NL8701619A - Persinrichting. - Google Patents

Description

Μ -1- 26585/CV/tj

Korte aanduiding: Persinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een verwarmings- of koelplaat voor persinrichtingen, in het bijzonder voor een dubbele handpers met een 5 ten minste uit twee lagen bestaande opbouw, waarbij de het persmateriaal toegekeerde laag uit een verwarmings- of koelplaat bestaat, die op een daaronder aangebrachte draagplaat evenwijdig aan deze verschuifbaar door bouten bevestigd is, bij welke het persmateriaal tussen twee tegen elkaar gedrukte en in tegengestelde richting rondlopende banden over ronddraaiende rollen aan 10 een zijde van de verwarmings- of koelplaat ter temperatuur beïnvloeding voorbij geleid wordt.

Verwarmings- of koelplaten zijn bekend, bijvoorbeeld uit Duits octrooi 27 29 559. Bij deze bekende constructies worden de het persmateriaal geleidende stalen banden in het gebied van persplaten via rondlopende 15 rollen langs de perswalsen geleid, die enerzijds voor een omlaag brengen van de wrijving tussen de banden ende persplaten dienen enanderzijds echterook tot doel hebben warmte van de persplaten aan de stalen banden en van daar aan het persmateriaal toe te voeren, of omgekeerd warmte uit het persmateriaal af te voeren, indien het om een koelplaat gaat. Een nadeel van der-20 gelijke verwarmbare of koelbare dubbele handpersen bestaat daarin, dat de verwarmings- of koelplaten, in het bijzonder indien grote temperatuurverschi l-len tussen persmateriaal en de verwarmings- of koelplaten bestaan, in verband met de verschillende warmteafvoer aan hun beide zijden verschillend uitzetten en daardoor vervormen. Dit resulteert in een ongelijkmatige dikte 25 van het doorlopende persmateriaal.

Bij de bekende constructies heeft men dan ook de persplaten tegenover de boven- en onderparten van het aangrenzende persgestel via afstands-lijsten gelegerd, die telkens op zich verwarmbaar zijn, en wel zo, dat de daardoor bewerkstelligde verschillende warmte-uitzetting van de afstands-30 stukken een vervorming van de persplaten compenseert of bewust daartoe wordt benut, om vervaardigingstoLeranties van de pers te vereffenen.

Ook bij andere constructies (DE-AS 11 54 255 of DE-AS 20 36 926) heeft men gebruik gemaakt van de mogelijkheid de boven- en onderbalken van het persgestel van etagepersen verschillend te verwarmen, om daardoor vlak-35 ke aanligvlakken voor het persmateriaal te verkrijgen. Dergelijke constructies bezitten echter het nadeel, dat de te verwarmen massa zeer groot is, zodat dergelijke persen te traag zijn om optredende diktewijzigingen in het 8701619 -2- 26585/CV/tj persmateriaal snel op te kunnen heffen.

Alle bekende constructies vereisen verhoudingsgewijs gecompliceerd opgebouwde verwarmingsinrichtingen, welke een verschillende temperatuurregeling vereisen, opdat het gewenste resultaat kan worden bereikt.

5 Bekend is ook een constructie van de in aanvang genoemde soort (Duitse octrooi 12 36 939), bij welke een verwarmingsplaat voor discontinu werkende persen met een opbouw uit twee lagen is aangebracht. De daar aangebrachte verwarmingsplaten zijn daarbij met behulp van bouten bevestigd aan een draagplaat, waarbij de bouten grijpen door boringen, die naar boven 10 in naar het centrum van de verwarmingsplaat gerichte geleidingen overgaan, welke zijn gevormd door evenwijdig verlopende stroken. De verwarmingsplaat kan zich daardoor ten opzichte van de draagplaat bij warmte-uitzettingen verschuiven. Bij een dergelijke constructie wordt de verwarmingsplaat niet, zoals dit bij dubbele handpersen het geval is, aangebracht tegenover een 15 bewegende stalen band, die tegen de verwarmingsplaat door een rondlopende rollenketting is afgesteund, door welke de wrijvingskrachten moeten worden verminderd. De bekende verwarmingsplaat zou bij een dubbele handpers door de door de over de verwarmingsplaat lopende rollen veroorzaakte schuifkrach-ten in ongewenste wijze vervormd worden.

20 De uitvinding ligt dan ook de opgave ten gronde een verwarmings- of koelplaat van deze soort voor een dubbele handpers zo uit te voeren, dat binnen de plaat de door verschillende uitzetting bepaalde vervorming zo gering als mogelijk blijft, dat echter de door de afsteunrollenketting bewerkstelligde krachten niet tot een nadelige beïnvloeding van de verwar-25 mingsplaat kunnen leiden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de het persmateriaal toegekeerde laag uit meerdere evenwijdig aan elkaar, maar schuin op de looprichting van de banden aangebrachte plaatstroken bestaat, die door in hun midden aangebrachte passtiften in hun relatieve stand ten op-30 zichte van elkaar geborgd en door de bouten vastgehouden zijn.

Door deze uitvoering kan zich enerzijds de het persmateriaal toegekeerde en aan de grootste temperatuurinvloed onderworpen laag onafhankelijk uitzetten of samentrekken en wordt deze laag op grond van zijn geringe dikte in zichzelf slechts in niet van belang zijnde wijze vervormd.

35 Dit werkt ook de bevestiging aan de naburige laag van de draagplaat tegen, wiens aanligvlak in verregaande mate vlak blijft of op bekende wijze door vereffeningsverwarmingen vlak gehouden kan worden. Op bijzonder voordelige 8701619 ψ -3- 26585/CV/tj wijze bestaat de dunne verwarmings- ofkoelpLaat uit meerdere evenwijdig aan elkaar aangebrachte afzonderlijke plaatstroken, die schuin op de zijkanten van de draagplaat zijn aangebracht. Daardoor kan de neiging van een vervorming over het gehele persvlak worden verminderd. In verband met de 5 schuine opstelling van de plaatstroken op de zijkanten en de daardoor bepaalde schuine opstelling tot de bandlooprichting kan een ratelen op grond van de beweging van de afsteunrollen bij het lopen over de plaatstroken niet optreden, daar de stootplaatsen van de plaatstroken niet evenwijdig aan de assen van de afsteunwalsen verlopen. Het gevaar van een nadelige 10 beïnvloeding of vervorming van de verwarmings- of koelplaatstroken wordt daardoor vermeden.

Het is ook van voordeel, dat de verwarmingsplaatstroken uit een ander materiaal kunnen zijn vervaardigd dan de draagplaten. Zo kunnen de verwarmingsplaatstroken bijvoorbeeld uit een temperatuur bestendig materi-15 aal, bijvoorbeeld uit ontstekingsvrij staal vervaardigd worden, dat gehard wordt. Daardoor kan de slijtage van de oppervlakken van de verwarmings- of koelplaat, waarover continu de rollen rollen, worden verminderd. Van voordeel is bovendien, dat de draagplaat zelf uit een goedkoper cönstructie-staal kan worden vervaardigd en dat op verhoudingsgewijs eenvoudige wijze 20 een uitwisselen van de verwarmingsplaten mogelijk is.

De montage en reparatie vriendelijke uitvoering wordt nog begunstig door de kenmerken van conclusie 4, welke een montage van afzonderlijke plaatstroken telkens onder tussenvoeging van de verwarmingsbuizen of ver-warmingsstaven op de draagplaat beoogt.

25 Verdere kenmerken en voordelen blijken uit de onderconclusies evenals uit de hieronder volgende beschrijving van enige uitvoeringsvoor-beelden van de uitvinding aan de hand van bijgaande tekeningen: fig. 1 toont een schematische langsdoorsnede door een dubbele bandpers, die met een verwarmings- en/of koelinrichting 30 is uitgerust, fig. 2 toont de doorsnede door de dubbele bandpers van fig. 1, fig. 3 toont een aanzicht van de onderzijde van de verwarmings-of koelplaat van de fig. 1 in richting van de pijl III gezien.

35 fig. 4 toont de vergrote weergaven van een deeldoorsnede door de fig. 3 in richting van de pijl IV-IV, fig. 5 toont een met fig. 4 overeenkomende doorsnede, echter over 8701619 'Λ

V

-4- 26585/CV/1 j een andere uitvoeringsvorm, fig. 6 toont een met fig. 4 overeenkomende doorsnede, echter over een verdere uitvoeringsvorm, fig. 7 toont een doorsnede dwars door de verwarmings- of koel-5 plaat van fig. 3 in richting van de lijn VII-VII gezien, fig. 8 toont de doorsnede door fig. 7 volgens de lijn VIII-VIII, fig. 9 toont een vergrote detaiIweergave van de bevestigingsplaats van de verwarmings- en koelplaten op de draagplaat overeenkomend met fig. 4, echter bij een verdere uitvoeringsvorm. 10 fig.10 toont de doorsnede door fig. 9 langs de Lijn X-X, fig.11 toont een met fig. 4 overeenkomende doorsnede, echter met een andere wijze van bevestiging.

In de fig. 1 en 2 is een dubbele handpers 1 weergegeven, die in tegengestelde richting rondlopende stalen banden 2, 3 bezit, die op niet 15 nader weergegeven wijze in het gebied tussen de omleidrollen 30 met de naar elkaar toegekeerde parten tegen elkaar worden gedrukt. Dit geschiedt bijvoorbeeld met behulp van de in het uitvoeringsvoorbeeld als verwarmings- of koelplaten uitgevoerde persplaten 4, 4', die telkens aan een bovenste of onderste persgestel zijn bevestigd en naar elkaar gedrukt worden. De rondlo-20 pende stalen banden 2 resp. 3 worden aan de onderzijde van deze persplaat voorbij gevoerd. Ter vermindering van de wrijving is op bekende wijze een rollenketting 31 aangebracht, die uit afzonderlijke, zich dwars over de breedte van de banden 2 resp. 3 uitstrekkende rollen 32 bestaat, die in een kringloop aan kettingen worden geleid. Via deze rollen wordt bij het uit-25 voeringsvoorbeeld warmte van de persplaten 4, die als verwarmings- of koelplaten zijn uitgevoerd, aan het persmateriaal overgedragen. Wordt dan ook de persplaat 4 verwarmd, dan wordt zijn onderzijde door de voorbij lopende rollen 32 afgekoeld, die op hun beurt de warmte aan het tussen de banden 2 en 3 liggende persmateriaal 5 afgeven. Op grond van deze afkoeling van 30 de onderzijde van de verwarmings- of koelplaat 4 heeft deze de neiging, zoals met stippellijnen is aangeduid, te vervormen en daarbij de - overdreven weergegeven - gekromde stand 4" in te nemen. Daardoor ontstaat - indien niet voor vereffening wordt gezorgd - een verbuiging van de verwarmings-of koelplaat 4, die, zoals uit fig. 2 blijkt, ertoe leidt, dat het produkt 35 een ongelijkmatige dikte verkrijgt, gezien over de breedte van de band.

Om dit te vermijden is de verwarmings- of koelplaat 4 bij de uitvoeringsvorm volgens de uitvinding opgebouwd uit een verhoudingsgewijs 8701619 £ -5- 26585/CV/tj stijve draagplaat 7 en uit dunne verwarmings- of koelplaatstroken 8, die aan de naar de band toegekeerde zijde zijn aangebracht. Deze plaatstroken 8 bezitten een lengte, die ongeveer overeenkomt met de breedte van de band.

Hun in de looprichting 26 van de banden aangebrachte breedte is echter aan-5 zienlijk geringer. Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 3 zijn deze plaatstroken 8 met schuin op hun langskanten 12 verlopende zijkanten 13 uitgerust, zodat zij, indien zij met de langskanten 12 aan elkaar worden gevoegd, met deze schuin op de bandlooprichting 26 liggen. Dit heeft het voordeel, dat bij het voorbij lopen van de afzonderlijke plaatstroken 8 10 een ratelen op grond van de beweging van de rollen 32 kan worden vermeden.

Zoals uit fig. 4 blijkt, kunnen de plaatstroken 8 zijn voorzien van doorlopende kanalen 9, die door aan de buitenzijde aangebrachte buisbochten 33 onderling slangvormig worden verbonden, zodat zij gemeenschappelijk vanuit een aansluitplaats 34 kunnen worden doorstroomd met een verwarmings- of 15 koelvloeistof. Zoals rechts in fig. 4 aangeduid bestaat ook de mogelijkheid in de plaatstroken 8 de buizen 9a mee in te gieten, die op soortgelijke wijze aan een verwarmings- of koelsysteem kunnen worden aangesloten.

Uit fig. 4 blijkt ook, dat de nieuwe verwarmings- of koelplaat 4 is opgebouwd uit twee Lagen 4a, 4b, waarbij de laag 4a bestaat uit de plaat-20 stroken 8, die zijn gemonteerd op de draagplaat 7. Deze montage vindt daarbij steeds zo plaats, dat de plaatstroken 8 de mogelijkheid hebben zich in richting naar de bovenzijde 7a van de draagplaat 7 te verschuiven. Dit wordt daardoor bereikt, dat, zoals getoond, de afzonderlijke plaatstroken in hun midden door passtiften 19 in een stand geborgd worden en dat telkens aan 25 weerszijden van dit langsmiddenvlak bevestigingsbouten 14 worden aangebracht, welke door de draagplaat 7 grijpen en bij hun kop 14a bijvoorbeeld door schotelveren 21 zijn belast, die bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld in een zich op een sleufgat 20 aansluitende verwijding opgenomen zijn. De bout 11 is, zoals later nog aan de hand van de fig. 9 en 10 zal worden uit-30 eengezet, aan zijn van de kop 14a afgekeerde zijde voorzien van een sleuf door welke een wig wordt geleid, die met zijn onderzijde telkens op een aan de eindzijde aangebracht groef 35 ligt, die in de plaatstrook 8 is aangebracht. De montage van de met de openingen uitgeruste plaatstroken kan dan daardoor plaatsvinden, dat uitgaande van twee op de passtiften 19 in 35 het midden vastgehouden plaatstroken de naburige plaatstroken 8 aangezet worden, waarbij de telkens in de groef 35 vastgehouden wig 16 in de opening in de bout 14 wordt ingeschoven, indien de plaatstrook 8 van buiten aangezet 8701619 -6- 26585/CV/1 j wordt. De bouten 14 worden bij deze handeling in voorgespannen toestand gehouden, dat wil zeggen op hun kop 14a wordt zo lang gedrukt,tot de naburige plaatstrook aangevoegd is. De plaatstroken 8, die naburig zijn en beide door de wig in hun groeven 35 worden vastgehouden, liggen zo met 5 een bepaalde, door de schotelveer 21 bepaalde aandrukkracht tegen het oppervlak van de draagplaat 7 aan. De aandrukkracht wordt zo bepaald, dat bij het optreden van warmte-uitzettingen een verschuiving van de plaatstroken in hun langsrichting en in een geringe mate in hun dwarsrichting evenwijdig aan het oppervlak van de draagplaat 7 mogelijk is. Door deze uit-10 voering kunnen in de plaatstroken 8 geen noemenswaardig warmtespanningen optreden, die zich kunnen uitwerken tot een vervorming van de draagplaat 7 en daarmede tot een ongewenste vervorming van de persplaat 4. Mogelijk is het bovendien ook nog, de draagplaat 7 zelf uit te rusten met doorstroom-kanalen 36 met welke een - op zich bekende - verwarming of voeding van de 15 draagplaat voor het compenseren van warmte-uitzettingen mogelijk is. Men kan op deze wijze door verwarming of koeling het de plaatstroken toegekeerde oppervlak van de draagvlak vlak houden. Tenslotte kunnen de plaatstroken 8 aan hun onderzi jde ook nog met dwars op hun langsrichting verlopende groeven 25 zijn uitgerust, die deze zijde van de plaatstroken ver-20 zwakken en daarmede de mogelijkheid van een aansluitend aanliggen van de plaatstroken 8 op de draagplaat 7 verbeteren.

In de fig. 5 en 6 zijn plaatstroken van enigszins andere constructie getoond. De in fig. 5 aangebrachte plaatstroken 8' zijn met in hun langsrichting verlopende naar onderen open uitsparingen 37 uitgerust, die 25 zijn aangepast aan de doorsnede van de buizen 9a', welk onder tussenvoeging van warmte-isolerend materiaal 37 door de plaatstroken 8' worden vastgehouden. De plaatstroken 8' bezitten aan hun elkaar toegekeerde eindzij-den naar boven open uitsparingen in groef - of sleufgatvorm- waarin bouten 38 zijn ingezet, wiens koppen een inwendig zeskant 38a bezitten en tegen 30 de werking van schotelveren 21 op de plaatstrook 8' drukken.

Fig. 6 toont een uitvoering, bij welke de plaatstroken 8, zoals in de rechter helft van fig. 4, zijn voorzien van ingegoten buizen 9a.

Hier is dat echter tussen de plaatstroken 8 en de draagplaat 7 een laag uit warmte isolerend materiaal 39 tussengevoegd, welke enerzijds de schuif-35 baarheid van de plaatstroken 8 op het oppervlak van de draagplaat 7 begunstigen, anderzijds een warmte beïnvloeding van de verwarmingsplaatstro-ken 8 uit op de draagplaat 7 verhindert.

8701618 -7- 26585/CV/tj

De fig. 7 en 8 tonen een uitvoeringsvorm, bij welke de plaatstro-ken 8 op soortgelijke wijze zijn bevestigd als in fig. 4, slechts dat hier passtiften 19 over de lengte van de plaatstroken verdeeld aangebracht zijn, van welke de buiten het langsmiddenvlak 40 liggende passtiften 191 in dwars 5 op de looprichting aangebracht sleufgaten 20 zijn geleid. Uit fig. 8 wordt duidelijk, dat de wiggen 16 T-vormige doorsnede bezitten en aan hun achterste einde zijn voorzien van een aanslagstuk 16', welke de opligging van de onderzijde van de wiggen verbeterd en ook als aanslag voor de doorschuif-beweging van de wig 16 dient, welke daardoor een bepaalde stand ten op-10 zichte van de bout 14 kan innemen en daarmede op de kracht van de schotel-veren 21 af te stemmen is. In de fig. 7 en 8 is aangeduid, dat de mogelijkheid van het invoeren van buizen 9a met verschillende diameters bestaat, al naargelang hoe de plaatstroken zijn uitgelegd. Ook de bevestigingsbou-ten 14 moeten bij deze uitvoering door boringen 41 zijn geleid, die een 15 verschuiving van de plaatstroken in hun langsrichting mogelijk maken.

De fig. 9 en 10 tonen dat de nieuwe verwarmings- of koelplaat zich op zeer eenvoudige wijze daardoor laat samenstellen, dat de plaat-stroken 8" telkens onder tussenvoegen van buizen 9a met hun langskanten aan elkaar worden gevoegd. De plaatstroken 8" zijn bij deze uitvoerings-20 vorm voorzien van halfcirkelvormige uitsparingen 11 aan de eindzijde vart hun langskanten, in welke telkens de helft van een buis 9a in past, die dan door de naburige plaatstrook en diens uitsparing volledig wordt ingeraamd. iedere afzonderlijke plaatstrook 8" is bij deze uitvoeringsvorm voorzien van een dwars op de langsrichting van de uitsparingen 11 verlo-25 pende boring 43, die naar beneden via een opening 44 in Lijn ligt met de boringen 41 in de draagplaat 7, zodat telkens van onderaf de bevestigings-bout 14 in het inwendige van iedere plaatstrook 8" ingeschoven kan worden, waarbij dan de wiggen 16 in de spleten 17 voor het vastzetten worden ingeschoven. Deze wiggen 16 kunnen aan hun bredere einde zijn voorzien met 30 een dwars daarop verlopend stiftaanzetstuk 45, welke het hanteren ervan vergemakkelijkt. De onderzijde van de wig 16 ligt aan tegen de onderzijde van de boring 43 en waarborgt zo, dat de plaatstroken 8" onder de kracht van de schotelveren 21 op de draagplaat 7 worden gehouden. De naburige plaatstrook wordt onder tussenvoegen van telkens de buis 9a aangezet en op 35 dezelfde wijze bevestigd als dit reeds werd beschreven.

De fig. 11 toont een soortgelijke constructie, bij welke echter de bevestiging van de afzonderlijke plaatstroken 8" niet via wiggen, maar 8701619 -8- 26585/CV/tj via moeren 46 met cilindervorm plaatsvindt, die telkens in de boringen 43 in de afzonderlijke plaatstroken 8111 zijn vastgehouden en in welke van onderaf een schroefbout 14' ingrijpt, wiens kop 14a' echter op soortgelijke wijze als bij de andere uitvoeringsvormen via een schotelveer 21 5 in de draagplaat 7 aanligt. Natuurlijk zou het ook mogelijk zijn, zoals in de Linker helft van fig. 11 met stippellijnen aangeduid, de schroefbout 14" niet slechts tot in het inwendige van de plaatstrook 8' te geleiden, maar ze telkens van een buitenzijde van de plaat uit tot naar de andere buitenzijde door te schuiven om ze dan te bevestigen. De schroef-10 boutkop en de moer kunnen ondergebracht worden in verdiepingen. Een dergelijke uitvoering bezit weliswaar het nadeel, dat het oppervlak van de plaatstrook niet doorgaand is, maar door de verdiepingen is onderbroken.

Bij alle uitvoeringsvormen kunnen de plaatstroken uit een tegen slijtage en temperatuur bestendig staal bestaan, wiens oppervlak kan wor-15 den gehard. De draagplaat 7 kan uit een eenvoudiger constructiestaal worden vervaardigd. Op deze wijze kan ook het gebied van de verwarmings- of koel-persplaat, dat aan slijtage is onderworpen door het daarover rollen van de rollen,zodanig uitgevoerd worden, dat dit meer weerstand tegen slijtage bezit. Een eenvoudige demontage bij reparatie is eveneens mogelijk.

8701619

Claims (9)

1. Persinrichting met een verwarmings- of koelplaat met een althans uit twee lagen bestaande opbouw, waarbij de het persmateriaal toegekeerde

2. Verwarmings- of koelplaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat iedere plaatstrook (8) is voorzien van doorlopende verwarmings- of koelelementen (9).

3. Verwarmings- of koelplaat volgens de conclusies 1 en 2, met het 20 kenmerk, dat de verwarmings- of koelelementen als doorlopende buizen (9) binnen de plaatstroken (8) zijn aangebracht.

4. Verwarmings- of koelplaat volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de buizen (9) in de plaatstroken (8) zijn ingegoten.

5. Verwarmings- of koelplaat volgens de conclusies 1 of 2, met het 25 kenmerk, dat de verwarmings- of koelelement (9) tussen de tegen elkaar geplaatste plaatstroken (8') vastgehouden buizen (10) of dergelijke zijn, die in aan de eindzijden aangebrachte uitsparingen (11) van de plaatstroken (8') vormslui tend zijn opgenomen.

5 Laag uit een verwarmings- of koelplaat bestaat, die op een daaronder aangebrachte draagplaat evenwijdig aan deze verschuifbaar door bouten is bevestigd, in het bijzonder voor een dubbele bandpers, bij welke het persmateriaal tussen twee tegen elkaar gedrukte en in tegengestelde richting rondlopende banden via rondlopende rollen aan een zijde van de verwarmings-10 of koelplaat voor temperatuurbeinvloeding voorbij geleid wordt, met het kenmerk, dat de het persmateriaal toegekeerde laag (4a) uit meerdere evenwijdig aan elkaar, maar schuin op de looprichting (26) van de banden (2, 3) aangebrachte plaatstroken (8, 8') bestaat, welke door een in hun midden aangebrachte passtiften (19) in hun relatieve stand ten opzichte van el-15 kaar geborgd en door de bouten (14, 14') vastgehouden zijn.

6. Verwarmings- of koelplaat volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk,dat de verwarmings- of koelplaat (6) of de plaatstroken (8) zijn bevestigd door bouten (14), die door sleufgaten (15) grijpen.

7. Verwarmings- of koelplaat volgens een der conclusies 1 tot 5, met het kenmerk, dat voor de bevestiging van de verwarmings- of koelplaat (6) of van de plaatstroken (Sr) bevestigingsbouten (14, 14') zijn aange- 35 bracht, die zijn aangebracht op de draagplaat (6), terwijl de verwarmings-of koelplaat (6) of de plaatstroken (8, 8') door zijdelings inschuifbare wiggen (16), die door openingen (17) in de bevestigingsbouten grijpen, 8701619 -10- 26585/CV/t j zijn vastgehouden.

8. Verwarmings- of koelplaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de openingen zijn uitgevoerd als sleuven (17) aan een einde van de bouten (14, 14'), terwijl het andere einde van een bout met een via een 5 veer (21) tegen de van de wig (16) afgekeerde zijde van de draagplaat (17) aanligt.

9. Verwarmings- of koelplaat volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de veren zijn uitgevoerd als schotelveren (21). 8701619