvlak te verplaatsen, welke aangrijpmiddelen voor dat trekorgaan eveneens op een afstand van de as der rollen zijn gelegen zodanig dat de trekkracht van een daarop aangrijpend trekorgaan de opneeminrichting ten opzichte van de rollen tracht te zwenken in de richting, waarin de last aldus wordt geheven.

Is er voldoende weerstand tegen het horizontaal bewegen van de last, dan zal het trekorgaan na het aangrijpen van de inrichting op de last eerst niet in staat zijn om deze horizontaal te verplaatsen, zodat het koppel, gevormd door de trekkracht en de arm daarvan tot de as der rollen, een omhoogzwenkend koppel op de aangrijpmiddelen op de last uitoefent om deze ter plaatse te heffen. Is na dat heffen de weerstand tegen horizontale verplaatsing van de last voldoende verminderd (bijvoorbeeld doordat deze nu slechts aan het andere einde op de grond rust), dan zal de last bij verder trekken aan het trekorgaan zich horizontaal kunnen verplaatsen en wordt bij het heffen een evenwichtstoe- stand bereikt, waarin niet verder wordt geheven, maar de last wel horizontaal wordt verplaatst. In plaats daarvan kan bijvoorbeeld een kipbrug of gekanteld laadvlak van de vrachtwagen achteruit worden gereden tot onder de last, terwijl door gelijktijdig met dat achteruitrijden en in dezelfde mate inkorten van het trekorgaan met een lier op de vrachtwagen de last zonder horizontale beweging op de kipbrug of het laadvlak wordt opgenomen. Het achteruitrijden kan ook door het inkorten van het trekorgaan worden veroorzaakt.

De uitvinding betreft verder een de voorkeur verdienende uitvoering van dit principe, waarbij die aangrijpmiddelen scharnierend op de verdere inrichting met legering voor de rollen aangrijpen op een excentrische as, die evenwijdig aan de as der rollen en op een afstand daarvan tussen die as en de aangrijpplaats op de last ligt, en dat op die verdere inrichting en op die aangrijpmiddelen elk een nok is aangebracht, zo geplaatst dat bij verdraaiing onder invloed van het trekorgaan van die verdere inrichting om de as der rollen in de richting van heffen van de last die nokken vanuit een stand op een afstand van elkander tot in aanraking met elkander komen.

Daardoor zal bij uitoefenen van trek door het trekorgaan de excentrische as omhoog bewegen om de as der rollen en daardoor de last nabij de aangrijpmiddelen iets heffen, hetzij door de weerstand tegen horizontaal bewegen van de last over zijn ondergrond aan het andere einde, hetzij door een geen hoekverdraaiing toelatende verbinding van de aangrijpmiddelen met de last of door een verbinding, die in één richting zulk een hoekverdraaiing begrenst, zoals nog te bespreken. Hierbij wordt het koppel voor het heffen via de relatief kleine hefboomsarm van de excentrische as op de aangrijpmiddelen overgebracht.

Komen daarna de nokken met elkander in aanraking, dan wordt verder heffen van de last aan dat einde begrensd doordat het trekorgaan nu een veel grotere kracht moet uitoefenen om de last verder te heffen, daar het koppel voor het heffen nu via de relatief-grote hefboomsarm van de aangrijpmiddelen zelf op de aangrijpmiddelen wordt overgebracht, terwijl bij een geen hoekverdraaiing toelatende verbinding van de aangrijpmiddelen met de last verder heffen zelfs niet mogelijk is zonder de last in zijn geheel, ook met het andere einde, te heffen. Men kan dus de last aan het einde, waarop de opneeminrichting aangrijpt, heffen totdat de weerstand daartegen door de besproken voorkeursuitvoering te groot wordt. Bij een praktische uitvoering kan de hefweg bijvoorbeeld 1,5 cm zijn, voldoende om de last met de rollen van de opneeminrichting op een kipbrug of laadvlak als bedoeld te brengen, die of dat een dun uitlopend achtereinde kan hebben, waarop de rollen gemakkelijk overgaan.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is: fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een opneeminrichting volgens de uitvinding met aangrenzende te heffen ISO-container en met de aangrijpmiddelen afgenomen; fig. 2 een binnenaanzicht van een der aangrijpmiddelen; fig. 3 een eindaanzicht van de opneeminrichting zonder aangrijp-middel daarop, gezien in de richting van de pijl III in fig. 1; fig. 4 een zijaanzicht van de inrichting van fig. 1 juist voordat het heffen begint; fig. 5 eenzelfde zijaanzicht als fig. 4 aan het einde van het heffen; fig. 6 eenzelfde zijaanzicht als fig. 4 en 5* gedeeltelijk in vertikale doorsnede, maar van een inrichting volgens de uitvinding met een andere uitvoering der aangrijpmiddelen; en fig. 7 een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 6, gedeeltelijk in horizontale doorsnede.

In fig. 1 bestaat de opneeminrichting 1 uit een as 2 waaromheen rollen 3 draaibaar zijn bevestigd, en waarop aan weerszijden in de richting van de eis der rollen 3 aangrijpmiddelen 6 op de as 2 kunnen worden aangebracht. Op de as 2 is een aangrijpmiddel 4 aangebracht voor een flexibel trekorgaan zoals een kabel of ketting (22 in fig. 4-6), waarop de hef- en verplaatsingskrachten kunnen aangrijpen. Het aangrijpmiddel 4 is op afstand van en in hoofdzaak boven de as der rollen gelegen, zodat de kracht van het trekorgaan daarop de opneeminrichting 1 ten opzichte van de rollen 3 tracht te zwenken in de richting van de kracht. Aan de aseinden zijn gaten 5 in een busvormig deel aangebracht, waarvan de as evenwijdig loopt aan de as der rollen 3 en op een afstand daarvan tussen die as en de aangrijpplaats op de last ligt. In deze gaten 5 kan de asstomp 10 van de aangrijpmiddelen 6 worden gestoken, terwijl, zoals wordt getoond in fig. 1, een hier cirkelrond aangrijpuitsteeksel 13 van het aangrijpmiddel 6 tegelijkertijd kan worden gestoken in de zich aan de buitenzijde van de container 7 bevindende openingen 8 van de zogenaamde ’’corner casting” 9 hiervan. Op de as 2 zijn voorts uitsteeksels 12 aangebracht, die in een bepaalde hoekstand van het aangrijpmiddel 6 ten opzichte van de as 2 in een uitsparing 23 (in fig. 7) van de stomp 11 van het aangrijpmiddel 6 grijpen, hetgeen onderling axiaal bewegen van het aangrijpmiddel 6 ten opzichte van de as 2 verhindert. Hierdoor wordt het aangrijpmiddel 6 op de as 2 axiaal vergrendeld. In een andere hoekstand van het aangrijpmiddel 6 ten opzichte van de as 2 grijpt het uitsteeksel 12 niet in de uitsparing 23 van de stomp 11, zodat het aangrijpmiddel 6 in axiale richting vrij kan bewegen ten opzichte van de as 2. Dit wordt hierna nog nader verduidelijkt. De functie van de staande plaat 14 die is aangebracht op het aangrijpmiddel 6 en van de nok 16 op de as 2 zal verder worden verduidelijkt in de volgende figuren.

Van het aangrijpmiddel 6 in fig. 2 kan de asstomp 10 worden gestoken in het gat 5 van de as 2 uit fig. 3· De as 18 van het gat 5 loopt evenwijdig aan de as 17 der rollen 3 en is excentrisch ten opzichte hiervan geplaatst. Het aangrijporgaan 13 kan in een opening van een op te nemen last worden gestoken. Het aanslagvlak 14 zal daarbij tegen de last steunen. Indien de asstomp 10 is gestoken in het gat 5 van de as 2, dan wordt de rotatiehoek hiervan beperkt doordat de nok 15 van het aangrijpmiddel 6 in aanraking kan komen met de nok 16 van de as 2. De werking van deze uitvoering van de opneeminrichting volgens de uitvinding wordt nu geïllustreerd aan de hand van fig. 4 en 5.

Fig. 4 geeft de toestand weer juist voordat het heffen van de last, in dit geval een container 7» begint. De as 2 is tot vlak voor de voor- of achterzijde van de container 7 gebracht en de aangrijpmiddelen 6 zijn met hun asstomp 10 in de gaten 5 van de as 2 gestoken, terwijl de aangrijporganen 13 zijn gestoken in de openingen 8 van de corner castings 9 aan de zijkant van de container 7· Het steunvlak 14 rust geheel of gedeeltelijk tegen de voorzijde van de container 7· Aan het aangrijpmiddel 4 is bijvoorbeeld een kabel 22 bevestigd, die een kracht in de richting van de pijl kan uitoefenen en op een niet-getekende lier op het laadvlak of de kipbrug van een vrachtauto aangrijpt. Op het moment voordat het heffen begint, bestaat tussen de nokken 15. 16 van respectievelijk het aangrijpmiddel 6 en de as 2 een tussenruimte, terwijl het uitsteeksel 12 van de as 2 niet grijpt in de uitsparing 23 van de stomp 11 van het aangrijpmiddel 6.

Als nu in de richting van de pijl in fig. 4 onder bijvoorbeeld inkorten van de kabel 22 wordt getrokken aan het aangrijpmiddel 4, ontstaat de situatie van fig. 5. waarin de container 7 is opgeheven aan één einde. Deze situatie komt als volgt tot stand: door een voldoende grote kracht die werkt in de richting van de horizontale pijl in fig. 5 (door trekorgaan 22) zal de as 2 binnenin de rollen 3 in de richting hiervan roteren. De excentrische asstomp 10 maakt hierdoor een cirkelvormige beweging rond de as 17 der rollen 3· Aangezien het steunvlak 14 voorkomt dat het aangrijpmiddel 6 een tegengestelde draaibeweging hieraan kan maken, zal het aangrijporgaan 13 bewegen in de richting van de vertikale pijl in fig. 5. Tegelijkertijd zal de as 2 met behulp van de rollen 3 iets in de richting van de voorzijde van de container 7 bewegen. Als het aangrijporgaan 13 tegen de bovenzijde van de opening 8 drukt, zal vervolgens de voorzijde van de container 7 worden opgeheven. Tijdens de rotatiebeweging van de as 2 draait het uitsteeksel 12 in de uitsparing 23 van de stomp 11 waardoor onderling axiaal bewegen verhinderd wordt en het aangrijpmiddel 6 op de verdere inrichting in axiale zin wordt vergrendeld. Dit vergrendelen vindt reeds plaats als het aangrijporgaan 13 nog vrij naar boven beweegt. Tijdens de hefbeweging wordt het door de kracht opgewekte koppel rond de as 17 der rollen overgebracht met behulp van de momentarm die wordt bepaald door de horizontale afstand tussen de éls 17 der rollen 3 en de as 18 van de asstomp 10. Tijdens het heffen neemt de afstand tussen de nokken 15 en 16 af. Als de nokken met elkaar in aanraking komen, is het heffen ten einde. Deze beëindiging komt automatisch tot stand, doordat dan het door de in het aangrijpmiddel 4 aangrijpende kracht opgewekte koppel rond de as 17 der rollen 3 net behulp van een veel grotere momentarm dient te worden overgebracht, namelijk één ter grootte van de horizontale afstand tussen de as 17 der rollen 3 en het drukpunt 19 tussen het aangrijporgaan 13 en de opening 8. Voor het verder heffen van de voorzijde van de container 7 is dus een groter koppel nodig, hetgeen een verhoging van de kracht die aangrijpt in het aangrijpmiddel 4 noodzakelijk maakt. Bij een juiste dimensionering van de momentarm zal de krachttoename die noodzakelijk is voor het verder heffen, waarbij de nokken in aanraking met elkaar zijn gekomen, groter zijn dan de krachttoename die nodig is om de weerstand tegen een horizontale beweging te overwinnen van het laadvlak of de met zijn achterzijde nog op de grond rustende container 7· In dat gewenste geval wordt de container 7 op het laadvlak geladen, terwijl de rollen 3 over het laadvlak rijden.

Als het laadproces ten einde is, zal bij afnemende kracht de as terugdraaien naar de uitgangspositie waarbij het aangrijporgaan 13 tegelijk met de voorzijde van de container 7 zakt, zodat de container op het laadvlak komt te rusten.

Omgekeerd kan de container 7 op dezelfde wijze van het laadvlak afgeladen worden, onder het uitvieren van de kabels. Hierbij dient de kabelkracht groot genoeg te zijn om de nokken 15 en 16 met elkaar in aanraking te houden.

Voor het heffen met de opneeminrichting zoals weergegeven in fig.

4 en 5 is het essentiëel dat het aangrijpmiddel 6 niet kan roteren rond de asstomp 10 in een richting die tegengesteld is aan de draairichting ' van de as 2 tijdens het heffen. In dit specifieke geval wordt dit gerealiseerd door het steunvlak 1¾ dat tegen de voorzijde van de container 7 rust. Er zijn echter ook andere mogelijkheden om deze tegengestelde rotatie van het aangrijpmiddel 6 tegen te gaan. Bijvoorbeeld kan ervoor worden gezorgd, dat het aangrijporgaan 13 niet vrij kan roteren in de opening 8. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de het aan-grijpogaan 13 een hoekige vorm te geven, zodat het in de opening 8 niet kan draaien. Het steunvlak 14 is in dat geval niet nodig, terwijl bij met elkaar in aanraking zijnde nokken 15 en 16 het verder heffen alleen kan worden voortgezet onder het overbrengen van het koppel rond de as 17 der rollen 3 niet behulp van een momentenarm die gelijk is aan de horizontale afstand tussen de as 17 der rollen 3 en het zwaartepunt van de container. Deze relatief zeer grote momentarm vereist een relatief zeer grote krachttoename, die altijd groter is dan die welke noodzakelijk is voor het laden van de container.

De opneeminrichting kan op verschillende wijzen worden uitgevoerd en een ander illustratief uitvoeringsvoorbeeld zal aan de hand van de figuren 6 en 7 worden besproken. Hierbij werken de aangrijporganen 13 samen met de openingen 20 in de corner castings 9 aan de voor- of achterzijde van de container. Het aangrijporgaan 13 wordt in fig. 6 en 7 gevormd door een zogenaamde "twistlock", die met behulp van een grendel 21 heen-en-weer kan worden bewogen tussen een in- en uitgeschoven toestand waarbij de twistlock 13 in een opening 20 van een corner casting kan worden gebracht en na een kwartslag te draaien kan haken achter de rand van de opening 20. De combinatie van een twistlock 13 en een opening 20 in een corner casting 9 is een bekende techniek. Als de twistlock haakt in de corner casting 9, wordt de corner casting 9 ingeklemd tussen de twistlock 13 en het steunvlak 14. In fig. 6 en 7 wordt de twistlock 13 door een opening in het steunvlak 14 bewogen. Fig. 6 toont de ingeschoven toestand van de twistlock en de uitgeschoven toestand hiervan met behulp van stippellijnen, terwijl fig. 7 de uitgeschoven toestand van de twistlock toont. Het aangrijpmiddel 6 met de twistlock 13 is in dit geval losneembaar van de as 2 uitgevoerd, doch ook een niet-losneembare uitvoering is mogelijk. Fig. 7 toont nogmaals hoe het uitsteeksel 12 op de as 2 kan grijpen in een uitsparing 23 in de stomp 11 van het aangrijpmiddel 6 voor de vergrendeling in axiale richting.

Het aankoppelen met een container 7 geschiedt nu als volgt: Het steunvlak 14 wordt tegen de container 7 geplaatst, waarbij de opening in het steunvlak 14 in het verlengde staat van de opening 20 van de corner casting 9. Vervolgens wordt met behulp van de grendel 21 de twistlock door de beide openingen gestoken en een kwartslag gedraaid. Hierdoor wordt de corner casting 9 opgesloten tussen de twistlock 13 en het steunvlak 14, waardoor een verdraaiing van het aangrijpmiddel 6 in een richting die tegengesteld is aan de draairichting van de as 2 tijdens het heffen, wordt voorkomen. Het heffen vindt nu op dezelfde wijze plaats zoals is besproken bij fig. 4 en 5. Als de nokken 16 en 17 met elkaar in aanraking komen, dient voor verder heffen het door de kracht uit de kabel opgewekte koppel rond de as 17 der rollen 3 met behulp van de momentenarm met een lengte die gelijk is aan de horizontale afstand tussen de as 17 der rollen 3 en bet zwaartepunt van de container te worden overgebracht. De hiervoor noodzakelijke trekkracht die aangrijpt in het aangrijpmiddel 4 zal vele malen groter zijn dan de kracht die nodig is om de container of het laadvlak te doen verplaatsen.

Het dient voorts duidelijk te zijn dat hierboven slechts niet-beperkende uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding zijn besproken en dat ook andere uitvoeringstypen mogelijk zijn die vallen binnen het kader van de uivinding dat wordt gekenmerkt door de kenmerken van de conclusies.

Claims (8)

1. Opneeminrichting voor lasten, met middelen om op de last aan te grijpen en deze aan één einde over geringe hoogte te heffen, met een of meer rollen om de last vervolgens met de opneeminrichting te kunnen verplaatsen ten opzichte van een draagvlak, waarover de rollen de last dragend kunnen bewegen, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen (6) op de last (7) kunnen aangrijpen op een afstand van de as (17) der rollen (3) en dat de inrichting (1) aangrijpmiddelen (4) voor een flexibel trekorgaan (22) zoals een kabel of ketting heeft om de last (7) met die opneeminrichting (1) over dat draagvlak te verplaatsen, welke aangrijpmiddelen (k) voor dat trekorgaan eveneens op een afstand van de as (17) der rollen (3) zijn gelegen zodanig dat de trekkracht van een daarop aangrijpend trekorgaan (22) de opneeminrichting (1) ten opzichte van de rollen (3) tracht te zwenken in de richting, waarin de last (7) aldus wordt geheven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die aangrijpmiddelen (6) scharnierend op de verdere inrichting (1) met lagering voor de rollen aangrijpen op een excentrische as (18), die evenwijdig aan de as (17) der rollen (3) en op een afstand daarvan tussen die as (17) en de aangrijpplaats op de last (7) ligt, en dat op die verdere inrichting (1) en op die aangrijpmiddelen (6) elk een nok (15. 16) is aangebracht, zo geplaatst dat bij verdraaiing onder invloed van het trekorgaan (22) van die verdere inrichting om de as (17) der rollen (3) in de richting van heffen van de last (7) die nokken (15, 16) vanuit een stand op een afstand van elkander tot in aanraking met elkander komen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de aangrijpmiddelen (6) op de last (7) geen hoekverdraaiing tussen die delen toelaten. k. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de aangrijpmiddelen (6) op de last (7) een hoekverdraaiing om een as (18) evenwijdig aan de as (17) der rollen (3) toelaten.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de aangrijpmiddelen (6) een staande plaat (lk) hebben, die met een vlak evenwijdig aan de as (17) der rollen (3) tegen een aangrenzend eindvlak van de last (7) kan rusten.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de aangrijpmiddelen (6) voor het aangrijpen op de last losneembaar en vergrendelbaar met de verdere inrichting, omvattende de draagconstructie (2) voor de rollen (3) en de aangrijpmiddelen (k) voor een trekorgaan,

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij die aangrijpmiddelen (6) aldus losneembaar en op de inrichting plaatsbaar zijn door een beweging evenwijdig aan de as (17) der rollen (3).

8. Inrichting volgens conclusie 7t voor het opnemen van lasten met aan weerszijden een aangrijpopening, zoals zogenaamde zeecontainers (ISO-containers) met corner castings (9). waarbij de inrichting (1) aan elk einde ter weerszijden van de rollen zulk een aangrijpmiddel (6) heeft, uitgevoerd als een uitsteeksel (13), dat bij het opzetten op de verdere inrichting in lengterichting daarvan tegelijk aan elke zijde van de last (7) in zulk een aangrijpopening (8) grijpt.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de aangrijpmidde-len (6) en de verdere inrichting een asstomp (10) en een opneembus (5) hebben, met in een vlak loodrecht op hun hartlijn een samenwerkende uitsparing (23) aan het ene van die delen en een uitsteeksel (12) aan het andere van die delen, zodanig dat in één hoekstand van die aangrijp-middelen (6) ten opzichte van de verdere inrichting dat uitsteeksel (12) die uitsparing (23) vrijlaat, zodat asstomp (10) en bus (5) axiaal op elkander geschoven kunnen worden, terwijl bij verdraaiing van die aangri jpmiddelen (6) ten opzichte van de verdere inrichting naar de stand voor het heffen van de last dat uitsteeksel (12) in die uitsparing (23) grijpt en dus onderling axiaal bewegen van aangrijpmiddelen en verdere inrichting verhindert en aldus de aangrijpmiddelen (6) op de verdere inrichting in axiale zin vergrendelt.