NL8902927A - Beweegbaar daklicht. - Google Patents

Beweegbaar daklicht. Download PDF

Info

Publication number
NL8902927A
NL8902927A NL8902927A NL8902927A NL8902927A NL 8902927 A NL8902927 A NL 8902927A NL 8902927 A NL8902927 A NL 8902927A NL 8902927 A NL8902927 A NL 8902927A NL 8902927 A NL8902927 A NL 8902927A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
window
folding
operating
fixed
glass
Prior art date
Application number
NL8902927A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Sanwa Shutter Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP16516088U external-priority patent/JPH0640256Y2/ja
Priority claimed from JP16878288U external-priority patent/JPH0289129U/ja
Priority claimed from JP16878188U external-priority patent/JPH0289130U/ja
Priority claimed from JP7187389U external-priority patent/JPH0636214Y2/ja
Priority claimed from JP9025789U external-priority patent/JPH0616032Y2/ja
Application filed by Sanwa Shutter Corp filed Critical Sanwa Shutter Corp
Publication of NL8902927A publication Critical patent/NL8902927A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04DROOF COVERINGS; SKY-LIGHTS; GUTTERS; ROOF-WORKING TOOLS
    • E04D13/00Special arrangements or devices in connection with roof coverings; Protection against birds; Roof drainage ; Sky-lights
    • E04D13/03Sky-lights; Domes; Ventilating sky-lights
    • E04D13/035Sky-lights; Domes; Ventilating sky-lights characterised by having movable parts
    • E04D13/0358Sky-lights; Domes; Ventilating sky-lights characterised by having movable parts the parts moving, in their own plane, e.g. rolling or sliding, or moving in parallel planes with or without an additional movement, e.g. both pivoting and rolling or sliding
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E05LOCKS; KEYS; WINDOW OR DOOR FITTINGS; SAFES
    • E05FDEVICES FOR MOVING WINGS INTO OPEN OR CLOSED POSITION; CHECKS FOR WINGS; WING FITTINGS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR, CONCERNED WITH THE FUNCTIONING OF THE WING
    • E05F15/00Power-operated mechanisms for wings
    • E05F15/70Power-operated mechanisms for wings with automatic actuation
    • E05F15/71Power-operated mechanisms for wings with automatic actuation responsive to temperature changes, rain, wind or noise
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E05LOCKS; KEYS; WINDOW OR DOOR FITTINGS; SAFES
    • E05YINDEXING SCHEME ASSOCIATED WITH SUBCLASSES E05D AND E05F, RELATING TO CONSTRUCTION ELEMENTS, ELECTRIC CONTROL, POWER SUPPLY, POWER SIGNAL OR TRANSMISSION, USER INTERFACES, MOUNTING OR COUPLING, DETAILS, ACCESSORIES, AUXILIARY OPERATIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR, APPLICATION THEREOF
    • E05Y2800/00Details, accessories and auxiliary operations not otherwise provided for
    • E05Y2800/40Physical or chemical protection
    • E05Y2800/428Physical or chemical protection against water or ice
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E05LOCKS; KEYS; WINDOW OR DOOR FITTINGS; SAFES
    • E05YINDEXING SCHEME ASSOCIATED WITH SUBCLASSES E05D AND E05F, RELATING TO CONSTRUCTION ELEMENTS, ELECTRIC CONTROL, POWER SUPPLY, POWER SIGNAL OR TRANSMISSION, USER INTERFACES, MOUNTING OR COUPLING, DETAILS, ACCESSORIES, AUXILIARY OPERATIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR, APPLICATION THEREOF
    • E05Y2900/00Application of doors, windows, wings or fittings thereof
    • E05Y2900/10Application of doors, windows, wings or fittings thereof for buildings or parts thereof
    • E05Y2900/13Type of wing
    • E05Y2900/148Windows
    • E05Y2900/152Roof windows
    • E05Y2900/154Skylights
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S136/00Batteries: thermoelectric and photoelectric
    • Y10S136/291Applications

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Power-Operated Mechanisms For Wings (AREA)
  • Specific Sealing Or Ventilating Devices For Doors And Windows (AREA)
  • Blinds (AREA)
  • Non-Portable Lighting Devices Or Systems Thereof (AREA)

Description

Korte aanduiding: Beweegbaar daklicht.
De uitvinding heeft betrekking op een daklichtinrich-ting die geïnstalleerd is of kan worden op een dak, en meer in het bijzonder op een beweegbaar daklicht als een produkt dat bestaat uit een vast raam en een zwaairaam dat in staat is licht door te laten en te ventileren.
Het is gebruikelijk dat een daklichtinrichting die geïnstalleerd is op een deel van een hellend dak of een plat dak een effectieve bovenverlichting vormt en zo geconstrueerd is dat een eronder gelegen ruimte kan worden geventileerd door het beweegbare daklicht. Zoals getekend in fig. 1 wordt zo'n daklicht 1 gebruikt bij een opening c of bij een verhoogd raam rondom de opening c van dak b van een bouwwerk a, en omvat het een vast raam 2 en een zwaairaam 3 dat er door verbindingsorganen 4 mee verbonden is om het zwaairaam te kunnen openen en sluiten. De manieren om deze ramen te bevestigen zijn het gebruik van conventionele scharnieren als verbindingsorganen aan de desbetreffende zijden, om het zwaairaam 3 op en neer te zwaaien, of, zoals getekend, bedie-ningsorganen 40 te gebruiken aan weerszijden van de opening c als verbindingsorganen 4 om het zwaairaam 3 omhoog en omlaag te brengen, of om de bedieningsorganen te gebruiken in de vorm van een paar hefbomen die gevormd zijn als parallellogram om het zwaairaam 3 volledig langs een zijde van de opening c te openen.
Aan de hand van fig. 1 t/m 5 zal een voorbeeld worden beschreven van een beweegbaar daklicht van het type met op-en neer-gaand systeem.
Het daklicht 1 omvat een vast raam 2, een zwaairaam 3 boven het vaste raam 2 en een paar verbindingsorganen 4. Het vaste raam 2 wordt gedragen op en is bevestigd op de structuren rond de opening c die aangebracht is in een dak b, en de verbindingsorganen 4 zijn aangebracht aan de binnenzijde van raamdelen 21 in de richting van de helling van het dak b van het vaste raam 2 en verbinden het vaste raam 2 met het zwaai-raam 3, waardoor een paar bedieningsorganen 40 wordt gevormd voor het openen van het zwaairaam 3. De bedieningsorganen 40 worden aangedreven door een in het vaste raam 2 aangebrachte aandrijfinrichting 5 om het zwaairaam 3 op en neer te laten bewegen voor het openen en sluiten van het daklicht 1.
Omdat het beweegbare daklicht 1 gewoonlijk hoog aan een gebouw a wordt geïnstalleerd, is de aandrijfinrichting 5 geconstrueerd als electrische aandrijfinrichting 40, en zoals blijkt uit fig. 4 omvat de inrichting een electromotor 51, een hoofdas 52 en een stel tandwielkasten 53 aan beide einden van de as 51.
De motor 51 wordt ondersteund door middel van beugel 23 die bevestigd is aan het raamdeel 22 van het vaste raam 2 aan de bovenzijde van de helling van het dak b, en de hoofdas 52 wordt draaibaar gedragen op de beugel 23 en nog een beugel 24. De kracht aan de uitgang van de motor 51 wordt naar de tandwielkasten 53 overgebracht door ingrijping van een tandwiel 54 op de motoras en tandwiel 55 op de hoofdas 52 en door middel van koppelingen 56, en dan omgezet in omwentelingen van een transmissieinrichting 6 die zich evenwijdig aan het raamdeel 21 bevindt.
De transmissie-inrichting 6 aan elke kant omvat een schroefstang 61 en een glijmoer 62 die met de stang in ingrijping is. De schroefstang 61 is met de tandwielkast 53 aan het nabijgelegen einde verbonden door middel van de koppeling 56 en wordt op een beugel 25 op het raamdeel 21 gedragen aan het andere einde. Dan beweegt de moer 62 door de draaiing van de schroefstang 61 langs de stang en wordt de uitgaande kracht van de aandrijfinrichting 50 overgebracht op de bedieningsorganen 40 voor het daklicht 1. Het bedienings-orgaan 40 is, zoals getekend in fig. 5, samengesteld in de vorm van een X, met de twee stangorganen 41 van gelijke lengte die elkaar kruisen in het tussenliggende punt 42 van gelijke lengte draaibaar met een pen. Het stangorgaan 41 van een vaste zijde is met het ondereinde 43 vastgezet op het raamdeel 21 van het vaste raam 2 en met het boveneinde 44 vastgezet op een overeenkomstig raamdeel 31 van het zwaairaam 3, terwijl het stangorgaan 41 aan de beweegbare zijde met het ondereinde 45 verbonden is met de schuivende moer 62 terwijl het boveneinde 46 ervan zich glijdend bevindt in een langwerpig gat 32 dat aangebracht is in het corresponderende deel 31 van het zwaairaam 3. Aldus zullen door het in werking stellen van de bedieningsorganen 40 de beide stangdelen 41 onderaan openen en sluiten om het zwaairaam 3 evenwijdig aan het vaste ram 2 omhoog en omlaag te brengen. Verwijzings-cijfer 40a duidt hulpbedieningsorganen aan, geïnstalleerd tussen het overblijvende raam 26 van het vaste raam 2 en een overeenkomstig raamdeel 33 van het zwaairaam 3. De samenstelling van de organen 40a is ruwweg dezelfde als van bedieningsorganen 40, maar omdat de werking ervan afhankelijk is van de bedieningsorganen 40 is het ondereinde, overeenkomend met het deel 45 van het stangorgaan 41 dat in ingrijping is met de glijdende moer 62, anders dan de hierboven beschreven constructie doordat het schuivend ingrijpt in een langwerpig gat 62a dat aangebracht is in het vaste raam 2, om te werken als middel voor het vastzetten van een horizontale en stabiele ondersteuning voor het zwaairaam 3 bij het openen en sluiten.
Het hierboven beschreven daklicht is bekend door de Japanse gebruiksmodelaanvrage nr 62(1987)-100636 van de onderhavige aanvraagster onder de titel "Inrichting voor het openen en sluiten van een venster".
Wat betreft de rest van de opbouw van het daklicht 1 is het onderste deel van het vaste raam 2 in werkelijkheid gescheiden om losneembaar op het dak b te worden bevestigd als hulpraam 27; het is voorzien van een hor 28 tegen insekten voor de opening c door middel van bevestigingsmiddelen 27a.
Het omtreksgedeelte 34 van het klapraam 3 wordt op het bovenvlak 29 van het vaste raam 2 gedragen met aan de onderzijde ervan aangebrachte luchtdichte middelen.
Midden in het klapraam 3 zijn ruiten 7 voor de opening c aangebracht, waarvan de onderste ruit 71 van draadglas is en de bovenste een bovenplaat 72. Voor de bovenplaat 72 wordt bijvoorbeeld doorschijnend materiaal gebruikt van melkwit kunststof uit een acrylplaat, en deze plaat is op het bovenvlak 35 vaii het klapraam 3 bevestigd. De bovenplaat 72 strekt zich uit voorbij het omtreksdeel 34 en bedekt het hele dak-licht 1; de buitenrand 73 ervan is naar beneden gebogen om het vaste raam 2 af te dekken. Aan de binnenzijde van het vaste raam 2 zijn groeven 57 gevormd voor het opnemen van condens vanuit de binnenzijde van opening c en tegelijk om afdekorganen te vormen voor de bedieningsorganen 40, de over-brengingsinrichting 6 en de aandrijfinrichting 50. Door 58a en 58b zijn begrenzingsschakelaars aangeduid die de bovenste en onderste stand van het klapraam 3 regelen om de bewegings-slag van de glijdende moer 32 waar te nemen.
In fig. 6 is schematisch nog een voorbeeld weergegeven van een samenstelling soortgelijk aan het bovenbeschreven daklicht 1. Hier zijn twee staaforganen 41 en 41' van de bedieningsorganen 40 onderling verschillend van lengte voorbij de kruising 42' en door deze opbouw maakt de openende beweging van het klapraam 3 een hoek ten opzichte van het vaste raam 2.
Vervolgens is in fig. 7 een voorbeeld getekend van een daklicht 1 met een scharnier als verbindingsorgaan 4. Bij het daklicht 1 zijn het vaste raam 2 en het klapraam 3 aan de bovenstroomse zijde van het dak b verbonden door een scharnier 8. In dit voorbeeld is in het midden van het klapraam 3 een glazen plaat 74 rechtstreeks op het bovenvlak 35 aangebracht in plaats van te worden afgedekt door een bovenplaat.
Daklichten zoals hierboven beschreven, zijn op grote schaal gebruikt, maar ze vertonen enkele nadelen. Het eerste is dat, wanneer het regent terwijl het daklicht open is, het raam haastig gesloten moet worden. Het is denkbaar een detectiesysteem te installeren met een regensensor buiten het gebouw, terwijl een signaal van de sensor het daklicht sluit. In dat geval wordt echter, zelfs nadat het daklicht gesloten is, de sensor buiten blootgesteld aan de regen, wat een pro- bleem veroorzaakt bij de houdbaarheid van de inrichting doordat de sensor blootstaat aan slecht weer en aan de direkte zonnestraling, waardoor de levensduur van het systeem wordt verkort door achteruitgang van de gevoeligheid van de sensor, zelfs leidend tot electrische storingen in de detec-tieinrichting.
Het tweede probleem ligt in fundamentele verlichtings-functies van een daklicht. Er bestaat het gevaar van het optreden van breuk van de glasplaat die voor de verlichting dient in het klapraam door onverwachte vliegende voorwerpen. Bij de bekende bevestigingsconstructie is verwijdering van de overblijvende stukken glas niet alleen tijdrovend, maar het is tijdverknoeien om het daklicht te monteren met vele onderdelen.
Het derde probleem hangt ook samen met de bevestigingsconstructie van de bovenplaat als het bovenste orgaan van het klapraam. Bij de bekende techniek vindt, omdat voor de bevestiging schroeven worden gebruikt, achteruitgang plaats van een blootliggend pakkingsorgaan voor de schroef. Verder kan de bovenplaat, wanneer hij bestaat uit plastic dat door schroeven is bevestigd, de verandering van de buitentemperatuur niet volgen en ontstaan scheuren rond de bevestigings-delen door concentratie van spanning, waardoor niet alleen lekkage van water optreedt, maar ook de noodzaak ontstaat van het gebruik van vele onderdelen zoals schroeven, tussenrangen, moeren en pakkingsmaterialen die het aanbrengen vereisen van een groot aantal bevestigingsgaten met vele manuren.
Als vierde probleem zijn, in het geval van een beweegbaar daklicht dat op scharnieren kan openen en sluiten, wanneer geen gewone scharnieren worden gebruikt en vier zij-organen van het vaste raam en het klapraam door extrusie worden vervaardigd, de organen van het scharnierende deel voorzien van ingrijpingsorganen zodat scharniermiddelen worden gevormd die met elkaar in ingrijping zijn door ze over elkaar te steken. Om relatieve beweging van de beide ramen in axiale richting van het scharnier te voorkomen, is het noodzakelijk een reeks geleidingsstukken aan te brengen aan de buitenzijde van het vaste raam voor contact met en soepele geleiding van de binnenzijde van het klapraam. De gelei-dingsstukken vereisen niet alleen speciale fabrikage en montage, maar de stukken worden gebruikt voor herhaald contact en niet-contact, en bovendien lijden de stukken onder schuifspanning aan slijtage en verzwakking.
Als vijfde probleem worden daklichten gewoonlijk in grote aantallen op het dak geïnstalleerd en moeten ze werken onder verschillende plaatselijke omstandigheden. Men ervaart dan dat de gebruikelijke afstandsbedieningen voor electrische daklichten voor de gebruikers onhandig zijn.
Wanneer verder de electrische storing optreedt door een ongeluk, zoals onweer, wordt het zelfs als de voeding voor de detectieinrichting overigens beschikbaar is, noodzakelijk om rekening te houden met de toestand dat de aandrijf inrichting onmogelijk bediend kan worden om het dak-licht te sluiten wanneer het open is. Het is dan noodzakelijk het daklicht met de hand te bedienen, en voor de meer eenvoudige systemen wordt een fundamentele handbedieningsin-richting gebruikt. Een bedieningsstang van gewoon type met haak heeft echter het bezwaar niet gemakkelijk haastig te worden bediend. Bovendien is het onmogelijk een hor tegen insecten onder het daklicht aan te brengen om de stang te bedienen. In het geval van een daklicht van het type dat werkt met het op- en afwikkelen van een kabel, is het met de hand bedienen zwaar werk en duurt dit lang.
Om alle problemen en bezwaren van het electrisch en met de hand bediende daklicht volgens de bekende techniek te ondervangen, is de onderhavige uitvinding er op gericht een daklicht te verschaffen met als eerste doel de werking ervan te verbeteren onder omstandigheden van regen.
Uitgegaan wordt van een beweegbaar daklicht, omvattend een vast raam rond een opening en een met dat vaste raam verbonden klapraam met een verlichtingsorgaan, waarbij het vaste raam uitgerust is met een aandrijfinrichting om het klapraam te bedienen dat in staat is te openen en te sluiten.
De uitvinding is gekenmerkt doordat het vaste raam voorzien is van een detectieinrichting voor regenval en de detectieinrichting een detectiesensor omvat en beschermingsmiddelen daarvoor, en dat, wanneer het klapraam open is, de detectiesensor van de detectieinrichting in werkstand staat en wanneer het klapraam gesloten is de detectiesensor door de beschermingsmiddelen beschermd is.
De uitvinding beschrijft uitvoeringen van verschillende typen, zoals openings- en sluitmechanismen voor de bediening van verbindingsorganen en als beschermingsmiddelen voor de detectie-inrichting.
Een ander doel van de uitvinding ligt in de verbetering van ondersteunings- en vastzetconstructies van een verlicht ingsorgaan op het bovenste deel van het klapraam in een dakliicht zoals beschreven, en een soortgelijke constructie-verbetering van de bovenplaat op het klapraam om duurzaamheid en handigheid te verkrijgen.
Een ander doel van de uitvinding is, niet beperkt tot een electrisch bediend daklicht, een beweegbaar daklicht te verschaffen dat voorzien is van een middel voor handbediening of een eenvoudiger handbediend daklicht om plaatselijke bediening mogelijk te maken voor een stel van meerdere dak-lichten, en met de mogelijkheid storingen in de energietoevoer op te vangen.
De uitvinding beschrijft verschillende voorbeelden voor de bovengenoemde constructie volgens de grondgedachte van de uitvinding. Het is daardoor mogelijk de bezwaren te ondervangen van de detectieinrichting die buiten blijft in regenval, zelfs nadat het daklicht gesloten is, met als gevolg het probleem van de houdbaarheid van de sensor in de inrichting die blootgesteld is aan slecht weer en de direkte zonnestralen die de levensduur van de inrichting kort maken door achteruitgang van de gevoeligheid van de sensor, zelfs leidend tot electrische storingen in de detectieinrichting.
De uitvinding verschaft verder verschillende constructies voor het hierboven beschreven daklicht in de grondconstructie en toont varianten voor de verbinding van het vaste raam en het klapraam, en manieren van openen en sluiten van het klapraam.
Zo is de inrichting verder bij voorkeur zo uitgevoerd dat het vaste raam en het klapraam verbonden zijn door een paar verbindingsorganen die aangebracht zijn aan de tegenover elkaar liggende zijden van de opening en dat de verbindingsorganen opgebouwd zijn als bedieningsorganen voor het openen en sluiten van het licht door samenwerking van de aandrijfinrichting en de verbindingsorganen, bij verdere voorkeur zodanigdat de aandrijfinrichting elektrisch wordt bediend en de inrichting het klapraam sluit door het uitgangssignaal van de detectieinrichting. De bedieningsorganen brengen het klapraam omhoog of omlaag, evenwijdig aan het vaste raam, of met een hoek ten opzichte van het vaste raam, door de hefboomwerking van een paar bedieningsstangen die elkaar in het midden kruisen.
Een tweede verbindingsvorm volgens de uitvinding is gekenmerkt doordat het vaste raam en het klapraam aan één kant verbonden zijn door een scharnier en tussen het vaste en het klapraam een bedieningsorgaan aanwezig is waarvan de einden bevestigd zijn aan het vaste raam resp. het klapraam. Het bedieningsorgaan is in ingrijping met een aandrijfin-richting om het klapraam omhoog en omlaag te bewegen.
Het lichtdoorlatende materiaal bovenop het klapraam wordt, volgens het derde aspect van de uitvinding, gekozen uit de transparante materialen zoals een glasplaat, een paar glasplaten of kunststofplaten, of een combinatie daarvan, terwijl het dubbele glas uitgevoerd is als glas dat niet beslaat. Bij bevestiging in het midden van het klapraam wordt dit verder zo uitgevoerd dat, in het geval het verlich-tingsorgaan glas is, de buitenranden worden onderstèund op een getrapte zitting die gevormd is aan de binnenranden van de zijden van het klapraam en het glas door middel van een tweezijdig klevende kleefstrip bevestigd is aan de bovenzijde van de getrapte zitting.
Een verdere voorkeursuitvoering is gekenmerkt doordat in het geval het verlichtingsorgaan een antivochtigheidsglas is met een dubbele Zaag, de maat van het binnenste glas kleiner is dan het buitenste glas, zodat een extra getrapte zone van het buitenste glas overblijft en de afdichtende delen rond het binnenste glas afzonderlijk zijn aangebracht van de ondersteunende randen van het buitenbste glas op de getrapte zitting van het klapraam.
Een verdere voorkeursuitvoering is gekenmerkt doordat in het geval het verlichtingsorgaan boven op het klapraam bestaat uit een plaat kunststof, de plaat op he^t klapraam wordt ondersteund door een tweezijdig klevende kleefstrip op het bovenvlak van het klapraam.
Een vijfde aspect van de uitvinding is gekenmerkt doordat aan de einden van het scharnier geleidingsstukken voor het klapraam geïnstalleerd zijn om de tussenruimten op te vullen die gevormd worden tussen de binnenzijde van het klapraam. Door de beweging van de binnenzijde van het klapraam langs het buiteneinde van de geleidingsstukken, kan het klapraam werken zonder in axiale richting ten opzichte van het scharnier te verschuiven om omhoog en omlaag te bewegen.
In een zesde aspect is de uitvinding gekenmerktdoor-dat het bedieningsorgaan onder voorspanning staat, zodat het klapraam wordt geopend en een handbedieningsinrichting is geïnstalleerd die zo werkt dat het klapraam wordt geopend en verder doordat het bedieningsorgaan onder voorspanning staat, zodat het klapraam wordt geopend en een handbedieningsinrichting is geïnstalleerd die zo werkt dat het klapraam wordt geopend.
Deze inrichting is verder gekenmerkt doordat de handbedieningsinrichting gevormd wordt door een hoofdas die ondersteund wordt op het vaste raam, een op het vaste raam ondersteunde bedieningsas, een grendelorgaan dat bevestigd is aan de hoofdas en in staat is de bedieningsas te grijpen wanneer het klapraam gesloten is, en in staat de bedieningsas vrij te geven wanneer het klapraam begint te openen doordat de helling ervan de werking volgt van de handbedieningsstang, en een bedieningsring die om de wikkeltrommel van de hoofdas en om de bedieningsas is geslagen, waarbij een einde van de bedieningsriem vastgezet is op de wikkeltrommel met een voorspanningskracht in wikkelrichting, en aan het andere einde een ringorgaan aanwezig is voor handbediening.
De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.
Figuren 1 t/m 7 illust/reren de grondconstructie van een bekend daklicht;
Fig. 1 toont het daklicht in zijn geheel perspectivisch.
Fig. 2 is een vertikal/e doorsnede volgens de lijn II- II in fig. 1;
Fig. 3 is een vertikale doorsnede volgens de lijn III- III in fig. 1,
Fig. 4 is een bovenaanzicht;
Fig. 5 illustreert de bediening voor het openen en sluiten ervan;
Fig. 6 illustreert de bediening van een daklicht in een andere uitvoering;
Fig. 7 is een vertikale doorsnede door een andere uitvoeringsvorm, soortgelijk aan fig. 2;
Figuren 8 en de verdere figuren illustreren in de grond een daklicht volgens de uitvinding;
Fig. 8 toont een overzicht overeenkomend met fig. 1; Fig. 9 is een vertikale doorsnede soortgelijk aan fig. 2,
Fig. 10 is een vertikale doorsnede soortgelijk aan fig. 3,
Figuren 11 t/m 19 illustreren een detectieinrichting voor regenval;
Fig. 11 is een gedetailleerd bovenaanzicht van de inrichting;
Fig. 12 is een gedetailleerd zijaanzicht van de inrichting ;
Fig. 13 toont perspectivisch een reinigingsinrichting voor de detectieinrichting;
Fig. 14 toont perspectivisch de tweede uitvoering van de detectieinrichting;
Fig. 15 illustreert de werking ervan;
Fig. 16 t/m 18 illustreren schematisch de derde uitvoering van de detectieinrichting;
Fig. 19 is een zijaanzicht van de vierde uitvoeringsvorm van de inrichting;
Fig. 20 t/m 30 illustreren de bevestigingsconstructie voor een bovenste deel van een beweegbaar daklicht,
Fig. 20 t/m 22 illustreren verschillende voorbeelden van de bekende techniek voor de bevestigingsconstructie van een verlichtingsorgaan voor een klapraam van een daklicht; fFig. 23 is een gedetailelerde doorsnede van het bevesti-gingsdeel van het verlichtingsorgaan;
Fig. 24 is een detail op grotere schaal;
Fig. 25 illustreert een kleefstrook;
Figuren 26 t/m 29 illustreren de bevestigingsconstructie wanneer het verlichtingsorgaan een dubbele glasplaat is;
Fig. 26 toont een klapraam perspectivisch;
Fig. 27 en 28 illustreren voorbeelden van de bevestigingsconstructie van het bekende verlichtingsorgaan;
Fig. 29 is een doorsnede van de bevestigingsconstructie volgens de uitvinding;
Fig. 30 toont in detail een vastzetgedeelte van een bovenplaat aan een klapraam in de bekende techniek;
Fig. 31 toont in detail hetzelfde volgens de uitvinding;
Figuren 32 t/m 34 illustreren verbindingsorganen wanneer ze gevormd zijn tot een scharnier;
Fig. 32 is een vertikale doorsnede in een richting haaks op die van fig. 7;
Fig. 33 is een bovenaanzicht aan de hoek van een vast raam van een daklicht;
Fig. 34 toont met uiteengenomen onderdelen perspectivisch een einde van een scharnier waarin een geleidingsstuk zichtbaar is;
Figuren 35 t/m 42 illustreren de handbedieningsinrich-ting voor een daklicht;
Fig. 35 is een vertikale doorsnede door een daklicht soortgelijk aan fig. 7;
Fig. 36 is een vertikale doorsnede haaks op die van fig. 35; fig. 37 is een zij-aanzicht van een grendelorgaan voor een handbedieningsinrichting;
Fig. 38 toont perspectivisch van onderen een klapraam wanneer het open is;
Fig. 39 toont perspectivisch het grendelorgaan wanneer dit het klapraam vergrendelt;
Fig. 40 toont perspectivisch het grendelorgaan wanneer het klapraam vrijgegeven is;
Fig. 41 en 42 illustreren de bediening van het grendelorgaan voor de sluiting.
De in fig. 1 t/m 7 gebruikte verwijzingscijfers worden ook gebruikt voor overeenkomstige onderdelen in het navolgende. Fig. 8* t/m 10 komen overeen met fig. 1 t/m 3 en tonen elk een detectieinrichting 10 voor regenval die toegevoegd is op de hoek van het vaste raam 2 van de basisconstructie van het eerder beschreven daklicht.
De detectieinrichting 10 omvat, zoals getekend in fig. 11 en 12, een basislichaam 11 en een detectiesensor 12 voor regenval die aangebracht is bovenop het basislichaam 11. Het basislichaam 11 wordt scharnierend gedragen door een pen 13 aan het ondereinde ervan, ten opzichte van een eindgedeelte van raamdeel 22 nabij het raamdeel 21 van het vaste raam 2.
In lengterichting van het basislichaam 11 is een langwerpig gat 14 aangebracht waarin zich verschuifbaar een glijstuk 15 bevindt. Aan het andere einde van het glijstuk 15 is een einde vastgepend van bedieningsstang 16. De bedieningsstang 16 heeft de vorm van een "hondepoot" en het andere einde is vastgepend op een eindgedeelte 5 van een van de stangorganen 41 van de bedieningsorganen 40, met het ondereinde 45 verbonden met de glijdende moer 62 van de overbrengingsin-richting 6 om de werking van het stangorgaan 41 over te brengen op het glijstuk 15.
In fig. 13 is perspectivisch de zwaaibeweging van de detectieinrichting 10 getekend. Aan een bovenste deel van het vaste raam 2 is een langwerpig gat aanwezig, uitgerust met een borstel 17 om de detectieinrichting 17 schoon te maken. Wanneer het basislichaam 11 naar binnen en naar buiten zwaaiend, langskomt onder een borstel, wordt het bovenvlak van de detectiesensor 12 op het basislichaam 11 door de borstel 17 schoongemaakt zodat de gevoeligheid behouden wordt.
In fig. 14 en 15 is de tweede uitvoering van de detectieinrichting getekend. De inrichting 10 is, zoals ook getekend in fig. 8, aangebracht aan het vaste raam 2, zodat het basislichaam 11 ervan naar buiten steekt, en direkt er boven is een afdeklichaam 18 aangebracht, dat uitsteekt ten opzichte van en gedragen wordt door het klapraam 3. Aldus komt de naar buiten stekende detectieinrichting 10, wanneer het klapraam dichtgaat, onder de bescherming van het afdeklichaam 18. Door 12a is een electrische bedrading aangeduid voor de detectiesensor 12, verbonden met een niet-weergegeven besturing voor de aandrijfinrichting 50.
In fig. 16 is de omtrek getekend van een derde uitvoering, in dit geval is, naast de bedieningsorganen 40 die het vaste raam 2 en het klapraam 3 verbinden, een inklapbaar hefboomorgaan 47 aangebracht om de bediening van de bedieningsorganen 40 te volgen, en in het knikpunt van de hefboom 47 is een detectieinrichting 10 aangebracht die naar buiten steekt. De in fig.7 getekende uitvoering komt overeen met het in fig. 6 getekende daklicht, en in beide uitvoeringen wordt de detectieinrichting 10, wanneer hij werkt en het daklicht 1 sluit, opgenomen en beschermd in het vaste raam 2, zoals getekend in fig. 18.
In fig. 19 is een vierde uitvoering getekend, in dit geval is de detectieinrichting 10 vastgezet op het vaste raam 2, zoals in het tweede geval, en is een afdeklichaam 8 aangebracht zoals in eht tweede geval om de detectieinrichting 10 te beschermen wanneer het klapraam 3 dichtgaat. Maar in dit geval is het afdeklichaam 18 bevestigd bovenop een cilinder 19 die aan het vaste raam 2 is bevestigd en daardoor wordt het afdeklichaam 18 rechtstreeks boven de detectieinrichting 10 geplaatst. De cilinder 19 staat onder veerwerking in de richting van verlenging en hij is zo opgebouwd dat het afdeklichaam 18 wordt opgetild na een openende beweging van het klapraam 3, en dat het afdeklichaam 18 omlaaggebrahct wordt om de inrichting 10 af te dekken wanner het klapraam 3 dichtgaat.
Als derde aspect van de uitvinding wordt vervolgens de constructie toegelicht van het bovenste deel van een daklicht. In het geval van de bekende techniek, getekend in fig. 7, is een glasplaat 74 geïnstalleerd in het midden van het klapraam 3, op de gebruikelijke wijze op het klapraam 3 bevestigd zoals getekend in fig. 20-22. In fig. 20 is een glasplaat 74 als verlichtingsorgaan 7 bevestigd op een raam d in de vorm van een vensterraam door een glasplaat 74 in te steken met een er tevoren omheen gebracht aanslagprofiel e.
In het geval van fig. 21 is een glasplaat 74 vastgezet door gebruik van een kraalstrip f bij de rand van de plaat, in contact met een tevoren in het raam d aangebracht glasblok g.
Verder is in het geval van fig. 22, in het raam d met U-vormige doorsnede, een zittingplaat h neergelegd en wordt een glasblok g op de zittingplaat h gedragen; dan wordt de glasplaat 74 ingestoken om strak gehouden te worden door het aanbrengen van kitmateriaal i.
Al deze bevestigingsmethoden volgen een gebruikelijke aanslagtechniek en tonen de vermelde bezwaren.
Zoals getekend in fig. 23 t/m 25 wordt langs de binnenranden van het klapraam 3, een getrapte zitting 36 voor de glasplaat 74 gevormd. Hier wordt, met een zijkant gericht ten opzichte van de rand van de getrapte zitting 36, een kleefstrook 9, die door aandrukken aan weerszijden kan kleven, op het oppervlak van de trede 36 gelegd. Door aan-drukking van de buitenrand vand e glasplaat 74 op de strip 9 wordt dan de glasplaat 9 gedragen door en vastgeplakt op het klapraam 3. Wat betreft de kleefstrip zoals getekend in fig.
25 wordt een produkt gebruikt dat gemaakt is als structureel bevestigingsorgaan. De kleefstrip 9 is samengesteld uit een basisstrip 91, bestaande uit zacht materiaal, zoals poly- etheen of acryl, een sterk kleefmateriaal 92 uit de acryl-familie aan weerszijden van de basisstrip 91, en een beschermingslaag van een materiaal dat verwijderbaar op de lijmen 92 is gelegd. Tussen het raamdeel 31 van het klapraam 3 en de randen van de glasplaat 74 wordt een vulmateriaal i aangebracht om een dubbele afdichting om het glas te vormen met de kleefwerking van de kleefstrip 9. De hoogte van de door vouwen gevormde getrapte zitting 36 wordt zo gekozen dat de som van de dikte van de glasplaat 74 plus die van de kleefstrook 9, rekening houdend met de samengedrukte toestand ervan, gelijk is aan de hoogte van het bovenvlak 35 of hoger.
Terwijl in fig. 23 de glasplaat 74 aanweszig is als verlichtingsorgaan 7, zal nu een geval worden beschreven waarbij deze plat vervangen is door dubbel glas. Fig. 26 toont dit perspectivisch. Binnen het klapraam 3 is anti-vochtglas 75 bevestigd in de vorm van een dubbele laag. Zulk dubbel glas isbekend als een gecombineerd dubbel glas met een electrische verwarming; zoals getekend in fig. 27 en 28 is dit samengesteld uit een binnenplaat 76 en een buitenplaat 77 met een poolplaat 78 en een verwarmingsdraad 73 van wolfraam, waardoor een verwarming wordt gevormd. Hier wordt, zoals gebruikelijk, het antivochtglas 75 ondersteund op de getrapte zitting 36 an de binnenzijde van het klapraam 3, met een zittingplaat h zoals in het vorige voorbeeld, en een vaste waterdichtheid door vulmateriaal i op de randen zoals in fig. 27, of door het glas 75 op de randen vast te houden door een aanslagprofiel e en vulmateriaal i zoals in fig. 28.
Het vulmateriaal i als middel om waterdichtheid te bereiken en het aangrenzende deel van het dubbele glas kleeft aan elkaar en de achteruitgaan van het vulmateriaal i door veroudering is onvermijdelijk en veroorzaakt invloeden op het afdichtende gedeelte van het dubbele glas. Aldus ontstaat niet alleen waterlekkage, maar het effect van het antivochtglas wordt verzwakt en er treedt kortsluiting op van de electrische systemen, als bezwaren van de bekende techniek.
Volgens de uitvinding worden de ondersteunings- en bevestigingsconstructies van het dubbele glas op het klapraam 3 verbeterd. Bij de vastzettingsconstructie volgens de uitvinding wordt, zoals getekend in fig. 28, het glas 75 ondersteund op een getrapte zitting 36 die gevormd is aan de binnenzijde van het klapraam 3. De maat van het binnenste glas 76 is kleiner dan van het buitenste glas 77 zodat een extra getrapte zone van het buitenste glas 77 overblijft om de rand van het binnenste glas 77 en de verbindings- en afdichtingsdelen rond het binnenste glas 76 afzonderlijk van de afdichtingsdelen rond de randen van het buitenste glas 77 aangebracht zijn op het getrapte oppervlak 36. Het verdient de voorkeur de bij de vorige uitvoering beschreven kleefstrip 9 te gebruiken.
Vervolgens wordt, voor het vierde aspect van de uitvinding, de constructie beschreven van het bovenste deel van een daklicht als bevestigingsconstructie van een bovenplaat 72 op het klapraam 3. Bovenop het klapraam 3 van het daklicht 1 wordt gewoonlijk een bovenplaat 72 van plastic gebruikt als totaal dak. Bij de bekende vastzettingsconstructie, zoals getekend in fig. 30, wordt een bovenplaat 72 gedragen op het bovenvlak 35 van het klapraam 3 en wordt hierdoor het omtreksgedeelte 34 van het klapraam 3 en het vaste raam 2 eronder bedekt. De bovenplaat 72 is een plaat halfdoorlaatbare kunststof zoals melkwitte acrylplaat en hij is op het klapraam 3 bevestigd door middel van pakkingen j, schroeven k, tussenringen m en moeren n door gewone schroefgaten die in beide delen zijn aangebracht. Omdat echter schroef k aan de bovenzijde bloot ligt en door de achteruitgang van pakking j, kan nauwelijks een goed waterdichte constructie worden verkregen, resulterend in naar binnen lekken van water. Bovendien zal als gevolg van temperatuurverschil buiten en binnen het gebouw de uit kunststof bestaande bovenplaat 2 langer en korter worden, terwijl het gedrag wordt beperkt door de vastzetting met schroeven die niet in staat zijn het verschil te volgen, leidend tot het ontstaan van een groot aantal scheuren. Een verder probleem treft men aan in de bewerkelijkheid van de bevestiging doordat materiaal voor vele onderdelen wordt gebruikt waarvoor gaten moeten worden gemaakt en werk nodig is.
De onderhavige uitvinding ondervangt deze bezwaren door toepassing van een bevestigingsconstructie voor de glasplaat 74 op het klapraam 3. Fig. 31 toont een doorsnede door het klapraam 3 volgens de uitvinding. De bovenplaat 2 wordt op het bovenvlak 35 van het klapraam 3 ondersteund door de onderzijde van de kleefstrip 9 vast te plakken op het oppervlak 35 van het klapraam 3 en dan de onderzijde van de bovenplaat 72 direkt vast te plakken bovenop de hechtstrip 9. Door deze constructie wordt de bovenplaat 72 gemakkelijk op het bovenoppervlak 35 van het klapraam 3 bevestigd door op een gewone manier de kleefstrip 9 te gebruiken en zonder aanvullende behandeling van de gebruikte materialen, terwijl de constructie geen delen heeft die boven de bovenplaat 72 open liggen. Daardoor hoeft men niet bevreesd te zijn voor lekkage en wordt het relatieve bewegingsgedrag van de bovenplaat 72 ten opzichte van het klapraam 3 als gevolg van temperatuursverschil of direkte zonnestraling geabsorbeerd in kleeflagen ertussenin om de functie van de uit kunststof bestaande plaat 72 als het verlichtingsorgaan 7 te waarborgen .
Nu wordt, in verband met de verbindingsconstructie van het vaste raam 2 en het klapraam 3, het vijfde aspect van de uitvinding toegelicht aan de hand van fig. 7 en fig. 32-34.
In verband met constructies die bedienbaar zijn voor het openen en sluiten van een daklicht 1, is het bekend een scharnier 8 toe te passen voor het vaste raam 2 en het klapraam 3, zoals getekend in fig. 7. Het scharnier 8 is zo samengesteld dat het in elkaar grijpende organen heeft aan overeenkomstige zijden van zowel het vaste raam 2 als het klapraam 3 om met elkaar te worden verbonden. Langs de buitenzijde van het raamdeel 22 van het vaste raam 2 is in lengterichting een ingrijpingsorgaan 81 met de doorsnedevorm van een kleine C voor de vaste zijde aangebracht door extrusie; op dezelfde wijze is langs de binnenzjde van het einde van de omtrek 34 van het klapraam 3 een ingrijpings- orgaan 82 aangebracht met de vorm van een C van grotere diameter om het andere ingrijpingsorgaan te grijpen. De ingrijping van deze organen 81 en 82 wordt bereikt door het orgaan 81 in de opening van de C van het orgaan 82 te steken terwijl het klapraam 3 wijd open gehouden wordt ten opzichte van het vaste raam 2.
Intussen wordt, bij het monteren van het klapraam 3 zoals getekend in fig. 33, elk van de raamdelen 31 en 32 vervaardigd met de einden diagonaal onder 45° afgesneden. Zo hebben de ingrijpingsorganen 81 en 82 van het scharnier 8 vrije oppervlakken 83 aan beide einden en is tussen het vlak 83 en de binnenzijde van de omtrek 34 van het klapraam 3 een tussenruimte s gevormd. De tussenruimte s betekent dat de ingrijpingsorganen 81 en 82 van het scharnier 8 in lengterichting ervan vrij kunnen schuiven en daarom is een middel nodig om die beweging te verhinderen. Bij de bekende techniek wordt een aantal geleidingsstukken aangebracht aan de buitenzijde van het vaste raam, uitstekend in de tussenruimte, om contact te maken met een serie gaten die voor ingrijping zijn aangebracht aan de binnenzijde van het klapraam 3 om het klapraam 3 stap voor stap te geleiden en axiale bewegingen ervan tijdens het openen en sluiten te voorkomen. Deze oplossing eist niet alleen veel van het vervaardigingsprocédé en veel werk, maar herhaalde werking voor contact en vrijgave, en een op de geleidingsstukken werkzame schuifkracht maken snelle slijtage en beschadiging ervan tot nadelen.
Volgens de uitvinding worden de bovenstaande problemen in principe opgelost door geleidingsstukken van een nieuw type aan te brengen. Zoals getekend in fig. 34 omvat het ge-leidingsstuk 84 volgens de uitvinding een been 85 en een kop 86. Het been 85 heeft een diameter die ingestoken kan worden in het ingrijpingsorgaan 81 aan de zijde van de bevestiging, terwijl de kop 86 een diameter heeft die aangepast is aan het ingrijpingsorgaan 82. Het versmalde gedeelte van de kop 86 naar het been 85 heeft een diagonaal vlak 87. De lengte van het stuk 84 komt overeen met de tussenruimte s in de toestand waarin het in het scharnier 8 wordt gestoken en het buitenste eindvlak 88 van het stuk 84 in contact komt met de ertegenover liggende binnenzijde van het klapraam 3 om dit gelijkmatig te geleiden tijdens de bediening ervan.
Volgens het zesde aspect van de uitvinding kan het daklicht 1, met het oog op het genoemde vijfde doel, worden uitgerust met een handbedieningsinrichting. De bedieningsinrichting wordt beschreven aan de hand van fig. 35 t/m 42. Fig. 35 en 36 zijn vertikale doorsneden door een daklicht 100 dat uitgerust is met een bedieningsinrichting 150 als hand-aandrijfinrichting. Evenals bij de bekende techniek zijn het vaste raam 2 en het klapraam 3 verbonden door het scharnier 8; de bijzonderheden daarvan worden niet verder toegelicht, behalve dat in dit geval het daklicht 1 bevestigd is op het verhoogde raam 102 op een dak b, en dat een subraam dat behoort tot het vaste raam 2 (vroeger 27) nu bestaat uit een bovensta raam 121 en een onderste raam 122.
De bedieningsinrichting 150 is geïnstalleerd langs een raam 103 aan de andere kant van eht verhoogde raam 1023 met het scharnier 8, in een houder 123 die gevormd is met afdek-lichaam, en hij omvat een horizontale hoofdas 151 die gedragen wordt op beugels 124 die op het raam 103 zijn bevestigd, een bedieningsas 152 die in beugels 131 gedragen wordt evenwijdig aan de hoofdas 151, een stel grendelorganen 160, bevestigd aan de hoofdas 151, en in staat om in en buiten ingrijping te komen met de bedieningsas 152 wanneer het daklicht 101 wordt bediend, en een bedieningsriem 170.
Allereerst is in het midden van de hoofdas 151 een opwikkeltrommel 153 draaibaar aangebracht met een spiraalveer 154 waarvan het ene einde bevestigd is aan de hoofdas 151.
Aan de bedieningsas 152 is, op de corresponderende plaats boven de wikkeltrommel 153, een rol 155 bevestigd, en de bedieningsriem 170 wordt om de trommel 153 en de rol 155 gewikkeld. Een einde van de riem 170 is verbonden met het buiteneinde van de spirraalveer 154 en aan het andere einde ervan is een ringorgaan 171 bevestigd. Waar de bedieningsriem 170 door de bodem van het deksel van de houder 123 gaat, is een paar geleidingsrollen 156 asanwezig om te voorkomen dat het ringorgaan 171 naar buiten getrokken wordt tot in de houder 123 en om te waarborgen dat het ringorgaan 171 in staat blijft een haak op te nemen aan een (niet getekende) bedieningsstang van een gewoon type.
Vóór de rollen 156, aan de bovenrand bevestigd aan de hoofdas 151, is een grendelvrijgaveorgaan 157 aangebracht, vervaardigd van gevouwen plaat. Met uitzondering van de werkruimte onder de houder 123 is een scherm 28 op het subraam 122 gespannen.
Vervolgens is het grendelorgaan, met het hoofdlichaam 161 ervan in horizontale doorsnede U-vormig op de hoofdas 151 bevestigd door middel van de franjes ervan. Bovenaan het hoofdlichaam 161, op gelijke hoogte met de bedieningsas 152 wanneer het klapraam 3 gesloten is, is een inkeping 162 gevormd om de bedieningsas 152 op te nemen en te grijpen, terwijl aan het kaakgedeelte van de inkeping 162 een uitsteeksel 163 is gevormd. Boven de inkeping 162 is aan het hoofdlichaam 161 een schuine kant 164 gevormd om tijdens het sluiten de bedieningsas 152 te geleiden. Onderaan het hoofdlichaam 161 is tussen het zijraam 133 een trekveer 165 aangebracht om het grendelorgaan 160 rechtop te houden en in ingrijpende stand met de bedieningsas 152 in de inkeping 162 om het klapraam 3 in de gesloten stand te houden, zoals getekend.
Voor de bedieningsorganen 40 in het daklicht 100, overeenkomend met het scharnier 8 als verbindingsorgaan 4, wordt gewoonlijk een bedieningsorgaan gebruikt van een type dat in sttaa is zich te verlengen en te verkorten, en ondersteund op een pen, zodat zwenking mogelijk is.
In de in de tekening weergegeven uitvoering is een gasveer 140 toegepast als bedieningsorgaan en de gasveer 140 is geïnstalleerd tussen het subraam 122 en het klapraam 2, met het ondereinde 141 op het eerste vastgepend en het andere einde 142 op het laatste, zodat op het klapraam 3 een kracht werkt in de richting van opening. Aldus is, in de in fig. 35 en 36 getekende toestand, de bedieningsas 152 in ingrijping met en wordt hij vastgehouden in de inkeping 162 van het grendelorgaan 160 tegen de kracht van de gasveer 1.40; wanneer het grendelvrijgaveorgaan 157 naar boven wordt gedrukt om het grendelorgaan 160 te laten zwenken in de toestand die in fig. 37 met een streepstippellijn met dubbele stip is weergegeven, om de bedieningsas 152 vrij te geven, gaat het klapraam 3 waarop de as 152 wordt gedragen, open, zoals getekend in fig. 38, door de kracht van de gasveer 140.
Opgemerkt wordt dat het daklicht volgens de uitvinding uiteraard niet beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. In het bijzonder behoort tot de keuzevrijheden van het ontwerp de manier waarop de verbindingsorganen 4 van het vaste raam 2 en het klapraam 3 zijn samengesteld, zodat ze rechtstreeks de bedieningsorganen zijn of uitgerust zijn met andere bedieningsorganen naast de scharnieren als verbindingsorganen.
De inrichting volgens de uitvinding werkt als volgt.
Wanneer het beweegbare daklicht 1 wordt gebruikt zal eerst, om het klapraam 3 op te lichten voor ventilatie door de werking van de aandrijfinrichting 5, zoals getekend in fig. 12, door de draaiing van de schroefstang 61 van de over-brengingsinrichting 6 de glijdende moer 62 bewegen naar de stand die in fig. 12 getekend is met een gebroken lijn met dubbele stip om het stangorgaan 41 van de werkzame zijde rechtop te zetten. Na het omhoog gaan van het klapraam 3 beweegt de werkende stang 16 langs het langwerpige gat 14, terwijl het basislichaam 11 tot buiten het vaste raam 2 zwaait en de detectiesensor 12 aan het basislichaam 11 komt in de stand die blootgesteld is aan de hemel om regenval waar te nemen. Wanneer regendruppels op de sensor 12 vallen, zal de sensor zijn uitgangssignaal naar de regelinrichting van de elektromotor 51 sturen en draait de motor 51 achteruit om het klapraam 3 te sluiten. Zo keert door de liggende beweging van de stangorganen 41 het basislichaam 11 omgekeerd terug naar zijn aanvankelijke stand en komt de hele detectieinrichting 10, inclusief de sensor 12, binnen het vaste raam 2 te liggen.
Dan wordt, zoals getekend in fig. 13, terwijl het basislichaam 11 van een detectieinrichting 10 onder de borstel 17 doorgaat die in het vaste raam 2 is aangebracht, de bovenzijde van de sensor 12 afgeveegd en blijft die sensor 12 steeds schoon om de gevoeligheid ervan te waarborgen .
Zoals getekend in fig. 8, 14, 15 en 19 zwaait in de tweede en de vierde uitvoering het basislichaam 11 van de detectieinrichting 10 nooit naar buiten en naar binnen, maar is hij steeds geïnstalleerd op het vaste raam 2. Wanneer het klapraam open is, staat de detectiesensor 12 in de stand om te werken, en wanneer het klapraam 3 gesloten is wordt de inrichting beschermd door het afdeklichaam 18 dat direkt boven de detectiesensor 12 is geplaatst. Wanneer het dan ook diagonaal regent, zodat de regen de opening 2 binnenkomt, zorgt de afstand tussen het afdeklichaam 18 en de sensor 12 ervoor dat regendruppels de sensor 12 bereiken en worden waargenomen.
In de derde uitvoering, getekend in fig. 16, wordt als gevolg van de werking van het opvouwbare stangorgaan 47, het detectieprincipe van de bescherming van de sensor 12 wanneer het klapraam 3 gesloten is, uiteraard op dezelfde manier verstaan als te zijn opgenomen in het vaste raam 2.
Vervolgens wordt, bij de constructie van het bovenste deel van het beweegbare daklicht volgens de uitvinding, de in fig. 23 t/m 25 getekende bevestigingsconstructie toegepast, waarop de gevouwen getrapte zitting 36 die aan het klapraam 3 is aangebracht, een kleefstrip 9 neergelegd is die aan beide zijden kan kleven om dan door aandrukking van de glasplaat 74 op de strip 9 en met vulmateriaal i tusen het raamdeel 31 van het klapraam 3 en de glasplaat 74 rond het hele glas 74, een dubbele waterdichte afdichting gevormd door het vulmateriaal 1 en de kleefstip 9.
Wanneer de glasplaat 74 als het verlichtingsmateriaal, zoals getekend in fig. 26, wordt vervangen door een anti-vochtglas 75 in een dubbele laag, zoals getekend in fig. 29, wordt een getrapte zitting 36 gevormd aan de binnenomtrek van het klapraam 3 en wordt het antivochtigheidsglas 75 daarop gedragen.
De maat van het binnenste glas 76 is kleiner dan van het buitenste glas 77 zodat een extra getrapte zone van het buitenste glas 77 overblijft om de rand van het binnenste glas 76 en de verbindings- en afdichtingsdelen rond het binnenste glas 76 zijn aangebracht afzonderlijk van de odnersteunende en afdichtende delen rond de randen van het buitenste glas 77, waardoor ondersteuning ervan op het getrapte oppervlak 36 alleen door het buitenste glas 77 mogelijk is, vrij van elke invloed van achteruitgang en scheuren van het afdichtingsmateriaal i.
Bovendien wordt, wanneer de kleefstrip 9 van de voorgaande uitvoering wordt gebruikt, de afdichtingsconstructie niet alleen aanzienlijk vereenvoudigd, maar wordt ook de bevestigingsfunctie ervan verbeterd.
Bij de bevestigingsconstructie van de bovenplaat 72 helemaal in het daklicht 1 volgens de uitvinding, zoals getekend in fig. 31, wordt de bovenplaat 72 gemakkelijk op het bovenoppervlak 35 van het klapraam 3 bevestigd met een methode waarbij de kleefstrip 9 als enig materiaal wordt gebruikt, zonder dat er iets aan de bovenplaat zelf behoeft te worden gedaan. Bij deze constructie liggen de gebruikte bevestigingsdelen nooit bloot buiten de bovenplaat waardoor waterlekkage wordt veroorzaakt, maar zelfs als de bovenplaat 72 uitzet en krimpt als gevolg van verschillen in de buitentemperatuur of direkte zonnestraling, kan de relatieve beweging tussen het klapraam 3 worden geabsorbeerd bij de kleef-lagen en worden de karakteristieken van de uit kunststof bestaande bovenplaat als doorlichtmateriaal 7 behouden.
Zoals getekend in fig. 35 t/m 42 worden eerst de geleidingsstukken 84 die op het eindoppervlak 83 van alle ingrijpingsdelen 81 en 82 van het scharnier 8 aangebracht moeten worden, eerst bevestigd met het been 85 ervan, dat wordt ingestoken in het ingrijpingsorgaan 81 aan de vaste zijde en dan wordt het diagonale oppervlak 87 bij de versmalling van de op 86 in contact gebracht met het diagonale eindvlak 83 van het scharnierorgaan 81.
Met het eindvlak 88 van de kop 86 loodrecht gehouden op de axiale lijn van het scharnier 8, wordt het klapraam 3 onder een grote hoek opgelicht en wordt het ingrijpingsorgaan 82 van de beweegbare kant over het ingrijpingsorgaan 81 gebracht door de opening. Daardoor wordt het scharnier compleet en wordt de plaats van het geleidingsstuk 84 voor het klapraam 3 bepaald aan het eindvlak 83 van het scharnier 8 en wordt het eindvlak 88 van de kop 86 in contact gehouden met de binnenzijde van de omtrek 34 van het klapraam 3 tijdens de bediening daarvan zonder relatieve beweging in axiale richting van het scharnier, met stabiele en gelijkmatige handelingen.
Intusen eist het daklicht 1 dikwijls plaatselijke bediening en is ook bediening noodzakelijk tijdens eventuele storingen van de energietoevoer. Daarvoor wordt volgens de uitvinding, naast de elektrische aandrijfinrichting, een daklicht 100 ‘geboden dat uitgerust is met een handbedienings-inrichting 150.
Bij de bedieningsinrichting 150 worden aan het vaste raam 2 en het klapraam 3 de hoofdas 151 en de bedieningsas 152 gedragen; door toepassing van het grendelorgaan 160 dat in staat is om de bedieningsas 152 in en buiten ingrijping te brengen met de hoofdas 151, wordt het klapraam 3 in sluit-stand gehouden. De inrichting 150 is zo opgebouwd dat hij, met het door een gasveer 140 gevormde bedieningsorgaan onder spanning staat voor het opheffen van het gesloten klapraam 3 zodat dit open gaat ten opzichte van het vaste raam 2, door bediening van het daklicht 100 vanaf de onderzijde om het klapraam 3 te openen met gebruikmaking van de kracht van de gasveer 140. Bij de bediening wordt, vanuit de in fig. 39 getekende aanvankelijke gesloten stand, door gebruikmaking van een gewone haakstang, het grendelvrijgaveorgaan 157 naar boven gedrukt, zoals getekend in fig. 40. Door deze eenvoudige handeling wordt, zoals in fig. 37 getekend met een gebroken lijn met dubbele stippel, het grendelorgaan 160 schuin gezet en door het in gang zetten van de beweging van de bedieningsas 52 door het uitsteeksel 133 dat gevormd is aan het kaakgedeelte van de inkeping 162, wordt de bedieningsas 152 vrijgemaakt van de inkeping 162 en, doordat de as wordt gedragen op het klapraam 3, woirdt het klapraam 3 door de kracht van de gasveer 140 opgelicht, zodat het daklicht open gaat.
Daarop wordt de spiraalveer 154 in de wikkeltrommel 153 van de hoofdas 151 afgewikkeld om de bedieningsring 170 te vieren, zoals getekend in fig. 41. De bedieningsring 170 wordt naar buiten getrokken tot het ringorgaan 171 aan het vrije einde in contact komt met de geleidingsrollen 156 zodat de verlenging stopt en het openen van het klapraam 3 wordt beëindigd.
Om het daklicht 100 te sluiten wordt de haak van de handbedieningsstang in ingrijping gebracht met het ringorgaan 171 en vanuit de in fig. 41 getekende toestand, en door het ringorgaan 171 naar beneden te trekken, gaat de bedieningsas 152 naar beneden tot hij in contact komt met de schuine kant 164 die gevormd is aan het grendelorgaan 160 om dan te worden vastgehouden in de inkeping 162 om te eindigen in de in fig. 42 getekende toestand. Omdat bij het naar beneden trekken met de haakstang het principe wordt gevolgd van een katrol, doordat de bedieningsring 170 met een einde vast zit aan de wikkeltrommel 153 en om de rol 155 op de bedieningsas 152 is gewikkeld, wordt de handkracht die nodig is op het ringorgaan 171 tegen de spanning van de gasveer 140 tot de helft teruggebracht. Wanneer geen kracht meer wordt uitgeoefend op het ringorgaan 171 wordt de gestrekte bedieningsring 170 in de trommel 153 opgewikkeld door de veer154 en keert de bedieningsinrichting 150 als geheel terug naar de in fig. 39 getekende oorspronkelijke stand.
Omdat bij handbediening slechts een ruimte nodig is aan de onderzijde van de bedieningsinrichting 150, is behalve de ruimte de installatie van de hor tegen insekten beschikbaar, waardoor de bevestiging of verwijdering, of het openen en sluiten ervan, wordt voorkomen.
Omtrent de industriële toepasbaarheid kan het volgende worden opgemerkt.
Bij een daklicht van de beschreven soort dat volgens de uitvinding voorzien is van een detetieinrichting voor regenval aan het vaste raam, kan ingeval van regen het klapraam worden bediend om het daklicht te sluiten. Doordat de detectieinrichting zo geconstrueerd is dat hij een werkzame stand heeft voor het waarnemen van het weer wanneer het klapraam open is, en een stand warin de detectiesensor beschermd is wanneer het klapraam gesloten is, wordt een goede houdbaarheid van de inrichting tegen weersomstandigheden verkregen zonder achteruitgang en verlies van gevoeligheid en ook zonder eventueel electrische lek. Omdat het daklicht de functie heeft zowel licht van bovenaf in te laten als te ventileren, zijn verschillende aspecten van bedie-ningsorganen voor het openen en sluiten van het daklicht beschreven en worden verschillende manieren van opbouw van de detectieinrichting beschreven in verband met regenval wanneer het daklicht open is.
Met het oog op de constructie voor het bevestigen van belichtingsorganen aan het klapraam, ligt het doel van het daklicht van de onderhavige uitvinding in het ondervangen van de bezwaren van de bekende techniek. Bovendien worden, uit ervaringen die tijdens de produktie zijn opgedaan, constructies van kleine onderdelen op verschillende manieren verbeterd om bij te dragen aan de bruikbaarheid.

Claims (24)

1. Beweegbaar daklicht, omvattend een vast raam rond een opening en een met dat vaste raam verbonden klapraam met een verlichtingsorgaan, waarbij het vaste raam uitgerust is met een aandrijfinrichting om het klapraam te bedienen dat in staat is te openen en te sluiten, met het kenmerk dat het vaste raam voorzien is van een detectieinrichting voor regenval end e detectieinrichting een detectiesensor omvat en beschermingsmiddelen daarvoor, en dat, wanneer het klapraam open is, de detectiesensor van de detectieinrichting in werk-stand staat en wanneer het klapraam gesloten is de detectiesensor door de beschermingsmiddelen beschermd is.
2. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het vaste raam en het klapraam verbonden zijn door een paar verbindingsorganen die aangebracht zijn aan de tegenover elkaar liggende zijden van de opening en dat de verbindingsorganen opgebouwd zijn als bedieningsorganen voor het openen en sluiten van het licht door samenwerking van de aandrijf-inrichting en de verbindingsorganen.
3. Daklicht volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de aandrijfinrichting elektrisch wordt bediend en de inrichting het klapraam sluit door het uitgangssignaal van de detectieinrichting.
4. Daklicht volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan gevormd wordt door een paar gelijke bedieningsstangen die elkaar in het midden kruisen in de vorm van een X, en dat ze door de hefboomwerking zo werkzaam zijn dat het klapraam evenwijdig aan het vaste raam wordt opgelicht en omlaaggebracht.
5. Daklicht volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat de lengte van de bedieningsstangen ondelring verschillend is en het klapraam onder een hoek ten opzichte van het vaste raam wordt opgelicht en omlaaggebracht.
6. Daklicht volgens een der conclusies 2 tot 5, met het-kemnerk dat aan de zijde die grenst aan van elkaar afgekeerde zijden van de opening, hulpbedieningsorganen geïnstalleerd zijn.
7. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het vaste raam en het klapraam aan één kant verbonden zijn door een scharnier en tussen het vaste en het klapraam een bedie-ningsorgaan aanwezig is waarvan de einden bevestigd zijn aan het vaste raam resp. het klapraam.
8. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de detectieinrichting aangebracht is aan het vaste raam en in staat is te zwaaien tussen de stand buiten het vaste raam waarin hij blootgesteld is en de stand waarin hij binnen het vaste raam beschermd is.
9. Daklicht volgens conclusie 8, met het kenmerk detectiesensor van de detectieinrichting loopt langs een reinigingsinrichting die aangebracht is aan het vaste raam om tijdens de zwaaibewegingen ervan te worden schoongemaakt.
10. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de detectieinrichting aangebracht is buiten het vaste raam en wanneer het klapraam sluit wordt bedekt door een beschermingsmiddel dat aangebracht is aan het vaste raam.
11. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de detectieinrichting uitstekend is aangebracht in een knikpunt van een naar binnen knikbare ondersteuning die het vaste raam en het klapraam verbindt en wanneer het klapraam sluit de binnenwaartse vouwbeweging van de ondersteuning volgt, binnen het vaste raam.
12. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de detectieinricnting aangebracht is buiten het vaste raam en het beschermingsmiddel aangebracht is aan een werkzaam orgaan dat bevestigd is aan het vaste raam en in staat is het beschermingsmiddel op te lichten en omlaag te brengen.
13. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het verlichtingsorgaan een plaat transparant glas is, dubbel glas of kunststof of combinaties daarvan.
14. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het verlichtingsorgaan geconstrueerd is als antibevochtigings-glas, bestaande uit dubbel glas.
15. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat, in het geval het verlichtingsorgaan glas is, de buitenranden worden ondersteund op een getrapte zitting die gevormd is aan de binnenranden van de zijden van het klapraam en het glas door middel van een tweezijdig klevende kleefstrip bevestigd is aan de bovenzijde van de getrapte zitting.
16. Daklicht volgens conclusie 15, met het kenmerk dat in het geval het verlichtingsorgaan een antivochtigheidsglas is met een dubbele laag, de maat van het binnenste glas kleiner is dan het buitenste glas, zodat een extra getrapte zone van het buitenste glas overblijft en de afdichtende delen rond het binnenste glas afzonderlijk zijn aangebracht van de ondersteunende randen van het buitenbste glas op de getrapte zitting van het klapraam.
17. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat in het geval het verlichtingsorgaan boven op het klapraam bestaat uit een plaat kunststof, de plaat op het klapraam wordt ondersteund door een tweezijdig klevende kleefstrip op het bovenvlak van het klapraam.
18. Daklicht volgens conclusie 7, met het kenmerk dat aan de einden van het scharnier geleidingsstukken voor het klapraam geïnstalleerd zijn om de tussenruimten op te vullen die gevormd worden tussen de binnenzijde van het klapraam.
19. Daklicht volgens conclusie 2, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan onder voorspanning staat, zodat het klapraam wordt geopend en een handbedieningsinrichting is geïnstalleerd die zo werkt dat het klapraam wordt geopend.
20. Daklicht volgens conclusie 7, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan onder voorspanning staat, zodat het klapraam wordt geopend en een handbedieningsinrichting is geïnstalleerd die zo werkt dat het klapraam wordt geopend.
21. Daklicht volgens conclusie 19, met het kenmerk dat de handbedieningsinrichting gevormd wordt door een hoofdas die ondersteund wordt op het vaste raam, een op het vaste raam ondersteunde bedieningsas, een grendelorgaan dat bevestigd is aan de hoofdas en in staat is de bedieningsas te grijpen wanneer het klapraam gesloten is, en in staat de bedieningsas vrij te geven wanneer het klapraam begint te openen doordat de helling ervan de werking volgt van de handbedieningsstang, en een bedieningsring die om de wikkeltrommel van de hoofdas en om de bedieningsas is geslagen, waarbij een einde van de bedieningsriem vastgezet is op de wikkeltrommel met een voorspanningskracht in wikkelrichting, en aan het andere einde een ringorgaan aanwezig is voor handbediening.
22. Daklicht volgens conclusie 20, met het kenmerk dat de handbedieningsinrichting wordt gevormd door een hoofdas die ondersteund wordt op het vaste raam, een op het vaste raam ondersteunde bedieningsas, een grendelorgaan dat bevestigd is aan de hoofdas en in staat is de bedieningsas te grijpen wanneer het klapraam gesloten is, en in staat de bedieningsas vrij te geven wanneer het klapraam begint te openen doordat de helling ervan de werking volgt van de handbedieningsstang, en een bedieningsring die om de wikkeltrommel van de hoofdas en om de bedieningsas is geslagen, waarbij een einde van de bedieningsriem vastgezet is op de wikkeltrommel met een voorspanningskracht in wikkelrichting, en aan het andere einde een ringorgaan aanwezig is voor handbediening.
23. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat in de ruimte onder het vaste raam horizontaal een scherm is geïnstalleerd.
24. Daklicht volgens conclusie 1, met het kenmerk dat in de ruimte binnen het klapraam en plaat draadglas geïnstalleerd is onder het verlichtingsorgaan.
NL8902927A 1988-12-21 1989-11-27 Beweegbaar daklicht. NL8902927A (nl)

Applications Claiming Priority (10)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP16516088 1988-12-21
JP16516088U JPH0640256Y2 (ja) 1988-12-21 1988-12-21 天窓上枠の開閉ガイド部材
JP16878288U JPH0289129U (nl) 1988-12-27 1988-12-27
JP16878188U JPH0289130U (nl) 1988-12-27 1988-12-27
JP16878188 1988-12-27
JP16878288 1988-12-27
JP7187389 1989-06-20
JP7187389U JPH0636214Y2 (ja) 1989-06-20 1989-06-20 天窓における手動開閉装置
JP9025789U JPH0616032Y2 (ja) 1989-07-31 1989-07-31 窓等における電熱防曇合わせガラスの雨仕舞構造
JP9025789 1989-07-31

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8902927A true NL8902927A (nl) 1990-07-16

Family

ID=27524350

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8902927A NL8902927A (nl) 1988-12-21 1989-11-27 Beweegbaar daklicht.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US5115601A (nl)
AU (1) AU599864B1 (nl)
DE (1) DE3939317A1 (nl)
FR (1) FR2640474B1 (nl)
GB (1) GB2227790B (nl)
NL (1) NL8902927A (nl)

Families Citing this family (23)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4024233A1 (de) * 1990-07-31 1991-07-18 Wolfgang Schulze Vorrichtung zum selbsttaetigen abdecken von flaechen oder raeumen
DE9207962U1 (de) * 1992-06-13 1992-08-20 Krimpenfort, Karl-Heinrich, 2841 Holdorf Sicherungseinrichtung für ein Fahrzeug mit ganz oder teilweise zu öffnendem Dach
DK90192D0 (da) * 1992-07-09 1992-07-09 Rasmussen Kann Ind As Elektrisk regnfoeler og fremgangsmaade til fremstilling af et foelerelement dertil
FR2747413B1 (fr) * 1996-04-12 1998-08-21 Cronier Applic Exutoire de desenfumage pour une voute cintree allongee
FR2778854B1 (fr) * 1998-05-25 2000-06-30 Panol Dispositif d'obturation pour conduit de desenfumage
US6130781A (en) * 1998-09-08 2000-10-10 Gauvin; Aime H. Skylight for day and night illumination
US6442896B1 (en) * 2000-05-03 2002-09-03 Chapin, Iii E. Barton Multiple-axis hatch assembly
DE20080336U1 (de) * 2000-10-10 2003-06-05 Vkr Holding A/S, Soeborg Fenster mit Regensensoranordnung
US6640508B2 (en) * 2001-01-19 2003-11-04 Vkr Holding A/S Roof window assembly and components
BE1014531A5 (nl) * 2001-12-07 2003-12-02 Plastics N V Ag Inrichting voor het openen van ontluchtingskoepels voor rook-en warmteafvoer en verluchting.
AT413045B (de) * 2004-01-29 2005-10-15 Hermann Pizl Variable beschattungsanlage für dachflächenfenster
CN101021132B (zh) * 2007-01-09 2010-05-26 方大集团股份有限公司 一种固定驱动门玻璃面板的安装结构及其安装方法
GB2479883A (en) * 2010-04-27 2011-11-02 Glazing Vision Ltd Vent operating mechanism
US9193246B2 (en) * 2013-03-11 2015-11-24 S.A.W. Group, Llc Universal replacement ventilator lid assembly
CN104522869B (zh) * 2014-12-16 2016-06-08 云南银河之星科技有限公司 一种香料烟大棚自动化调制系统
SI3176341T1 (sl) * 2015-12-03 2019-03-29 Fleischmann & Petschnig Dachdeckungs-Gesellschaft m.b.H. Vgradni del ravne strehe
IT201700112608A1 (it) * 2017-10-06 2019-04-06 Paolo Caoduro Aeratore per edifici e lucernario utilizzante il suddetto aeratore
EP3476715A1 (fr) * 2017-10-26 2019-05-01 Pa.Cotte Sa Mécanisme d'ouverture/fermeture d'un ouvrant par rapport à un dormant
CN108248554A (zh) * 2017-12-06 2018-07-06 宁波市诚邦创意汽车用品有限公司 一种房车专用的多功能天窗
EP3912841A1 (de) * 2020-05-18 2021-11-24 Hymer GmbH & Co. KG Dachlüfter für freizeitfahrzeug
CN111719994B (zh) * 2020-06-24 2021-12-24 兴发铝业(成都)有限公司 一种耐腐蚀型外开式铝合金门窗
CZ2020562A3 (cs) * 2020-10-14 2021-12-01 ÄŚeskĂ© vysokĂ© uÄŤenĂ­ technickĂ© v Praze Střešní okno mající okenní křídlo otevíratelné do exteriéru do polohy rovnoběžné s rovinou střechy
CN113463849B (zh) * 2021-06-30 2022-10-14 广东鸿耀鑫建筑工程有限公司 绿色建筑的天窗结构

Family Cites Families (16)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE269153C (nl) * 1900-01-01
DE187200C (nl) * 1900-01-01
US2748687A (en) * 1951-09-01 1956-06-05 Gen Motors Corp Moisture responsive control means
CH446115A (de) * 1965-09-01 1967-10-31 Matec Holding Vorrichtung zum automatischen Schliessen von Öffnungen an den Aussenseiten von Gebäuden, insbesondere Fenstern, bei Regen
DE2153729A1 (de) * 1971-10-28 1973-06-28 Leonhard Holzberger Witterungsgesteuerter, vollautomatischer fensterschliesser
DE2363978A1 (de) * 1973-12-21 1975-07-03 Esser Kg Klaus Lichtkuppel oder dergl. oberlichte
NO150729C (no) * 1978-03-01 1984-12-05 Lohja Ab Oy Takvunduskonstruksjon
DE3031318C2 (de) * 1980-08-20 1987-02-05 Braas & Co Gmbh, 6000 Frankfurt Dachflächenfenster
US4365615A (en) * 1981-02-26 1982-12-28 Melvin Hubert A Solar hot water heater
US4570394A (en) * 1982-01-22 1986-02-18 Wasco Products, Inc. Ventilating skylight
US4570393A (en) * 1983-01-06 1986-02-18 Rolscreen Company Weather seal for frame and movable panel assembly
US4505069A (en) * 1983-02-18 1985-03-19 Delbert Freeman Anti-intrusion skylight blind
US4616451A (en) * 1985-06-03 1986-10-14 Glick Sidney E Telescoping roof structure
CH670276A5 (nl) * 1986-05-22 1989-05-31 Magnetic Elektromotoren Ag
US4726156A (en) * 1986-11-24 1988-02-23 Cousino Ronald T Skylight shutter
US4837986A (en) * 1988-05-24 1989-06-13 Gagne Serge G Automatic skylight actuator

Also Published As

Publication number Publication date
AU599864B1 (en) 1990-07-26
GB2227790B (en) 1992-11-25
FR2640474B1 (fr) 1995-07-07
GB8925744D0 (en) 1990-01-04
DE3939317A1 (de) 1990-06-28
GB2227790A (en) 1990-08-08
FR2640474A1 (fr) 1990-06-22
DE3939317C2 (nl) 1993-04-29
US5115601A (en) 1992-05-26

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8902927A (nl) Beweegbaar daklicht.
CA2124811C (en) A window with a frame of extruded profile members
US5301734A (en) Window mechanism
WO2021156313A1 (en) A skylight window
FR2665213A1 (fr) Porte de manutention relevable rapide anti-effraction pour batiment industriel constituee de panneaux articules.
CN1016884B (zh) 应急窗门系统
US4610116A (en) Skylight assembly
KR100667347B1 (ko) 출입문 자동개폐장치
EP0511956A1 (en) System for fitting windows of buildings
FR2811702A1 (fr) Module de fenetre auto-nettoyante
CN202055688U (zh) 内置百叶帘的玻璃窗
KR200378596Y1 (ko) 출입문 자동개폐장치
CN2813857Y (zh) 一种电动手动两用百叶升降门窗
JPH0552076A (ja) ルーバ
FI122640B (fi) Maatilan tuotantorakennuksen kattoikkunajärjestely
CN113404229A (zh) 可进行智能远程遥控的电动天窗系统
JPH07259285A (ja) 日除け装置
JPH0727341Y2 (ja) 上下移動式開閉窓の駆動装置
NL1028239C2 (nl) Rolfoliesamenstel.
US618825A (en) Insect-excluder for window-sashes
EP1985789A2 (en) A window structure with a translucent strip and a method of manufacturing the window
NL1019813C2 (nl) Samenstel voorzien van een lichtkoepel en een aan de buitenzijde van de lichtkoepel aangebracht scherm en een scherm van het samenstel.
FR3110629A1 (fr) Trappe avec garde-corps à déploiement automatique
TR2022007986A2 (tr) Di̇key hareketli̇ cam si̇stemleri̇ni̇n temi̇zli̇k ve güvenli̇ği̇nde geli̇şti̇rmeler
JP2008208651A (ja) 建物用窓装置及びそれを備えた建物

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed