NL8700448A - Anti-blokkeerinrichting voor de wielen van een motorvoertuig. - Google Patents

Description

i " N034365 1

Anti-blokkeerinrichting voor de wielen van een motorvoertuig.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een anti-blokkeer-inrichting voor de wielen van een motorvoertuig voorzien van een rem-systeera met een met de remmen verbonden hoofdcilinder.

Het betreffende onderwerp van de uitvinding omvat een anti-blok-5 keerinrichting met: elektrisch geregelde pneumatische, hydraulische of pneumatisch-hydraulische klepmiddelen bestemd om de remwerking te onderbreken door de remmen te verbinden met een afvoerleiding, en een elektronische regel eenheid verbonden aan de klepmiddelen en 10 voorzien van bijbehorende sensormiddelen voor het meten van de draaisnelheid van het wiel, waarbij de eenheid zodanig uitgevoerd is dat in-dien de wielen blokkeren, achtereenvolgende rem- en remvrijgeefcycli worden opgewekt door middel van de klepmiddelen, waarbij in de klepmid-delen tenminste een gebied is bepaald waarin de druk direkt samenhangt 15 met de aan de remmen toegevoerde druk.

In de Italiaanse octrooiaanvrage 67710-A/85, wordt een hydraulisch remsysteem met een vacuümbediende pneumatische servoregelinrichting beschreven welke een anti-blokkeerinrichting voor de wielen van het hierboven genoemde soort bevat. Deze inrichting bevat een solenoïde-20 klep geplaatst tussen de hoofdcilinder en de rennen en zodanig uitgevoerd dat de remwerking wordt onderbroken door de remmen te verbinden met de afvoerleiding, en een pneumatisch-hydraulische aandrijfinrichti ng die verbonden is aan de afvoerleiding en een pneumatisch regel circuit bezit dat verbonden is aan de pneumatische servoregelinrichting.

25 Indien de wielen blokkeren, brengt de elektronische eenheid van deze inrichting, via de solenoïdeklep, een eerste onderbreking teweeg van de remwerking en vervolgens rem- en remvrijgeefcycli door middel van het sluiten en onder druk zetten en het openen respectievelijk van de afvoerleiding door middel van de pneumatisch-hydraulische aandrijfin-30 richting.

De bekende anti-blokkeerinrichting die hierboven beschreven is kan vervaardigd worden voor een prijs die vergelijkbaar is met volledige pneumatische inrichtingen vergeleken waarmee hij echter veel kortere werkingstijden bezit.

35 De hierboven beschreven pneumatisch-hydraulische anti-blokkeer-inrichting bezit bedieningstijden die vergelijkbaar zijn met die van de meer ingewikkelde en meer kostbare volledig hydraulische inrichtingen. Onder de laatste zijn in het bijzonder bepaalde anti-blokkeerinrich- S 7 c D 4 4 8 2 tingen bekend waarbij tijdens de door de regel eenheid geregelde remfa-sen, de op de remmen uitgeoefende hydraulische druk op geregelde wijze verminderd wordt door een hydraulische eenheid, zodat deze een lineair afnemend verloop bezit met een vooraf bepaalde constante negatieve gra-5 diënt. Dientengevolge hangt bij dergelijke inrichtingen de duur van elke remvrijgeeffase direkt samen met de afname van de hydraulische druk die uitgeoefend wordt op de remmen. De regel eenheid in dergelijke inrichtingen kan derhalve de opgewekte drukafname zeer nauwkeurig bepalen, en derhalve de optimale wijze voor het doen toenemen van de druk 10 in de geregelde remfase direkt daarna vaststellen. Bij deze bekende volledig hydraulische inrichtingen worden deze voordelige kenmerken verkregen door zeer ingewikkelde en kostbare inrichtingen, waardoor hun toepassing beperkt blijft tot wagens van een hoog niveau.

In de in de Italiaanse octrooiaanvrage nr. 67710-A/85 beschreven 15 pneumatisch-hydraulische anti-blokkeerinrichting geschiedt de afname van de op de remmen uitgeoefende hydraulische druk tijdens de remvrij-geefcycli op een niet-1ineaire wijze met een verloop dat ruwweg lijkt op dat van een afnemende exponentiële kromme. Derhalve vormt in deze inrichting de duur van het op geregelde wijze vrijgeven van de rem geen 20 nauwkeurige en betrouwbare aanwijzing van de afname van de remdruk die door de regel eenheid teweeggebracht wordt in elke remvrijgeefcyclus. Derhalve is het in elke door de regel eenheid geregelde remcyclus niet mogelijk om de op de remmen uitgeoefende druk te optimaliseren en in werkelijkheid is de op de remmen uitgeoefende hydraulische druk tijdens 25 deze cycli zeer vaak groter of kleiner dan de optimale waarde.

Doel van de onderhavige uitvinding is een anti-blokkeerinrichting van het hiervoor genoemde soort te verschaffen waarbij het mogelijk is om de afname in de op de remmen uitgeoefende druk tijdens de door de regel eenheid geregelde fasen van het vrijgeven van de remmen nauwkeurig 30 te regelen, en waarbij het derhalve mogelijk is om de toename in de druk tijdens de remfasen op een optimale wijze te regelen, waarbij de hierboven beschreven nadelen worden vermeden en prestaties worden verkregen welke vergelijkbaar zijn met de bekende kostbare en volledig hydraulische systemen.

35 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door middel van een pneumatisch-hydraulische anti-blokkeerinrichting van het hierboven genoemde soort, waarvan het hoofdkenmerk gevormd wordt door het feit dat hij verder elektrische druksensormiddelen bevat behorend bij de klep-aandrijvingsmiddelen voor het aan de regel eenheid toevoeren van elek-40 trische signalen die een aanwijzing vormen voor de druk in het genoemde 8700448 3 gebied, en doordat de regel eenheid zodanig uitgevoerd is dat hij de hydraulische druk die uitgeoefend wordt op de remmen tijdens de remvrijgeef- en remcycli afhankelijk van de door de druksensormiddelen verschafte signalen regelt.

5 Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting volgens de uitvinding zullen duidelijk worden uit de gedetailleerde nu volgende beschrijving onder verwijzing naar de bijgevoegde tekening, welke slechts als een niet beperkend voorbeeld is gegeven, en welke een schema toont van een hydraulisch remsysteem met een vacuümbediende pneumatische 10 servoregeling en een pneumatisch-hydraulisch anti-blokkeerinri chting volgens de uitvinding bevat.

Onder verwijzing naar de tekening is de hoofdcilinder van een hydraulisch remcircuit voor de remmen F van de wielen van een motorvoertuig aangeduid met 10. De cilinder 10 kan bediend worden door middel 15 van een regelpedaal 12 via een vacuüm servorem van een bekend soort met een pneumatische cilinder 14. De hoofdcilinder 10 is verbonden aan een toevoerreservoir 16, en via een leiding 20 aan hydraulische aan-drijvingsinrichtingen 18 voor de remmen F.

In de afgebeelde uitvoering is de leiding 20 via een solenoï-20 deklep 22 verbonden aan een leiding 24 die op zijn beurt verbonden is aan een hydraulische remaandrijvingsinrichting 18 van conventionele soort. De klep 22 is een driewegklep die bij 22a verbonden is aan de leiding 20, bij 22b aan de leiding 24 en bij 22c aan een afvoerleiding 26 die op zijn beurt verbonden is aan het reservoir 16.

25 De solenofdeklep 22 wordt geregeld door een elektronische eenheid 28 die verbonden is aan elektrische sensormiddelen 30 voor het meten van de draaisnelheid van de wielen.

De soleno!deklep 22 wordt normaal gesproken in een niet bekrachtigende toestand gehouden, in de in figuur 1 afgebeelde uitvoering, 30 waarin hij de doorgang 22c sluit. De afvoerleiding 26 is verbonden aan een pneumatisch-hydraulische aandrijfinrichting 32 met een pneumatische cilinder 34 bevattende een eerste kamer en een tweede kamer 38 die door een veerkrachtig membraan 40, bevestigd aan de staaf 42, verdeeld is.

De pneumatische cilinder 14 van de servorem bevat een eerste kamer 35 43 die verbonden is aan een vacuürabron 0 (bijvoorbeeld het inlaat-spuitstuk van de verbrandingsmotor van het voertuig) en een tweede kamer 44 welke, zoals bekend, in verbinding staat met de kamer 43 wanneer het rempedaal 12 niet wordt bediend en in verbinding wordt gebracht met de atmosfeer wanneer het pedaal wordt bediend.

40 De eerste kamer 43 van de pneumatische cilinder van de servorem 8 7 fi ·} \ 4 8 4 staat via een leiding 46 in verbinding met de tweede kamer 38 van de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting 32.

De leiding 46 is ook verbonden aan de eerste kamer 36 van de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting via een eerste leiding-5 gedeelte 48 en een tweede leidinggedeelte 50. Tussen de gedeelten 48 en 50 is een driewegsolenoideklep 52 met een eerste doorgang 52a verbonden aan de leiding 48, terwijl de tweede doorgang 52b in verbinding staat met de leiding 50 en een derde doorgang 52c verbonden is aan een leiding 54 welke in verbinding staat met de tweede kamer 44 van de 10 pneumatische cilinder van de servorem 14.

De pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting 32 bevat een hydraulisch met een zuiger 56 voorzien van een centrale opening 58 gekeerd naar en op een lijn met de zuiger 42. De zuiger 56 is verschuifbaar in de cilinder 60 die in verbinding staat met de afvoerleiding 15 26.

De staaf 42 bezit een uiteinde 42a dat als een afsluiter werkt en in een kamer 62 kan steken boven de zuiger 56. De kamer 62 staat in verbinding met het hydraulische fluidumreservoir 16 via leiding 64 en het sluitorgaan 42a bevindt zich normaal gesproken op een afstand 20 van de zuiger 56. Dit sluitorgaan is, zoals hieronder duidelijk zal worden, bestemd om samen te werken met een ringvormige klepzitting 58a gevormd door het uiteinde van de opening 58 dat gekeerd is naar de kamer 62.

Een elektrische druksensor 70 is geplaatst in de leiding 50 tussen 25 de doorgang 52b van de solenoldeklep 52 en de kamer 36 van de pneumatisch-hydraulische eenheid 32. Deze druksensor is bij voorkeur van het soort met extensometrische omvormers gevormd door uit een dikke film bestaande weerstanden met bekende piëzo-weerstandseigenschappen.

De uitvoer van de sensor 70 is verbonden aan de elektronische 30 regel eenheid 28.

Wanneer het pedaal 12 wordt vrijgegeven, is de relatieve druk in het hydraulische circuit met de leidingen 20, 24, 26 en 64 nul, terwijl in het pneumatische circuit met de leidingen 46, 54, 50, 48 en 46 vacuüm heerst, daar dit in verbinding staat met de bron D.

35 Wanneer het pedaal 12 van de rem wordt bediend, worden door de hoofdcilinder 10 de leidingen 20 en 24 onder druk gezet en de hydraulische aandrijvingsinrichting 18 van de remmen F bediend. Indien de wielen van het motorvoertuig niet blokkeren tijdens het remmen, blijft het hydraulische circuit benedenstrooms van de doorgang 22c van de 40 solenoïdeklep 22 op een relatieve druk gelijk aan nul, waarbij deze ·ί£' · 8700448 4- i 5 doorgang gesloten is. Tijdens remmen wordt de tweede kamer 44 van de pneumatische cilinder 14 van de servorem in verbinding gebracht met de atmosfeer, zodat de leiding 54 zich ook op atmosferische druk bevindt.

De doorgang 52c van de driewegklep 52 is gesloten, zodat deze druk niet 5 werkt op de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting welke onwerkzaam blijft.

In het geval dat de wielen blokkeren tijdens het remmen, zendt het sensormiddel 30 overeenkomstige si gnalen toe aan de regel eenheid 28 welke bestemd is om de driewegklep 22 in een dergelijk geval te be-10 krachtigen teneinde de doorgang 22a te sluiten en de doorgang 22c te openen, waardoor de op de hydraulische aandrijvingsinrichting 18 uitgeoefende hydraulische druk afgevoerd kan worden naar het reservoir 16 via de leidingen 24 en 26, de opening 58 in de zuiger 56, en de leiding 64.

15 Direkt nadat het geremde wiel of geremde wielen weer beginnen te draaien, zendt het sensormiddel 30 overeenkomstige signalen toe aan de regeleenheid 28 welke in dit geval de solenoldeklep 52 bekrachtigt teneinde het openen te bewerkstelligen van de doorgang 52c en het sluiten van de doorgang 52a. Dientengevolge tracht de atmosferische druk 20 zich weer in de kamer 36 van de pneumatisch-hydraulische aandrijvings-inrichting 32 te herstellen via de leidingen 50 en 54 en de tweede kamer 54 van de pneumatische cilinder van de servorem 14, terwijl de kamer 33 in verbinding blijft staan via de leiding 46, met de kamer 43 van de servorem 14 waarin vacuüm heerst. Het drukverschil tussen de 25 kamer 36 en de kamer 38 van de pneumatisch hydraulische aandrijvingsinrichting leidt tot een overeenkomstige beweging van het membraan 40 en de daaraan bevestigde stang naar de van een opening voorziene zuiger 56. Het sluitorgaan 42a van de stang sluit de klepzitting 58a van de zuiger 56 af. De verbinding tussen de cilinder 60 en de kamer 62 wordt 30 derhalve verbroken. Bij de voortgaande beweging van de staaf 42 naar beneden, drukt hij de zuiger 56 aan zodat het hydraulisch fluïdum in de cilinder 60 onder druk wordt gezet, waardoor dienovereenkomstig de hydraulische aandrijvingsinrichting 18 van de renmen F bediend wordt via de leidingen 26, 24 en via de doorgang 22c van de solenoldeklep 35 22. Aangezien het pedaal 12 nog steeds bediend wordt, wordt het remmen nu bereikt door de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting 32 door middel van zijn pneumatische regelcircuit. Tijdens het remmen door middel van de pneumatischhydraulische aandrijvingsinrichting 32, zouden het geregelde wiel of de geregelde wielen opnieuw kunnen blokkeren. De 40 elektronische eenheid 28 is bestemd om de bekrachtiging van de 870Ö448 m v' 6 solenofdeklep 52 in dit geval op te heffen teneinde de doorgang 52c te sluiten en beide kamers 36 en 38 van de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting 32 in verbinding te brengen met de kamer 43 van de servorem 14 waarin vacuüm heerst. De druk in de kamer 36 tracht 5 zodoende wederom evenwicht te verkrijgen met de druk in de kamer 38. In dit geval keert de stang 42 vervolgens terug naar zijn aanvankelijke stand, waardoor de verbinding tussen de cilinder 60 en de kamer 62 door de opening 58 in de zuiger 46 weer hersteld wordt. De druk in de hydraulische aandrijvingsinrichting 18, en de leidingen 24, 26 kan dan 10 afgevoerd worden naar het reservoir 16, wederom door de opening 58 en de leiding 64.

Wanneer de door de regel eenheid 28 geregelde wielen of wiel weer beginnen te draaien, wordt de solenofdeklep 52 opnieuw bekrachtigd teneinde een reeks rem- en remvrijgeefcycli op te wekken die geheel be-15 stuurd worden door de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting 32 en de daarbij behorende solenofdeklep 52. Tijdens deze cycli wordt de solenofdeklep 22 voortdurend bekrachtigd gehouden teneinde de doorgang 22a gesloten te houden.

Wanneer het motorvoertuig een voldoend lage snelheid bereikt 20 heeft, bijvoorbeeld in de orde van grootte van 10 km per uur, wordt door de elektronische eenheid 28 de bekrachtiging van de solenofdeklep 22 weer opgeheven teneinde de doorgang 22c weer te doen sluiten.

Zodoende wordt de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting ontkoppeld van de remmen F.

25 Tijdens de cycli van het remmen en het remvrijgeven geregeld door de eenheid 28 via de pneumatisch-hydraulische eenheid 32, voorziet de druksensor 70 de regel eenheid 28 van elektrische signalen die een aanwijzing vormen voor de luchtdruk in de pneumatische kamer 36 van de aandrijvingsinrichting 32. Deze druk hangt direkt samen met de hydrau-30 lische druk die uitgeoefend wordt op de aandrijvingsinrichtingen 18 van de remmen F. De elektronische eenheid 28 kan, op basis van de door de druksensor 70 geleverde signalen, zodoende informatie afleiden met betrekking tot de waarde van de op hetzelfde moment op de aandrijvingsinrichtingen van de remmen uitgeoefende hydraulische druk. Op basis van 35 deze informatie kan de regel eenheid 28 vervolgens de op de remmen uitgeoefende remdruk tijdens de geregelde remfasen op een optimale wijze regelen.

Natuurlijk kunnen, terwijl het beginsel van de uitvinding hetzelfde blijft, de vormen en uitvoeringen en constructiedetaiIs aanzienlijk 40 gevarieerd worden vergeleken met het beschreven en slechts als niet be- " .„jé 8700448 m 7 perkend bedoelde afgebeelde voorbeeld, zonder buiten de omvang van de onderhavige uitvinding te treden.

8700448

Claims (4)

1. Anti-blokkeerinrichting voor de wielen van een motorvoertuig met een remsysteem bevattende een hoofdcilinder (10) verbonden aan de 5 remmen (18, F) welke anti-blokkeerinrichting bevat: elektrisch geregelde pneumatische, hydraulische of pneumatisch-hydraulische aandrijvingsklepmiddelen (22, 32) welke bestemd zijn om de remwerking te onderbreken door de remmen (18, F) te verbinden met een afvoerleiding (26), en 10 een elektronische regel eenheid (28) verbonden aan de aandrijvings klepmiddelen (22, 32) en met bijbehorende meetmiddelen (30) voor het meten van de draaisnelheid van de wielen, waarbij de eenheid (28) zodanig uitgevoerd is dat indien de wielen blokkeren, achtereenvolgende cycli worden opgewekt voor het vrijgeven van de remmen en voor het remmen 15 door middel van de aandrijvingsklepmiddelen (22, 32); waarbij in de aandrijvingsklepmiddelen (22, 32) tenminste een gebied (36) is bepaald waarin de druk direkt samenhangt met de op de remmen (18, F) uitgeoefende druk, met het kenmerk, dat hij verder elektrische druksensormiddelen 20 (70) bevat behorende bij de aandrijvingsklepmiddelen (32) voor het voorzien van de regeleenheid (28) van elektrische signalen die een aanwijzing vormen van de druk in het genoemde gebied (36), en dat de . regeleenheid (28) bestemd is om de op de remmen (18, F) in de remvrij-geef- en remcycli uitgeoefende druk te regelen afhankelijk van de door 25 de druksensormiddelen (70) toegevoerde signalen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, in het bijzonder voor een pneu-matisch-hydraulische anti-blokkeerinrichting voor een motorvoertuig voorzien van een hydraulisch remsysteem met een pneumatische servorege-ling (14, 44) en waarin de aandrijvingsklepmiddelen bevatten: 30 een solenoldeklep (22) geplaatst tussen de hoofdcilinder (10) en de remmen (18) ter onderbreking van de remwerking door de remmen (18) te verbinden aan een afvoerleiding (26), en een pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting (32) verbonden aan de afvoerleiding (26) en voorzien van een elektro-pneumatisch 35 regel circuit (46 tot 54) verbonden aan de pneumatische servoregeling (14, 44), en waarin de regeleenheid (28) bestemd is om, indien de wielen blokkeren, een eerste onderbreking van de remwerking op te wekken door middel van de solenoldeklep (22), en achtereenvolgende rem- en rem-40 vrijgeefcycli door het sluiten en onder druk zetten en openen respec- tievelijk van de afvoerleiding (26) door middel van de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting (32), waarbij in de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting (32) een pneumatische regel kamer (36) is bepaald waarin de luchtdruk direkt 5 .samenhangt met de hydraulische druk uitgeoefend op de remmen (18) tijdens de rem- en de remvrijgeefcycli, met het kenmerk, dat het druksensormiddel (70) behoort bij de pneumatisch-hydraulische aandrijvingsinrichting (32) teneinde de luchtdruk in de pneumatische regel kamer (36) te detecteren.

3. Pneumatisch-hydraulische anti-blokkeerinrichting volgens con clusie 1 of 2. met het kenmerk, dat de druksensormiddelen een druksen-sor (70) bevatten met tenminste een extensometrische drukomvormer gevormd door een uit een dikke film bestaande weerstand,

4. Remsysteem voor motorvoertuigen, bevattende een anti-blokkeer-15 inrichting voor de wielen volgens een of meer van de voorgaande conclusies. 3700448