NL8800639A - Eenkanaalskommunikatiebussysteem en station voor gebruik in zo een kommunikatiebussysteem. - Google Patents

Description

ί «Ν Λ ΡΗΝ 12.484 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven Eénkanaalskommunikatiebussysteem en station voor gebruik in zo een kommunikatiebussysteem.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding betreft een éénkanaalskommunikatiebus-systeem met daarop aangesloten een reeks stations, namelijk ten minste één meesterstation en ten minste één slaafstation, waarbij elk 5 meesterstation arbitragemiddelen bezit om een startsignaal uit te zenden gevolgd door een prioriteitssignaal, en daarbij afhankelijk van start-en/of prioriteitssignaal van enig ander station een verloren dan wel gewonnen arbitrage te detekteren, en bezit zendmiddelen om na een gewonnen arbitrage een berichtsignaal uit te zenden.

10 Zo een systeem is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8002345, overeenkomstig Amerikaans octrooi 4,429,384 (PHN 9737). Eén-kanaalsbussen kunnen een enkele geleider bevatten, ofwel een symmetrisch aangestuurd getwist paar geleiders; eventueel kan de bus ook met optische middelen gerealiseerd zijn. De arbitragemiddelen zijn effektief 15 doordat, de bus een bedrade-logische funktie realiseert, bijvoorbeeld een bedrade EN-funktie. Dit kan gebeuren met openkollektor-aansluiting van de stations, en dergelijke: elk station dat een logische 0 afgeeft maskeert dan elke logische 1 die door enig ander station wordt afgegeven. Optisch gaat het overeenkomstig.

20 Het bekende systeem is op bitniveau wèlgedefinieerd, maar beschrijft niet wat er gebeuren moet als van twee kommunicerende stations er één niet in staat is om de aan dat station verzonden informatie op juiste wijze te behandelen.

25 SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het is een doelstelling van de uitvinding om te verschaffen eenvoudige aanpassingen om de informatiestroom tussen zenderstation en ontvangerstation zo te kunnen besturen dat een grote zekerheid bestaat dat de informatie korrekt wordt ontvangen, en dat in 30 het geval van fouten bij de ontvangst voordelige maatregelen getroffen worden om door een juiste keuze tussen deaktivering/herhalen van de data een effektieve overdracht te realiseren. De uitvinding realiseert dit 880 063.9 r '«¥ PHN 12.484 2 volgens één harer aspekten doordat de zendmiddelen een eerste stand bezitten voor het uitzenden van een slaafstationadres en het direkt daarop detekteren van een adresterugmeldbit, en een laatste stand bezitten voor het uitzenden van een reeks databytes telkens annex een 5 signalering van een "laatste" databyte en het direkt daarop detekteren van een dataterugmeldbit, dat onder besturing van een ontvangen adresterugmeldbit een naastvolgende stand wordt geaktiveerd, maar onder besturing van een ontbrekende adresterugmeldbit de zendmiddelen gedeaktiveerd worden, en dat onder besturing van een ontbrekende 10 dataterugmeldbit de zendmiddelen in een herhaalstand voor de desbetreffende databyte gesteld worden om onder besturing van de alsnog ontvangen dataterugmeldbit de laatste stand opnieuw aan te nemen, en dat onder besturing van een bereikte bovengrens voor het aantal uitgezonden databytes de zendmiddelen eveneens worden gedeaktiveerd.

15 Het adressignaal wordt niet herhaald. Het ontbreken van de adresterugmelding zal veelal betekenen dat het betreffende station defekt, afwezig, of niet aktief is. Herhaling heeft dan geen zin. Het ontbreken van dataterugmelding zal veelal betekenen dat een ontvangstbuffer van het betreffende station geen vrije kapaciteit bezit, 20 hetgeen gewoonlijk een voorbijgaande situatie is; in dat geval is herhaling voordelig. Door het stellen van een bovengrens aan het aantal bytes (de herhalingen worden daarbij meegeteld) kan een mogelijke monopolisering van de bus worden vermeden.

Het is, volgens een tweede aspekt, voordelig als de 25 zendmiddelen onder besturing van de adresterugmeldbit een besturingsstand aannemen voor het uitzenden van een besturingssignaal en het direkt daarop detekteren van een besturingsterugmeldbit, dat onder besturing van een ontvangen besturingsterugmeldbit genoemde laatste stand wordt geaktiveerd, en onder besturing van een ontbrekende 30 besturingsterugmeldbit de zendmiddelen worden gedeaktiveerd.

Ook als het stuursignaal niet korrekt ontvangbaar is, heeft herhaling in het algemeen geen zin. Als de zendmiddelen worden gedeaktiveerd, betekent dit, dat het freem eindigt. Op een hoger niveau van organisatie kunnen daarna eventuele verdere korrektief-maatregelen worden genomen.

35 De uitvinding betreft mede een meesterstation, een meesterontvangstation, een slaafzendstation, een slaafontvangstation, een zendstation en een ontvangstation te gebruiken in een bussysteem ,8600639 - ''* ί>ΗΝ 12.484 3 volgens het voorgaande. Zo'n station kan gerealiseerd zijn als een enkele geïntegreerde schakeling. In gekompliceerdere situaties kan een uitgebreider station met lokaal besturingssysteem voorzien zijn. Nadere voordelige aspekten zijn gereciteerd in de onderkonklusies.

5

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

De uitvinding wordt nader uitgelged aan de hand van enkele figuren. Daarin geeft figuur 1 een overzicht over een éénkanaalskommunikatie-10 bussysteem; figuur 2 de struktuur van een kommunikatie-operatie; figuur 3 een uitvoering van een aanpassingsschakeling.

BESCHRIJVING VAN EEN VOORKEURSUITVOERING 15 Figuur 1 geeft een overzicht over een éénkanaals- kommunikatiebussysteem. Lijn 20 geeft het kanaal, bijvoorbeeld een getwist paar geleiders. Er zijn drie stations 22, 24, 26, die elk voorzien zijn van een respektievelijke aanpassingsschakeling 28, 30, 32. De stations kunnen van onderscheidene komplexiteit zijn. Een bepaald 20 toepassingsgebied is bijvoorbeeld bedoeld voor het kommuniceren van besturingssignalen tussen apparaten en voorzieningen in een woonhuis.

Zulke apparaten kunnen eenvoudig of gekompliceerd zijn, bijvoorbeeld een televisie-apparaat, een recorder, een wasmachine, magnetronoven, centrale tijdbestuurder, een sensor voor buitentemperatuur/zonnestraling, 25 besturing voor luchtbehandeling, een verlichtingsfsub)systeem. De uitvinding betreft niet de funkties die deze apparaten bezitten. Lokaal zal ter besturing van die funktie soms een besturingssysteem aanwezig zijn, met een microcomputer, sensoren, drivers, A/D, D/A-konverteurs, geheugen, I/O-apparatuur. Dit wordt eenvoudshalve niet nader 30 beschreven. Sommige apparaten zullen ten opzichte van de bus als meesterstation optreden, sommige als slaafstation. Sommige treden als zender van data op, sommige als ontvanger. Voorts zijn allerlei gemengde of afwisselende situaties mogelijk. De hierna te bespreken operaties op het kommunikatiebussysteem worden door de aanpassingsschakelingen 35 uitgevoerd.

,880 0639 f PHN 12.484 4 \

BESCHRIJVING VAN HET BUSPROTOKOL

Figuur 2 geeft de struktuur van een kommunikatie-operatie op informatieniveau. Voor de vorm van informatie- en andere bits wordt verwezen naar de referentie. In de figuur is de tijd angegeven door een 5 slingerlijn 40, waarlangs de bitcellen aaneengesloten gedacht moeten worden. Aanduiding 42 betreft de startbit. Aanduiding 44 betreft de mode-indikatie die aangeeft de bitsnelheid waarmee daarna informatie verzonden zal worden, dit betreft ten hoogste 3 bits. Er zijn een beperkt aantal genormeerde zend-frekwenties gedefinieerd. Aanduiding 46 10 geeft het adres van het betreffende meesterstation, dit bevat 12 bits, gevolgd door een pariteitsbit P. Er vindt een arbitrage-operatie plaats op de startbit, op de mode-indikatie op het meesteradres. Stations die te laat met de startbit beginnen, trekken zich weer terug. Bij de modebits wint de laagste (= langzaamste) mode. Bij de adressen wint het 15 station dat de hoogste prioriteit heeft. Tezamen vormen mode-indikatie en meesteradres een prioriteitssignaal. Na het uitzenden van het meesteradres is er nog slechts één meesterstation overgebleven. Dit zendt daarna het slaafadres 48. Dit bevat 12 adresbits, een pariteitsbit P, en ruimte voor een adresterugmeldbit A. Als een slaafstation zijn 20 eigen adres herkent, zendt het in vakje A een adresterugmeldbit. Als deze laatste bit niet wordt ontvangen, betekent dit dat het geïntendeerde slaafstation niet aanwezig is of niet funktioneert, ofwel dat het adres een foute pariteit had. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze drie mogelijkheden. Steeds wordt dan het in figuur 2 25 afgeheelde freem direkt afgesloten. Als het slaafstation korrekt heeft teruggemeld, zendt het meesterstation een besturingssignaal 50. Dit bevat vier stuurbits, een pariteitsbit P en ruimte voor een besturings-terugmeldbit A. De behandeling van de P- en A-bits is identiek aan die bij het slaafadres. Als de besturingsterugmeldbit niet verschijnt, wordt 30 door het meesterstation het freem direkt afgesloten. Als het slaafstation korrekt heeft teruggemeld, wordt een databyte overgestuurd (52). Voorlopig wordt uitgegaan van een meesterzendstation. De databyte telt 8 bits, een signalering "laatste" databyte (EOD), een pariteitsbit P en ruimte voor een dataterugmeldbit A. De EOD-signalering geeft aan 35 dat het zendstation de onderhavige byte als de laatste dan wel als een niet-laatste byte van het freem beschouwt. De freemlengte bedraagt maximaal: in mode 0: 2 bytes; in mode 1: 32 bytes (meesterstation), .8800639 * PHN 12.484 5 respektievelijk 16 (slaafstation); in mode 2: 128 bytes (meesterstation) respektievelijk 64 bytes (slaafstation), maar kortere berichten zijn ook toegestaan. De funktie van de pariteitsbit P is als tevoren, maar hij wordt mede op basis van de EOD-bit bepaald. Als de dataterugmeldbit niet 5 wordt ontvangen, kan dit verschillende oorzaken hebben: een pariteitsfout, slaafstation sinds ontvangst van het besturingssignaal 50 gedeaktiveerd, of slaafstation is niet in staat om de databyte te ontvangen en te bufferen, bijvoorbeeld doordat het verwerken van de informatie te lang duurt. In al die gevallen wordt het meesterstation in 10 de herhaalstand gesteld. Daarin wordt de desbetreffende databyte, inklusief de voorzieningen voor EOD, P, A, zovaak rerepeteerd totdat uiteindelijk de dataterugmeldbit wordt ontvangen. Als de betreffende databyte niet de laatste was, wordt dan de herhaalstand verlaten en de volgende databyte gezonden (bijvoorbeeld 54). Als het wel de laatste 15 databyte was, worden freem en bericht afgesloten. Daarna kan een nieuw bericht/freem worden gestart. Bij het zenden van een databyte wordt telkenmale een tellerstand opgehoogd. Als deze de maximale freemlengte bereikt, óf als het bericht is afgelopen, wordt de “laatste" databyte aangegeven (de eerst optredende van de twee grenzen is bepalend). Na de 20 “laatste* byte is het freem afgelopen. Als na de "laatste" byte de dataterugmeldbit niet korrekt ontvangen wordt, wordt deze "laatste" byte herhaald, als hij ten minste binnen de gedefinieerde freemlengte past.

Als bij het bereiken van de maximale freemlengte het bericht nog niet beëindigd was, wordt daarna een nieuw freem gestart. Daarvan wordt als 25 eerste databyte die genomen, die van het bericht als eerste nog niet was verzonden, respektievelijk die waarvoor nog geen korrekte dataterugmeldbit was ontvangen. Dit betekent dus géén dubbel-overzenden van een reeds overgezonden databyte. Eventueel kan daarbij het "vasthoud"-mechanisme worden gebruikt, zodat de betreffende slaaf voor de 30 overdracht in kwestie gereserveerd blijft. Dit wordt hierna beschreven.

Bij dit vasthoudmechanimse kan wel een meesterstation met hogere prioriteit tussendoor het monopolie over de bus verkrijgen, maar niet de toegang tot het slaafstation in kwestie. Door deze organisatie wordt de gang van zaken in het slaafstation (dat veelal van relatief eenvoudige 35 konstruktie is) versimpeld.

De beschreven organisatie kan ook gebruikt worden met een meesterontvanger en slaafzenderorganisatie. Dan is, voor wat betreft de .8800639 f \ PHN 12.484 6 databytes en bijbehorende pariteitsbits de transmissierichting omgekeerd. Dit geldt ook voor de transmissierichting van de dataterugmeldbits.

5 NADERE ORGANISATIEVORMEN

Het meesterstation kan met een bepaald besturingssignaal de lock flag bij de slaaf te setten/resetten, waarmee hij de slaaf opdraagt alleen naar hem te luisten. Het slaafstation wordt door het meesterstation losgelaten doordat dit laatste een freem van 1 byte 10 overstuurt, opvraagt, voorzien van het loslaatkommando. De vasthoudvlag dient door de slaaf geset/gereset te worden nadat minstens 1 byte uit dat freem korrekt is overgedragen.

Een slaafadresterugmeldbit wordt niet gegeven indien·.

- slaaf niet aanwezig 15 - de slaaf de mode (snelheid) van het freem niet aan kan - pariteitsfout op meesteradres en/of slaafadres - timing fout, fouten op de bus, waardoor synchronisatie- of pariteits-fouten ontstaan.

De meester reageert op een negatief adresterugmeldbit door of 20 . het freem te herhalen, eventueel in lagere mode . status op te vragen bij die slaaf in mode 0 (eventueel herhalen).

Uit de status wordt afgeleid wat de hoogste mode is, in welke de slaaf kan werken. Vervolgens de boodschap herhalen in de hoogst zinvolle mode.

25 Als bij herhaling het verzenden stopt op de negatieve slaafadres-terugmeldbit moet gekonkludeerd worden dat de slaaf niet aanwezig is.

Dan heeft verdere herhaling geen nut meer.

Een besturingsterugmeldbit wordt niet gegeven indien: - pariteitsfout 30 - timing error - slaaf kan gevraagde funktie niet uitvoeren.

De meester reageert door de boodschap in eerste instantie te herhalen. Indien weer geen besturingsterugmeldbit gekregen wordt, gaat deze meesterstatus opvragen bij de slaaf om te achterhalen waarom hij deze 35 terugmeldbit niet kreeg.

Een negatief dataterugmeldbit ontstaat door: - pariteitsfout ,8800639 ) ♦ PHN 12.484 7 - timing error - receiver buffer vol.

Bij een pariteitsfout, of wanneer de receiver buffer vol was, zal zolang er ruimte is, dit byte herhaald worden totdat of het byte geacknowledged 5 is of het freem opgebruikt is. Wanneer het byte niet binnen het freem is verzonden, zal voor dit (en volgende) byte een nieuw freem geïnitieerd moeten worden. Bij voorkeur zullen databytes welke succesvol gezonden waren niet meer worden herhaald in zo'n nieuw freem. Daardoor blijft de transportsnelheid hoog.

10 De volgende besturingssignalen worden gedefinieerd: 0(0000) lees de status van de aanpassingsschakeling van het slaafstation. Als hier geen terugmeldsignaal op volgt, luidt de konklusie dat de aanpassingsschakeling van het slaafstation defekt is.

Daarna wordt dit door de aanpassingsschakeling van het meesterstation 15 aan het besturingssysteem van dat meesterstation (bijvoorbeeld een der eerder vermelde apparaten) gemeld. Als korrekte terugmelding wordt ontvangen, geeft daarna het slaafstation een databyte af, waarin zijn status wordt afgebeeld.

2(0010) lees de status en geeft het vasthoudsignaal aan het 20 slaafstation. Als het slaafstation door een ander meesterstation wordt vastgehouden, wordt dit gesignaleerd in de databyte; de vragende meester moet opnieuw proberen; dit wordt aan het besturingssysteem van het meesterstation gesignaleerd.

3(0011) lees data en geeft het vasthoudsignaal aan het slaafstation. Als 25 data-antwoord komt de status, als volgt gespecificeerd: bit 0=0: de zendbuffer van het slaafstation is leeg: dit wordt aan het besturingssysteem gemeld bit 2=1: het slaafstation wordt door een ander station vastgehouden; het besturingssysteem ontvangt de opdracht tot een nieuwe poging 30 bit 4=0: het slaafstation kan geen data zenden. Dit wordt aan het besturingssysteem gemeld. In alle andere gevallen voor bits 0, 2, 4 wordt een nieuw freem met dezelfde besturingskode geïnitieerd.

4(0100) leest de twee minst-signifikante tetrades van het adres waardoor het slaafstation wordt vastgehouden. Als het slaafstation niet wordt 35 vastgehouden, wordt dit aan het besturingssysteem van de meester gemeld.

5(0101) zelfde voor de meest-signifikante tetrade.

6(0110) lees de status van de slaaf en laat los. Als het slaafstation .8800639 PHN 12.484 8 door een ander station wordt vastgehouden, krijgt het besturingssysteem opdracht om een nieuwe poging te doen.

7(0111) lees de data en laat los. Behalve het loslaten, komt dit overeen met kode 0011.

5 8(1000) schrijf eigendomsverzoek; dit betekent een vraag naar de status van het besturingssysteem van het slaafstation. Bij het uitlezen van de status betekent: bit 1=1: de ontvangstbuffer van de slaaf is niet leeg; signaleren aan het besturingssysteem van het meesterstation 10 bit 2=1: als boven bit 3=0: slaaf heeft geen geheugen; signaleren aan besturingssysteem.

Als geen van de drie bits resultaat geeft, volgt een hernieuwde poging.

A(1010) schrijf kommando en houdt vast. Daarna wordt de status gelezen. Bits 1, 2 als boven; als ze geen van beide resultaat opleveren, volgt 15 een hernieuwde poging.

B(1011) schrijf data en houdt vast. Daarna wordt de status gelezen; verder identiek aan A.

E(1110) schrijf kommando en laat los; is verder identiek aan A.

F(1111) schrijf data en laat los; is verder identiek aan A.

20 Aan het eind van elk freem kontroleert het zendend station (slaafstation of meesterstation) of alle noodzakelijke bytes zijn overgezonden. Als dit niet zo is, start het meesterstation een nieuw freem en laadt het zendend station de resterende bytes in de lokale zendbuffer.

25

BESCHRIJVING VAN EEN AANPASSINGSSCHAKELING

Figuur 3 geeft een uitvoering van een aanpassingsschakeling. De schakeling (60) bevat in kloksgewijze richting vanaf de oscillator (6 MHz) aansluitingen de volgende aansluitingen: 30 -voeding VCC, aarde GND, testbesturing test, 8 bits data voor het lokale besturingssysteem, daarbij een synchronisatie(strobe)pin DS, lees/ schrijfbesturing R/W, selektie tussen adres en data (A/D),

O

een onderbreeksignaal Int, een I^C-aansluiting (hier niet nader van belang), drie voorinsteladresbits daarvoor (A0, A1, A2), 35 twee lijnen voor informatie op TTL-niveau, en een getwist dradenpaar

O

voor de éénkanaalskommunikatie (DB) als hierboven besproken.

Element 62 bevat de klok en de besturingsonderdelen voor het terug- .8800639 PHN 12.484 9 stellen van de schakeling bij het verschijnen van de voedingsspanning (power-on reset). Een "klaar"signaal (chip ready), het POR-signaal en de kloksignalen 0P, 1P ontspruiten hier. Het "klaar“signaal geeft aan dat de schakeling na spanningsopkomst en terugstellen weer operationeel is.

5 Blok 64 is een schakeling voor het filteren, detekteren en aansturen van signalen op de D2B- en TTL-lijnen. De informatie-inhoud van de signalen op D2B en TTL is identiek met de volgende elektrische verschillen: TTL is unidirektioneel versus D2B dat bidirektioneel is, en het spanningsniveau verschilt. Op lijnen 65 worden 10 de lijnbits op TTL-niveau getransporteerd. In blok 66 vindt vertaling tussen de lijnbits en de logische bits plaats. De blokken 67 vormen twee unidirektionele trekkerschakelingen tussen de blokken 66 en 68. Lijn 69 voert een signaal om de eerstvolgende bitreeks te aktiveren. Blok 68 is het hart van de aanpassingssehakeling. Daar worden de pariteitsbits 15 gevormd, de terugmeldbits gedetekteerd, en de verschillende besturingsbits en statusbits geanalyseerd, respektievelijk opgeslagen ter eventuele afvraging. Verder wordt de informatie uitgewisseld met het besturingssysteem, en de interaktie met RAM-buffer 70 georganiseerd. Buffer 70 heeft een databreedte van 8 bits, het aantal bytes wordt 20 bepaald door de toepassing. Op lijn 71 verschijnen de adressen; blok 72 is een 8-bits brede datapoort voor aansluiting op het lokale besturingssysteem (niet getoond). Blok 74 is een aanpassingseenheid voor

O

een I C-bus. Het bijbehorende protokol is beschreven m het Amerikaanse octrooischrift 4,680,740; voor het begrip van de schakeling Λ 25 hoeft deze I^C-bus geen nadere uitleg. De signalen mode 0P, mode 1P zijn sekundaire kloksignalen met dezelfde frekwentie als 0P, 1P, respektievelijk een faktor 4 lager, afhankelijk van de werkmode op de

O

externe bus DB. Lijn 76 bestuurt het omschakelen van de klok op bitniveau (voor de verschillende bitlengten) die namelijk voor de 30 startbit, mode/adres/besturingsbits, en databits onderling niet gelijk zijn. Lijn 75 doet ditzelfde op freemniveau. Lijn 77 is een toestemmingslijn (EN); lijnen 78 verzorgen een synchronisatievertanding, lijnen 79 ook.

In een eenvoudige uitvoering is de schakeling geschikt om 35 in modes 0 en 1 gebruikt te worden; hij is echter geschikt voor zowel meesterbedrijf als slaafbedrijf. Na een terugstelsignaal (POR) wordt de schakeling gelnitialiseerd. De microprocessor kan door het laden van .8800659 PHN 12.484 10 enkele globaal toegankelijke registers het adres van de schakeling ter beschikking stellen van de D^B-bus. Bovendien worden enkele vlagbits die de kapaciteiten van de applikatie aangeven, ingesteld (is er lokaal geheugen aanwezig en kan het slaafstation ook als zender optreden). Het 5 signaal POR veroorzaakt ook een interruptsignaal voor het lokale besturingssysteem (meestal een microprocessor). De busstatus van het slaafdeel van de schakeling wordt opgeslagen in het slaafstatus-register. Als de schakeling door een ander station wordt vastgehouden, wordt het adres van dit laatste station opgeslagen in het 10 vasthoudadresregister. Om een schakeling te aktiveren als meesterstation, dient de besturingsschakeling van de toepassing de volgende informatie te verschaffen: - het slaafstationadres, de besturingskode, en in geval van een schrijf-operatle de te verzenden databytes om in de meesterstationbuffer te 15 laden - het modesignaal dat de te gebruiken lijnmode aangeeft en het meester-stationverzoeksignaal worden in het meesterstation-kommandoregister geladen.

Daarna initieert het station een bericht en neemt eventueel deel aan de 20 daarvoor noodzakelijke arbitrageprocedure. Als na gewonnen arbitrage het freem is beëindigd, volgt een onderbreeksignaal naar het lokale besturingssyteem (INT). Daarna kan het lokale besturignssysteem de reden van het onderbreeksignaal in het onderbreekregister lezen (meesteronderbreking, slaafzender-onderbreking of slaafontvanger-25 onderbreking). Het meesterstatusregister bevat het aantal van de positieve terugmeldbits en geeft aan of het bericht succesvol was. Dit laatste register werkt dus als teller. Bovendien bevat na een onderbreeksignaal in geval van een leesaktie de meesterbuffer de ontvangen data. Na het lezen van het onderbreekregister wordt dit 30 teruggesteld.

Voor een slaafontvanger-funktie worden bijna dezelfde handelingen uitgevoerd. Het aantal positieve terugmeldbits staat nu in het slaafontvangerregister. Als de slaafontvangerbuffer is gelezen, wordt het slaafontvanger-kommandoregister gevuld met de informatie 00F.

,8800639

Claims (11)

1. Eénkanaalskommunikatiebussysteem met daarop aangesloten een reeks stations, namelijk ten minste één meester-station en ten minste één slaafstation, waarbij elk meesterstation arbitragemiddelen bezit om een startsignaal uit te zenden gevolgd door 5 een prioriteitssignaal, en daarbij afhankelijk van start- en/of prioriteitssignaal van enig ander station een verloren dan wel gewonnen arbitrage te detekteren, en bezit zendmiddelen om na een gewonnen arbitrage een berichtsignaal uit te zenden, met het kenmerk, dat de zendmiddelen een eerste stand bezitten voor het uitzenden van een 10 slaafstationadres en het direkt daarop detekteren van een adresterugmeld-bit, en een laatste stand bezitten voor het uitzenden van een reeks databytes telkens annex een signalering van een "laatste" databyte en het direkt daarop detekteren van een dataterugmeldbit, dat onder besturing van een ontvangen adresterugmeldbit een naastvolgende stand 15 wordt geaktiveerd maar onder besturing van een ontbrekende adresterugmeldbit de zendmiddelen gedeaktiveerd worden, en dat onder besturing van een ontbrekende dataterugmeldbit de zendmiddelen in een herhaalstand voor de desbetreffende databyte gesteld worden om onder besturing van de alsnog ontvangen dataterugmeldbit de laatste stand 20 opnieuw aan te nemen, en dat onder besturing van een bereikte bovengrens voor het aantal uitgezonden databytes de zendmiddelen eveneens worden gedeaktiveerd.

2. Bussysteem volgens konklusie 1, met het kenmerk, dat de zendmiddelen onder besturing van de adresterugmeldbit een 25 besturingsstand aannemen voor het uitzenden van een besturingssignaal en het direkt daarop detekteren van een besturingsterugmeldbit, dat onder besturing van een ontvangen besturingsterugmeldbit genoemde laatste stand wordt geaktiveerd, en onder besturing van een ontbrekende besturingsterugmeldbit de zendmiddelen worden gedeaktiveerd.

3. Station te gebruiken in een bussysteem volgens konklusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het besturingssignaal uit vier bits bestaat.

4. Station te gebruiken als meesterstation in een bussysteem volgens konklusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het als aternatief van genoemde laatste stand een data-ontvangststand bezit voor het ontvangen 35 van een reeks databytes annex signalering van een "laatste" databyte en het bij korrekte ontvangst direkt daarop uitzenden van een verdere dataterugmeldbit. .8800639 % PHN 12.484 12

5. Station te gebruiken als slaafstation in een bussysteem volgens konklusie 1 of 2 als tegenhanger van een meesterstation volgens konklusie 4, met het kenmerk, dat het verdere zendmiddelen bevat met als tegenhanger van genoemde data-ontvangststand een datazendstand voor het 5 daarin uitzenden van een reeks databytes annex signalering van een "laatste" databyte en het direkt daarop detekteren van genoemde verdere dataterugmeldbit, dat onder besturing van een ontbrekende verdere dataterugmeldbit de verdere zendmiddelen in een herhaalstand voor de desbetreffende databyte gesteld worden om onder besturing van de alsnog 10 ontvangen verdere dataterugmeldbit de datazendstand opnieuw aan te nemen, en dat onder besturing van een tweede bereikte bovengrens voor het aantal uitgezonden databytes de verdere zendmiddelen worden gedeaktiveerd.

5 PHN 12.484 11 Konklusies:

6. Zendstation te gebruiken in een bussysteem volgens 15 konklusie 2, met het kenmerk, dat een als eenheid te zenden reeks databytes gesignaleerd wordt door een besturingssignaal dat een vasthoudsignaal aangeeft.

7. Zendstation volgens konklusie 6, met het kenmerk, dat de laatste databyte van genoemde reeks in een eigen bericht wordt 20 verzonden, waarvan het besturingssignaal een loslaat(unlock)signaal aangeeft.

8. Ontvangststation te gebruiken bij een zendstation volgens konklusie 6 of 7, met het kenmerk, dat na genoemd vasthoudsignaal een eerste korrekt ontvangen databyte genoemd vasthoudsignaal valideert.

9. Ontvangststation te gebruiken bij een zendstation volgens konklusie 7, met het kenmerk, dat na genoemd loslaatsignaal een eerste korrekt ontvangen databyte het einde van genoemde reeks aangeeft.

10. Zendstation volgens konklusie 6 of 7, met het kenmerk, dat na het korrekt terugmelden van een verzonden databyte als 30 eerstvolgende databyte onvoorwaardelijk de volgende databyte van de reeks wordt verzonden onafhankelijk van het eventueel optreden van het einde van het desbetreffende bericht.

11. Zendstation volgens konklusie 6, 7 of 10 bevattende een telmiddel voor het per bericht salderen van het aantal ontvangen 35 terugmeldbits. , 8800639