NL8601888A - Steekkoppeling. - Google Patents

Steekkoppeling. Download PDF

Info

Publication number
NL8601888A
NL8601888A NL8601888A NL8601888A NL8601888A NL 8601888 A NL8601888 A NL 8601888A NL 8601888 A NL8601888 A NL 8601888A NL 8601888 A NL8601888 A NL 8601888A NL 8601888 A NL8601888 A NL 8601888A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
plug
coupling according
section
sleeve
pipe
Prior art date
Application number
NL8601888A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Rasmussen Gmbh
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Rasmussen Gmbh filed Critical Rasmussen Gmbh
Publication of NL8601888A publication Critical patent/NL8601888A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F9/00Casings; Header boxes; Auxiliary supports for elements; Auxiliary members within casings
    • F28F9/02Header boxes; End plates
    • F28F9/0246Arrangements for connecting header boxes with flow lines
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L33/00Arrangements for connecting hoses to rigid members; Rigid hose connectors, i.e. single members engaging both hoses
    • F16L33/20Undivided rings, sleeves or like members contracted on the hose or expanded in the hose by means of tools; Arrangements using such members
    • F16L33/213Undivided rings, sleeves or like members contracted on the hose or expanded in the hose by means of tools; Arrangements using such members only a sleeve being expanded inside the hose
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L33/00Arrangements for connecting hoses to rigid members; Rigid hose connectors, i.e. single members engaging both hoses
    • F16L33/22Arrangements for connecting hoses to rigid members; Rigid hose connectors, i.e. single members engaging both hoses with means not mentioned in the preceding groups for gripping the hose between inner and outer parts
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L37/00Couplings of the quick-acting type
    • F16L37/08Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members
    • F16L37/084Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members combined with automatic locking
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F28HEAT EXCHANGE IN GENERAL
    • F28FDETAILS OF HEAT-EXCHANGE AND HEAT-TRANSFER APPARATUS, OF GENERAL APPLICATION
    • F28F9/00Casings; Header boxes; Auxiliary supports for elements; Auxiliary members within casings
    • F28F9/02Header boxes; End plates
    • F28F9/0246Arrangements for connecting header boxes with flow lines
    • F28F9/0256Arrangements for coupling connectors with flow lines
    • F28F9/0258Arrangements for coupling connectors with flow lines of quick acting type, e.g. with snap action
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S285/00Pipe joints or couplings
    • Y10S285/921Snap-fit

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Quick-Acting Or Multi-Walled Pipe Joints (AREA)

Description

ίτ___ '* T/Rasmussen-12
STSEKKOPPELING
De uitvinding heeft betrekking op een steekkoppeling met twee koppelingdelen voor het koppelen van een slang of dergelijke aan een het ene koppelingdeel vormende buisstomp door middel van van een het andere koppelingdeel vormend 5 buisstuk/ waarvan het voorste eindgedeelte omgeven wordt door een ringvormige afdichting en te zamen met deze in de buisstomp gestoken kan worden terwijl de ringvormige afdichting tegen het inwendige omtreksoppervlak van de buisstomp aan komt te liggen/ en aan het achterste eindgedeelte waar-10 van het voorste eindgedeelte van de slang is bevestigd/ waarbij aan het achterste eindgedeelte van het buisstuk elastische haken zijn aangebracht/ die radiaal van het achterste eindgedeelte van het buisstuk af en op een afstand van het lichaam van het buisstuk naar voren uitsteken en op grond 15 van hun eigen elasticiteit met een radiaal naar binnen stekende nok achter een radiaal borgingsvlak van de buisstomp vergrendeld kunnen worden/ en waarbij de buitenomtrek van het achterste eindgedeelte van het buisstuk in het gebied tussen het voorste eindgedeelte van het buisstuk en de plaat-20 sen waar de haken in het achterste eindgedeelte van het buisstuk zijn aangebracht/ bij benadering aangepast is aan de inwendige omtrek van de buisstomp.
Bij een bekende steekkoppeling van deze soort zijn de haken gevormd aan een in een centraal gebied van het ach-25 terste eindgedeelte van het buisstuk door een wrijvingsver-binding bevestigde ring. De slang is op het achterste eindgedeelte van het buisstuk geschoven. Het voorste eindgedeelte van het buisstuk heeft ringvormige groeven/ waarin O-afdich-tingsringen zijn gelegd/ en de buitendiameter van het voor-30 ste eindgedeelte van het buisstuk is ongeveer gelijk aan de binnendiameter van de buisstomp. De buisstomp heeft uitwen- 8601888 2 dig een ringvormige groef, waarin de nokken van de haken bij het aankoppelen aangrijpen. Aan de nokken zijn verder schuin naar buiten stekende uitsteeksels gevormd, die tegen radiale uitsteeksels aan de buisstomp bij een draaiing van het buis-5 stuk ten opzichte van de buisstomp aan komen te liggen en daardoor de haken radiaal naar buiten buigen, zodat de nokken uit de ringvormige groef loskomen, om de koppeling los te nemen. Deze steekkoppeling is vanwege de aanzienlijke bouwlengte kostbaar in materiaalgebruik. Verder bestaat het 10 gevaar, dat de slang bij een hoge inwendige druk op het achterste eindgedeelte van het buisstuk wijder wordt, zodat de verbinding tussen slang en buisstuk ondicht wordt of de slang van het buisstuk afglijdt. Ook bij een hogere trekkracht die op de slang wordt uitgeoefend, . kan de slang van het buisstuk 15 afglijden of het buisstuk uit de de haken omvattende ring en de buisstomp glijden.
Het doel van de uitvinding is een steekkoppeling van de in de aanhef genoemde soort'te verschaffen die bij een geringe bouwlengte een hoge axiale treksterkte heeft.
20 Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt doordat het voorste eindgedeelte van de slang in het achterste eindgedeelte van het buisstuk is gestoken en hiermee door een in het voorste eindgedeelte van de slang gestoken en onder radiale aandrukking van het voorste eindgedeelte van de slang te-25 gen de binnenzijde van het achterste eindgedeelte van het buisstuk blijvend verwijde huls is verbonden.
Door het in het buisstuk steken van het voorste slangeinde kan het buisstuk bij dezelfde overlaplengte van slang en buisstuk korter worden uitgevoerd dan bij de steek-30 koppeling volgens de in de aanhef genoemde soort. De door de huls veroorzaakte klemverbinding tussen slang en buisstuk maakt niet alleen een nog kortere overlap van buisstuk en slang mogelijk, maar vergroot bovendien de treksterkte van de verbinding tussen slang en buisstuk bij een tegelijker-35 tijd hogere afdichting ten opzichte van een slechts gestoken verbinding.
Het voorste eindgedeelte van de slang kan bovendien door een materiaalverbinding met het achterste eindgedeelte 3501388 •é è 3 van het buisstuk zijn verbonden. Daardoor is de verbinding tussen het buisstuk en de slang bestand tegen nog hogere axiale krachten, zodat eventueel een nog kortere materiaal-besparende overlap van buisstuk en slang raogelijk is. Boven-5 dien wordt door de materiaalverbinding de afdichting nog verbeterd.
Verder kan ervoor worden gezorgd dat de ringvormige afdichting in een ringvormige spleet tussen het voorste eind-gedeelte van het buisstuk en de buisstomp is aangebracht en 10 de haken aan het achterste eindgedeelte van het buisstuk zijn gevormd. De vorming van een ringvormige spleet tussen het voorste eindgedeelte van het buisstuk en de buisstomp en het aanbrengen van de ringvormige afdichting in deze ringvormige spleet maakt een gemakkelijker inschuiven van het voor— 15 ste eindgedeelte van het buisstuk met de ringvormige afdichting in de buisstomp mogelijk, aangezien de ringvormige afdichting voldoende ruimte ter beschikking heeft, waarin deze onder de door de buisstomp op de ringvormige afdichting uitgeoefende radiale druk kan uitwijken. Het koppelen kan daar-20 door ook zeer gemakkelijk automatisch door een robot worden gerealiseerd bij seriefabrikage, bijvoorbeeld bij het koppelen van koelslangen aan de buisstompen van een koeler bij de automobielbouw. Door het aan het achterste eindgedeelte van 'het buisstuk vormen van de haken wordt een grotere sterkte 25 van de verbinding tussen de haken en het buisstuk bereikt en daardoor ook een betere beveiliging tegen het loskomen van de steekkoppeling door een axiale trekkracht. Bovendien vervalt het samenbouwen van de haken en het buisstuk.
Bij voorkeur wordt ervoor gezorgd dat het buisstuk 30 en de slang thermoplastische kunststof omvatten en de materiaalverbinding een smeltverbinding is. De uitvoering van een smeltverbinding is eenvoudig na het samensteken van het buisstuk en de slang mogelijk door verwarming en aansluitend afkoeling en is ook bij een grote dichtheid bestand tegen hoge 35 axiale trekkrachten.
Eventueel kan de materiaalverbinding ook een lijmver-binding zijn. Hierdoor vervalt het verwarmen, ofwel kan een thermisch activeerbare lijm worden gebruikt, die gelijktijdig 8601888 £ Έ \ ' 4 met het vulcaniseren van de slang werkzaam wordt gemaakt.
Het voorste eindgedeelte kan verder‘onder radiale sa-mendrukking van zijn omtrek in het achterste eindgedeelte van het buisstuk worden gestoken. Hierbij ligt het voorste 5 eindgedeelte van de slang onder radiale voorspanning tegen de binnenzijde van het achterste eindgedeelte van het buisstuk aan. Deze voorspanning draagt bovendien bij tot een axiale borging en afdichting.
Verder is het gunstig wanneer de haken aan het ach-10 terste einde van het achterste eindgedeelte van het buisstuk zijn gevormd. De haken zijn dan in axiale richting van het buisstuk relatief lang, zodat de haken bij het koppelen ge-makkelijker over de buisstomp heen geschoven kunnen worden, aangezien deze door de buisstomp over een langere hefboomarm 15 worden gespreid.
Daarbij kunnen de haken ongeveer cirkelboogvormig van het achterste einde van het achterste eindgedeelte van het buisstuk overgaan in een in hoofdzaak radiaal gedeelte en van hier in een gedeelte ongeveer evenwijdig aan de hart-20 lijn. Deze cirkelboogvormige overgang vergemakkelijkt het in het buisstuk steken van de slang en maakt een continu contact van de slang tegen het cirkelboogvormige overgangsge-deelte mogelijk bij het radiaal uitbuigen van de slang, in het bijzonder bij een door trillingen of schudden veroorzaak-25 te beweging, zoals in een motorvoertuig op kunnen treden. Tegelijkertijd wordt de buigbelasting van de haken op de plaats waar deze aan het buisstuk zijn gevormd bij het openspreiden tijdens het koppelen verminderd.
Het buisstuk kan verder aan het achterste einde een 30 in verregaande mate afgerond van de wand van het buisstuk in een radiaal vlak naar buiten overgaande ringvormige flens omvatten, welke in sterke mate afgerond in de haak overgaat. Deze ringvormige flens vergemakkelijkt niet alleen het in het achterste eindgedeelte van het buisstuk steken van de 35 slang, maar vermijdt eveneens een overmatige buigbelasting van de slang bij het radiaal wegbuigen en vergroot bovendien de buigsterkte van de haken op de plaats waar deze aan het buisstuk zijn gevormd.
860 1 88 8 9 '* ! 5
Verder kan de haakbreedte naar het vrije haakeinde toe afnemen. Op deze wijze wordt niet alleen materiaal bespaard, maar wordt ook de buigsterkte van de haken naar het vrije einde toe, in het het minst op buiging belaste gebied 5 verminderd waardoor het radiaal openspreiden van de haken door de buisstomp bij het koppelen wordt vergemakkelijkt.
Bovendien kan het oppervlak van de doorsnede van de haken naar de nok van de haken toe afnemen. Ook daardoor wordt de buigstijfheid van de haken naar het vrije einde toe 10 verminderd en het aankoppelen vergemakkelijkt en wordt toch de buigsterkte in het het sterkst op buiging belaste voetge-bied van de haken niet ongunstig beïnvloed.
Bij voorkeur is de binnenomtrek van het voorste eind-gedeelte van het buisstuk groter dan die van de slang. Hier-15 door wordt een grote afdichtingswerking na het verwijden van de huls verkregen.
Verder kan de buisstomp een zich rondom uitstrekkende houdrand omvatten waarvan de rugflank het borgingsvlak vormt en waarvan de voorflank conisch naar het voorste einde 20 van de buisstomp toe toeloopt. Deze houdrand kan gemakkelijk worden gevormd en vergemakkelijkt 'met zijn conische voorflank het openspreiden van de haken bij het aankoppelen.
Wanneer de houdrand axiale doorvoergroeven voor de nokken van de haken omvat, maakt deze door het draaien van 25 het buisstuk en de slang totdat de doorvoergroeven en de nokken op één lijn met elkaar liggen een gemakkelijke loskoppeling mogelijk. Anderzijds vergemakkelijken deze doorvoergroeven ook het aankoppelen, omdat bovendien een draaiing van slang en buisstuk ten opzichte van de buisstomp wordt be-30 reikt.
Ook het radiaal binnenste voorvlak van de nokken kan afgeschuind zijn. Dit vergemakkelijkt het op de buisstomp schuiven van de haken.
De ringvormige afdichting kan verder aan zijn radi-35 aal buitenste zijde afdichtingslippen omvatten. Hierdoor wordt een ééndelige en daardoor gemakkelijk te monteren ringvormige afdichting en toch een zeer goede afdichtingswerking bereikt.
8501533 * * β
Ook aan zijn radiaal binnenste zijde kan de ringvormige afdichting afdi-chtingslippen omvatten, om daar de af-dichtingswerking te vergroten.
Het is gunstig wanneer de huls met een radiaal naar 5 buiten stekende flens tegen het kopvlak van het voorste eind-gedeelte van het buisstuk aanligt. Deze flens werkt als aanslag welke de insteekdiepte van de huls in de slang bepaalt.
Wanneer de flens bovendien buiten de omtrek van het voorste eindgedeelte van het buisstuk uitsteekt, zorgt deze 10 tegelijkertijd voor een axiale standfixering van de ringvormige afdichting.
Verder kan ervoor worden gezorgd dat de huls van zijn in de slang ingestoken einde af voorzien is van axiale sleuven, die tussen zich in verende vingers begrenzen, en 15 dat de vingers een in het slangmateriaal aangrijpende houd-rand omvatten en inwendig door een steunring in een verwijde toestand zijn ondersteund. Dit vergemakkelijkt het in de slang steken van de huls, aangezien de vingers radiaal naar binnen uit kunnen wijken voordat de steunring in de huls 20 wordt gestoken en de vingers worden gespreid, zodat de randen daarvan in het slangmateriaal aangrijpen.
De vingers kunnen aan hun einden ongeveer radiaal naar binnen gerichte uitsteeksels omvatten, die de insteek-afstand van de steunring in de huls begrenzen en op deze wij-25 ze de inbouwpositie van de steunring bepalen.
Wanneer de binnenzijde van de vingers in de ontspannen toestand van de vingers, voor het insteken van de steunring, naar de hartlijn van de huls toe helt, kan de huls nog gemakkelijker in de slang worden gestoken. Aansluitend kun-30 nen de vingers door het insteken van de steunring in de huls worden gespreid. Daarbij verkrijgen deze in hun middelste gebied een ongeveer radiaal naar binnen doorgebogen vorm. Door deze welving van de vingers wordt de steunring gehinderd terug te bewegen.
35 Verder kan de steunring aan zijn buitenzijde in de sleuven aangrijpende dwarsranden omvatten, zodat wordt voorkomen dat het slangmateriaal in de sleuven van de hulzen dringt.
8 β 018 8 3 j» 7
Eventueel kan de steunring bij een gladde buitenzijde in de omtreksrichting onderbroken zijn en onder veervoor-spanning tegen de huls aanliggen. Daardoor worden de vingers bij in de loop der tijd meegevend slangmateriaal vanzelf door 5 de veervoorspanning van de steunring nagesteld.
Eventueel kan ervoor worden gezorgd λ dat het achterste eindgedeelte van het buisstuk een radiaal naar binnen gerichte rondom lopende houdrand heeftr dat de huls uit metaal bestaat en in het gebied van het achterste eindgedeelte van 10 het buisstuk van een kleinere tot een grotere diameter is verwijd onder blijvende vervorming van het hulsmateriaal.
Bij deze uitvoering van de huls kan de huls verder gemakkelijk - voor het verwijden - in de slang worden gestoken. Een steunring kan dan vervallen. De houdrand waarborgt echter 15 toch een hoge axiale treksterkte van de verbinding van slang en buisstuk.
Hierbij kan het verwijden van de huls op eenvoudige wijze worden gerealiseerd doordat na het in de slang steken van de huls een doorn met een grotere buitendiameter dan de 20 kleinste binnendiameter van de huls in deze wordt gestoken.
Een ander alternatief voor het vormen van de huls bestaat daaruit/ dat de huls uit metaal bestaat en in het gebied van het achterste eindgedeelte van het buisstuk in de vorm van een rondom lopende rug is verwijd. Ook bij deze uit-25 voering vervalt een steunring/ en tegelijkertijd wordt door de rug verder een grote axiale treksterkte van de verbinding van slang en buisstuk verzekerd.
Het verwijden van de huls voor het vormen van de rug kan op eenvoudige wijze worden gerealiseerd door een tubus 30 met op een cirkel liggende radiaal doorgaande gaten en een in de tubus axiaal verschuifbaar gelagerde doorn/ welke ongeveer conisch naar zijn voorste einde van een grotere naar een kleinere diameter toeloopt/ en met druklichamen die elk in één van de gaten zijn aangebracht en op het doorngedeelte 35 met de kleinere diameter steunen en waarvan de radiale afmeting groter is dan de wanddikte van de tubus/ in de huls wordt gestoken/ dat dan de doorn zo ver in de tubus naar voren wordt geduwd/ dat de druklichamen op het doorngedeelte 8001338 8 met de grootste diameter steunen en dat na of tijdens het naar voren duwen van de doorn de tubus in de huls wordt gedraaid.
Bij voorkeur is het voorste einde van het buisstuk 5 radiaal ondersteund tegen de binnenzijde van de buisstomp. Op deze wijze wordt een radiale zwenkbeweging van het buisstuk door onvermijdelijke slangbewegingen tegengegaan en wordt een afslijping van de afdichtingsring in het afdich-tingsgebied door bewegingen van het buisstuk in verregaande 10 mate vermeden. Tegelijkertijd worden lekkages/ zoals door het schranken van de koppeling bij slangbewegingen op kunnen treden, in verregaande mate vermeden.
In detail kan de ondersteuning van het voorste einde van het buisstuk worden bereikt/ doordat de buitendiameter 15 van de flens van de huls in hoofdzaak overeenkomt met de diameter van de buisstomp. De flens legt zich dan met zijn om-treksvlak/ in het geval van het wegbuigen van het buisstuk door slangbewegingen/ aan tegen de binnenzijde van de buisstomp en verhindert op deze wijze het wegbuigen van de buis-20 stomp.
Bovendien kan de flens van de huls met een schouder over het voorste einde van het buisstuk grijpen. Dit leidt tot een dirèkte ondersteuning van het buisstuk tegen de flens/ waardoor in het bijzonder vervormingen van het buis-25 stuk worden tegengegaan.
In plaats van door de flens van de huls kan het vooreinde van het buisstuk ook door een tussenring tegen de binnenzijde van de buisstomp steunen. Een dergelijke tussenring is gemakkelijker te vervaardigen dan de eendelige uitvoering 30 van flens en huls.
De tussenring kan met een schouder over het vooreinde van het buisstuk grijpen. Deze schouder bepaalt dan tegelijkertijd de positie van de tussenring op het einde van het buisstuk en daardoor de axiale breedte van de door de tussen-35 ring/ de buisstomp en het buisstuk begrensde ringvormige kamer, die de afdichtingsring opneemt.
Een andere uitvoering kan daaruit bestaan dat de bin-nendiameter van de buisstomp tussen het voorste einde van 8601888 ·* * 9 het buisstuk en het achterste eindgedeelte van het buisstuk voor het vormen van de ringvormige spleet getrapt toeneemt en het voorste einde van het buisstuk direkt tegen de radiaal binnenste zijde van de trap met de kleinste diameter van de 5 bui.sstomp steunt. Bij deze uitvoering kan zowel een tussen-ring alsook een flens aan de huls voor het steunen van het voorste einde van het buisstuk vervallen, terwijl toch de af-dichtingsring alleen door de buisstomp en het buisstuk aan alle zijden in een kamer wordt omsloten.
10 Voorzover de huls niet van een flens is voorzien, kan deze in één stuk met het voorste eindgedeelte van het buisstuk zijn verbonden, zodat de afzonderlijke vervaardiging, opslag en montage van buisstuk en huls vervalt.
Zowel bij de uitvoering in één stuk alsook bij de af-15 zonderlijke uitvoering van buisstuk en huls, met flens dan wel met tussenring, is de vervaardiging van het buisstuk in het gebied van het de afdichtingsring opnemende, door een trap van het buisstuk begrensde spleet bij de vorming van het buisstuk uit kunststof voor wat betreft het ontvormen eenvou-20 dig, omdat het buisstuk voor het opnemen van de ringvormige afdichting geen ringvormige groef omvat. Het ontvormen is daardoor in axiale richting van het buisstuk zonder meer mogelijk.
Verder kunnen de haken met hun van de radiale borg-25 vlakken afgekeerde vrije einden, bij het tegen de borgvlak-ken aanliggen van de nokken, tegen een radiaal steunvlak gesteund worden. Hierdoor wordt een extra ondersteuning van het buisstuk tegen dit radiaal steunvlak bereikt, hetgeen het schranken van het buisstuk tegengaat.
30 Bij voorkeur is ervoor gezorgd dat de haken met hun van de radiale borgvlakken afgekeerde vrije einden, bij het tegen de borgvlakken aanliggen van de nokken, tegen een radiaal steunlagervlak kunnen steunen. Dit vergemakkelijkt de vervaardiging van het buisstuk uit kunststof. In de vorm kan 35 dan voor elke haak een axiale schuif worden aangebracht, die telkens de uitsparing, de radiaal binnenste zijde van het zich ongeveer evenwijdig aan de hartlijn uitstrekkende haak-gedeelte en de naar de desbetreffende uitsparing toegekeerde 8501338 V + 10 zijde van de haaknok begrenst en voor het ontvormen van het buisstuk axiaal uit de uitsparing naar buiten wordt getrokken .
De axiale lengte van de houdrand kan verder ongeveer 5 gelijk zijn aan de lengte van het zich ongeveer evenwijdig aan de hartlijn uitstrekkende gedeelte van de haken. Daardoor wordt de axiale verschuifbaarheid van het buisstuk bij wisselende axiale en/of radiale belasting van de slang begrensd en daardoor de ringvormige afdichting in de ringvorirti-10 ge spleet tussen buisstomp en buisstuk ontzien.
Een verdere ontwikkeling kan daaruit bestaan/ dat de randen van de ,trap met de kleinste diameter en het voorste einde van het buisstuk onder dezelfde hoek zijn afgeschuind en de afgeschuinde randen in hoofdzaak dezelfde gemiddelde 15 diameter hebben. Bij deze uitvoering wordt het buisstuk conisch om de buisstomp gecentreerd.
De uitvinding en de verdere ontwikkelingen daarvan worden hierna aan de hand van de tekening van voorkeursuit-voeringsvoorbeelden nader beschreven.
20 Fig. 1 toont een zijaanzicht van een eerste uitvoe- ringsvoorbeeld van een steekkoppeling volgens de uitvinding in aangekoppelde toestand/ gedeeltelijk in doorsnede.
Fig. 2 toont een perspectivisch aanzicht van een in de steekkoppeling volgens fig. 1 tóegepaste steunring.
25 Fig. 3 toont een bovenaanzicht op een andere uitvoe ringsvorm van de steunring.
Fig. 4 toont een axiale doorsnede door een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een steekkoppeling volgens de uitvinding voor het aankoppelen en voor het verwijden van een 30 huls voor het vastklemmen van de slang/ door middel van een doorn.
Fig. 5 toont de steekkoppeling volgens fig. 4 na het verwijden van de huls door middel van de doorn.
Fig. 6 toont een axiale doorsnede van een derde uit-35 voeringsvoorbeeld van een steekkoppeling volgens de uitvinding voor het koppelen en voor het verwijden van een voor het vastklemmen van de slang dienende huls door middel van een in de huls gestoken/ als kogelkooi dienende tubus en een O 'O O 4 r> λ Λ
Ö -3 U ! o Q Q
11 in de tubus gestoken spreiddoorn.
Pig. 7 toont het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 6 na het verwijden van de huls in de vorm van een rug.
Pig. 8 en 9 tonen een uitvoeringsvorm van een bij 5 het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 6 en 7 toegepast druk-lichaam in het zijaanzicht en in de doorsnede I-I.
Fig. 10 t/m 16 tonen zes verdere uitvoeringsvoorbeel-den van een steekkoppeling volgens de uitvinding/ gedeeltelijk in doorsnede.
10 In fig. 1 is een slang 1 van thermoplastische kunst stof door een buisstuk 2 van hardere thermoplastische kunst-' stof met een buisstomp 3 van een koeler 4 van de verbrandingsmotor van een motorvoertuig verbonden.
Het buisstuk 2 heeft een voorste eindgedeelte 5 en 15 een achterste eindgedeelte 6.
De buitendiameter van het voorste eindgedeelte 5 is kleiner dan de binnendiameter van de buisstomp 3 en wordt door een ringvormige afdichting 7 omgeven/ die voorzien is van uitwendige afdichtingslippen 8 aan de cilindrische bin-20 nenzijde van de buisstomp 3 en van inwendige afdichtingslippen 9 aan de cilindrische buitenzijde van het voorste eindgedeelte 5 en deze lippen liggen onder voorspanning aan. Tussen het voorste eindgedeelte van het buisstuk 2 en de buisstomp 3 bestaat dus een spleet die door de ringvormige af-25 dichting 7 is opgevuld en afgedicht.
Het achterste eindgedeelte 6 van het buisstuk 2 heeft een buitendiameter die ongeveer gelijk is aan de binnendiameter van de buisstomp 3 en is gedeeltelijk in de buisstomp 3 gestoken. De binnendiameter van het achterste eindge-30 deelte 6 van het buisstuk 2 is enigszins kleiner dan de buitendiameter van de ontspannen slang 1. De slang 1 is met zijn voorste eindgedeelte 10 tot aan een aanslag aan een radiale dwarswand 11 van het buisstuk 2 in het achterste eindgedeelte 6 gestoken en ligt onder veervoorspanning aan tegen 35 de cilindrische binnenzijde van het achterste eindgedeelte 6. Bovendien is het het voorste eindgedeelte 10 van de slang 1 door een materiaalverbinding met het achterste eindgedeelte 6 van het buisstuk 2 verbonden. Deze materiaalverbinding is een
5 ! i O i Q
? v V j üC 0 V <.
12 smeltverbinding, waarbij de beide te verbinden delen tot het smeltpunt zijn verwarmd en daarna weer zijn afgekoeld. Ook de kopzijde van het voorste eindgedeelte 10 van de slang 1 vormt hierbij met de dwarswand 11 van het buisstuk 2 een ma-5 teriaalverbinding. In plaats van de smeltverbinding kan ook een lijmverbinding worden toegepast. Bij een slang 1 van rubber kan een thermisch activeerbare lijm worden gebruikt/ die tegelijkertijd bij het vulcaniseren van de rubber na het aanbrengen van de lijm en het in het buisstuk 2 steken van de 10 slang door de verwarming bij het vulcaniseren werkzaam wordt gemaakt.
De binnendiameter van het voorste eindgedeelte 5 van het buisstuk 2 is groter dan de binnendiameter van de slang 1, zolang de slang 1 nog niet is ingespannen.
15 Het buisstuk 2 heeft aan het achtereinde verder een afgerond van de wand van het achterste eindgedeelte 6 in een radiaal vlak naar buiten overgaande ringvormige flens 12/ die afgerond overgaat in twee haken 13. De haken 13 liggen diametraal ten opzichte van de centrale langshartlijn van 20 het buisstuk 2 tegenover elkaar en hebben een ongeveer cirkelboogvormig van het achterste einde van het achterste eindgedeelte 6 van het buisstuk 2 in een gedeelte 14/ ongeveer evenwijdig aan de hartlijn/ overgaand gedeelte 15. In het aan de hartlijn evenwijdige gedeelte 14 neemt de radiale dikte 25 van de haken 13 naar een radiaal naar binnen stekende nok 16 toe af.
De breedte van de haken 13 neemt naar het vrije haak-einde toe af.
De buisstomp 3 is aan zijn vooreinde voorzien van 30 een zich rondom uitstrekkende houdrand 17/ die onderbroken wordt door axiale doorvoergroeven 18 voor de nokken 16. De voorflank 19 van de houdrand 17 neemt wat zijn diameter betreft conisch naar het vooreinde van de buisstomp 3 toe af. De rugflank 20 van de houdrand 17 strekt zich radiaal uit en 35 dient als borgvlak/ waartegen de nokken 16 van de haken 13 met radiale vlakken 21 aanliggen. Een radiaal binnenste voorvlak 22 van de nokken is onder een hoek van ongeveer 30° ten opzichte van de langsas van het buisstuk 2 afgeschuind. Ook C 0 1 O ΐΐ *5 O y v 5 ύ V v 13 een radiaal binnenste voorvlak 23 van de buisstomp 3 is afgeschuind , en wel onder een hoek van ongeveer 15° ten opzichte van de langsas van de buisstomp 3. De hellingshoek van de voorflank 19 van de houdrand 17 bedraagt ongeveer 21° ten op-5 zichte van de langsas van de buisstomp 2.
Na het in het eindgedeelte 6 van het buisstuk 2 steken van het eindgedeelte 10 van de slang 1 wordt een huls 24 door het eindgedeelte 5 van het buisstuk 2 heen tot in het eindgedeelte 10 van de slang 1 gestoken. De huls 24 is van 10 zijn in de slang 1 gestoken einde af voorzien van axiale sleuven 26, die tussen zich in verende vingers 25 begrenzen. De vingers 25 hebben een in het gebied van het eindgedeelte 6 in het slangmateriaal aangrijpende houdrand 27 en worden inwendig door een steunring 23 in het gebied van de houdranden 15 27, die aan de buitenzijde van de huls 24 aan hun binneneinde een rondom lopende krans vormen/ in een verwijde toestand gesteund. De steunring 28 grijpt met dwarsranden 29 (fig. 2), die aan de buitenzijde van de steunring 28 zijn gevormd/ in de sleuven 26 van de huls 24/ zodat het slangmateriaal in het 20 door de steunring 28 ondersteunde gebied niet in de sleuven 26 van de huls 24 kan binnendringen. Hierdoor wordt een gelijkmatige aandrukking van het slangmateriaal in omtreksrich-ting van de huls 24 bereikt.
De huls 24 is aan zijn buitenste einde voorzien van 25 een zich rondom uitstrekkende/ de vingers 25 verbindende flens 30/ die radiaal naar buiten steekt en aanligt tegen het kopvlak van het voorste eindgedeelte 5 van het buisstuk 2. De buitendiameter van de flens 30 is zo groot gekozen/ dat de flens 30 buiten de omtrek van het voorste eindgedeelte 5 van 30 het buisstuk 2 uitsteekt en niet alleen als aanslag dient voor de insteekbegrenzing van de huls 24/ maar ook voor een axiale positiebepaling van de ringvormige afdichting 7. Aan de binnenste einden zijn de vingers 25 van de huls 24 voorzien van ongeveer radiaal naar binnen gerichte uitsteeksels 35 31/ die dienen als aanslag voor de steunring 28.
Voordat de steunring 28 in de huls.24 naar binnen wordt geschoven/ hellen de vingers 25 van de huls 24 in hun ontspannen toestand naar de hartlijn van de huls 24, zodat 860 1 Λ - 14 de buitendiameter van de houdranden 27 kleiner dan de binnen-diameter van het voorste eindgedeelte 5 van het buisstuk 2 en het eindgedeelte 10 van de slang 1 is. In deze ontspannen toestand kan de huls 24 gemakkelijk door het eindgedeelte 5 5 tot in het eindgedeelte 10 worden gestoken. Aansluitend wordt de steunring 28 axiaal in de huls 24 onder verwijding van de huls resp. het spreiden van de vingers 25 tot in de in fig. 1 weergegeven ingebouwde toestand gestoken/ waarbij de vingers 25 een enigszins radiaal naar binnen doorgebogen vorm ver-10 krijgen/ zoals in fig. 1 is aangegeven/ zodat de steunring 28 door de welving van de vingers 25 gehinderd wordt terug te bewegen.
De slang 1 wordt bovendien door de huls 24 en · de steunring 28 op het buisstuk 2 vastgehouden/ zodat eventueel 15 de materiaalverbinding tussen de slang 1 en het buisstuk 2 kan vervallen.
In plaats van de steunring 28 kan ook de in fig. 3 weergegeven steunring 32 worden toegepast/ welke een gladde buitenzijde heeft/ echter in omtreksrichting is voorzien van 20 een onderbreking 33 in de vorm van een schuine sleuf. Terwijl de ring 28 bij voorkeur uit kunststof bestaat/ bestaat de ring 32 bij voorkeur uit metaal/ en wel uit varenstaal. De buitendiameter van de steunring 32 is zo groot gekozen/ dat de steunring 32 bij het insteken in de huls 24 onder veer-25 voorspanning staat en zich aan de desbetreffende binnendiame-ter van de slang 1 in verregaande mate aan kan passen resp. de vingers 25 verder naar buiten kan spreiden/ wanneer het slangmateriaal in de loop der tijd door verminderende elasticiteit en/of verwarming uitwijkt.
30 Het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 4 en 5 onderscheidt zich van dat van fig. 1 slechts daardoor/ dat het achterste eindgedeelte 6' van het buisstuk 2a voorzien is van een radiaal naar binnen uitstekende en zich rondom uitstrekkende houdrand 34 en de huls 24a geen axiale sleuven en geen radi-35 aal naar buiten gerichte houdruggen evenals geen radiaal naar binnen gerichte uitsteeksels omvat. In plaats daarvan heeft de huls 24a voor het verwijden een voorste eindgedeelte 35/ waarvan de buitendiameter overeenkomt met de binnen- 93 0 18 S 3 V * 15 diameter van het voorste eindgedeelta 5 van het buisstuk 2a, en een achterste eindgedeelte 36 waarvan de buitendiameter kleiner is dan die van het eindgedeelte 5. Tussen de eindge-deelten 35 en 36 van de huls 24a wijzigt de hulsdiameter 5 zich continu van de grootste naar de kleinste diameter, zodat een ongeveer conisch middengedeelte 37 tussen de beide eindgedeelten 35 en 36 ontstaat. De buitendiameter van het eindgedeelte 36 is de waarde van de dikte van de slang 1 in ontspannen toestand kleiner dan de binnendiameter van de 10 houdrug 34. De slang 1 kan daardoor in de in fig. 4 weergegeven stand en vorm van de huls 24a gemakkelijk tussen het eindgedeelte 6' van het buisstuk 2a en de huls 24a worden gestoken. Het is echter ook mogelijk, eerst de slang 1 in het eindgedeelte 6* van het buisstuk 2a en vervolgens de huLs 15 24a door het eindgedeelte 5 van het buisstuk 2a heen tot in het eindgedeelte 10 van de slang 1 te steken, zoals in fig.
4 is weergegeven. Daarna wordt een doorn 38, waarvan de buitendiameter ongeveer overeenkomt met de binnendiameter van het voorste eindgedeelte 35 van de huls 24a in de huls 24a 20 gestoken en wordt de huls 24a verwijd, zoals in fig. 5 is weergegeven.
De houdrand 34 grijpt dan radiaal in het slangraateri-aal aan, zodat de slang 1 na het uit de huls 24a naar buiten trekken van de doorn 38 vast tussen deze en het eindgedeelte 25 6' van het buisstuk 2a is ingespannen.
Terwijl de huls 24 volgens fig. 1 uit kunststof of metaal kan bestaan, bestaat de huls 24a uit metaal, zodat deze na het uit de in fig. 5 weergegeven stand naar buiten trekken van de doorn 38 zijn door materiaaluitzetting verwij-30 de vorm behoudt.
Ook bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4 en 5 kan bovendien nog een materiaalverbinding tussen de slang 1 en het buisstuk 2a zijn gevormd, bijvoorbeeld door middel van een lijm.
35 Een steunring 28, zoals bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1 vervalt bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 4 en 5.
8601338 16
De huls 24a kan eventueel - zoals de huls 24 - voorzien zijn van sleuven; die zich over het middelste gedeelte 37 heen uitstrekken en eventueel axiaal door slechts een gedeelte van het eindgedeelte 36 steken. Deze sleuven vergemak-5 kelijken het verwijden van de huls 24a onder blijvende vervorming.
Het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 6 en 7 onderscheidt zich van dat van fig. 1 in de uitvoering van de huls 24b en doordat eveneens geen steunring 23 is aangebracht.
10 De huls 24b heeft na het tussen het eindgedeelte 6 van het buisstuk 2 en de huls 24b steken van het eindgedeelte 10 van de slang 1 eerst een over de gehele lengte gelijke buitendiameter/ welke ongeveer overeenkomt met de binnendia-meter van het eindgedeelte 5 van het buisstuk 2. Ook deze 15 huls 24b bestaat uit metaal en is relatief dunwandig.
In de in fig. 6 weergegeven samengebouwde toestand van de delen 1/ 2/ 7 en 24b wordt in de huls 24b een tubus .39/ waarvan de buitendiameter enigszins kleiner is dan de binnendiameter van de huls 24b» gestoken. De tubus 39 heeft 20 op een diameter liggende radiaal doorlopende gaten 40/ waarin telkens een druklichaam in de vorm van een kogel 41 radiaal verschuifbaar is gelagerd. Verder is in de tubus 39 een spreiddoorn 42 axiaal verschuifbaar gelagerd. De spreiddoorn is naar zijn vooreinde toe ongeveer conisch en neemt af van 25 een grotere diameter tot een kleinere diameter en ondersteunt met zijn de kleinste diameter omvattende eindgedeelte 43 de kogels radiaal in de gaten 40. De diameter van de kogels 41 is groter dan de wanddikte van de tubus 39, en het verschil tussen de binnenradius van de huls 24b en de de buitenradius 30 van het voorste eindgedeelte 43 van de doorn 42 is enigszins groter dan de diameter van de kogels 41. De buitendiameter van het achterste eindgedeelte 44 van de doorn 42 is ongeveer gelijk aan de binnendiameter van de tubus 39.
Eerst wordt de tubus 39 tot in de in fig. 6 en 7 35 weergegeven stand in de huls 24b gestoken, waarbij de doorn 42 de in fig. 6 weergegeven stand behoudt. Daarna wordt de doorn 42 in de tubus 39 in de richting van de pijl 45 (fig.
6) zo ver naar voren geduwd, dat de kogels 41 op het doornge- 8601386 ί 17 deelte 44 met de grootste diameter steunen, zoals in fig. 7 is weergegeven. Na of tijdens het voortduwen van de doorn wordt de tubus 39 in de huls 24b gedraaid, zodat de kogels 41 het materiaal van de huls 24b blijvend tot een rug 46 5 (fig. 7) vervormen, welke radiaal naar buiten uitsteekt en in het slangmateriaal aangrijpt.
Daarna wordt de doorn 42 uit de in iig. 7 weergegeven stand in de in fig. 6 weergegeven stand teruggetrokken, zodat de kogels 41 weer door het eindgedeelte 43 van de doorn 10 42 worden ondersteund, waarna de tubus 39 met de doorn 42 uit de huls 24b naar buiten wordt getrokken.
De rug 46 zorgt voor een goed houvast van het eindgedeelte 10 van de slang 1 in het eindgedeelte 6 van het buis-stuk 2, waarbij bovendien ook hier een ma’teriaalverbinding 15 tussen de eindgedeelten 6 en 10 kan worden voorzien.
De tubus 39 kan aan het binnenste einde door een bodem 47 zijn afgesloten of een radiaal naar binnen stekende flens hebben, welke als diepte-aanslag voor de doorn 42 werkt.
20 De buitenste randen van de gaten 40 zijn enigszins tot een iets kleinere diameter dan die van de kogels 41 omge-felsd, zodat de kogels 41 niet radiaal naar buiten uit de gaten 40 kunnen vallen, wanneer de tubus 39 zich buiten de huls 24b bevindt.
25 In plaats van de kogels 41 kunnen ook druklichamen 41' volgens de fig. 8 en 9 worden toegepast, die ongeveer de vorm van cirkelringsegmenten hebben, echter met parallelle zijvlakken, waarbij hun radiaal binnenste oppervlak de vorm van een cirkelcilindergedeelte heeft, waarvan de diameter 30 resp. krommingsstraal overeenkomt met die van het doornge-deelte 44. In plaats van het puntcontact zoals bij de kogels 41 wordt bij de druklichamen 41' een vlaktecontact tussen de doorn 42 en de radiaal binnenste oppervlakken van de druklichamen 41‘, met een overeenkomstig geringere vlaktedruk ver-35 kregen, waarbij de contactvlakken tussen het druklichaam 41' enerzijds en de doorn 42 evenals de huls 24b anderzijds gesmeerd kunnen worden, om de relatieve beweging tussen deze delen bij het naar buiten drukken van de rug 46 te vergemak- 8501036 18 kelijken. De radiale dikte van de druklichamen 41' is gelijk aan de diameter van de kogels 41/ en bij toepassing van de druklichamen 41' is de vorm van de gaten 40 aangepast aan de in radiaal bovenaanzicht vierhoekige vorm van het grondvlak 5 van de druklichamen 41'.
Bij het koppelen wordt het eerst met de slang 1 verbonden en van de ringvormige afdichting 7 voorziene buisstuk 2 resp. 2a onder radiale samendrukking van de ringvormige afdichting 7 zo ver in de buisstomp gestoken/ tot het voorste 10 gedeelte van het achterste eindgedeelte 6 resp. 6' van het buisstuk 2 resp. 2a in de buisstomp 3 aangrijpt. Daarbij vergemakkelijkt het schuine oppervlak 23 het insteken van het buisstuk 2 resp. 2a. Tegelijkertijd worden de haken 13 met hun nokken 16 over de houdrand 17 weggedrukt/ waarbij deze 15 eerst radiaal opengespreid worden en dan door hun eigen elasticiteit achter de houdrand 17 vallen. Het bij het opschuiven veroorzaakte spreiden van de haken 13 wordt door de relatief lange hefboomarm van de haken 13 tussen de nok 16 en het gebogen gedeelte 15 evenals de vermindering van de dikte 20 en breedte van het gedeelte 14 naar het voorste einde toe vergemakkelijkt. Ook de conische flanken 19 en het schuine oppervlak 22 vergemakkelijken het opschuiven. De nokken 16 verhinderen het loskoraen van de koppeling door het van de buisstomp 3 lostrekken van het buisstuk 2 resp. 2a in axiale 25 richting. Daarentegen is het ontkoppelen door eenvoudige draaiing van de slang 1 te zamen met het buisstuk 2 resp. 2a uit de weergegeven stand over 90°/ tot de nokken 16 op één lijn liggen met de doorvoergroeven 18/ en het axiaal uiteentrekken van de buisstomp 3 en slang 1 mogelijk. Bij een 30 slang 1 met een hoge torsiestijfheid is het ook door middel van een eenvoudig gereedschap/ zoals een schroevedraaier mogelijk/ de haken 13 door opwippen buiten aangrijping met de houdrand 17 te brengen/ om de koppeling te ontkoppelen.
Bij een slang 1 met een geringe torsiestijfheid of 35 voor het fixeren van het andere slangeinde is het ook mogelijk de slang 1 te zamen met het buisstuk 2 resp. 2a eerst in een zodanige stand te brengen/ eventueel onder torsie van de slang 1 in zijn omtreksrichting/ dat de nokken 16 met de
ö « A 1 3 Q
Ö V V 3 ö s ? 19 doorvoergroeven 18 op één lijn liggen/ waarna de nokken 16 onder het uitoefenen van een drukkracht op de slang 1 en een aansluitende draaiing van de slang 1 met het buisstuk 2 resp. 2a achter de borgflank 20 van de houdrand 17 te brengen.
5 In tegenstelling tot de steekkoppeling met veerdraad- klem/ waarbij de slang te zamen met een deze omgevende veer— draadkiem op de buisstomp wordt geschoven/ is geen nauwkeurige dimensionering (kalibrering) van de buitendiameter van de slang 1 nodig/ omdat de slang 1 bij het in het achterste 10 eindgedeelte 5 resp. 6' van het buisstuk 2 resp. 2a steken van een in verregaande mate willekeurige overmaat tot op de binnendiameter van het eindgedeelte 6 resp. 6' wordt samengedrukt. Ook de buitendiameter van het eindgedeelte 6 resp. 6* en de binnendiameter van de buisstomp 3 behoeven niet nauw-15 keurig overeen te stemmen (nauwe toleranties te hebben)/ in plaats daarvan kan een geringe speling tussen het eindgedeelte 6 resp. 6’ en de buisstomp 3 aanwezig zijn/ zolang de ringvormige afdichting 7 maar vast tegen de buisstomp 3 resp. het eindgedeelte 5 aanligt.
20 Het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 10 onderscheidt zich van dat van fig. 1 in hoofdzaak slechts doordat de buisstomp 3a enigszins korter is uitgevoerd dan de buisstomp 3/ en de buitendiameter van de flens 30a van de voor het overige met de huls 24 overeenstemmende huls 24c bij benadering ge-25 lijk aan de binnendiameter van de buisstomp 3a is gekozen/ waarbij de flens 30a met een schouder over het voorste einde van het eindgedeelte 5 van het buisstuk 2 grijpt. Slechts de afkantingen resp. de het insteken vergemakkelijkende schuine vlakken aan het voorste einde van het eindgedeelte 5 zijn ten 30 opzichte van het uitvoeringsvoorbeeld van fig- 1 weggelaten. Bij deze uitvoering wordt het buisstuk 2 niet alleen door zijn achterste eindgedeelte 6/ maar ook door het voorste einde van het eindgedeelte 5 door middel van een flens 30a tegen de binnenzijde van de buisstomp 3a radiaal gesteund. Ver-35 der wordt het buisstuk 2 niet alleen met de nokken 16 tegen de rugflank 20 van de houdrand 17/ maar ook met de voorste einden van de haken 13 tegen een door de voorzijde van de koeler 4 gevormd steunvlak 48 axiaal gesteund. Deze viervou- ^ V è v* .. .
20 dige ondersteuning van het buisstuk 2 verhindert - zelfs bij het aanhouden van een geringe speling tussen de omtreksopper-vlakken van het eindgedeelte 6 en van de flens 30a enerzijds evenals de binnenzijde van de buisstomp 3a anderzijds en tus-5 sen het voorste, einde van de haken 13 en het steunvlak 48 bij het aanliggen van de nokken 15 tegen de rug- of borgflan-k 20 van de houdrand 17 - het schranken van het buisstuk 2 in de buisstomp 3a bij het naar buiten buigen van de slang 1 en daardoor ook een te grote wrijvingsbelasting van de ring-10 vormige afdichting 7 en het gevaar van ondichtheden bij het naar buiten buigen van het buisstuk 2.
Het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 11 onderscheidt zich van dat van fig. 10 slechts doordat in plaats van een in één stuk met de huls 24c uitgevoerde flens 30a een met de 15 flens 30a overeenkomende tussenring 30b tussen het voorste einde van het eindgedeelte 5 van het buisstuk 2b en de binnenzijde van de buisstomp 3a is aangebracht, en de huls 24d in één stuk met het voorste einde van het eindgedeelte 5 resp. van het buisstuk 2b is uitgevoerd.
20 Het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 12 onderscheidt zich van dat van fig. 11 in hoofdzaak slechts doordat de tussenring 30b is weggelaten en in plaats daarvan de binnendia-meter van de buisstomp 3b in het gebied van het voorste einde van het buisstuk 2b resp. het voorste einde van het eindge-25 deelte 5 tot op de buitendiameter van het eindgedeelte 5 is verkleind, zodat een trapsgewijze vermindering van de binnendiameter van de buisstomp 3b wordt verkregen en het voorste einde van het buisstuk 2b direkt tegen de radiaal binnenste zijde van de trap 49 met de kleinste diameter van de 30 buisstomp 3b steunt. Een verdere trapsgewijze vermindering van de binnendiameter van de buisstomp 3b is direkt aan het insteekeinde van de buisstomp 3b aangebracht, zodat een niet van een rand van voorziene ringvormige afdichting 7' tussen het voorste eindgedeelte 5 en de dwarswand 11 enerzijds en 35 de trap 49 met de kleinste diameter en een trap 50 met een grotere diameter is opgesloten. Een andere trap 51 heeft een nog grotere binnendiameter dan de trap 50, welke ongeveer overeenkomt met de buitendiameter van het eindgedeelte 6 8601088 21 resp. de dwarswand 11. Bij deze uitvoering vervalt niet alleen de flens van de huls 24d, maar ook een tussenring 30b. Toch wordt het buisatuk 3b eveneens op vier plaatsen tegen schranken gesteund.
5 Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 13 en 14 zijn drie haken 13' gelijkmatig over de omtrek van het achterste eindgedeelte 6 van het buisstuk 2c verdeeld aangebracht , zoals het in fig. 14 op een enigszins kleinere schaal dan in fig. 13 weergegeven bovenaanzicht op het buisstuk 2c 10 toont. De radiale dikte van de gedeelten 14' van de haken 13* evenwijdig aan de aslijn is constant. Slechts de breedte van deze gedeelten 14' neemt af naar de nokken 16 toe. Verder zijn de haken 13' in het van het achterste einde van het eindgedeelte 6 naar het gedeelte 14' om redenen van de meer 15 eenvoudige vormgeving in hoofdzaak rechtlijnig overgaande gedeelte 15' voorzien van een axiale uitsparing 52/ waarvan de breedte in de omtreksrichting gelijk is aan die van de nok 16 van de haak 13'/ en welke met de binnenzijde van het gedeelte 14f op één lijn ligt. Deze uitvoering van de haken 13' verge-20 makkelijkt de vervaardiging van het buisstuk 2c uit kunststof. Zo kan in de vorm voor elke haak 13* een axiale schuif worden aangebracht, welke telkens de uitsparing 52, de radiaal binnenste zijde van het gedeelte 14' en de naar de desbetreffende uitsparing 52 toegekeerde zijde van de nok 16 be-25 grenst en voor het ontvormen van het buisstuk 2c axiaal uit de uitsparing 52 naar buiten getrokken wordt.
De huls 24e is ongeveer aan de radiaal binnenste zijde van het eindgedeelte 5 in het gebied van de radiale dwarswand 11 gevormd, en in de ongespannen, niet door de ring 28 30 gespreide toestand is de buitendiameter van de huls 24e constant, terwijl zijn binnendiameter tot de radiale uitsteeksels 31 lineair afneemt. Na het insteken van de in fig. 13 niet weergegeven slang tussen de vingers 25' en het eindgedeelte 6 worden de vingers 25' door het in de huls 24e steken 35 van de ring 28 in de in fig. 13 met stippellijnen weergegeven toestand gespreid, zodat deze de slang tussen zich en het eindgedeelte 6 in vastklemmen. De bij het spreiden van de vingers 25' zich vormende houdrand 27 behoeft daardoor niet, S -3 0 1 8 S 8 22 zoals bij het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 11 of 12 radiaal uitstekend te zijn uitgevoerd/ zodat de daarmee eveneens verbonden moeilijkheid van het ontvormen bij een uitvoering in één stuk van het buisstuk en huls uit kunststof vervalt.
5 Zoals bij het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 11 of 12 kan in het door de trap 49, de buisstomp 3c/ het eindgedeelte 5 en de dwarswand 11 begrensde ringvormige spleet een ringvormige afdichting 7 of 7’, die in fig. 13 niet is weergegeven» zijn aangebracht.
10 De houdrand 17' strekt zich over een grotere axiale lengte dan de houdrand 17 uit» en wel tot in de nabijheid van het gedeelte 15' of tot direkt hier tegenaan. Daardoor wordt de axiale verschuifbaarheid van het buisstuk 2c tijdens het bedrijf bij wisselende axiale en/of radiale belas-15 ting van de slang begrensd en daardoor de ringvormige afdichting in de ringvormige spleet ontzien.
Pig. 15 toont een afgeleide uitvoering van het in de met streep-stippellijn weergegeven cirkel X liggende deel van het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 13. De onder een 20 vlakke hoek van ongeveer 15* ten opzichte van de langsas van de buisstomp 3c afgeschuinde randen van de trap 49 en het eindgedeelte 5 hebben ongeveer dezelfde gemiddelde diameter» zodat het buisstuk 2d conisch in de buisstomp 3c wordt gecentreerd.
25 Het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 16 onderscheidt zich van dat van fig. 13 in hoofdzaak slechts door de huls 24f en het conische binnenvlak 54 van het gedeelte 15" aan de overgang van het eindgedeelte 6 naar het gedeelte 15", waarvan het buitenoppervlak onder een hoek staat, waarbij de 30 beide oppervlakken 23 en 54 onder dezelfde hoek zijn afgeschuind» zodat deze over een groot oppervlak tegen elkaar aan kunnen liggen en de haken 13' in het gebied van de overgang van het gedeelte 6 naar het gedeelte 15" een grotere diameter en dientengevolge een grotere buigsterkte hebben te-35 gen het openbuigen van de haken 13' bij een axiale trekbelas-ting op de slang.
De huls 24f komt in verregaande mate overeen met de huls 24c volgens fig. 10, waarbij slechts de flens 30c ook 6301888 23 axiaal over de ringvormige afdichting 7 heen grijpt met een ringvormige verdikking 55.
Een afgeleide uitvoering van de hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeelden kan daaruit bestaan/ dat de haken 13r 5 13' en gedeelten 15/ 15·'/ 15" in één stuk met een de radiaal binnenste einden van de gedeelten verbindende ring van metaal/ in het bijzonder verenstaal worden vervaardigd/ en de ring in een buitenste ringvormige groef van de ringflens 12/ 12* van het verder uit kunststof vervaardigde buisstuk 2/ 10 2a/ .../ 2e bij het spuitgieten van het buisstuk wordt opgenomen. Dit heeft het voordeel dat de haken en de deze met het buisstuk (via de metalen ring) verbindende gedeelten 15-15" door hun uitvoering van metaal een grotere wisselbuig-sterkte dan bij een uitvoering van kunststof hebben.
^ w W 1 3 'ύ C

Claims (39)

1. Steekkoppeling met twee koppelingdelen voor het koppelen van een slang of dergelijke aan een het ene koppe-lingdeel vormende buisstomp door middel van van een het andere koppelingdeel vormend buisstuk/ waarvan het voorste eind-5 gedeelte omgeven wordt door een ringvormige afdichting en te zamen met deze in de buisstomp gestoken kan worden terwijl de ringvormige afdichting tegen het inwendige omtreksopper-vlak van de buisstomp aan komt te liggen/ en aan het. achterste eindgedeelte waarvan het voorste eindgedeelte van de 10 slang is bevestigd/ waarbij aan het achterste eindgedeelte van het buisstuk elastische haken zijn aangebracht/ die radiaal van het achterste eindgedeelte van het buisstuk af en op een afstand van het lichaam van het buisstuk naar voren uitsteken en op grond van hun eigen elasticiteit aan een radi-15 aal naar binnen stekende nok achter een radiaal borgingsvlak van de buisstomp vergrendeld kunnen worden/ en waarbij de buitenomtrek van het achterste eindgedeelte van het buisstuk in het gebied tussen het voorste eindgedeelte van het buisstuk en de plaatsen waar de haken in het achterste eindge-20 deelte van het buisstuk zijn aangebracht/ bij benadering aangepast is aan de inwendige omtrek van de buisstomp/ met het kenmerk/ het voorste eindgedeelte (10) van de slang (1) in het achterste eindgedeelte (6/6’) van het buisstuk (2/2a-2e) is gestoken en hiermee door een in het voorste eindge-25 deelte (10) van de slang (1) gestoken en onder radiale aan-drukking van het voorste eindgedeelte (10) van de slang (1) tegen de binnenzijde van het achterste eindgedeelte (6/6’) van het buisstuk (2/2a-2e) blijvend verwijde huls (24/24a-24f) is verbonden.
2. Steekkoppeling volgens conclusie 1/ met het kenmerk/ dat het voorste eindgedeelte (10) van de slang (1) door een materiaalverbinding met het achterste eindgedeelte (6/6') van het buisstuk (2/2a-2e) is verbonden. SSO 1
3. Steekkoppeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk/ dat de ringvormige afdichting (1,7') in een ringvormige spleet tussen het voorste eindgedeelte (5) van het buisstuk (2/2a-2e) en de buisstomp (3,3a-3c) is aange- 5 bracht en de haken (13/13*) aan het achterste eindgedeelte (6/6’) van het buisstuk (2/2a-2e) zijn gevormd.
4. Steekkoppeling volgens conclusie 2, met het kenmerk/ dat het buisstuk (2/2a-2e) en de slang (1) thermoplastische kunststof omvatten en de materiaalverbin- 10 ding een smeltverbinding is.
5. Steekkoppeling volgens conclusie 2, met het k e n m e r k/ dat de materiaalverbinding een lijmverbinding is.
6. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 15 t/m 4/ met het k e n m e r k/ dat het voorste eindgedeelte (10) van de slang (1) onder radiale samendrukking van zijn omtrek in het achterste eindgedeelte (6) van het buisstuk (2/2b-2e) is gestoken.
7. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 20 t/m 6/ met het kenmerk/ dat de haken (13/13') aan het achterste einde van het achterste eindgedeelte (6/6') van het buisstuk (2/2a-2e) zijn gevormd.
8. Steekkoppeling volgens conclusie 7/ met het kenmerk/ dat de haken (13) ongeveer cirkelboogvormig 25 van het achterste einde van het achterste eindgedeelte· (6,6') van het buisstuk (2/2a/2b) overgaan in een ongeveer radiaal gedeelte (15/15'/15") en van hier in een gedeelte (14) ongeveer evenwijdig aan de hartlijn.
9. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 30 t/m 8/ met het kenmerk/ dat het buisstuk (2/2a-2e) aan het achterste einde een in verregaande mate afgerond van de wand van het buisstuk (2/2a—2e) in een radiaal vlak naar buiten overgaande ringvormige flens (12/12') omvat/ die in sterke mate afgerond in de haken (13/13*) overgaat.
10. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 9/ met het kenmerk/ dat de breedte van de haken naar het vrije haakeinde toe afneemt. 8 o 0 1 8 8 S IX. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 10, met het kenmerk, dat het oppervlak in dwarsdoorsnede van de haken (13,13') in een axiaal gedeelte (14, 14') naar de nok (16) van de haken toe afneemt.
12. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 11, met het kenmerk, dat de binnenomtrek van het voorste eindgedeelte (5) van het buisstuk (2,2a-2e) groter is dan die van de ontspannen slang (1).
13. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 10 t/m 12, met het kenmerk, dat de buisstomp (3,3a-3c) een rondom lopende houdrand (17,17') omvat, waarvan de rug-flank (20) het borgingsvlak vormt en waarvan de voorflank (19) conisch naar het voorste einde van de buisstomp (3,3a-3c) toe in diameter afneemt.
14. Steekkoppeling volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de houdrand (17,17') axiale doorvoergroe-ven (18) voor de nokken (16) van de haken (13,13') omvat.
15. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 14, met het kenmerk, dat een radiaal binnenste 20 voorvlak (22) van de nokken (16) is afgeschuind.
16. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 15, met het kenmerk, dat de ringvormige afdichting (7) aan zijn radiaal buitenste zijde afdichtingslippen (8) omvat.
17. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 16, met het kenmerk, dat de ringvormige afdichting aan zijn radiaal binnenste zijde afdichtingslippen (9) omvat.
18. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 30 t/m 17, met het kenmerk, dat de huls (24,24a,24b,24f) met een radiaal naar buiten stekende flens (30,30a,30c) tegen het kopvlak van het voorste eindgedeelte (5) van het buisstuk (2,2a,2e) aanligt.
19. Steekkoppeling volgens conclusie 18, met het 35 kenmerk, dat de flens (30,30a,30c) buiten de omtrek van het voorste eindgedeelte (5) van het buisstuk (2,2a,2e) uitsteekt. 8 6 0 1 3 $ 8
20. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 19f met het kenmerk/ dat de huls (24/24a-24f) van zijn in de slang (1) ingestoken einde af voorzien is van axiale sleuven (26) die tussen zich in verende vingers (25/ 5 25') begrenzen/ en dat de vingers (25) een in het slangmate- riaal aangrijpende houdrand (27) omvatten en inwendig door een steunring (28/32) in een verwijde toestand zijn ondersteund.
21. Steekkoppeling volgens conclusie 20, met het 10 kenmerk/ dat de vingers (25/25') aan hun einden in hoofdzaak radiaal naar binnen gerichte uitsteeksels (31) omvatten.
22. Steekkoppeling volgens conclusie 20 of 21/ met het kenmerk/ dat de binnenzijde van de vingers (25/ 15 25') in de ontspannen toestand van de vingers naar de hart lijn van de huls (24/24c-24f) toe helt.
23. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 20 t/m 22/ met het kenmerk/ dat de steunring (28) aan zijn buitenzijde in de sleuven (26) aangrijpende dwarsranden 20 (29) omvat.
24. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 20 t/m 22/ met het kenmerk/ dat de steunring (32) bij een gladde buitenzijde in de omtreksrichting onderbroken zijn en onder veervoorspanning tegen de huls (24) aanligt.
25. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 19/ met het kenmerk/ dat het achterste eindge-deelte (6’) van het buisstuk (2a) een radiaal naar binnen gerichte zich rondom uitstrekkende houdrand (34) omvat/ dat de huls (24a) uit metaal bestaat en in het gebied van het ach-30 terste eindgedeelte (6’) van het buisstuk (2a) van een kleinere tot een grotere diameter is verwijd onder blijvende vervorming van het hulsmateriaal.
26. Werkwijze voor het verwijden van de huls bij een steekkoppeling volgens conclusie 25/ met het kenmerk/ 35 dat na het in de slang (1) steken van de huls (24a) een doorn (38) met een grotere buitendiameter dan de kleinste binnen-diameter van de huls (24a) in deze naar binnen wordt gestoken .
330. S3 3
27. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 19/ met het kenmerk/ dat de huls (24b) uit metaal bestaat en in het gebied van het achterste eindgedeelte (6) van het buisstuk (2) in de vorm van een zich rondom uit- 5 strekkende rug (46) is verwijd.
28. Werkwijze voor het verwijden van de huls bij een steekkoppeling volgens conclusie 26/ met het kenmerk/ dat een tubus (39) met op een cirkelomtrek liggende radiaal doorgaande gaten (40) en een in de tubus (39) axiaal ver- 10 schuifbaar gelagerde doorn (42)/ welke ongeveer conisch naar zijn voorste einde van een grotere naar een kleinere diameter toeloopt/ en met druklichamen (41/41') die telkens in één van de gaten (40) zijn aangebracht en op het doorngedeelte met de kleinste diameter (43) steunen en waarvan de radiale 15 afmeting groter is dan de wanddikte van de tubus (39)/ in de huls (24b) wordt gestoken/ dat dan de doorn (42) zo ver in de tubus (39) wordt geduwd/ dat de druklichamen (41) op het doorngedeelte (44) met de grootste diameter steunen en daarna of tijdens het naar voren duwen van de doorn de tubus (39) 20' in de huls (24b) wordt gedraaid.
29. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 25 of 27/ met het kenmerk/ dat het voorste einde van het buisstuk (2) radiaal tegen de binnenzijde van de buisstomp (3a-3c) steunt.
30. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 25/ 27 of 29/ ten minste conclusie 19/ met het k e n -me r k/ dat de buitendiameter van de flens (30a/30c) van de huls (24c/24f) in hoofdzaak overeenkomt met de diameter van de buisstomp (3a/3c).
31. Steekkoppeling volgens conclusie 30/ met het kenmerk/ dat de flens (30a/30c) van de huls (24c/24f) met een schouder over het voorste einde van het buisstuk (2, 2e) grijpt.
32. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 35 t/m 25/ 27 of 29/ met het kenmerk/ dat het vooreinde van het buisstuk (2b) ook door een tussenring (30b) tegen de binnenzijde van de buisstomp (3a) steunt.
33. Steekkoppeling volgens conclusie 32/ met het kenmerk/ dat de tussenring (30b) met een schouder over , /888 het vooreinde van het buisstuk (2b) grijpt.
34. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 1 t/m 25/ 27 of 29/ met het kenmerk/ dat de binnendia-meter van de buisstomp (3b/3c) tussen het voorste einde van 5 het buisstuk (2b/2c) en het achterste eindgedeelte (6) van het buisstuk (2b/2c/2d) voor het vormen van de ringvormige spleet getrapt toeneemt en het voorste einde van het buisstuk (2b/2c/2d) direkt tegen de radiaal binnenste zijde van de trap (49) met de kleinste diameter van de buisstomp (3b/ 10 3c) steunt.
35. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 32 t/m 34/ met het kenmerk/ dat de huls (24d/24e) in één stuk met het voorste eindgedeelte (5) van het buisstuk (2b/2c) is verbonden.
36. Steekkoppeling volgens één van de conclusies 29 t/m 35/ met het kenmerk/ dat de haken (13) met hun van het radiale borgvlak (20) afgekeerde vrije einden/ bij het tegen het borgvlak aanliggen van de nokken (16)/ tegen een radiaal steunlagervlak (48) kunnen steunen.
37. Steekkoppeling volgens conclusie 8/ met het kenmerk/ dat het van het achterste eindgedeelte (6) van het buisstuk (2c/2e) in het gedeelte (14') ongeveer evenwijdig aan de hartlijn overgaande ongeveer radiale gedeelte (15*/15") van elke haak (13') een axiale uitsparing (52) om-25 vat/ waarvan de breedte in de omtreksrichting van het buisstuk (2c/2e) gelijk is aan die van de nok (16) van de haak (13') en op één lijn ligt met de binnenzijde van het gedeelte (14*) ongeveer evenwijdig aan de hartlijn.
38. Steekkoppeling volgens conclusie 8 en 13/ met 30 het kenmerk/ dat de axiale lengte van de houdrand (17') ongeveer gelijk is aan de lengte van het zich ongeveer evenwijdig aan de hartlijn uitstrekkende gedeelte (14') van de haken (13').
39. Steekkoppeling volgens conclusie 34/ met het 35 kenmerk/ dat de randen van de trap (49) met de kleinste diameter en het voorste einde van het buisstuk (2d) onder dezelfde hoek zijn afgeschuind en de afgeschuinde randen in hoofdzaak dezelfde gemiddelde diameter hebben. Λ * λ *- * V 1 0 ϋ O
NL8601888A 1985-07-24 1986-07-21 Steekkoppeling. NL8601888A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE3526447 1985-07-24
DE3526447 1985-07-24
DE19863615904 DE3615904A1 (de) 1985-07-24 1986-05-12 Steckkupplung
DE3615904 1986-05-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8601888A true NL8601888A (nl) 1987-02-16

Family

ID=25834324

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8601888A NL8601888A (nl) 1985-07-24 1986-07-21 Steekkoppeling.

Country Status (9)

Country Link
US (1) US4708375A (nl)
CA (1) CA1279077C (nl)
DE (1) DE3615904A1 (nl)
ES (3) ES295254Y (nl)
FR (1) FR2585443B1 (nl)
GB (1) GB2178503B (nl)
IT (2) IT1192849B (nl)
NL (1) NL8601888A (nl)
SE (1) SE463045B (nl)

Families Citing this family (32)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8519523U1 (de) * 1985-07-05 1985-08-29 Rasmussen Gmbh, 6457 Maintal Steckkupplung
DE3702246C1 (de) * 1987-01-27 1988-03-10 Rasmussen Gmbh Steckkupplung zum Verbinden eines Schlauches mit einem Rohr
CH667506A5 (de) * 1987-07-06 1988-10-14 Inventa Ag Drehbare schnappverbindung fuer rohrleitungen.
US4811377A (en) * 1987-07-31 1989-03-07 Motorola, Inc. Secure transfer of radio specific data
DE3813192A1 (de) * 1988-04-20 1989-11-02 Rasmussen Gmbh Steckkupplung zum verbinden eines schlauches mit einem rohr
DE3815171A1 (de) * 1988-05-04 1989-11-09 Rasmussen Gmbh Steckkupplung zum ankuppeln eines schlauches an ein rohr
DE3919231C2 (de) * 1989-06-13 1997-03-06 Bosch Gmbh Robert Kraftstoffeinspritzeinrichtung für Brennkraftmaschinen
DE4113707C1 (nl) * 1991-04-26 1992-10-29 Draegerwerk Ag, 2400 Luebeck, De
DE4129397C1 (nl) * 1991-09-04 1993-03-11 Rasmussen Gmbh, 6457 Maintal, De
DE69330055T2 (de) * 1992-05-29 2001-10-11 Tokai Rubber Industries, Ltd. Schlauchverbindung
US6318410B1 (en) * 1992-05-29 2001-11-20 Tokai Rubber Industries, Ltd. Connecting structure
DE4242070C1 (de) * 1992-12-14 1994-05-05 Rasmussen Gmbh Rohr mit einer radial vorstehenden Halterippe zum Ankuppeln einer Fluidleitungs-Kupplung
ES2068150B1 (es) * 1993-06-10 1998-02-01 Frape Behr Sa Disposicion para la union entre un deposito y unos tubos de entrada y salida.
GB2319315B (en) * 1996-11-09 2000-06-21 British Gas Plc A method of joining lined pipes
DE19651168C2 (de) * 1996-12-10 2002-07-18 Henn Ges M B H Co Kg Lustenau Rastvorrichtung für eine Steckkupplung zum Ankuppeln eines Schlauches in einen Rohrstutzen
DE19932956B4 (de) * 1998-07-15 2009-04-09 Toyoda Gosei Co., Ltd. Schlauchverbindung
US6499772B1 (en) * 1998-08-25 2002-12-31 John T. Minemyer Radial conduit coupling system and method
AU3355200A (en) 1999-02-05 2000-08-25 John T. Minemyer Clamshell coupling system and method
DE10017679C1 (de) * 2000-04-08 2001-09-06 Rasmussen Gmbh Steckkupplung mit zwei zusammensteckbaren rohrförmigen Kupplungsteilen
DE20018630U1 (de) * 2000-11-01 2002-03-14 Dipl.-Ing. Henn Ges.M.B.H. & Co. Kg, Dornbirn Schlauchschnellkupplung mit Dichtung zwischen Innen- und Außenhülse
WO2002039002A1 (en) * 2000-11-07 2002-05-16 Lozon Llc Splicing device and method for sealing conduit spaces
US6851723B2 (en) * 2001-09-28 2005-02-08 Usui Kokusai Sangyo Kaisha, Ltd. Ring joint, connection structure for connecting piping and ring joint, and method of connecting ring joint and piping
JP2008507245A (ja) * 2004-07-16 2008-03-06 ペーエムアー・アクチエンゲゼルシヤフト 波形管用の連結接続部材
DE102004049988A1 (de) * 2004-10-14 2006-04-20 Modine Manufacturing Co., Racine Plattenwärmetauscher
US20060108705A1 (en) * 2004-11-23 2006-05-25 Rowley William W Method for injection molding component fittings on extrudates
US7513309B2 (en) * 2006-02-24 2009-04-07 Deltide Fishing And Rental Tools, Inc. Apparatus for connecting underwater tubular members
DE102006011617A1 (de) * 2006-03-14 2007-09-20 Norma Germany Gmbh Verbindungsanordnung zur Verbindung eines Rohrstutzens mit einem Schlauch
US20080093846A1 (en) * 2006-08-03 2008-04-24 Joshua Sparks Clampless tube connection with integrated sealing and locking feature
DE102012102191A1 (de) * 2012-03-15 2013-09-19 Voss Automotive Gmbh "Steck-Verbindungssystem, insbesondere für fluidische Leitungen, Armaturen oder Aggregate"
GB201317788D0 (en) * 2013-10-08 2013-11-20 Expro North Sea Ltd Connector
DE102014211844A1 (de) 2014-06-20 2015-12-24 Contitech Mgw Gmbh Kupplungselement zur flexiblen Verbindung zweier Elemente zur Führung von Medien
DE102021112614A1 (de) 2021-05-14 2022-11-17 Voss Automotive Gmbh Anschlusssystem und Verfahren zur Montage eines Anschlusssystems

Family Cites Families (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US96286A (en) * 1869-10-26 thompson
AT8126B (de) * 1899-04-11 1902-07-10 Reginald Czermack Schlauchkupplung oder Schlauchholländer.
US1228549A (en) * 1916-09-01 1917-06-05 Nicholas Furduy Connecting device for hose.
GB211838A (en) * 1923-02-26 1925-03-27 Hydraulic Brake Co An improved fitting for the ends of non-expansible hose and an improved method of assembling such fitting and hose
US1890290A (en) * 1932-02-26 1932-12-06 William T Owens Fire hose coupling
US2071478A (en) * 1936-07-11 1937-02-23 Ross H Wick Hose coupling
US2147355A (en) * 1938-06-29 1939-02-14 Albert J Scholtes Permanent hose coupling
US2684256A (en) * 1950-11-21 1954-07-20 Champion Corp Irrigating pipe coupling
DE866882C (de) * 1950-12-06 1953-02-12 Neue Argus Ges M B H Schlaucharmatur, welche aus einer Schlauchfassung und einem die UEberwurfmutter tragenden Nippel besteht
US3394954A (en) * 1966-05-06 1968-07-30 Sarns Inc Tube coupling for medical appliances
GB1145896A (en) * 1966-07-26 1969-03-19 Amp Inc Fluid conduit coupling
US3628991A (en) * 1969-01-21 1971-12-21 Johns Manville Method of bonding epoxy resins to polyvinyl chloride
US3588149A (en) * 1969-08-13 1971-06-28 Amp Inc Vacuum or pressure coupling devices
US4006923A (en) * 1975-10-29 1977-02-08 Wagner John B Coupling construction
FR2359358A1 (fr) * 1976-07-23 1978-02-17 Ferodo Sa Dispositif de connecteur
SE415728B (sv) * 1977-03-07 1980-10-27 Gambro Ab Kopplingsanordning
US4123091A (en) * 1977-11-21 1978-10-31 Renal Systems, Inc. Tube connector
DE3136018C1 (de) * 1981-09-11 1983-02-03 Rasmussen Gmbh, 6457 Maintal Vorrichtung zum Befestigen eines Schlauches auf einem Rohrstutzen
IL64379A (en) * 1981-11-26 1989-01-31 Plasson Maagan Michael Ind Ltd Tube connection fittings
DE3444817A1 (de) * 1984-01-20 1985-07-25 Rasmussen Gmbh, 6457 Maintal Steckkupplung
US4554949A (en) * 1984-08-03 1985-11-26 James Sell Sewer outlet connecting and capping arrangement

Also Published As

Publication number Publication date
ES296002Y (es) 1988-01-16
ES296001U (es) 1987-07-16
DE3615904C2 (nl) 1988-06-09
ES295254Y (es) 1988-05-16
US4708375A (en) 1987-11-24
IT8667598A0 (it) 1986-07-23
IT1192849B (it) 1988-05-12
SE8602908L (sv) 1987-01-25
FR2585443A1 (fr) 1987-01-30
SE8602908D0 (sv) 1986-06-30
ES296001Y (es) 1989-04-01
FR2585443B1 (fr) 1989-07-28
GB8617634D0 (en) 1986-08-28
GB2178503B (en) 1989-02-01
ES296002U (es) 1987-07-16
SE463045B (sv) 1990-10-01
ES295254U (es) 1987-11-01
IT8653679V0 (it) 1986-07-23
DE3615904A1 (de) 1987-02-05
CA1279077C (en) 1991-01-15
GB2178503A (en) 1987-02-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8601888A (nl) Steekkoppeling.
US4842306A (en) Pipe coupling
RU2424463C2 (ru) Трубное соединение
AU2006258376B2 (en) Pipe coupling
CN100381743C (zh) 快速连接器
US6186561B1 (en) Retainer for piping connector
US5887911A (en) Quick connect fluid coupling with a self-contained releasable collet retainer
US8464422B2 (en) Universal coaxial cable compression tool
NL8601757A (nl) Steekkoppeling.
JP2001527450A (ja) 特にスキーストックまたはハイキング杖用の長さ調節可能な管
US4451070A (en) Hose coupling
JPH08506407A (ja) 管連結部の形成方法並びにこの方法の実施に適切に使用される工具及び連結スリーブ
KR20000011771A (ko) 2개의유체파이프라인을연결하기위한플러그접속식커플링
US4969240A (en) Expandible elastic clamping strap for end portions of hoses and the like
JPH06341586A (ja) パイプ連結用の複式継手
US6277315B1 (en) Method for manufacturing sealing rings
CZ280943B6 (cs) Spojovací prvek pro rychlé spojení hadice a trubky
JPH08326974A (ja) 樹脂管用継手
FR2872561A1 (fr) Dispositif de raccord d&#39;un tuyau, procede de montage associe et dispositif de tirette
JP2007514108A (ja) 波形管の端部に結合するための装置
JPH0456198B2 (nl)
US11118710B2 (en) Pipe joint with low insertion load, improved retention and increased high pressure sealing ability gasket and method of manufacture thereof
RU2742514C1 (ru) Быстроразъемный соединитель
US4978149A (en) Hose coupling
FR2849492A1 (fr) Raccord rapide

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed