NL8700754A - Inrichting voor het verdelen van een medium op een substraat; werkwijze voor het met een medium bekleden van een substraat en met behulp van de inrichting bekleed substraat. - Google Patents

Description

*4 875004/BA/svo

Korte aanduiding: Inrichting voor het verdelen van een medium op een substraat; werkwijze voor het met een medium bekleden van een substraat^met behulp van de inrichting bekleed substraat.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het gelijkmatig verdelen van een visceus medium in de breedterichting van een in hoofdzaak loodrecht op de inrichting bewegend baanvormig substraat, tenminste omvattende: 5 mediumtoevoermiddelen; tenminste één mediumverdeelruim- te en een op de verdeeIruimte aansluitende uitstroomspleet.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse ter inzage gelegde octrooiaanvrage 82 015 05 van aanvraagster .

10 In de onderhavige aanvrage zullen de hiernavolgende begrippen gehanteerd worden:

Spleetlengte; dit is de afmeting van de uitscroom-spleet, gemeten in de lengte van de mediumverdeelin-richting.

15 - Spleetwandhoogte; dit is de afmeting, in de mediumstro-mingsrichting gezien, van de wanden die de uitstroomspleet met de kleinste afmeting begrenzen in een bepaalde positie langs de lengte der spleet.

Spleetwijdte; dit is de afstand tussen de wanden die de 20 uitstroomspleet begrenzen in een bepaalde positie langs de lengte der spleet.

Met de genoemde bekende inrichting is het mogelijk om een visceus medium te verdelen over de breedterichting van een bewegend baanvormig substraat. De inrichting heeft een 25 staafvormig uiterlijk en de hartlijn van genoemde inrichting is in het algemeen in hoofdzaak loodrecht georiënteerd op de bewegingsrichting van het substraat, waarop het medium moet worden aangebracht. De beschreven inrichting omvat twee uitstroomspleten en is bedoeld voor het gelijkmatig verdelen 30 van het medium in de breedterichting van genoemd oewegend substraat; toch wordt in veel gevallen een dergelijke gelijkmatige verdeling van medium in de breedterichting van h - ; * * i * ϊ ί 2 het substraat niet geheel bereikt. De oorzaak daarvan is dat enerzijds de instelling van elk der spleten om de gewenste uitstroomweerstand ter plaatse te verkrijgen zeer kritisch is, terwijl anderzijds de spleetinstelling tijdens bedrijf 5 kan veranderen door vervorming tengevolge van onder anderen de druk van het medium, temperatuurveranderingen, doorbuigen van de inrichting, etc.

De onderhavige uitvinding heeft ten doel voor genoemd nadeel een oplossing te verschaffen en wordt daartoe geken-10 merkt doordat steeds de afmeting van de de spleet begrenzende wanden (de spleetwandhoogte) in de mediumstromingsrichting gezien tenminste 25 maal groter is dan de spleetwijdte.

In het bijzonder wordt een verhouding tussen de spleetwandhoogte en de spleetwijdte van 50-150 toegepast in de 15 inrichting volgens de uitvinding.

Door nu volgens de uitvinding een inrichting van de bedoelde soort zodanig uit te voeren dat de aangegeven verhouding tenminste 25 bedraagt, en in het bijzonder 50-150, wordt een zeer belangrijke verbetering van de 20 verdelingsgelijkmatigheid bereikt, zoals later nog zal worden toegelicht.

Normaal gesproken zullen spleetwandhoogte en spleetwijdte constant zijn over de lengte van de spleet.

Teneinde echter in bepaalde gevallen en bij bepaalde 25 media een gewenste verdeling te bereiken, kan het noodzakelijk zijn de spleetwandhoogte te variëren over de lengte van de spleet bij een constante spleetwijdte. Ook kan voor bepaalde gevallen besloten worden om de spleetwandhoogte constant te houden en de spleetwijdte te variëren over de 30 lengte van de spleet.

In alle gevallen zal echter de verhouding spieetwand-hoogte tot spleetwijdte tenminste 25 dienen te zijn om de eerder genoemde spleetinstellingsproblematiek te vermijden.

Door de hiervoor aangegeven maatregel volgens de 35 uitvinding wordt bereikt dat eventuele kleine plaatselijke afwijkingen van de ingestelde spleetwijdte niet meer terug te vinden zijn in het uiteindelijke verdelingsresultaat op het substraat.

e, “v · - -v r t

t.» 2 y< v / J

* i 3

Om een optimale instelling van de spleetwijdte te bereiken wordt met voordeel gewerkt met afstandsstukken die, in verband met de kwetsbaarheid van bepaalde drukmedia, bij voorkeur vrij zijn van scherpe randen en waarmee de beste 5 resultaten worden verkregen, indien deze stroomopwaarts van het uitstroomoppervlak van de spleet zijn geplaatst en met zeer veel voorkeur in de bovenstrooms gelegen helft van de spieetvormige ruimte.

In veel gevallen is het niet noodzakelijk, dat de 10 inrichting medium afgeeft over zijn volle lengte, gemeten in de richting loodrecht op de bewegingsrichting van het substraat. Voordelige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding zijn in dat verband verwoord in het kenmerkend gedeelte van de conclusies 6, 7 en 8. Met de 15 aldaar aangegeven afsluitmiddelen wordt bereikt dat het uitstroomoppervlak in richtingen loodrecht op de mediumstro-mingsrichting wordt beperkt.

Voor bepaalde toepassingen, die hierna nog nader zullen worden besproken, kunnen met zeer veel voordeel één of meer 20 van de toegepaste schuifstukken worden voorzien van zich naar de bovenstroomse zijde van het substraat uitstrekkende zijschotten, die loodrecht op het substraat zijn georiënteerd,

De uitvinding heeft ook betrekking op een werkwijze 25 voor het, al dan niet patroomvormig, met een visceus medium bekleden van een bewegend substraat onder toepassing van een inrichting voor het verdelen van genoemd medium, desgewenst in combinatie met, al dan niet patroomvormende werking bezittende, bekledingsmiddelen, welke werkwijze wordt 30 gekenmerkt doordat één of meer van de hiervoor beschreven inrichtingen voor het verdelen van medium volgens de uitvinding worden toegepast in een voor die bepaalde werkwijze geschikte uitvoeringsvorm.

De mediumverdeelinrichting volgens de uitvinding wordt 35 met veel voordeel toegepast indien op een bewegend substraat een schuimvormig medium moet worden aangebracht onder toepassing van een op zich bekend rotatiezeefdruksjabloon, waarbij de mediumafvoeropening van de inrichting aanligt C v Γ. / 5 4 ï ï 4 tegen de binnenwand van genoemd sjabloon. Een dergelijk rotatiezeefdruksjabloon kan zowel een ongedessineerd sjabloon zijn voor die gevallen, waarin het schuim egaal dekkend op een substraat, bijvoorbeeld een textielbaan, 5 dient te worden aangebracht. Het toegepaste sjabloon kan ook van een dessinering voorzien zijn in het geval dat het schuim patroonvormig dient te worden aangebracht.

In een andere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding, wordt op een bewegend substraat een schuim-10 vormig medium verdeeld, waarbij het schuim wordt toegevoerd aan de stroomopwaarts gelegen zijde van een strijkmesrakel en de mediumafvoeropening van de mediumverdeelinrichting boven het substraat is opgesteld. De hiervoor beschreven twee uitvoeringsvormen van de werkwijze volgens de uitvin-15 ding onderscheiden zich niet alleen wat betreft de toegepaste bekledingsmiddelen in de vorm van een sjabloon en een strijkrakel. Ook in de aard van het schuimvormig medium is er onderscheid; bij toepassing van een sjabloon, waarbij de mediumafvoeropening aanligt tegen de wand van het sjabloon 20 wordt het schuim in ongeëxpandeerde toestand door de perforaties van het sjabloon gedwongen. In de laatstgenoemde toepassing krijgt het schuim bij uitstromen in het gebied voor de strijkrakel de gelegenheid om volledig te expanderen en oefent de strijkrakel een bekledingslaagvormende werking 25 uit op geëxpandeerd schuim.

De hiervoor beschreven werkwijzen zijn echter geenszins beperkt tot toepassing voor het verdelen op en het bekleden van een substraat met schuimvormig medium; elk visceus medium kan met succes worden verwerkt onder toepassing van 30 een verdeelinrichting volgens de uitvinding.

Tenslotte heeft de uitvinding betrekking op een substraat verkregen door, al dan niet patroomvormig, bekleden van genoemd substraat met een visceus medium, desgewenst gevolge door de nodige afwerkingsstappen. Het substraat 35 heeft een zeer kenmerkende mediumverdelingsgelijkmatigheid over zijn breedte, indien het bekleden is uitgevoerd onder toepassing van één of meer van de hiervoor beschreven verdeelinrichtingen volgens de uitvinding.

8700754 5 * -έ

De uitvinding zal nu beschreven worden aan de hand van de begeleidende tekening, waarin:

Figuur 1 een verdeelinrichting volgens de stand van de techniek voorstelt; 5 Figuur 2A en 2B een mediumverdeelinrichting volgens de uitvinding weergeven;

Figuur 3 een andere uitvoeringsvorm van een mediumverdeelinrichting volgens de uitvinding weergeeft;

Figuur 4 nog een andere mediumverdeelinrichting volgens 10 de uitvinding weergeeft;

Figuur 5 de opstelling van een mediumverdeelinrichting volgens de uitvinding weergeeft in combinatie met een strijkmesrakel voor het verdelen van een visceus medium over de breedte van een substraat; 15 Figuur 6 een tweetal grafieken weergeeft van de verde ling van visceus medium over de breedte van een substraat; grafiek A geeft de verdeling bij een inrichting volgens de stand van de techniek en grafiek B de verdeling bij toepassing van een inrichting volgens de uitvinding.

20 In figuur 1 is een verdeelinrichting volgens de stand van de techniek 1 opgebouwd uit een lichaam 2 met mediumver-deelruimten 3 en 4, spleetvormige uitstroomoppervlakken 5 en 6, alsmede een gebruikelijke mediumverzamelruimte 7 en een mediumafvoeropening 8. De instelling van de afmeting van het 25 spieetvormig uitstroomoppervlak 5 en 6 wordt bereikt met behulp van instelbare stroken 9 en 10. In de geschetste situatie bevindt de mediumverdeelinrichting 1 zich aan de binnenzijde van een sjabloon 11, waarbij de mediumafvoer-opening 8 met de binnenwand van genoemd sjabloon 11 in 30 aanraking is. Het afgevoerde medium gaat door de perforaties van het sjabloon heen en komt op die wijze aan op het oppervlak van het bewegend substraat 12. De instelling van de stroken 9 en 10 is bijzonder tijdrovend en kritisch; geringe foutinstellingen, alsmede afwijkingen als gevolg van 35 doorbuigen van de inrichting kunnen een hoge mate van verdelingsongelijkmatigheid tot gevolg hebben.

In figuur 2A en 2B is een verdeelinrichting volgens de uitvinding weergegeven volgens een eerste uitvoeringsvorm, fy / 0 ·' 7 ί 6 ï ï 6 waarin de inrichting 20 met een lichaam 21 verdeelruimten 22 en 23 omvat. In de stroomafwaartse richting kan het medium spieetvormige ruimten 28 en 29 binnenstromen, die eindigen in uitstroomspleten 24 en 25. De spleten worden gevormd 5 doordat platen 34 en 35, die met behulp van afstandstukken respectievelijk bevestigingsmiddelen 30 en 31 zijn bevestigd op een, in dit geval centraal opgestelde, plaat, die zich over de lengte van de verdeelinrichting uitstrekt. De platen 34 en 35 zijn aan één lange zijde in afdichtende aanraking 10 met de binnenwand van de inrichting 20.

In een typische uitvoeringsvorm van de verdeelinrichting uit figuur 2 bedraagt de spleetwandhoogte 45 mm, terwijl de spleetwijdte 0,5 mm bedraagt, het quotiënt tussen beide grootheden is derhalve 90. Voor de inrichting en de 15 nog te beschrijven inrichtingen geldt dat, afhankelijk van de gewenste verdeling, een extra aanpassing kan plaatsvinden door bij handhaving van een verhouding van tenminste 25 tussen spleetwandhoogte en spleetwijdte, hetzij de spleetwijdte volgens een bepaald patroon te variëren over de 20 lengte van de inrichting bij een vaste spleetwandhoogte danwel de spleetwandhoogte volgens een bepaald patroon te variëren bij een vaste spleetwijdte, zoals eerder aangegeven.

Een andere uitvoeringvsvorm van de inrichting is 25 getoond in figuur 3; de inrichting 40 omvat mediumverdeelruimten 44 en 45, een spieetvormige ruimte 46 van grote lengte, waarbij het medium vanuit verdeelruimte 42 in de door de pijl 44 aangegeven richting stroomt naar ruimte 43 en vandaar, zoals aangegeven met pijl 45, terecht komt in de 30 spieetvormige ruimte 46. Met 47 is een afstandshouder aangeduid, die dient om de hoogte van de spieetvormige ruimte op de juiste ingestelde waarde te handhaven.

Figuur 4 toont nog een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; de inrichting 50 omvat 35 mediumverdeelruimten 51, 52, die aansluiten op spieetvormige ruimten 53 en 54, welke op hun beurt uitmonden in een verzamelruimte 57, vanwaar het medium kan uitstromen door mediumafvoeropening 56.

f< £ $: Π * ‘ a ix « « 7

In figuur 5 is de situatie weergegeven, dat een substraat 72 wordt geleid over een wals 71, waarbij op korte hoekafstand voor het loodvlak door de as van de wals een strijkmesrakel 74 is opgesteld. In substraatstroomopwaartse 5 richting is een mediumverdeelinrichting 60 opgesteld met verdeelruimten 63 en 64, waarop mediumaanvoerleidingen 61 en 62 aansluiten en waarbij de verdeelruimten 63 en 64 zijn ingericht, zoals is aangegeven in de hiervoor beschreven figuur 4; de gevormde spleten sluiten aan op een verzamel-10 ruimte 67, die eindigt in mediumafvoeropening 75. In de verzamelruimte is een schuifstuk 68 opgenomen, waaraan een zijschot 70 is bevestigd. De verbinding tussen het staafvormig gedeelte 68 en het zijschot 70 wordt gevormd door een in de verzamelruimte 67 opgenomen strookvormig deel. Door 15 verschuiving van het schuifstuk 68 wordt in de eerste plaats een effectieve beperking van de lengte van het spieetvormig uitstroomoppervlak bereikt, terwijl door de zijschotten 70 op het substraat wordt voorkomen dat het medium, bijvoorbeeld geëxpandeerd schuim, zich verder dan gewenst over de 20 breedte van het bewegende substraat uitspreidt. Met behulp van strijkmesrakel 74 wordt de gewenste dikte-instelling van de bekledingslaag tot stand gebracht.

In figuur 6 tenslotte zijn twee grafieken opgenomen, waarbij verticaal het aantal grammen opgebracht medium per 25 minuut is aangegeven, bijvoorbeeld een schuimmedium, en horizontaal de plaats langs de lengterichting van de ver-deelinrichting is aangegeven. In figuur 6A is het resultaat gegeven voor een inrichting volgens de stand van de techniek, waarin twee complementair werkende spleten zijn 30 opgenomen, terwijl in figuur 6B de resultaten, verkregen met behulp van een inrichting volgens de uitvinding. In figuur 6A ziet men dat een ongelijkmatig opbrengstbeeld wordt bereikt; terwijl in figuur 6B te zien is, dat met behulp van een verdeelinrichting volgens de uitvinding een uitermate 35 gelijkmatige opbrengst over de lengterichting der inrichting wordt bereikt. In veel gevallen zal, zoals volgt uit de hiervoor gegeven uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding, het mediumuitstroomoppervlak gevolgd Λ * . 1' k r v 8 worden door een mediumverzamelruimte, waarin zich een spieetvormige mediumafvoeropening bevindt. Een dergelijke verzamelruimte is echter niet in alle gevallen noodzakelijk, genoemde mediumafvoeropening kan in bepaalde gevallen 5 gevormd worden door het mediumuitstroomoppervlak, met andere woorden de uitstroomspleet van de spieetvormige ruimte.

i'; 7 *···. £ ···· v » J· v*

Claims (14)

1. Inrichting voor het gelijkmatig verdelen van een visceus medium in de breedterichting van een in hoofdzaak loodrecht op de inrichting bewegend baanvormig substraat, tenminste omvattende: 5 mediumtoevoermiddelen? tenminste één mediumverdeelruim- te (22, 23) en een op de verdeelruimte aansluitende uit-stroomspleet (24, 25), met het kenmerk, dat steeds de afmeting van de de uitstroomspleet (24, 25) begrenzende wanden (34, 35)[de spleetwandhoogte)in de mediumstromings-10 richting gezien tenminste 25 maal groter is dan de spleet-wijdte.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de spleetwandhoogte 50-150 maal groter is dan de spleetwijdte.

3. Inrichting volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat 15 afstandstukken (30, 31) zich uitstrekken over de spleetwijdte.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de afstandstukken (30, 31) vrij zijn van scherpe randen.

5. Inrichting volgens conclusie 3-4, met het kenmerk, dat 20 de afstandstukken (30, 31) in stroomopwaartse richting van het visceus medium op afstand van de uitstroomspleet (24, 25. zijn geplaatst.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de afstandstukken (30, 31) over meer dan de helft van de 25 spleetwandhoogte verschoven bovenstrooms van de uitstroomspleet zijn geplaatst.

7. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitstroomspleet (24, 25) in richtingen loodrecht op de mediumstromingsrichting wordt 30 beperkt door afsluitmiddelen, die zich in een op de uitstroomspleet aansluitende verzamelruimte (67) bevinden.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de afsluitmiddelen gevormd zijn door een in de verzamelruimte passend schuifstuk (68).

9. Inrichting volgens conclusie 7-8, met het kenmerk, dat de afsluitmiddelen zijn gevormd door een in de verzamelruim- t / • V te passend schuifstuk (68) van geringe lengte, terwijl de resterend benodigde lengte in de richting van het betreffend uiteinde van de inrichting gevormd is door flexibele, voor afsluitende werking opblaasbare, slang.

10. Inrichting volgens conclusie 8-9, met het kenmerk, dat op een of meer der toegepaste schuifstukken (68) een verticaal op het substraat georiënteerd, zich naar de boven-stroomse zijde ervan uitstrekkend zijschot (70) is aangebracht .

11. Werkwijze voor het met een visceus medium bekleden van een bewegend substraat onder toepassing van een inrichting voor het verdelen van genoemd medium, desgewenst in combinatie met, al dan niet patroomvormende werking bezittende, bekledingsmiddelen met het kenmerk, dat één of meer inrich-15 tingen voor het verdelen van medium volgens een of meer van de conclusies 1-10 worden toegepast.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat op een bewegend substraat (55) een schuimvormig medium wordt verdeeld onder toepassing van een op zich bekend rotatie-20 zeefdruksjabloon (58) en de mediumafvoeropening (56) van de toegepaste mediumverdeelinrichting (50) aanligt tegen de binnenwand van genoemd sjabloon (58).

13. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat op een bewegend substraat (72) een schuimvormig medium wordt 25 verdeeld onder toepassing van een strijkmesrakel (74), waarbij de mediumafvoeropening (75) van de toegepaste inrichting zich aan de stroomopwaartse zijde van de strijk-rakel (74) boven het substraat (72) bevindt.

14. Substraat, verkregen door, al dan niet patrochvormig, 30 bekleden van genoemd substraat met een visceus medium, desgewenst gevolgd door afwerkingsstappen, met het kenmerk, dat het bekleden is uitgevoerd onder toepassing van een of meer der inrichtingen volgens de conclusies 1-10. , -- ", - - ?-ƒ- f * i - p ƒ \3 fc Λ* “ «*· £