NL8602913A - Werkwijze en inrichting voor het tijdens het slachten en verpakken of anderzins verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, transporteren daarvan. - Google Patents

Description

¥ ) s.

-1- VO 8464

Titel: Werkwijze en inrichting voor het tijdens het slachten en verpakken of anderzins verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, transporteren daarvan.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het tijdens het slachten van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, transporteren daarvan vanaf een transporteur met ophanghaken naar een verpakkingsinrichting, 5 een inrichting voor het ontleden of dergelijke inrichting.

Tijdens het bedrijfsmatig slachten van b.v. gevogelte hangt het gevogelte met de poten in ophanghaken van een in hoofdzaak horizontale transportbaan.

Tijdens het transport ondergaat het gevogelte 10 de vereiste slachtbehandelingen, zoals het verwijderen van de kop, de veren en de ingewanden. Het gevogelte wordt vervolgens gewogen en afhankelijk van het gewicht, boven een bij dat gewicht behorende voorraadbak uit de haken van de transporteur geworpen en valt daarbij in 15 een daaronder opgestelde voorraadbak of -buffer. Het gevogelte wordt vervolgens met de hand uit de bufferbak genomen en voor verdere verwerking, b.v. inpakken of ontleden, gepositioneerd op een daarachter opgestelde inrichting.

20 Een dergelijke werkwijze heeft meerdere bezwaren.

Een eerste bezwaar is, dat bij de verdere verwerking van het gevogelte elke vogel met de hand uit de voorraadbak of -buffer moet worden genomen en voor verdere verwerking opnieuw moet worden gepositioneerd: dit is arbeidsintensief 25 en bijgevolg duur.

Een tweede bezwaar is, dat bij het vanuit de haken in de voorraadbakken vallen van het gevogelte, dit laatste kan worden gekneusd.

Naast het feit, dat het gevogelte bij het in 30 de bufferbak vallen kan worden gekneusd, heeft deze werkwijze 8602913 * -2- nog het nadeel, dat bij grotere toevoer van gevogelte aan de bufferbak dan afvoer daaruit, de onderste vogels gedurende langere tijd te veel worden samengedrukt, waardoor deze een merkbaar gewichtsverlies ondergaan.

5 De uitvinding beoogt genoemde bezwaren te onder vangen .

Hiertoe vertoont de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk, dat de slachtdieren vanuit de ophanghaken worden overgebracht naar een buffertransporteur, waarin 10 de slachtdieren gericht worden gebufferd en vanaf de buffertransporteur gericht worden overgebracht naar een grijpinrichting van het verpakkingsstation of dergelijke.

De buffertransporteur kan daarbij zijn voorzien van een aantal met ophanghaken uitgeruste ophangwagens.

15 Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een buffertransporteur voorzien van een railgeleiding, waarlangs de ophangwagens verrijdbaar zijn met behulp van aandrijf-middelen, waarbij een deel van de railgeleiding zodanig is uitgevoerd, dat de ophangwagens buiten aangrijping 20 met de aandrijfmiddelen zijn.

Bij voorkeur is de buffertransporteur zodanig uitgevoerd, dat het buffertraject benedenwaarts hellend is uitgevoerd, waardoor de wagens met de daaraan hangende slachtdieren onder invloed van de zwaartekracht naar 25 het laagste punt bewegen, waar een overdracht vanuit de ophangwagen naar grijparmen van de achter de buffertransporteur opgestelde inrichting kan plaatsvinden.

De uitvinding heeft verder betrekking op een buffertransporteur voor slachtdieren, bestaande uit een 30 railgeleiding, waarlangs ophangwagens voor de slachtdieren door middel van aandrijfmiddelen kunnen worden verplaatst, welke transporteur het kenmerk vertoont, dat de ophangwagens over één of meer trajecten van de transporteur buiten ingrijping met de aandrijfmiddelen zijn. De aandrijf-35 middelen kunnen bijvoorbeeld over het buffertraject op afstand van aangrijpmiddelen van de ophangwagens op de 8602913 * m -3- railgeleiding zijn aangebracht.

In verdere uitwerking van de uitvinding kunnen de zich langs de baan van de buffertransporteur bewegende ophangwagens zijn voorzien van remmiddelen, waardoor 5 de wagens met de telkens daaraan hangende dieren niet met grote snelheid op elkaar botsen. Genoemde remmiddelen kunnen een veerbelaste pal omvatten, die samenwerkt met de aandrijfmiddelen en telkens zodanig zwenkbaar op de ophangwagen is bevestigd, dat de pal bij buffering van 10 de ophangwagen tegen de werking van de veer in buiten aangrijping met de aandrijfmiddelen zwenkbaar is.

Een andere oplossing bestaat daaruit, dat de aangrijpmiddelen zwenkbaar en onder veerbelasting op de ophangwagen zijn bevestigd en in aangrijping zijn 15 met de aandrijfmiddelen, waarbij de aangrijpmiddelen bij buffering van de ophangwagens tegen de werking van de veer in, buiten aangrijping met de aandrijfmiddelen beweegbaar zijn.

Bij voorkeur is de buffertransporteur een gesloten, 20 driehoekige transporteur. De transporteur kan zijn voorzien van een in de baan daarvan beweegbaar blokkeringselement.

Dit blokkeringselement kan zijn gekoppeld met een langs de transporteur geplaatste detectieschakelaar voor een ophangwagen, welke op zich kan zijn voorzien van een 25 activeringselement voor genoemde detectieschakelaar.

Genoemd activeringselement kan zodanig zijn uitgevoerd, dat dit slechts dan in een voor activering van het detectieorgaan geschikte stand is, indien een slachtdier in de ophangwagen aanwezig is. Zo kan het 30 activeringselement een zwenkbare vlinder zijn, die door plaatsing van een slachtdier in de ophangwagen in een voor activering van het detectieorgaan geschikte stand wordt gezwenkt.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen 35 thans, onder verwijzing naar de tekening, enkele uitvoe-ringsvoorbeelden van een inrichting voor het overbrengen 86029 1 3 4 κ -4- en bufferen van gevogelte vanuit een slachtlijn en/of weeglijn naar een stroomafwaarts daarvan opgestelde inrichting voor verdere verwerking worden beschreven.

In de tekening toont: 5 fig. 1 een schematisch bovenaanzicht van een slachtlijn en/of weeglijn/ een buffertransporteur volgens de uitvinding en een stroomafwaarts daarachter opgestelde inpakinrichting; fig. 2 schematisch een zijaanzicht van de buffer-10 baan, toegepast bij de inrichting volgens fig.1; fig. 3 een bovenaanzicht van een ophangwagen, toegepast tezamen met de buffertransporteur volgens de figuren 1 en 2? fig. 4 een langsdoorsnede van de ophangwagen 15 volgens fig. 2 en fig. 5 een langsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van de ophangwagen.

Volgens fig. 1 bevinden zich langs een in hoofdzaak horizontale transportbaan 1 een aantal (in de tekening 20 is er slechts één weergegeven) buffertransporteurs 2. Gevogelte 7 wordt, hangende aan ophanghaken 6 langs de transportbaan 1 geleid en ondergaat daarbij verschillende slachtbehandelingen, zoals het ontdoen van het gevogelte van kop en veren, het verwijderen van ingewanden, enz.

25 Na het op het gevogelte uitvoeren van genoemde bewerkingen wordt het gevogelte gewogen en, afhankelijk van het gewicht van de transportbaan 1 op een bij die gewichtsklasse behorende buffertransporteur 2 overgezet. Vanaf de buffertransporteur 2 wordt het gevogelte daarbij middels een, 30 in dit geval pneumatische cilinder 4 met een stootstang na activering van de pneumatische cilinder vanuit de ophanghaak in een ophangwagen van de buffertransporteur 2 (fig. 2) gestoten. Op de gewenste plaats wordt het gevogelte 7 weer uit de buffertransporteur 2 verwijderd 35 middels een grijpinrichting 5, die twee grijpelementen 9' en 9" van een grijparm 9 omvat, waartussen het gevogelte 8602913 * -5- kan worden geklemd. De grijparm 9 kan daarbij rond een as 10 van de buffertransporteur 2 worden gezwenkt, waarbij het gevogelte 7 in een schematisch weergegeven inpakinrich-ting 3 wordt gepositioneerd en vervolgens verpakt. Het 5 is echter ook mogelijk, dat het gevogelte door de grijp-elementen 9' en 9" gepositioneerd in een andere inrichting bijvoorbeeld voor het ontleden van het gevogelte wordt gelegd.

De buffertransporteur 2 volgens fig. 2 is bij 10 voorkeur driehoekig uitgevoerd, doch kan zonder bezwaar ook een andere uitvoeringsvorm hebben. De driehoekige transporteur 2 bevat een drietal trajecten 21, 22 en 23. Op het traject 21 kan de buffertransporteur een aantal ophangwagens 8 met gevogelte 7 bufferen, indien de snelheid 15 van afnemen van gevogelte van de ophangwagens achterblijft bij de aanvoersnelheid daarvan. Over de trajecten 22 en 23 worden lege ophangwagens 8 teruggeleid. Over het traject 23 kan de buffertransporteur daarbij lege ophangwagens 8 bufferen, die op de overname van gevogelte uit 20 de haken 6 van de transportbaan 1 wachten. Ook wordt een zekere buffer van lege ophangwagens op het traject 23 aangehouden om te waarborgen, dat steeds een ophangwagen 8 beschikbaar is bij aanvoer van gevogelte om te voorkomen, dat de transportbaan 1 stop dient te worden gezet in 25 afwachting van een ophangwagen 8.

De buffertransporteur 2 omvat een over de trajecten 21, 22 en 23 aangebrachte railgeleiding 24 alsmede een aandrijfketting 25, die in de railgeleiding 24 is verwerkt. De aandrijfketting 25 is over tandwielen 26, 30 27 en 28 geleid in de hoeken tussen de trajecten 21, 22 en 23 van de driehoekige buffertransporteur 2. De aandrijfketting is verder middels tandwiel 29 uit de railgeleiding 24 over een aandrijfwiel 30 geleid en is via het tandwiel 26 in de railgeleiding 26 teruggeleid.

35 Het aandrijfwiel 30 is aandrijfbaar middels een niet weergegeven motor.

860 2S 13 * -6-

De ophangwagen 8 omvat wielen 31 die in de railgeleiding 24 lopen (fig. 4, 5). De uitvoeringsvorm van de ophangwagen 8 volgens fig. 4 omvat verder een aangrijpblok 33 en een veerbelaste pal 34. De ketting 5 25 is zodanig in de railgeleiding 24 aangebracht dat de ketting over de trajecten 21 en 23 buiten aangrijping met het aangrijpblok 33 blijft. Over de dalende trajecten 21 en 23 kan de ophangwagen 8 in principe op basis van eigen gewicht naar beneden langs de railgeleiding rijden.

10 Om te voorkomen dat de ophangwagen 8 daarbij een te grote snelheid krijgt wordt de pal 34 door de veer 35 tegen de ketting 25 gedrukt zodat de ophangwagen 8 in ieder geval niet sneller dan de ketting 25 kan voortbewegen.

Indien op de trajecten 21 en 23 buffering van ophangwagens 15 optreedt drukt de ketting 25 de pal 34, tegen de werking van de veer 35 in, weg zodat de ketting 25 langs de gebufferde ophangwagens 8 kan bewegen zonder dat de ophangwagens worden meebewogen. Over het stijgende traject 22 is de ketting 25 zodanig in de railgeleiding 24 gepositioneerd 20 dat de ketting 25 en het aangrijpblok 33, waarin uitsparingen 37 voor de ketting 25 zijn aangebracht, wel ineengrijpen zodat de ophangwagen 8 door de ketting 25 wordt meegenomen.

Bij de uitvoeringsvorm van de ophangwagen 8 volgens fig. 5 is de functie van het aangrijpblok en 25 de pal gecombineerd in een aangrijpblok 38 dat onder veerbelasting van een veer 39 staat. Over de dalende trajecten 21 en 23 is het aangrijpblok 38 weliswaar in aangrijping met de ketting 25 maar kan bij buffering tegen de werking van veer 39 in buiten aangrijping met 30 de ketting 25 worden gebracht. Over het traject 22 loopt de ketting 25 zo dicht langs het aangrijpblok 38 dat een door begrenzingselementen 40 begrensde maximale indruk-king van het aangrijpblok 38 tegen de werking van de veer 39 in, niet voldoende is om de ketting 25 en het 35 aangrijpblok 38 buiten aangrijping te houden. De ophangwagen 8 is verder voorzien van twee grijporganen 41 die elk 8602913 % -7- twee klemdelen 42, 43 omvatten. De klemdelen 42 en 43 begrenzen een taps toelopende ruimte 44 die overgaat in een eveneens door de klemdelen 42 en 43 begrensde cirkelvormige ruimte 45 waarin de poten van het gevogelte 5 kunnen worden gehangen. De klemdelen 42 en 43 worden door een veer 46 die is bevestigd tussen van de taps toelopende ruimte 44 afgekeerde einden of nokken 47 en 48 van de klemdelen 42 respectievelijk 43, naar elkaar toe gedrongen. Bij het overzetten van het gevogelte van 10 de transportbaan 1 op de buffertransporteur 2 wordt het gevogelte uit de haken 6 van de transportbaan 1 geduwd en met de poten in de taps toelopende ruimte 44 van de grijporganen 41 gedrukt waardoor de klemdelen 42 en 43 tegen de werking van de veren 46 in uiteen wijken zodat 15 de poten in de cirkelvormige ruimte 45 worden opgenomen waarna de klemdelen 42 en 43 door de veren 46 weer naar elkaar toe bewegen onder inklemming van de poten van het gevogelte. Bij de verwijdering van het gevogelte 7 uit de buffertransporteur 2 wordt het gevogelte 7 door 20 de grijpelementen 9' en 9" van de grijpinrichting 5 omvat.

Door de voortgaande beweging van de ophangwagen 8 en door het oplopen van het gevogelte tegen de grijpelementen 9' en 9" van grijparmen 9 van de grijpinrichting 5, worden de poten van het gevogelte door het uiteen drukken van 25 de klemdelen 42 en 43 tegen de werking van de veren 46 in, uit de grijporganen 41 getrokken om vervolgens door de grijpinrichting 5 in een, in dit geval inpakinrichting 3 te worden gepositioneerd.

Onder tegen de ophangwagen 8 is een stabiliserings-30 staaf 49 (fig. 4, 5) aangebracht die, wanneer de ophangwagen 8 het dalende traject 21 volgt vrijwel verticaal naar beneden is gericht. De stabiliseringsstaaf 49 is in langs-richting van de ophangwagen 8 enigszins verschoven op de middellijn tussen beide grijporganen 41 aangebracht 35 en wel zodanig dat het gevogelte 7 over het traject 21 aanligt tegen de stabiliseringsstaaf 49 en niet overmatig 8602S 13 J» -8- kan gaan slingeren.

Op de ophangwagen 8 is verder nabij een der grijporganen 41 een vlinder 50 aangebracht. De vlinder 50 is zwenkbaar rond een as 51 op de ophangwagen 8 bevestigd.

5 De vlinder 50 bestaat in hoofdzaak uit twee in eenzelfde vlak gelegen maar loodrecht op elkaar geplaatste en onderling verbonden armen 52 en 53. De arm 52 beweegt bij een zwenkbeweging boven de taps toelopende ruimte 44 en de cirkelvormige ruimte 45 van het nabij gelegen grijp-10 orgaan 41. De vlinder 50 is zodanig middels een niet weergegeven schroefveer belast dat de vlinder 50 met de arm 52 in de richting van de verwijding van de taps toelopende ruimte wordt gedrukt. De zwenkbeweging van de vlinder 50 wordt daarbij begrensd door een nok 54.

15 De zwenkbeweging van de vlinder 50 in de tegengestelde richting tegen de werking van de schroefveer in, is zodanig begrensd dat de arm 53 in die zwenkstand evenwijdig aan de langsrichting van de ophangwagen 8 verloopt. Wanneer geen gevogelte met een poot in het grijporgaan 41 is 20 opgenomen bevindt de arm 52 van de vlinder 50 zich boven het nabij gelegen grijporgaan 41. Door plaatsing van gevogelte met de poten in de klemorganen 41 wordt de vlinder 50 om as 51 tegen de werking van de schroefveer in gezwenkt en komt arm 53 zijwaarts langs een zijde 25 van de ophangwagen 8 te liggen. Door het benaderen van de arm 53 wordt een langs de buffertransporteur 2 nabij de transportbaan 1 gelegen benaderingsschakelaar 55 geactiveerd. De benaderingsschakelaar 55 bewerkstelligt daarbij het wegnemen van een blokkeringspen 56 (fig. 2) die in 30 de baan van de ophangwagens 8 ter hoogte van de overzet-positie voor gevogelte van de transportbaan 1 op de buffertransporteur 2 is aangebracht. Nadat de ophangwagen 8 met daarin gevogelte is gepasseerd beweegt de blokkeringspen 56 weer in de baan van de ophangwagens 8. De combinatie 35 van de vlinder 50 met de benaderingsschakelaar 55 en de blokkeringspen 56 waarborgt dat slechts ophangwagens 8 60 2 S13

A

ί -9- met gevogelte langs het traject 21 worden geleid.

Bij het overzetpunt van gevogelte van de buffer-transporteur 2 op de inpakinrichting 3 kan dezelfde vlinder 50 dienst doen in combinatie met een tweede benaderings-5 schakelaar 57 die nabij dat overzetpunt langs de buffer-transporteur 2 is aangebracht. De benaderingsschakelaar 57 kan detecteren of er een ophangwagen 8 voor het overzetpunt door een tweede blokkeringspen 58 wordt tegengehouden.

Indien ook de inpakinrichting 3 weer vrij is voor een 10 volgende inpakcyclus kan een daartoe afgegeven signaal in combinatie met een signaal van de benaderingsschakelaar 57 bewerkstelligen dat de tweede blokkeringspen 58 weg wordt genomen en de grijpinrichting 5 in werking treedt zodat de grijpinrichting het gevogelte 7 uit de voortbe-15 wegende ophangwagen 8 trekt en in de inpakinrichting 3 positioneert.

De buffertransporteur volgens de uitvinding maakt een continue verplaatsing en volledig machinale overzetting van gevogelte mogelijk en biedt daarbij boven-20 dien een buffermogelijkheid voor lege ophangwagens alswel ophangwagens met daarin hangend gevogelte zodat onregelmatigheden in de aan- en afvoer van gevogelte en snelheids-verschillen tussen aan- en afvoer zonder problemen kunnen worden opgevangen. De machinale verwerking van het gevogelte 25 waarborgt een optimale hantering van het gevogelte en geeft daarbij een hoge kwaliteit van het eindprodukt.

Opgemerkt wordt dat na het voorgaande diverse modificaties van de beschreven buffertransporteur voor de hand liggen. Zo kan bijvoorbeeld de ophangwagen zwenkbaar 30 in de geleidingsrail zijn aangebracht door middel van bijvoorbeeld wielen met verschillende diameter en aan de bovenzijde zijn voorzien van uitsparingen voor aangrij-ping met de aandrijfketting zodanig dat de ophangwagen door het gewicht van het gevogelte of onder het eigen 35 gewicht van de ophangwagen over een dalend traject buiten aangrijping met de ketting blijft maar op een stijgend 8602913 -10- traject juist in aangrijping is met de ketting en wordt meegevoerd. De ketting kan verder over het hele traject van de buffertransporteur in aangrijping met de ophangwagens zijn en alleen over een gedeelte van het traject waarover 5 gebufferd dient te worden buiten aangrijping worden gebracht. Verder kan voor de ketting zonder bezwaar een ander aandrijfmiddel bijvoorbeeld een tandriem worden toegepast. Dergelijke modificaties worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

10 Het zal tenslotte duidelijk zijn dat binnen het kader van de uitvinding overeenkomstige transporteurs voor andere slachtdieren zoals hazen, konijnen en dergelijke kunnen worden toegepast.

1602913

Claims (14)

1. Werkwijze voor het tijdens het slachten van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte transporteren daarvan vanaf een transporteur met ophanghaken naar een verpakkingsinrichting, een inrichting voor het ontleden 5 of dergelijke inrichting, met het kenmerk, dat de slachtdieren vanuit de ophanghaken worden overgebracht naar een buffertransporteur, waarin de slachtdieren gericht worden gebufferd en vanaf de buffertransporteur gericht worden overgebracht naar een grijpinrichting van de verpak-10 kingsinrichting of dergelijke.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de buffertransporteur is voorzien van een aantal met ophanghaken uitgeruste wagens.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, 15 dat de buffertransporteur is voorzien van een railgeleiding, waarlangs de ophangwagens verrijdbaar zijn met behulp van aandrijfmiddelen, waarbij een deel van de railgeleiding zodanig is uitgevoerd, dat de ophangwagens buiten aangrij-ping met de aandrijfmiddelen zijn.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 en/of 3, met het kenmerk, dat het buffertraject benedenwaarts hellend is uitgevoerd, waardoor de wagens met de daaraan hangende slachtdieren onder invloed van de zwaartekracht naar het laagste punt bewegen, waar een overdracht vanuit 25 de ophangwagen naar grijparmen van de achter de buffertransporteur opgestelde inrichting kan plaatsvinden.

5. Transporteur voor slachtdieren, bestaande uit een railgeleiding, waarlangs ophangwagens voor de slachtdieren door middel van aandrijfmiddelen kunnen worden 30 verplaatst, met het kenmerk, dat de ophangwagens over één of meer trajecten van de transporteur buiten ingrijping met de aandrijfmiddelen zijn, waardoor de transporteur als buffertransporteur kan dienen.

6. Transporteur volgens conclusie 5, met het kenmerk, 8602913 « -12- dat de aandrijfmiddelen over het buffertraject op afstand van aangrijpmiddelen van de ophangwagens op de railgeleiding zijn aangebracht.

7. Buffertransporteur volgens conclusie 5 of 6, 5 met het kenmerk, dat de ophangwagens zijn voorzien van remmiddelen.

8. Buffertransporteur volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de remmiddelen een veerbelaste pal omvatten, die samenwerkt met de aandrijfmiddelen en telkens zodanig 10 zwenkbaar op de ophangwagen is bevestigd, dat de pal bij buffering van de ophangwagen tegen de werking van de veer in buiten aangrijping met de aandrijfmiddelen zwenkbaar is.

9. Buffertransporteur volgens conclusie 7, met 15 het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen zwenkbaar en onder veerbelasting op de ophangwagen zijn bevestigd en in aangrijping zijn met de aandrijfmiddelen, waarbij de aangrijpmiddelen bij buffering van de ophangwagens tegen de werking van de veer in, buiten aangrijping met de 20 aandrijfmiddelen beweegbaar zijn.

10. Buffertransporteur volgens één van de conclusies 5 t/m 9, met het kenmerk, dat de buffertransporteur een gesloten, driehoekige transporteur is.

11. Buffertransporteur volgens één of meer van 25 de conclusies 5 t/m 10, met het kenmerk, dat de buffertransporteur is voorzien van een in de baan van de transporteur beweegbaar blokkeringselement.

12. Buffertransporteur volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het blokkeringselement is gekoppeld 30 met een langs de transporteur geplaatste detectieschakelaar voor een ophangwagen.

13. Buffertransporteur volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de ophangwagen is voorzien van een active-ringselement voor genoemde detectieschakelaar.

14. Buffertransporteur volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het activeringselement een zwenkbare 8602913 -13- \ vlinder is, die door plaatsing van een slachtdier in de ophangwagen in een voor activering van het detectieorgaan geschikte positie wordt gezwenkt. 8602913