NL8503120A - Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde. - Google Patents

Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde. Download PDF

Info

Publication number
NL8503120A
NL8503120A NL8503120A NL8503120A NL8503120A NL 8503120 A NL8503120 A NL 8503120A NL 8503120 A NL8503120 A NL 8503120A NL 8503120 A NL8503120 A NL 8503120A NL 8503120 A NL8503120 A NL 8503120A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wall
passages
jacket
vessel
ring
Prior art date
Application number
NL8503120A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Wild Alexander
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from CH542884A external-priority patent/CH664062A5/de
Application filed by Wild Alexander filed Critical Wild Alexander
Publication of NL8503120A publication Critical patent/NL8503120A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G27/00Self-acting watering devices, e.g. for flower-pots
    • A01G27/02Self-acting watering devices, e.g. for flower-pots having a water reservoir, the main part thereof being located wholly around or directly beside the growth substrate

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Water Supply & Treatment (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Cultivation Receptacles Or Flower-Pots, Or Pots For Seedlings (AREA)

Description

¢-........... * VO 7464
Automatische bevioeiingsinrichting voor beplante aarde.
De uitvinding betreft een automatische bevioeiingsinrichting voor beplante aarde.
Onder beplante aarde wordt een voor de tuinbouw of de landbouw geschikte, met stekken of planten beplante of aangezaaide aarde, 5 humus of dergelijke verstaan.
De volgens conclusie 1 gekenmerkte uitvinding lost het probleem op, een eenvoudige en voordelige bevioeiingsinrichting te verschaffen.
Met de in de conclusies 2-5 aangegeven kenmerken wordt bereikt, dat de bevloering telkens na afgifte van een, ten opzichte van het voor-10 raad-volume zeer kleine hoeveelheid water wordt onderbroken,tot die hoeveelheid door de planten is opgenomen, zodat slechts zoveel water wordt afgegeven, als de planten nodig hebben, de watervoorraad gedurende lange tijd toereikend blijft en het gevaar van een moerassig worden van de aarde wordt vermeden. Essentieel is daarvoor, dat slechts een gering 15 aantal en zeer kleine doorgangen, bij voorkeur slechts twee doorgangen met een inwendig gemeten wijdte van bijvoorbeeld 1 mm worden toegepast, en dat hun onderlinge afstand gering is, bij voorkeur slechts η x 1 cm en ten hoogste n x 3 cm bedraagt, waarbij n het aantal liters van het voorraadvolume is. Bij voorkeur worden de doorgangen zodanig gevormd, 20 dat ondanks hun geringe wijdte slechts een te verwaarlozen capillaire werking optreedt. Wanneer de wanddikte groter is, dan de inwendig gemeten wijdte van de doorgang van b.v. 1 mm, worden de doorgangen derhalve op doelmatige wijze vernauwd uitgevoerd, zodat die doorgangen slechts aan hun vernauwde einde de geringe inwendig gemeten wijdte van b.v.
25 1 mm hebben.
De uitvinding en de voorkeurskenmerken daarvan zullen in hetgeen hieronder volgt, aan de hand van in de tekening weergegeven uitvoerings-voorbeelden, nader worden toegelicht.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een als vat uitgevoerde 30 bevioeiingsinrichting; fig. 2 een doorsnede van het vat volgens de lijn II-II in fig. 1; fig. 3 toont een andere, als vat uitgevoerde bevioeiingsinrichting; 35 fig. 4 is een dwarsdoorsnede van een als inzetdeel voor een kast of een schaal uitgevoerde bevioeiingsinrichting; Ψ vf -2- fig. 5 is een dwarsdoorsnede van een andere,als inzetdeel voor een kast of schaal uitgevoerde bevloeiïngsinrichting; fig. 6 toont een bevloeiïngsinrichting, bestemd om in de aarde te worden ingebed; en 5 fig. 7 is een bovenaanzicht van een deel van de inrichting volgens fig. 6.
De in de fig. 1 en 2 veergege/en bevloeiïngsinrichting bestaat uit een vat 1 met een dubbelwandige mantel 2 en een dubbelwandige bodem 3.
De buitenwand 4 van de mantel 2 is cilindrisch, terwijl de binnenwand 5 10 naar onder toe conisch toeloopt. De buitenwand 6 van de bodem 3 is vlak, de binnenwand 7 is van de rand 8 naar onderen toe gewelfd uitgevoerd.
De door de buiten- en binnenwand 4 en 7 van de mantel en de bodem 2 en 3 omsloten voorraadruimte voor het water is met het verwijzingcijfer 9 aangeduid. Voor het vullen resp. bijvullen van het water in de voorraad-15 ruimte 9 is de mantel 2 aan zijn bovenste, ringvormige rand 10 voorzien van een door een rubberprop 11 luchtdicht af te sluiten opening 12.
De inwendige ruimte 14 van het vat is gevuld met aarde 15. In de binnenwand 7 van de bodem 3 is een tweetal doorgangen 17,18 aangebracht. Deze beide doorgangen zijn precies even groot bemeten en hebben gelijke 20 afstanden van de rand 8 van de bodem, d.w.z. dat zij op dezelfde hoogte zijn aangebracht.De afstand van die beide doorgangen 17,18 bedraagt 1,5 cm en is gedimensioneerd volgens de formule η x 1 cm, waarin n het aantal liters van het voorraadvolume is. (Bij het uitvoerings-voorbeeld heeft de voorraadruimte 9 een inhoud van 1,5 liter:) De door-25 gangen 17,18 lopen conisch naar boven toe naar de inwendige ruimte 14 en hun inwendig gemeten wijdte, d.w.z. de gatdiameter ter plaatse van het vernauwde einde bedraagt 1 mm.
Aan de onderzijde van de binnenwand 7 van de bodem is een ring 20 aangevormd, welke afdichtend in een ringvormige groef van de buiten-30 wand 6 van de bodem zit. Het door de ring 20 omsloten deel van de buitenwand 6 heeft een gat 21, en het door de ring omsloten deel van de binnenwand 7 heeft een door een kerfvormige ring-groef gevormde breukver-zwakkingsplaats 22 voor het uitbreken van een gat.
Het vat 1 is samengesteld uit een tweetal, uit kunststof door spuit-35 gieten vervaardigde stukken. De wanden 4,5, 7 met de rand 10 en de ring 20 vormen het éne stuk, terwijl de wand 6 met de daaraan gevormde poten 23 * - -3- het andere stuk vormt. De beide stukken zijn door middel van een met kleefstof tot stand gebrachte en daardoor afgedichte groefverbinding 25 van de randen van de wanden 4 en 6 alsmede door een dienovereenkomstig afgedichte groefverbinding van de onderste rand van de ring 20 met de 5 wand 6 verbonden.
De door het vat 1 gevormde bevloeixngsinrichting werkt als volgt: bij het vullen met water via de opening 12 wordt de lucht uit de voorraadruimte 9 verdrongen en treedt via de opening 12 en de doorgangen 17,13 naar buiten. Nadat de voorraadruimte 9 met water is gevuld, wordt 10 de opening 12 door een prop 11 luchtdicht afgesloten.Er treedt nu aanvankelijk nog zolang water via de doorgangen 17,18 naar buiten tot de op de waterkolom werkzame zuigkracht,welke alsgevdg van de boven de waterspiegel 24 in het bovenste deel van de voorraadruimte 9 ontstaande onderdruk optreedt, even groot is, als het gewicht van de waterkolom.
15 Zonder aarde zou het passeren van water door de doorgangen 17,18 nu volledig tot stilstand komen. De aan de doorgangen 17,18 aangrenzende, bij het vullen door en door bevochtigde aarde zuigt echter aanvankelijk door capillaire werking nog enig water op, zodat de waterkolom niet in zijn evenwichtstoestand (zuigkracht = watergewicht) blijft,doch in geringe 20 mate tegen de zuigkracht omlaag getrokken wordt.De waterkolom heeft nu - onder de werking van de zuigkracht van de onderdruk - de neiging, in de evenwichtstoestand terug te keren. Dit kan die waterkolom echter aanvankelijk nog niet, aangezien de, de doorgangen 17,18 omgevende aarde een hoog vochtigneidsgehalte heeft en derhalve voor lucht ondoorlaatbaar 25 is.De bevloeiïng wordt nu zolang onderbroken, tot de plant het water uit de aarde heeft opgenomen en de aarde bij één van de beide doorgangen 17,18, bijvoorbeeld bij de doorgang 17, zo ver is uitgedroogd, dat de lucht dóór de aarde 14 heen naar die doorgang kan doordringen. De lucht wordt vervolgens via de doorgang 17 ingezogen en stijgt als luchtbel op in het 30 bovenste deel van de voorraadruimte 9 waardoor de onderdruk afneemt.
In dezelfde mate als lucht wordt aangezogen, treedt nu water uit de andere doorgang 13 naar buiten. Het binnentreden van lucht via de doorgang 17 wordt beëindigd, zodra het uit de andere doorgang 18 tredende water bij de doorgang 17 terecht komt en de aarde aldaar weer vochtig ge-35 noeg is geworden cm deze doorgang af te dichten. De aarde wordt aldus als het ware als van de vochtigheidsgraad afhankelijke afdichtmiddel -4- ; ï gebruikt, dat het binnentreden van lucht in de doorgang, en verhindert, zodra het vochtigheidsgehalte groot geworden is. Daardoor vindt een door het vochtigheidsgehalte van de aarde automatisch geregelde bevloering plaats.
5 Het in het kader van de uitvinding gewonnen inzicht betreffende de werking van de bevloeiïngsinrichting leidt tot de volgende slotsom:
De mate van bevloering hangt essentieel af van de afstand van de beide doorgangen 17,18: hoe groter die afstand, des te intensiever is de bevloering. Derhalve zijn de beide doorgangen 17,18 zoals hierboven aan-10 gegeven, dicht bij elkaar aangebracht, waarbij zij echter toch nog zo ver van elkaar zijn verwijderd, dat gebruikelijke, in de aarde aanwezige vreemde voorwerpen zoals stenen of dergelijke niet beide doorgangen kunnen afdekken, aangezien de inrichting om de hierboven aangegeven redenen slechts werkt, wanneer de aarde aan ten minste één van de beide doorgangen recht-15 streeks grenst. Wanneer men de afstand van de beide doorgangen 17,18 te groot kiest, vindt een te sterke bevloering plaats en bestaat er het gevaar, dat de aarde moerassig wordt en de planten niet gedijen. De afstand kan groter worden gekozen, wanneer het watervolume dienovereenkomstig de te bevloeien hoeveelheid aarde zeer groot is. De grens, waar-20 bij het gevaar van een te sterke bevloering onaanvaardbaar groot wordt, ligt ongeveer bij een gatafstand van n x 3 cm, waarin n het aantal liters van het voorraadvolume is.
Wanneer de in de voorraadruimte 9 aanwezige hoeveelheid water is opgebruikt, bij het uitvoeringsvoorbeeld gewoonlijk na ongeveer 25 2 maanden, is bijvulling aanvankelijk vereist, noch gewenst, aangezien de aarde nog vochtig is. Gebleken is, dat de planten aanzienlijk beter gedijen, wanneer men met het bijvullen wacht, tot de aarde nagenoeg uitgedroogd is. Dit blijkt hieruit, dat de bij uitdroging krimpende aarde 15 van de mantelwand 5 loslaat. Eerst wanneer een duidelijke 30 ringvormige spleet tussen de aarde 15 en de wand 5 is gevormd, dient de 9 voorraadruimte weer met water te worden gevuld.
Essentieel is in dit verband dat de doorgangen 17,18 op afstand van de mantelwand 5 resp. van de rand 8 in de bodemwand 7 zijn aangebracht en dat deze naar onderen toe gewelfd is. Hierdoor wordt gewaarborgd,dat 35 ook de uitgedroogde, van de mantelwand 5 verwijderd gelegen aardkluit 15 t , -5- steeds nog betrouwbaar dicht tegen de doorgangen 17,18 aanligt. Het is noodzakelijk er voor te zorgen, dat de bevloeiingsinrichting na het bijvullen van het water in de voorraadruimte 9 weer betrouwbaar werkt. Weliswaar treedt er bij het bijvullen water uit de doorgangen 17,18 5 naar buiten. Deze waterhoeveelheid is echter niet voldoende on de aardkluit zo sterk te bevochtigen dat deze weer totaan de mantelwand 5 uitzet. Er blijft derhalve een spleet open tussen de aarde en de mantelwand 9, en wanneer de doorgangen in die spleet of rechtstreeks bij de rand van de bodemwand zijn aangebracht, wordt de bevloeiing definitief onderbroken 10 zodra de overeenkomstige onderdruk in het bovenste voorraadruimte-deel bereikt is.
Wanneer het vat in de vrije buitenlucht opgesteld, b.v. in een bloemperk ingezet moet worden, wordt de breukverzwakkingplaats 22 met een dóór het gat 21 gestoken gereedschap doorgebroken.Er ontstaat aldus een af-15 voergat, waardoorheen regenwater uit de inwendige ruimte 14 van het vat kan wegstromen. Aangezien het uitgebroken afvcervat op de laagste plaats van de binnenwand 7 van de bodem is aangebracht, kan zich geen regenwater in de inwendige ruimte vat het vat verzamelen. En aangezien tussen de beide afvoergaten van de wanden 6 en 7 een tussen-20 ruimte is gelegen, is verzekerd, dat de zich in de inwendige ruimte 14 bevindende aarde 15 niet rechtstreeks grenst aan de zich onder de buitenwand 6 bevindende aarde. Daardoor wordt vermeden, dat het uit de doorgangen 17,18 tredende water door de, het vat omgevende aarde wordt opgezogen.
25 De ring 20 doet niet slechts dienst voor het afscheiden van de voorraadruimte 9 van de afvoergaten, doch tevens als afstandhouder tussen de buiten- en binnenwand 6 en 7 van de bodem. Die ring verhindert, dat die binnen- en buitenwanden bij trillingen tegen elkaar aan komen en daardoor water door de doorgangen 17,18 naar buiten wordt 30 gedrukt.
Essentieel voor het betrouwbaar functioneren van de inrichting is nog, dat de via een van de doorgangen 17,18 in de voorraadruimte 9 terechtgekomen lucht niet in het bereik van de doorgang blij ft,doch opstijgt. Dit wordt gewaarborgd door de gewelfde vorm van de binnen-35 wand 7 van de bodem, en wanneer het vat op een hellende onderlaag wordt opgesteld, de cirkelvormige gedaante van de ring20, waaraan opstijgende luchtbellen niet kurnen blijven hangen.
-6- < ï
Het in fig. 3 weergegeven vat 30 onderscheidt zich als volgt van het vat 1: het heeft in plaats van een dubbelwandige slechts een enkelvoudige bodem 31, waarin de onderste randen van de buiten- en binnenwand 32,33 van de mantel 34 ingezet zijn. De mantel 34 bestaat uit poreus aar-5 dewerk, op welk van de voorraadruimte af gekeerde zijde een verglaasde,vcor water en lucht ondoorlaatbare laag 35 is opgebracht. Aan de onderrand van de binnenwand 33 zijn twee bereiken 36,37 niet-verglaasd gelaten. De poriën van de aardewerkwand van deze bereiken 36,37 vormende doorgangen, waardoorheen lucht in de voorraadruimte kan binnendringen 10 en water er uit kan treden. De bodem 31 kan uit ander materiaal of eveneens uit aardewerk bestaan, waarbij die bodem in het laatste geval aan zijn onderzijde eveneens verglaasd dient te zijn.
Om de in verband met de wijze van werken van het vat 1 vermelde redenen, moet er bij het vat 30 voor worden gezorgd, dat de aarde 15 niet zo ver uitdroogt, dat deze van de binnenwand 33 van de mantel 34 in het bereik van de zones 36,37 loslaat. Ter vermijding van dit nadeel kan het aardewerk-vat 30 uiteraard ook overeenkomstig het vat 1 zijn gevormd, zodat aldus de niet-verglaasde zones 36,37 in de binnenwand van de bodem kunnen worden aangebracht.
20 De in fig. 4 weergegeven bevloeiingsinrichting 40 is als inzet- deel voor een bloembak 41 of een bloemschaal gevormd. Die inrichting bestaat uit een bijvoorbeeld pararellepipidum-vormige houder 42 met een omhoog reikende, door een prop afdichtend af te sluiten vul-stomp 43. In de bovenwand van de houder 42 zitten twee capillaire 25 buizen 46,47 welke zich tot dicht bij de houderbodem uitstrekken.
Elke capillaire buis 46,47 is bovenaan ingevat in een schijf 48,49, welke is voorzien van een op de capillairbuis-boring aansluitende, naar boven toe toelopende doorgang 44,45 en afdichtend op de bovenste hou-derwand is vastgekleefd. De inrichting 40 werkt principieel op de-30 zelfde wijze als het vat 1, doordat lucht via een van de beide capillaire buizen 46,47 in de voorraadruimte van de houder 42 binnendringt en water via de telkens andere capillaire buis uittreedt.
Bij de in fig. 5 weergegeven variant 50 van het inzetdeel 40 komen de capillaire buizen te vervallen en heeft het bovenste deel van 35 de houderwand 51 in plaats daarvan een zich nagenoeg tot aan de houderbodem uitstrekkende instulping 52, welke ongeveer dezelfde vorm heeft -7- . » als de binnenwanden 5 en 7 van de mantel en de bodem 2 en 3 van het vat 1 en in zijn bodem 53 eveneens twee doorgangen 54,55 bevat, welke overeenkomen met de doorgangen 17 en 18. Op doelmatige wijze wordt ook bij deze uitvoeringsvorm, overeenkomstig het vat 1 een ring 20, een af-5 vcergat 21 en een breukverzwakkingsplaats 22 toegepast, om er voor te zorgen dat er regenwater uit de instulping 52 van de in de vrije atmosfeer opgestelde inrichting kan wegstromen.
De in de fig. 6 en 7 weergegeven bevlceiingsinrichting 60 is bestemd om te worden ingebed in aarde, bijvoorbeeld in een bloemperk, 10 een bloemkist of dergelijke.Deze inrichting bestaat uit een bijvoorbeeld cilindrische houder 61, welke bovenaan is voorzien van een door een prop luchtdicht af te sluiten opening en onderaan van een poot 62, aan welks binnenwaarts gewelfde, van het pooteinde geleidelijk steeds sterker naar de vertikale houderwand opstijgende bovenzijde een tweetal 15 doorgangen 63,64 is aangebracht, welke overeenkomen met de doorgangen 17 en 18 van het vat 1. Naargelang van de hoeveelheid te bewateren aarde kunnen een aantal inrichtingen 60 op afstanden uiteen in de aarde worden ingebed.
Speciaal bij zeer grote bsvlceiingsinrichtingen kunnen ook meer dan 20 twee doorgangen zijn toegepast. Teneinde een sterke bevloeiing te vermijden, moet er ook in dit geval voor worden gezorgd dat elle doorgangen in een bereik liggen, waarvan de maximale afmeting n x 3 cm, bij voorkeur η x 1 cm bedraagt, bijvoorbeeld in een cirkelvormig bereik met maximaal deze diameter (waarbij n = aantal liters van het voorraad-25 ruimte-volume).
Aangezien het voor de werking van de bevloeiingsinrichting noodzakelijk is, dat ten minste één van de doorgangen niet door een steen of dergelijke of een holle ruimte van de aarde gescheiden is, kan aan de doorgangen een materiaal met opzuigend vermogen zijn aangebracht, 30 dat op zijn beurt rechtstreeks aan de aarde grenst. Zo kan bijvoorbeeld · ten minste één van de doorgangen 17,18 van het vat 1 door een stuk vilt of een ander materiaal met opzuigend vermogen resp. poreus materiaal worden afgedekt, waarvan de afmetingen zo groot zijn, dat een zich in de aarde bevindend vreemd voorwerp slechts een deelbereik van het materiaal 35 kan afdekken, om er voor te zorgen, dat een betrouwbare verbinding van • i -8- de aarde en het materiaal met opzuigend vermogen gewaarborgd is.
Gebleken is inmiddels, dat hierdoor de bevloeiLng sneller plaats vindt en het gevaar van een te sterke bevloeiing en daardoor een moerassig worden van de aarde bestaat. Deze oplossing komt derhalve praktisch 5 slechts in aanmerking voor de b.V. indevrije atmosfeer in de grond in te bedden inrichting 60.
De bevloeiingsinrichting kan ook voor het bevloeien van perken in tuinderijen enz. worden toegepast. Daartoe kan die inrichting zijn voorzien van een watertank.op welks onderzijde een buisleiding is 10 aangesloten. De doorgangen zijn daarbij in de mantel van de buis aangebracht, waarbij de vrije einden van grotere buizen behoudens eventuele doorgangen moeten worden afgesloten. Voor het inbrengen van het water kan de watertank zijn voorzien van een door het afsluitorgaan af te sluiten aansluitstomp. Boven in de tankwand kan een terugslagventiel zijn aan-15 gebracht, via hetwelk de lucht bij het inbrengen van het water uit de tank ontwijkt.

Claims (15)

1. Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde, gekenmerkt door een, een voorraadruimte (9) voer het water omsluitende wand (4-7; 31-33; 42, 43; 51; 61), een afdichtend af te sluiten(11) opening (12) in de wand voor het met water vullen van die ruimte, en ten minste 5 twee doorgangen (17,18; 36,37;44,45; 54,55; 63,64) voor het uittreden van water uit de voorraadruimte (9) en het binnentreden van lucht in die ruimte, welke op plaatsen uit de wand (4-7; 31-33; 42,43; 51;61) naar buiten reiken, welke bestemd zijn om rechtstreeks aan aarde te grenzen of daaraan materiaal met opsuigend vermogen, resp. poreus materiaal 10 is aangebracht, dat bestemd is, rechtstreeks aan aarde te grenzen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de plaatsen van de wand (4-7;31-33; 42,43; 51;61) waaruit de doorgangen (17,18;36,37; 44,45;54,55;63,64) buitenwaarts reiken liggen in het bereik, welks maximale afmeting n x 3 cm, bij voorkeur η x 1 cm be- 15 draagt, waarin n het aantal liters van het vcorraadruimte-volume is.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat slechts is voorzien in een tweetalopafsfend uiteen aangebrachte doorgangen (17,18;36,37; 44,45;54,55;63 ,64) .
4. Inrichting volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, 20 dat de doorgangen (17,18; 36,37; 44,45; 54,55; 63,64) toelopend uitgevoerd zijn of hun inwendig gemeten wijdte groter is dan de wanddikte.
5. Inrichting volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de inwendig gemeten wijdte van de doorgangen (17,18; 36,37;44,45; 54,55; 63,64) ten hoogste 5 mm bedraagt, bij voorkeur 0,5 mm tot 2 mm 25 bedraagt.
6. Inrichting volgens één van de conclusies 1-5, gekenmerkt door een vat(1;30) met dubbelwandige mantel (2,34) en/of bodem (3), waarbij de de voorraadruimte (9) cmsluitende wand wordt gevormd door de buiten- en binnenwand (4-7,-32,33) van de mantel (2;34) en/of de bodem 30 (3), de doorgangen (17,18;36,37) aangebracht zijn in-het onderste deel van de binnenwand (33) van de mantel (34) en/of in de binnenwand (7) van de bodem (3), en de bovenaan open inwendige ruimte (14) van het vat voor het opnemen van de aarde (15) dient. ** * -10-
7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het vat (1) een dubbelwandige mantel (2) en een dubbelwandige bodem (3) heeft, met het kenmerk, dat alle doorgangen (17,18) in de binnenwand (7) van de bodem (3) van de rand daarvan (8) op afstand aangebracht zijn en de binnenwand (7) 5 van de bodem (3) hellend of naar onderen toe gewelfd is, een en ander zodanig, dat door een van de doorgangsgaten (17,18) tot in de voorraadruim-te (9) binnen tredende lucht langs de binnenwand (7) van de bodem (3) tot in de dubbelwandige mantel (2) kan opstijgen.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de 10 binnenwand (7) van de bodem (3) van zijn rand (8) naar het midden toe omlaag hellend of gewelfd verloopt.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, gekenmerkt door tenminste één de buiten- en binnenwand (6,7) van de bodem (3) ten opzichte van elkaar steun gevende afstandhouder (20).
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de genoemde afstandhouder wordt gevormd door een ring (20) , en de door die ring (20) afdichtend omsloten delen van de buiten- en binnenwand (6,7) van de bodem (3) elkeen gat(21)of een breukverzwakkingsplaats (22) voor het uitbreken van een gat daarvan, teneinde het wegvloeien van regenwater 20 uit de inwendige ruimte (14) van het in de vrije atmosfeer opgestelde vat (1) mogelijk te maken.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat in één der beide door de ring (20) omsloten delen van de buiten- en binnenwand (6,7) van de bodem (3) is voorzien in een gat(21) en in 25 het andere in een breukverzwakkingsplaats (22) .
12. Inrichting volgens één der conclusies 7-11, met het kenmerk, dat het vat (1) is samengesteld uit een tweetal stukken, de binnenwanden (5,7) van de mantel (2) en van de bodem (3) alsmede een de binnenwand (5) van de mantel met de buitenwand (4) daarvan verbindend afdekdeel 30 (10) door het ene stuk, de buitenwand (6) van de bodem (3) door het andere stuk, en de buitenwand (4) van de mantel (2) door het éne of het andere stuk gevormd wordt of uit twee elk door één van de beide stukken gevormde delen bestaat, en dat de beide stukken door een groefverbinding afdichtend met elkaar verbonden zijn.
13. Inrichting volgens conclusies 10 en 12, met het kenmerk, dat « * -lice ring (20) aan het ene of aan het andere stuk is gevormd of uit twee elk aan één van de beide stukken gevormde delen bestaat, en dat die ring (20) resp. de beide delen van die ring , door een groefverbinding mat het andere of het ene stuk resp. met elkaar verbonden is, resp. zijn.
14. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat ten minste de binnenwand (33) van de mantel (34) en/of de bodem van het vat (30) uit poreus aardewerk bestaat, dat aan één zijde is voorzien van een lucht- en waterdichte bekledingslaag (35) , en dat in het onderste deel van de binnenwand (33) van de mantel (34) en/of in de binnenwand van 10 de bodem is voorzien in ten minste één van geen bekleding voorziene zone (36,37) , waarvan de poriën de doorgangen vormen.
15. Inrichting volgens één der conclusies 1-14, met het kenmerk, dat de doorgangen (44,45) door buizen (46,47), waarvan er tenminste één een capillaire buis is, met het onderste deel van de voorraadruimte in verbin-15 ding staan (fig. 4).
NL8503120A 1984-11-13 1985-11-13 Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde. NL8503120A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
CH542884 1984-11-13
CH542884A CH664062A5 (de) 1984-11-13 1984-11-13 Gefaess zum ziehen von pflanzen.
CH134785 1985-03-29
CH134785 1985-03-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8503120A true NL8503120A (nl) 1986-06-02

Family

ID=25687408

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8503120A NL8503120A (nl) 1984-11-13 1985-11-13 Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde.

Country Status (10)

Country Link
US (1) US4756121A (nl)
BE (1) BE903616A (nl)
DE (1) DE3538162C2 (nl)
DK (1) DK167796B1 (nl)
ES (1) ES290262Y (nl)
FR (1) FR2572887B3 (nl)
GB (1) GB2166635B (nl)
IT (1) IT1182660B (nl)
NL (1) NL8503120A (nl)
SE (1) SE8505096L (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103190746A (zh) * 2013-04-25 2013-07-10 天津虹炎科技有限公司 方便浇水的植物生长戒指

Families Citing this family (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FI79442C (fi) * 1987-10-12 1990-01-10 Sarvis Oy Sjaelvbevattningskruka.
US5111614A (en) * 1988-12-09 1992-05-12 Holtkamp Sr Reinhold Plant watering container
WO1992006587A1 (en) * 1990-10-15 1992-04-30 Uwe Harold Bednarzik Watering method and apparatus for plants
US5020275A (en) * 1990-10-15 1991-06-04 Bednarzik Uwe H Watering method and apparatus for plants
GB2281492A (en) * 1993-09-01 1995-03-08 Chuang Hsian Tzuo Plant container with built-in water reservoir.
WO1998053668A1 (en) * 1997-05-30 1998-12-03 Elizabeth Patricia Witehira Fluid store and dispenser
US6094862A (en) * 1998-06-26 2000-08-01 Fuchigami; Leslie H. Vacuum reservoir liquid delivery apparatus
US6134833A (en) * 1998-08-24 2000-10-24 Planter Technology Self-watering plant container
US6205706B1 (en) 1998-12-16 2001-03-27 America's Gardening Resource, Inc. Self-watering planting reservoir
CN2369477Y (zh) * 1999-05-13 2000-03-22 郑黔元 双层保水花盆
AU2002351611A1 (en) * 2001-12-21 2003-07-15 Universite Laval Plant pot and soil watering system
US6691460B1 (en) * 2002-09-13 2004-02-17 San Fu Lee Self-watering and fertilizing pot for plants
WO2004034784A2 (en) * 2002-10-12 2004-04-29 Sherman, Vladimir Non-spill vessel for flowers
WO2005011362A1 (ja) * 2003-07-30 2005-02-10 Tsutomu Nagoya 自動給水機能を持つ植木鉢
DE20320107U1 (de) * 2003-12-23 2004-03-04 Liao, Sheng-Huei, Tali Wasserzuleitungsvorrichtung für Topfpflanzen
US7730666B2 (en) * 2006-11-09 2010-06-08 David Allen Spray Plant container with watering system
US10667476B2 (en) * 2016-01-04 2020-06-02 This Town, Llc Sustained release irrigation apparatus with pivoting cap
CN105961071A (zh) * 2016-07-14 2016-09-28 苏州浦灵达自动化科技有限公司 一种水阀式自动控水装置
FR3069411B1 (fr) * 2017-07-28 2019-08-16 Bouillard Recipient pour plante a double-parois
CN108901784B (zh) * 2018-07-05 2020-09-25 泰州市东方新型材料有限公司 一种院内植被雨水浇灌设备
US11825781B2 (en) * 2021-05-26 2023-11-28 Luis Zarate Plant watering pot

Family Cites Families (24)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE814964C (de) * 1950-09-08 1951-09-27 Walter Damm Blumentraenker
FR1168485A (fr) * 1957-01-24 1958-12-09 Dispositif d'humection et d'aération des réceptacles destinés à la culture des végétaux
FR1241980A (fr) * 1958-11-15 1960-09-23 Pot à fleurs, notamment pour plantes de culture
US3192665A (en) * 1962-12-19 1965-07-06 Harold A Cloud Self-regulatory flower pot
GB1096014A (en) * 1966-08-22 1967-12-20 Wilfred Gwyn Weeks Container for growing plants
FR1492789A (fr) * 1965-07-23 1967-08-25 Perfectionnements apportés aux récipients permettant la culture des plantes en milieu non adapté
DE1632925A1 (de) * 1968-03-05 1971-01-07 Heinz Simon Einrichtung zur Bewaesserung von Pflanzen in Toepfen,Freilandanlagen od.dgl.
GB1223775A (en) * 1968-03-16 1971-03-03 Nippon Sheet Glass Co Ltd Method of strengthening glass of thin dimension
GB1292802A (en) * 1968-09-20 1972-10-11 Interior Gardens Ltd Improvements in or relating to apparatus for supplying water to a plant and to a method of irrigating a plant
GB1310905A (en) * 1969-04-02 1973-03-21 Crane W B Plant watering device
FR2145024A5 (nl) * 1971-07-02 1973-02-16 Lecuru Jacques
US3775904A (en) * 1971-07-06 1973-12-04 Universal Prod Dev Corp Self-watering flower pot
US3783555A (en) * 1972-01-03 1974-01-08 Universal Prod Dev Corp Self-watering flower pot
US3758987A (en) * 1972-07-05 1973-09-18 W Crane Automatic plant watering device
US4001967A (en) * 1973-05-21 1977-01-11 Swift June H Self-watering planter and process of making
US3903644A (en) * 1973-05-21 1975-09-09 June H Swift Self-watering planter and method of making same
DE2358982A1 (de) * 1973-11-27 1975-06-05 Baumann & Co G Pflanzgefaess mit fluessigkeitsspeicher zur langzeit-fluessigkeitsversorgung
DE2362149A1 (de) * 1973-12-14 1975-06-26 Lommerzheim Hans Ekkehard Vorrichtung zur bewaesserung von pflanzen
DE2509723A1 (de) * 1975-03-06 1976-09-23 Horst Nicolai Uebertopf fuer topfpflanzen
US4024670A (en) * 1975-10-20 1977-05-24 Stanley Peter W Shipping and growing apparatus for seeds
US4083147A (en) * 1976-05-24 1978-04-11 Laurence James Garrick Automated planter box system
US4067143A (en) * 1976-08-03 1978-01-10 Alwell Patrick J Plant watering reminder
GB1572701A (en) * 1976-12-08 1980-07-30 Gardenair Natural Plant Decor Apparatus for growing plants
DE8420836U1 (de) * 1984-07-12 1984-10-31 Reyer, Wilhelmina, 5608 Radevormwald Blumentopf

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103190746A (zh) * 2013-04-25 2013-07-10 天津虹炎科技有限公司 方便浇水的植物生长戒指

Also Published As

Publication number Publication date
ES290262U (es) 1986-10-16
SE8505096L (sv) 1986-05-14
GB8527801D0 (en) 1985-12-18
BE903616A (fr) 1986-03-03
GB2166635B (en) 1989-06-01
GB2166635A (en) 1986-05-14
IT8567937A0 (it) 1985-11-08
SE8505096D0 (sv) 1985-10-29
DK167796B1 (da) 1993-12-20
IT1182660B (it) 1987-10-05
US4756121A (en) 1988-07-12
DK485885D0 (da) 1985-10-23
DE3538162C2 (de) 1995-10-12
DK485885A (da) 1986-05-14
FR2572887A3 (fr) 1986-05-16
ES290262Y (es) 1987-06-16
DE3538162A1 (de) 1986-05-15
FR2572887B3 (fr) 1987-01-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8503120A (nl) Automatische bevloeiingsinrichting voor beplante aarde.
US7703240B2 (en) Automatic subterranean watering device
CA2436915C (en) Moulded body for improving cultivating conditions of plants
US6237283B1 (en) Linked sub-irrigation reservoir system
US4329815A (en) Self controlled watering planter device
US20170359964A1 (en) Base tray for a planter
US20020017055A1 (en) Linked sub-irrigation reservoir system
JPS6125426A (ja) 植物給水器
EP0250435A1 (en) A plant pot for miniature plants
EP1145623A1 (en) Irrigation device for plants in pots, plant container and container assembly including said device
CA1286883C (en) Automatic irrigation device for cultivated soil
KR200251469Y1 (ko) 저수조가 내장된 화분
KR200228643Y1 (ko) 자동 급수 화분
KR200251374Y1 (ko) 화분
CN1031921A (zh) 一年浇一次水的花盆
JPH0524275Y2 (nl)
KR200238318Y1 (ko) 물과공기 공급 기능을 갖는 요철형 화분받침
JPH0525407Y2 (nl)
KR102303717B1 (ko) 화분용 자동 급수장치
JPH10113081A (ja) 植物栽培装置及び植木棚
KR890004433Y1 (ko) 급수통이 부설된 화분
JP3027161U (ja) 植木鉢
KR200220766Y1 (ko) 자동급수화분
JP3027797U (ja) 植木鉢
JPH0618493B2 (ja) 植木鉢

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed