NL8702000A - Vat. - Google Patents

Description

* 873036/Iem/MW % ».

-1-

Korte aanduiding: Vat.

De uitvinding heeft betrekking op een vat uit thermoplastische kunststof met tenminste een op de mantel 5 van het vat op afstand onder het betreffende eindvlak van het vat liggende draag- en transportring, met een horizontaal en een vertikaal aanlegvlak voor de grijperarmen van een ingezette vatgrijpinrichting,waarbij de draag-en transportring via een op het horizontale aanlegvlak 10 aansluitend, in de mantel van het vat overgaand verbindingsstuk met het vat verbonden is, en waarbij het uit de ringvormige groef naar boven komende manteldeel conisch naar het vateindvlak toeloopt.

Daarbij kan het gaan om een vat, dat in zijn 15 geheel in een blaasproces vervaardigd is, en waarbij de draag- en transportingen bij de vervaardiging als één stuk vanuit de vatmantel gevormd zijn. Er zijn echter ook vaten bekend, waarbij de romp in een blaasproces, maar de einddelen van het vat door spuitgieten vervaardigd zijn. De 20 door spuitgieten vervaardigde delen met de zich daarop bevindende draag- en transportingen worden in een afzonderlijke arbeidsgang op de romp van het vat gelast.

Gewoonlijk hebben dergelijke draag- en transport-ringen een doorsnede met een horizontale en een vertikale 25 lijst. De vertikale lijst is met zijn vrije einde naar het betreffende kopvlak van het vat gericht en de horizontale lijst vanuit de vatmantel radiaal naar buiten toe gevormd.

Omdat bij deze uitvoeringsvorm de beheersing in het kritische gebied van de lasnaad moeilijk was, heeft men de draag-30 en transportring zo gevormd, dat de kritische laszones grotendeels ontlast zijn van buigkrachten, de ring in omtreks-richting elastisch en daardoor ten opzichte van de Vatmantel bij slagbelasting vervormbaar wordt, en de verbinding van de draag- en transportring met de vatmantel meegevend 35 uitgevoerd wordt. Voor dit doel werd de draag- en transportring via een op het horizontale aanlegvlak aansluitend, in de 8702c00

V

-2- vatmantel overgaand verbindingsstuk met het vat verbonden.

Het verbindingsstuk wordt alleen nog door onschadelijke trekbelastingen belast, die bij het dragen en transporteren van het vat in de vatgrijpinrichting in cfe^nantel geleid 5 worden.

De vatgrijpinrichting grijpt voor het optillen en transporteren van het vat met de grijperarmen eenmaal onder het horizontaal naar buiten gerichte vlak en achter het vertikale aanlegvlak van de draag- en transportring.

10 Het totale gewicht van het vat wordt via het horizontale aanlegvlak op de onderste grijperarm overgebracht, terwijl de achter het vertikale aanlegvlak grijpende grijperarm het vat tegen afglijden borgt.

Wanneer het verbindingsstuk van de draag- en 15 transportring om reden van een zo mogelijk elastische verbinding onder een scherpe hoek ten opzichte van de as van het vat in de vatmantel overgaat, eindigt de groefbodem tussen de draag- en transportring en het naburige conisch omhooggaande manteldeel ter hoogte van het horizontale 20 aanlegvlak van de ring. Daardoor wordt de ruimte tussen dit vlak en het conische manteldeel van het vat sterk verkleind, te meer omdat de stapelkrachten, die bij het opstapelen van een ander gevuld vat op het eindvlak van het vat ontstaat, via het conische vlak direkt in de rest van 25 de vatmantel geleid kunnen worden.

Deze verkleining bemoeilijkt de toepassing van een vatgrijpinrichting, die daarom een bijzondere vorm moet krijgen. Om de toepassing van willekeurige vatgrijp-inrichtingen, in het bijzonder ook die voor stalen vaten 30 mogelijk te maken, wordt volgens de uitvinding voorgesteld, dat het conische manteldeel onder vorming van een naar> het midden van het vat toe flensvormig verwijde groeibodem ten opzichte van de rest van de vatmantel teruggezet is.

35 Door deze maatregel is voor vatgrijpinrichtingen met een gebruikelijke uitvoeringsvorm voldoende plaats geschapen, om ongehinderd de bovenste grijperarm achter het vertikale aanlegvlak van de draag- en transportring te kunnen zetten. Bovendien is gewaarborgd,dat de radiale 8702500 ----- — / / * -3- buitenkant van de draag- en transportring onveranderd blijft, want dit is de voorwaarde voor het op een laadbord (pallet) het plaatsen van het vat.

Om de bij een dergelijke constructie door het 5 gewicht van de opgestapelde vaten op de flensvórmig verwijde groeibodem versterkt werkende buigkrachten beter te kunnen opvangen, en om tegelijkertijd de draag- en transportring te ondersteunen, is in een bepaalde uitvoeringsvorm van de uitvinding ervoor gezorgd, dat de zich onder het 10 horizontale aanlegvlak op de draag- en transportring aansluitende vatmantelband gelijkmatig over de vatomtrek verdeelde, nisvormige inspringingen bezit, waarvan de bodem tot dichtbij het conische manteldeel reikt, terwijl de voorste loodrechte mantelribbe in het verbindingsstuk 15 van de draag- en transportring overgaat.

In de tekening, waaruit de verdere kenmerken van de uitvinding blijken, zijn uitvoeringsvormen van de uitvinding als voorbeeld weergegeven.

In de tekening toont: 20 Fig.1 een vat in zijaanzicht, fig.2 een detail op vergrote schaal van het bovenste linker einde van het vat volgens fig.1, in de doorsnede A-A in fig.3, fig.3 de doorsnede D-D in fig.2, 25 fig.4 een gewijzigde uitvoeringsvorm van fig.2 volgens de doorsnede B-B in fig.5, fig.5 de doorsnede C-C in fig.4, en fig.6 het zijaanzicht van het vat volgens de uitvoeringsvorm van fig.4.

30 In de figuren is met 1 de vatmantel van een geblazen vat aangegeven, waarbij twee draag- en transportringen 2 als één stuk vanuit de vatmantel 1 gevormd zijn. Met 14 zijn de op de draag- en transportringen 2 aansluitende smalle vatmantelbanden aangegeven en met 3 de vateindvlak-35 ken, waarbij in één ervan de aansluitstukken voor het vullen en legen in verdiepingen zijn aangebracht. De draag- en transportringen 2 liggen op korte afstand onder de bijbehorende vateindvlakken 3 en zijn uitgerust met een horizontaal aanlegvlak 4 en een vertikaal aanlegvlak 5 voor de 8702000 r -4- grijperarmen van een in de tekening niet weergegeven vatgrijp-inrichting. De draag- en transportringen zijn overeenkomstig fig.2 en 4 met een op het aanlegvlak 4 aansluitend, in de vatmantel 1 overgaand verbindingsstuk met de vatmantel 5 verbonden.

Zoals uit fig.2 en 4 blijkt, is het conische manteldeel 7 ten opzichte van de rest van de vatmantel I teruggezet, zodat een naar het midden van het vat toe flensvormig verwijde groeibodem 8 ontstaan is.

10 In de op de draag- en transportringen 2 aansluitende mantelbanden 14 zijn gelijkmatig over de bandomtrek verdeelde inspringingen 9 aangebracht, waarvan de bodem 10 tot dichtbij het conische mantelgebied 7 reikt. De voorste vertikale mantelribbe 11 gaat in het verbindingsstuk 6 van de betref-15 fende draag- en transportring 2 over.

In fig.4-6 verlopen de zijvlakken van de ribben II evenwijdig aan elkaar en staan loodrecht op de achterwand van de inspringingen 9. Daarbij is tussen de ribben 9 de flensvormige groeibodem 8 open, zodat naar buiten leidende 20 doorgangen 13 ontstaan, waardoor achter de draag- en transportringen 2 naar binnenkomend water kan afvloeien.

In tegenstelling hiermee gaan volgens fig.1-3 de zijvlakken 12 van de inspringingen 9 dakvormig in de bodem over, zodat in doorsnede gezien de inspringingen 25 9 golfvormig in elkaar overgaan (fig.3). In de flensvormige groefbodem 8 zijn de ontwateringsopeningen 13 aangebracht.

8702000

Claims (4)

4 <r -Conclusies-

1. Vat uit thermoplastische kunststof met tenminste een op de vatmantel op afstand onder het betreffende vat- 5 eindvlak liggende draag- en transportring , met een horizontaal en een vertikaal aanlegvlak voor de grijperarmen van een ingezette vatgrijpinrichting, waarbij de draag-en transportring via een op het horizontale aanlegvlak aansluitend, in de mantel van het vat overgaand verbin-10 dingsstuk met het vat verbonden is, en waarbij het uit de ringvormige groef naar boven komende manteldeel conisch . naar het vateindvlak toeloopt, met het 'ken*·,.- merk, dat het conische manteldeel (7) onder vorming van een naar het midden van het vat toe flensvormig verwijde 15 groeibodem (8) ten opzichte van de rest van de vatmantel (1) teruggezet is.

2. Vat volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de zich onder het horizontale aanlegvlak (4) op de draag- en transportring (2) aansluitende vatmantel- 20 band (14) gelijkmatig over de vatomtrek verdeelde, nisvormige inspringingen (9) bezit, waarvan de bodem (10) tot dichtbij het conische manteldeel (7) reikt, terwijl de voorste loodrechte mantelribbe (11) in het verbindingsstuk (6) van de draag- en transportring (2) overgaat.

3. Vat volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk, dat de zijvlakken (12) van elke inspringing (9) dakvormig in de bodem (10) overgaan.

4. Vat volgens één der conclusies 1-3, geken merkt door gelijkmatig over de flensvormige groef-30 bodem (8) verdeelde, naar buiten leidende doorgangen (13) voor de afvoer van water. 8702000