NL8700401A - Werkwijze en inrichting voor het beproeven van een antiblokkeersysteem (abs) van een motorvoertuig. - Google Patents

Description

" i *- . Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het beproeven van een antiblokkeersysteem (ABS) van een motorvoertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het beproeven van een antiblokkeersysteem van een motorvoertuig, gebruik makend van een rollentestbank met tenminste twee in rotatie te brengen 5 en via de remmen van het voertuig af te remmen rollen of rollenparen.

Het is bekend dat het op de gebruikelijke wijze met een rollentestbank het volledig testen van de remmen van een van een ABS-systeem voorzien motorvoertuig niet 10 mogelijk is, daar het ABS-systeem immers voorkomt dat voor de individuele wielen de blokkeergrens wordt bereikt, respectievelijk overschreden. Het feit, dat voor een bepaald wiel deze blokkeergrens niet wordt bereikt, kan zowel het gevolg zijn van de werking van het ABS-15 systeem als van een slecht werkende wielrem.

De bestaande ABS-testapparatuur wordt dan ook rechtstreeks aangesloten aan de regelketens van het ABS-systeem en levert daaraan simulatiesignalen. Deze wijze van testen heeft echter verschillende bezwaren, 20 waarvan de belangrijkste zijn dat het aanbrengen en verwijderen der vele aansluitingen voor de talrijke teststappen veel tijd vergt en nauwkeurig moet geschieden waarbij moet worden voorkomen dat verkeerde aansluitingen worden gemaakt en/of verbindingen worden beschadigd 25 en dat het ABS-systeem niet in zijn geheel, doch deel voor deel wordt getest.

De uitvinding beoogt een werkwijze aan te geven welke de mogelijkheid geeft met een op eenvoudige wijze aangepaste gebruikelijke rollentestbank een ABS-systeem 30 op de werking daarvan te beproeven.

De volgens de uitvinding voorgestelde werkwijze berust erop dat men een rotatiesnelheidsverschil teweeg brengt tussen tenminste één der rollenparen en de anderen(n), en de responsie van het ABS-systeem daarop waarneemt.

35 Daarbij kan men, voorafgaand aan het afremmen 6>i! : : (i 1 3? s - 2 - der rollen, een bepaald rotatiesnelheidsverschil tussen tenminste één der rollervaren]en de andere(n) tot stand brengen. Tijdens het remmen moet dan het ABS-systeem op dit rotatiesnelheidsverschil reageren door te trachten 5 de rotatiesnelheden gelijk te maken.

Men kan ook, uitgaande van in hoofdzaak gelijke aanvangsrotatiesnelheden, tijdens het afremmen der rollen de rotatiesnelheden der individuele rollen^arenj door beïnvloeding vanuit de rollentestbank trachten 10 te wijzigen. Dan moet het ABS-systeem daarop reageren door de respectievelijke rotatiesnelheden gelijk te houden.

De conclusies 4-7 beschrijven wijzen waarop de werkwijze volgens de uitvinding worden uitgevoerd, 15 terwijl de conclusies 8 - 118 betrekking hebben op een rollentestbank, geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens:de uitvinding.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Deze toont schematisch een rollentestbank 20 niet voorzieningen, die het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding met de verschillende varianten daarvan mogelijk maken.

i - '-Deΐ schematisch in de figuren afgebeelde rollentestbank omvat de voorste rollenparen 10, 12 met de rollen 25 10a, 10b, respectievelijk 12a, 12b en de achterste rollenparen 14, 16 met de rollen 14a, 14b, respectievelijk 16a, 16b.

Van elk der rollenparen zijn de individuele rollen onderling gekoppeld door een drijfriem; deze drijfriemen 30 zijn aangegeven met 18, 20, 22 en 24.

Elk rollenpaar heeft een individuele aandrijfmotor. Deze motoren zijn aangegeven met 26, 28, 30 en 32.

Evenzo heeft elk rollenpaar een individuele tachogenerator, aangegeven met 34, 36, 38 en 40.

35 Tenslotte heeft elk rollenpaar een individueel te bekrachtigen rem; deze remmen zijn aangegeven met de verwijzingscijfers 42, 44, 46 en 48 voor de respectievelijke rollenparen 10, 12, 14 en 16.

f: V i- ·"' .·- fi <U i ν ’ "i V/ 5 ' f - 1* - 3 -

Er is ook een voor alle rollenparen gemeenschappelijke aandrijfmotor die is aangegeven met het verwijzingscijfer 50; de daarmee gekoppelde tachogenerator is aangegeven met het verwijzingscijfer 52.

5 De uitgaande as 54 van de motor 50 is gekoppeld met de ingaande as van een automatisch poelie-drijfriem-stelsel 56 waarmee de drijfriemen 58,60, 62 en 64 worden aangedreven, welke via de assen 66, 68, 70 en 72 zorgen voor de aandrijving der rollenparen 10, 12, 14 en 16; 10 deze aandrijvingen kunnen onderbroken worden door een geschikte schakelbare koppeling aan de as wat symbolisch is aangegeven met de koppelingen 74, 76, 78 en 80.

Voorts is er de gebruikelijke centrale meet- en besturingseenheid schematisch aangegeven met de rechthoek . 15 82, waaraan worden toegevoérd de door de tachogeneratoren 34-4Q, 52 geleverde, de omwentelingssnelheden der rollen representerende uitgangssignalen, zoals symbolisch aangegeven met uitgaande pijlen bij deze generatoren en inkomende pijlen bij de eenheid 82, en welke eenheid 20 besturingssignalen levert voor de remmen 42-48, de koppelingen 74-80 en de motoren 26-32,50. Dit is schematisch aangegeven met inkomende pijlen bij de betreffende componenten en uitgaande pijlen bij de eenheid 82.

Het testen van een ABS-systeem met de werkwijze 25 volgens de uitvinding kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Evenals bij een "normale" remmentest worden de rollen der vier rollenparen, voorafgaand aan het begin der test, op een vooraf bepaalde rotatiesnel-heid gebracht en wel met de motoren 26-32. In tegenstelling 30 echter tot de gebruikelijke test worden de rollen met deze motoren nu niet op gelijke snelheden gebracht, doch wordt ervoor gezorgd dat er bepaalde, gedefinieerde, onderlinge snelheidsverschillen bestaan.

Wanneer nu het rempedaal van het te beproeven 35 voertuig wordt ingedrukt interpreteert het ABS-systeem deze verschillen als een bepaalde "slip" per wiel en zal, wanneer het systeem op de juiste wijze werkt, trachten de verschillende rotatiesnelheden.onderling gelijk te maken. De respectievelijke rotatiesnelheden t' ·. : o i Λ % - 4 - zijn bekend uit de signalen der tachogeneratoren 34-40 en het is op eenvoudige wijze mogelijk na te gaan hoeveel tijd er verstrekt voordat de rotatiesnelheden onderling gelijk zijn en op welke wijze deze eindtoestand 5 wordt bereikt.

De vóór de aanvang der test heersende toestand waarbij de rollen onderling verschillende rotatiesnelheden hebben, kan ook op andere wijze worden bereikt:

Men kan de rollen aandrijven via de gemeenschappelijke lOaandrijfmotor 50, de per rollenpaar (koppelingen 74-80) uitschakelbare transmissie 56 en de drijfriemen 58-64, en wel zodanig dat bij het bereiken van een toerental nl de koppeling 74 het rollenpaar 10 afschakelt, bij een toerental n2 de koppeling 76 het rollenpaar 12 afschakelt, 15bij een toerental n3 de koppeling 78 het rollenpaar 14 afschakelt en bij een toerental n4 de koppeling 80 het rollenpaar 16 afschakelt.

Aldus hebben de rollenparen bij de aanvang der test onderling verschillende rotatiesnelheden.

20 Het is ook mogelijk de rollenparen 10-16 d.m.v.

de motor 50 allen op eenzelfde eindtoerental te brengen, ze vervolgens via de koppelingen 74-80 van de aandrijving af te koppelen en daarna m.b.v. de remmen 42-48 selectief tot een bepaald toerental af te remmen, waarna de test 25 kan beginnen.

Een laatste mogelijkheid is de rollen door het voertuig zelf op een bepaald toerental te brengen, ze daarna los te koppelen, op de bovenomschreven wijze selectief tot een bepaald toerental af te remmen en 30 vervolgens de test uit te voeren.

Een ander uitgangspunt or het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding is: uitgaan van een situatie waarin alle rollen een gelijk toerental bezitten en het tijdens de test, dus tijdens het remmen, van 35 buitenaf introduceren van verstoringen der rotatiesnelheden. De rollen worden daartoe na het bereiken van de, voor alle rollen gelijke, uitgangssnelheid van elkaar losgekoppeld, waarna tijdens het remmen van het voertuig d.m.v. de remmen 42-48 bepaalde rollen naar wens en I? / U 4 01 9 -5-- eventueel volgens een bepaald programma extra (uitwendige) remmende koppels (positieve remkrachten) kunnen worden aangebracht terwijl de motoren 26-32 de mogelijkheid bieden bepaalde rollenstelsels naar wens aan te drijven 5 en zodoende een negatieve remkracht te simuleren.

Bij het optreden van een dergelijke "verstoring" zal het ABS ervoor moeten zorgen, dat de rolsnelheden gelijk blijven.

De responsie van het ABS-systeem zal aldus informatie.

10 geven over de werking ervan.

Wanneer bijvoorbeeld tijdens het afremmen op een bepaald rollenpaar een extra remmend koppel wordt uitgeoefend, zal de door het ABS-systeem .uitgeoefende remkracht met eenzelfde waarde moeten dalen zodanig dat het totale 15 remmend koppel op de rol(len) gelijk blijft danwel zo groot blijft of wordt, waardoor alle rollen met gelijke snelheid blijven draaien danwel eenzelfde vertraging vertonen.

Op deze wijze is het zeer goed mogelijk het rijden 20 met één of meerdere wielen op een glad wegdek te simuleren.

De op zich bekende meting van wielremkracht en rolsnelheid levert alle voor de analyse van de werking van het ABS-systeem noodzakelijke informatie.

Opgemerkt wordt, dat in de bovenomschreven uitvoe-25 ringsvorm alle mogelijkheden zijn aangegeven terwijl dit in een praktische uitvoering niet het geval behoeft te zijn, wat in het bijzonder geldt voor de componenten voor het realiseren van gelijke aanvangsrotatiesnelheden.

In plaats van een verstoring van het remmend koppel 30 op de rollen d.m.v. remmen (42-48) (positieve remkrachten) of motoren (26-32) (negatieve remkrachten) is het ook mogelijk de rollen(stelsels) een verschillende massa-traagheid te geven d.nuv. aan- en af koppelbare vliegwielen.

Het ABS-systeem zal dan cm de snelheden van de rollen 35 (stelsels) gelijk te houden de remkrachten in verhouding tot de massatraagheden moeten aanpassen (om de vertragingen gelijk te houden, dus de snelheden).

β 7 y (· ' (- <

Claims (11)

1. Werkwijze voor het beproeven van een antiblokkeer-systeem (ABS) van een motorvoertuig, gebruik makend van een rollentestbank met tenminste twee in rotatie te brengen en via de remmen van het voertuig af te remmen rollen of rollenparen met het kenmerk dat men 5 een rotatiesnelheidsverschil tussen tenminste één der rollen(paren) en de andere(n) teweegbrengt en de responsie van het ABS-systeem daarop bepaalt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk dat men voorafgaand aan het afremmen der rollen een 10 bepaald rotatiesnelheidsverschil tussen tenminste één of meer der rollen(paren )en de andere(n) tot stand brengt en tijdens het remmen in het bijzonder de wijze waarop het ABS-systeem de rotatiesnelheden gelijk maakt, waarneemt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk dat men, uitgaande van in hoofdzaak gelijke aanvangsrotatie-snelheden, tijdens het afremmen der rollen de rotatiesnelheden der individuele rollen(paren) door beïnvloeding vanuit de rollentestbank wijzigt en in het bijzonder 20 de wijze, waarop het ABS-systeem de respectievelijke rotatiesnelheden gelijk houdt, waarneemt.

4. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk dat men, uitgaande van in hoofdzaak gelijke aanvangsro-tatiesnelheden en niet gekoppelde rollen of rollenparen 25 tijdens of voor het afremmen der rollen de rollen(paren) een onderling verschillende massatraagheid geeft en in het bijzonder de wijze waarop het ABS-systeem de respectievelijke rotatiesnelheden gelijk houdt of tracht gelijk te houden waarneemt.

5. Werkwijze volgens conclusie 2 met het kenmerk dat men de rollen(paren) vóór de aanvang der test tot onderling verschillende rotatiesnelheden individueel aandrijft.

6. Werkwijze volgens conclusie 3 met het kenmerk 35 dat men de individuele rollen(paren) na de aanvang der test op onderling verschillende wijze met een motor 8700:01 .Λ > - η - aandrijft.

7. Werkwijze volgens conclusie 3 met het kenmerk dat men de individuele rollen(paren) na de aanvang der test met een hulprem op onderling verschillende 5 wijzen afremt.

8. Rollentestbank voor het uitvoeren van de werkwijze volgens één of meer der conclusies 1 * 5, gekenmerkt door middelen voor het individueel aandrijven der respectievelijke rollenparen.

9. Rollentestbank volgens conclusie 8 met het kenmerk dat elk rollenpaar via een losbare koppeling is verbonden met een centrale aandrijfmotor.

10. Rollentestbank volgens conclusie 8-9 met het kenmerk dat elk rollenpaar is voorzien van een individueel 15 te bekrachtigen rem.

11. Rollentestbank voor het uitvoeren van van de werkwijze van conclusie 4 met het kenmerk dat elk rollen(paar) is uitgevoerd met een, al dan niet inschakelbare, extra massatraagheid. * ' · · ·. L·' )